Alkmaarsche Gourant Griezelige droomen De terugkeer van Klompvoet PRiJSCOURANTEN V FEUILLETOJf. Donderdag 14 Mei. Stadsnieuws. No. IIS 1925 Honderii Zeven en Twintigste Jaargang. (Nadruk verboden). Ik zal probeeren't volgende heel eenvou- dig weer te geven, precies zooals't gebeurde, zonder overdrijving. Ik ben twee-en-twintig jaar; mijn ouders zijn dood; ik heb geen anaere familie dan een tante, de zuster van mijn vader. Zij is onge- trouwd en woont in 'n klein landhuisje in de buur van Cork. Zij is goed voor mij en ik breng dikwijls mijn vacantie-dagen bij haar floor, want ik ben arm en bezit weinig vrien- ien Ik ben onderwijzeresd.w.z. ik geef les in teekenen en zingen op een paar scholen in Dublin; uiterlijk zie ik er zwak en teer uit, maar dat ben ik niet. Ik heb lange, slanke handen, fijne, bleeke vingertoppenhan den, welke men „artiesten-handen" placht te noemen. Ik leefde in de hoop, dat tante mij zou in- vlteeren om Kerstmis bij haar te komen door- brengen. Ik was juist erg krap in m'n geld; ik had n T. 'n groote schuld van mijn vader afbetaald en bezat nu zelf bijna niets meer. Ik voelde me tamelijk slap en ziek en wist niet, hoe ik de komende feestdagen moest doorko- men, als tante mij niet te logeeren vroeg Maar gelukkigtien dagen voor Kerstmis kwam de invitatie en, nadat ik den twintig- eten voor't laatst les had gegeven, pakte ik mijn koffer, zocht de oude, sentimenteele lied- jes bijeen, die tante zoo graag mocht en reis- de a{. t Regende, toen tante mij op't perron wel- kom heette. ,,En zulk weer hebben we nu al weken lang", vertelde ze, onderwijl het paard en wa- gentje besturend den langen weg af naar 't dorp. „Ik gelool, dat't elken dag heeft geregend en gestormd. Voor 'n paar dagen hebben we 'n schoorsteen verloren, en heel wat regen- schade gekregen, zoodat de logeerkamer niet te gebruiken is, en ik 'n bed op de rommelka- mer heb moeten opslaan." Ik verzekerde haar, dat ik dat ook best vond; hetgeen ik wenschte was haar gezel- schap en enkele rustige dagen. „Dat zul je hebben", zei ze, „ja, werkelijk, kind, je ziet en vermoeid uit, alsof je juist 'n ziekte achter den rug hebt gehad. Al dat les- geven is slecht voor je." De rommelkamer was 'n zeer behagelijke ruimte, met twee groote vensters; ze lag op de zolderverdieping. en was tot dusver nog nooit als slaapvertrek door tante ingericht ge- wecst. Dien avond gingcn we niet heel vroeg naar bed; lang bleven we bij't vuur in de woon kamer plakken. Eindelijk geleidde tante mij naar mijn logeervertrek, waar ze nog druk heen en weer dribbelde, rukkend aan enkele meubelen, opdat ik vooral 'n knussen indruk van het vertrek zou hebben. „Waarom zou ik mij eigenlijk hier niet be- hagelijk voelen? Denk eens even aan t' akelige hokje, dat ik bewoon! Wat mankeert er nu eigenlijk aan deze kamer?" „Niets, o niets", antwoordde tante wat be- dremmeld en met 'n kus ging ze heen Ik sliep uitstekend; sloeg de oogen eerst open, toen't dienstmeisje mij riep, en zoodra ze was heengegaan, dommelde ik opnieuw in. Ik had 'n mallen droom Ik droomde dat ik bij 'n rijke, oude lady op visite was; zij bood mij duizend pond per jaar aan en 'n gezellig huisje. Mijn eenige plicht bestond hierin, dat ik haar kleeren voor motten vrijwaarde; zij bezat 'n schat van kostbare, mooie gewaden en scheen bevreesd, dat motten deze zou den opeten. Ik nam haar voorstel direct aan. Ik herinner mij nog, dat ik zeer opgewekt tegen haar zeide: „Dit werk zal mij niet zwaar vallen; ik sla graag motten dood." 't Was al zeer merkwaardig, dat ik zoo iets zeggen kon, want ik houd er heusch niet van motten te dooden; dooden van wat ook, vind ik altijd onaangenaam. Maar mijn droom was te verklaren, omdat ik, toen ik ontwaakte, inderdaad 'n doode mot tusschen duim en wijsvinger kneep. Nu stond ik gauw op en kleedde mij vlug aan. Tante Maggy was in de eetkamer en informeerde vol zorg naar mijn nacht. Ik stelde haar snel gerust en we lachten beiden hartelijk om den droom. De dag verliep heel prettig en ik ging heelemaal niet uit. Ik zong vele liederen, begon van mijn tante 'n schets op te zetten wat ik se- dert jaren van plan was geweest maar ik Door Valentine Williams. Geautoriseerde vertaling van W. E. Pont 53) HOOFDSTUK XXII. Een onderbroken tete-a-tete. Een onaangenaam tooneel van geweld, mein tiebes Frdulein," merkte hij op, z'n voorhoofd met een rooden zakdoek afvegend, het had zoo gemakkelijk vermeden kunnen worden. Maar wanneer men zijn hartstochten laat werken inplaats van verstand, was wollen Sie? De oorlog heeft alle logisch denken ver- nietigd. Tegenwoordig is het een zeldzaam- heid iemand te ontmoeten, die een volkomen hartstochtlooze levensbeschouwing er op na houdt. Jawohl! Marjorie vroeg zich verwonderd af, waar hij heen wilde. Zijn manier van doen was vlei- end; maar zij was zich bewust, dat hij haar nauwkeurig opnam om te zien welke uitwer- king zijn woorden op haar hadden. „vVij Duitschers hebben den oorlog verlo ren. Daarom gelooft een man zooals Uw vriend Okewood, dat overal in alle omstandig- heden een Duitscher in een staat van minder- waardigheid moet zijn, meine Gnadige! En wat een smet werpt dit gebrek aan logica op een overigens zoo merkwaardig karakterOm het bewijs niet verder te zoeken dan op dit heerlijke eiland: oorlog of geen oorlog, voelde me zelf niet heelemaal prettig. Ik had hoofdpijn en was zenuwachtig, wat ik toe- sehreef aan het thuis blijven gedurende den heelen dag. Ik had niets geen lust om naar bed te gaan, en voelde angst; waarom weet ik niet. Maar ik zei niets hiervan aan mijn goede tante. In dezen nacht begon ik, in 't zelfde oogenblik, dat ik insliep, te droomen. Het kwam me voor of ik van 'n hoogte op mezelve neerkeek Ik zag mezelf, in mijn nachtjapon, in 'n hoek van de kamer ineengedoken zitten. Ik herinner me, dat ik mij daarover verbaasde Ik kwam wat nader en bekeek mezelf nog eens extra, maar toen zag ik, dat i k het niet was, die daar gehurkt zat, maar 'n groote witte kat, die 'n muizenholletje bewaakte. Dat maakte me rustig en ik keerde me af. Doch toen ik dit deed, hoorde ik de poes springen. Ik wendde me om. Zij hield 'n muis tusschen haar klauwen en staarde mij aan, spinnend naar katten-aard. Haar gezicht leek op het gezicht van 'n vrouw leek op mij. Mis- scnien klinkt dit allemaal niet zoo griezelig. maar ik ben toevallig doodsbenauwd voor muizen. De gedachte, 'n muis in mijn handen te houden, 'n muis aan te raken, 'n muis o, ik kan't zelfs niet neersehrijven. Ik geloof, dat ik grillend wakker werd Ik was uit 't bed gesprongen en stond op den grond. Ik greep naar de kaars en zocht het vertrek af In 'n hoek stonden 'n paar doozen en 'n kof fer: daarachter z,ou 'n muizengat kunnen zijn, maar ik had niet den moed de voorwer- pen terzijde te schuiven. Ik liet mijn kaars maar branden en bleef den heelen nacht wak ker Den volgenden dag was't helder en vrie- zend weer. Ik ging en's morgens en 's mid- dags wandelen. Toen bedtijd aanbrak was ik overmoe en slaperig. Ik ging vroeg ter ruste en droomde heelemaal niet. Den volgenden dag bemerkte ik, dat mijn handen wat vreemd eruit zagen. „Vreemd" is mischien niet't juiste woord, want't is van- zelfsprekend, dat de vorst de huid ruw en rood maakt. Maar't was dat niet alleen, doch de heele hand scheen grooter, forscher, en niet als mijn eigen hand. Hoe mal moet dat klin- ken! Maar de heele geschiedenis is dwaas. Ik herinner mij, dat ik eenmaal als kind in de school bij vergissing de schoenen van 'n ander meisje aantrok. Ik moest tot's avonds ze aanhouden en voelde me ellendig. Telkens moest ik naar mijn vceten kijken, die me toe- schenen als aan 'n ander mensch te behooren. Ik werd er ziek van, waarom precies dat was, weet ik niet. En nu had ik diezelfde gewaar- wording, als ik mijn handen bekeek. Tante zag ook, hoe gezwollen ze waren en gaf me 'n zalf, waarmee ik ze inwreef, voordat ik te bed ging. Ik lag heel lang wakker; dacht niet aan mijn handen; was blijkbaar niet bij machte er niet aan te denken. Zij schenen mij in't duis- ter grooter en grooter te worden; schenen af- schuwelijke handen; handen van den een of anderen gruwelijken man; schenen de heele juimte te vullen. Werkelijk, had ik maar even de kaars aangestoken, dan zou ik direct rus tig geworden zijnmaar, ik had er den moed niet toe. Als ik de eene hand aanvoelde met de andere, leek ze me ruw en behaard als van 'n man. Eindelijk sliep ik in. Ik droomde, dat ik uit bed sprong en 't venster opende. Eenige mi- nuten stond ik stil en keek om me heen. De maan scheen helder en't was bitter koud. Ik voelde 'n heftig verlangen om te gaan Wande len. Ik droomde, dat ik mij vlug aankleedde. mijn schoenen aantrok en uit het raam stapte. Het bevroren gras knetterde onder mijn voe- ten. Ik ging, naar 't me scheen, mijlen ver door ^n straat, die ik me niet herinnerde ooit te voren te hebben doorgewandeld. De weg ging stijgend, niemand kwam ik tegen. Toen ik den top van den heuvel bereikt had, zag ik naast de straat, middenop 'n open veld, 'n groot huis, in vervallen toestand. Achter een der vensters der bovenverdieping brandde 'n licht. Ik besloot er heen te gaan en te vra- gen naar den terugweg. Een hek scheidde de met gras-begrceide allee van de straat; 't was afgesloten en ik kon't niet openen, daar om klauterde ik er maar over heen. Het was 'n hoog hek, maar het klauteren viel me ge makkelijk en ik weet, dat ik in mijn droom dacht: „Als't geen droom was, kon ik nooit zoo luchtig klimmen." Ik klopte aan de poort en nadat ik nog eens had geklopt, werd het venster geopend/waar- achter't licht brandde en 'n stem zei: „Wie is daar? Wat wilt u?" De stem was van een vrouw van middelba- ren leeftijd, met bleek gezicht en met onver- zorgde, afhangende haren Ik zei: „Kom naar beneden en spreek met mij, ik wou graag den terugweg weten naar Roszparik Ik mcest mijn verzoek eenige malen herha- len, eindelijk kwam zij en opende wantrou- het feit blijft dat mijn kleine groep den Herr Major in een minderheid brengt van dertien tegen een. Hoeveel wijzer zou het van zijn kant geweest zijn wanneer hij dat feit giste- ren bedaclit had! Laten wij hopen, dat hij niet zoo onoordeel- kundig zal zijn het te vergeten! U begrijpt wat ik bedoel? Wat is U toch snel van be- grip!...." Een oogenblik trommelden zijn vingers op de deken, die over hem lag. „Mijnheer Uw Vader is het jacht gaan ha- len, nicht wcrhr?" „Daar heeft U mij niet naar te vragen," antwoordde Marjorie. „lk heb mijn vader niet gezien sedert ik hier voet aan wal zette" „So, somerkte Grundt kalmpjes op, „uog een andere vraag voor vriend Okewood zoo straks. Maar misschien kunt U mij vertellen, wat er van Herr Okewood geworden is? Waar precies heeft U hem verlaten?" Marjorie overlegde wanhopig bij zichzelf. Het was slechts een kwestie van tijd, waar- schijnlijk slechts van enkele minuten tnog maar, dacht zij, en ik zou gevat worden en uit de grot gesleurd. Maar als bij ingeving, vertelde zij mij later, besloot zij geen enkele inlichting over mij te geven, tctdat zij mij werkelijk weer in Grundt's macht zou zien. Dus haalde zij eenvoudig de schouders op. „Ik reken, dat dit gebaar met beteekent", zei Klompvoet," dat U niet weet, waar U Ma- joor Okewood verlaten heeft, want dat zou een leugen zijn. En leugens, meine Gnadige, zouden U in Uw tegenwoordige omstandighe- den, geen goed kunnen doen. U moet van on- ze goedige natuur geen misbruik maken, o. nein! Vergeet niet, dat od een verlaten eiland wend de poort, maar slechts op 'n kleine kier. Ik vroeg haar naar den weg terug; zenuw achtig gaf ze mij de richting aan. En verder droomde ik dat ik zei: „Laat me bij u biuncn, want ik ben koud." Maar zij weerde me af met de woorden: ,,'t Is reeds laat, u moet snel naar huis" Maar ik lachte, stiet onverhoeds de poort wijder open en rende dan haar voorbij. Ik herinner mij, dat zij verschrikt en hulpeloos kreunde: „Mijn God." Het was bevreemdend, dat zij schrok, ter- wijl ik, 'n jong meisje, heelemaal alleen in een vreemd huis met 'n vreemde vrouw, mijlen ver van eenig sterveling, dien ik kende, absoluut niet verschrokken was Toen, mij koesterend bij't vuui, terwijl zij den ketel opzettc (want ik haar haar om thee gevraagd) en haar schu- we, ontcfane bewegingen waarnam, werd ik mij van het verwonderlijke der situatie bewust en lachend zei ik: „U schijnt bang voor mij te zijn?" „Heelemaal niet, miss," antwoordde ze met 'n ingehouden, bevende stem. „U behoeft heelemaal niet bang te zijn;niet de minste grond is daarvoor", zei ik en legde mijn hand op haar arm. Zij zag naar mijn hand en mompeide op nieuw: „o, mijn God!" en viel achterover te- ger. den muur. Aldus bleven we 'n halve minuut samen. terwijl haar blik onafgebroken op mijn hand bleef gevestigd; 't scheen als kon zij onmogc- lijk in 'n andere richting kijken. „Waarom kijfct u mij zoo aan?" vroeg ik. „U ziet er weliswaar uit als 'n meisje", fluisterde zij, „en God helpe mij maar u hebt handen van 'n man." Ik keek naar mijn handen Het waren groo te, krachtige, gespierde handen, met roode, grove haren begroeid. Het is vreemd, maar eerlijk gezegd, ze wekten bij mij niet den min- sten afschuw; ik was er trotsch op trotsch op hun kracht en op hun afmeting „Waarom is u bang?" vroeg ik; „het zijn mooie, krachtige handen." Maar het eenige wat zij schijnbaar alleen maar doen kon was, er hopeloos en strak naar te staren. „Hebt u ooit tevoren zulke krachtige han den gehad?" vroeg ik haar met vriendelijken glimlach. ,,'t Zijn't zijn Fred's handen", sprak ze eindelijk fluisterend1. Zij legde haar eigen handen om haar hals als stikte ze en de knoopjes van haar blouse sprongen los. Zij had 'n langen hals en't was cpeens of ze niet meer kon slikken. Ik was nieuwsgierig, of mijn handen om haar hals reikten. Plotseling wist ik, dat't zou kunnen en wist, waarom mijn handen groot en ge- spierd waren, wist, waarom hun kracht werd verleend Ik stond op cn pakte haar bij den hals. Zij verweerde zich slechts zwakjes; gleed op den grondzij bleef stil liggen, gen den muur sloeg; zij bleef stil liggen, maar haar hals bewoog nog onder mijh hand; ik vermiuderde den greep niet. Plotse ling, terwijl ik over haar stond heengebogen, hief ik haar hoofd omhoog en sloeg het daar- na eenige malen op den steenen vloer te plet- ter. Ik liet haar stil liggen en rende het huis uit; toen ik buiten kwam, sloeg de vocht mij in 't gezicht; het dauwde sterk Het was nog heel vroeg in den morgen toen ik wakker werd. Langzamerhand kwam de droom in mijn geheugen terug en vervulde mij met schrik. Ik keek naar mijn handen. Het waren teere, bleeke en zwakke handen. Ik bracht ze naar mijn mond en kuste ze. Maar toen Mary mij 'n half uur later riep, begon ze opgewonden mij 'n lang verhaal te doen van een vrouw, die des nachts ver- moord was en hoe de postbode de geopende poort en 't lijk gevonden had. „En, miss, weet u, hier heeft ze vroeger gewoond en't schijnt, dat ze hier bijna eens vermoord is geworden door haar man, in deze kamer; hij probeerde haar te worgen, zij was half dood, en mevrouw heeft van" dit vertrek maar 'n rommelkamertje gemaakt. Men heeft den man in 'n gesticht gebraeht, waar hij kortgeleden gestorven is." Mijn moeder was 'n Schotsche en zij bc- wecrde de gave van't tweede gezicht te bezit- ten. Het was duidelijk, dat ik die van haar ge- erfd had. Ik was buitengewoon opgewonden gewor den, ik richtte mij in bed op en vertelde Mary mijn droom Zij luisterde maar half; men- schen interesseeren zich zelden voor vreemde menschen. Trouwens, ik geloof, dat ze van verlangen brandde om tante 't nieuwtje te .vertellen, Zij rende weg. Ik lag in bed en dacht over alles na en ik moest ten slotte lachen: alles was zoo vreemd en phantas- tisch. Maar toen ik opstond, struikelde ik over iets; 't was 'n klein, smerig schoentje Eerst de mensch iii staat is terug te zinken tot zijn primitieven staat Zijn stem was vriendelijk en vleiend; maar de beteekenis die achter zijn woorden lag, was vreeselijk. „U komt ongcvraa^d tot ens. U vertrouwt op onze ridderiijUcheid. Ja! dat is alles goed' en wel. Maar is U er zeker van, dat de ge- woonten der bescbaving ook heerschen in de ze kleine eiland-republiek, waarvan ik presi dent ben? Hein, hefu, had U daaraan ge- dacht? Maar wilt U niet gaan zitten?" „Ik sta liever", antwoordde het meisje kortaf. „U maakt, dat ik onze oude Duitsche hof- felijkheid oneer aandoe, liebes Fraulein. Ik kan niet zitten, wanneer U blijft staan, en in deze heete zonbitte!' Met zijn groote, spade-achtige hand maak te hij een piek op het gras glad onder de schaduw van zijn boom Lusteloos, bijna te gen haar wil, zonk Marjorie neer. Een flikkering scheen in de oogen van den manke, terwijl hij den blooten arm' van het meisje aanraakte. „Luistier eens!" zei hij, zich naar haar over buigend, en zijn stem dempend tot een vertrouwelijk fluisteren. „De Spanjaarden van mijn bende komen zonder uitzondering uit de laagste volksklassen van de Middel-Ame- rikaansche kust. Hun tafelgesprekken zijn ge- peperd met verhalen van hue willen wij het noemen veroveringen die zelfs mij met afkeer en walging vervullen. En mijn Duitschers, ja ik, een goed Duitscher, moet het erkennen ook die hebben iets van de zeden en gewoonten der beschaving verlo ren. Vijf jaar of langer zijn ze verworpelin- herkende ik't niet direct, maar toen zag ik, dat't een van mijn avondschoenen was; de andere lag er vlak bij 't Waren 'n .paar mooie donkerblauwe avondsclioentjes. 'n Ge- schenk van 'n vriendinnetje. Den avond tevo ren nog heel elegant en nieuw, waren ze nu met modder bedekt, gcdeeltclijk gescheurd. Iemand had er mijlen ver in rond geloopen. En ik bedacht mij, dat ik in mijn droom naar mijn schoenen gereikt had en ze aangetrok- ken. Gezeten op mijn bed, overmand door 'n wee en duizelig gevocl, met de besmeurde schoentjes in de hand, had ik 'n visioen van 'n roodharigen man, die jaren aaneen nacht na nacht in dit vertrek had gerust met naast zich 'n slapende vrouw, met blank gelaat, die hij haatte, en ik zag, hoe hij zich kracht en moed wenschte om haar te worgen. Ik zag hem ook vele jaren daarna door den dood bevriid in deze omgeving terugkoinenzag hem n teer meisje grijpen, te zwak om hem te weerstaan; zag hoe hij haar fixeerde en haar handen sterk maakteen ten slotte haar onbeeindigde daad deed plegen Het visioen verdween even plotseling als het gekomen was Ik gaf mezelf 'n por „0n- zin, onmogelijk", zei ik halfluid, „de moorde- naar zal voor vanavond nog gevonden wor den." Maar in mijn handen hield ik steeds nog de besmeurde schoentjes. En't is, alsof ik ze im- mer zal vasthouden. VEREENIGING TOT ONTWIKKELING VAN DEN LANDBOUW IN HOLLANDS NOORDERKWARTIER. (Vervolg). Om twee uur werd de vergadering her- opend en medegedeeld dat de stemming voor bestuursleden tot resuitaat had opgeleverd, dat gekozen waren de heeren P. J. Visscher te Wieringerwaard cn E. Koster Dz. te Berk- hout. De voorzitter deelde namens de werktuigen- commissie mede, dat deze gaarne de door prof. Visser gewenschte proef wilde nemen. De heer -V. Kaij, uit Hauwert, hield een in- leiding over de vraag: „Is het in het belang van den grootegebruiker, dat het vangen van mollen en den handel in vellen geheel wordt vrijgegeven Spr. herinnerde aan het antwoord, dat de heer Braat, die de mol wil opruimen, van den minister heeft gekregen, waaruit blijkt, dat de minister niet bereid is wijzigingen in deze in de bestaande wet aan te brengen Spr. concludeerde, dat de landbouw van dezen minister niet veel heeft te wacbten. Voor hem was het van beteekenis, wie den minister hadden ingelicht. Als praktisch land- bouwer heeft spr. een hekel aan alle mollen. Jarenlang had spr. land waarin veel mollen en waarin geen mollen voorkwamen. Verschil van vruchtbaarheid kon hij niet wraarnemen, wel veel nadeel van het omwoelen van den grond. Spr. oordelde dat de mol den land bouw meer schade dan vcordecl aanbrengt en oordeelde, dat de vellenhandel van mollen vrijgegeven moet worden. Ook het vangen van mollen moet vrijkomen. De heer C. Nobel had omtrent de mollen eenige ervaring opgedaan. Hem was gebleken, dat't beschermen van de mollen uitgaat van den Plantenziektekundigen Dienst, zonder dat deze daarvoor feitelijke gegevens verstrekt. Spr. heeft zich steeds op het standpunt ge- steld, dat het mollenvangen, wanneer de boe- ren dit wenschen, vrijgegeven moet worden Spr. werd, toen hij om gegevens in het belang van het behoud van den mol vroeg, naar een onderzoek in Engeland verwezen. Gegevens hoeveel mollen er in een H.A. zijn, kon men niet geven. Een proef aan den Langendijk wees uit, dat de mol, vooral de rcgenworm voor den land bouw nuttige wezens verorbert en de emelten niet wenscht. Spr. was van mecning, dat het mollenvan gen door mollenvangers, zonder toestemming van den Commissaris der Koningin, vrij moet zijn. De heer Visser oordeelde, alvorens een be- slissing te nemen, het wenschelijk. dat een onderzoek werd ingestcld naar het voor- of nadeel van den mo'. De heer Kaij vond dit onderzoek niet noo- dig. Voor spr. stond het nadeel van den mol voor het land vast. Het behoud van den regen- worm stelde spr. boven het behoud van den mol. De voorzitter merkte op, dat de wet het mollenvangen door iemand in loondienst van den beer reeds mogelijk maak. Het gaat alleen over de waarde van het huidje Een commissie van het Landbouwcomite en de L. T. B. vond geen termen om in te grij pen. Spr. stelde voor, goed te vinden, dat het bestuur de zaak in overweging zal nemen. Aldus werd besloten. gen geweest, het uitvaagsel van dc mensch- heid zijn stem klonk triomfantelijk, maar trilde toeri en brak „G cttdat het zout der aarde is Een cogenblik scheen hij werkelijk bewo- gen. Bitterc herinneringen onfstaken een vonk van toorn in zijn woeste, donkere oogen. Maar die stemming ging gauw voorbij en zijn stem was zacht, zijn manier van doen vol komen vriendelijk, toen hij hernam: „U maakt het mij m-oeilijk, heel moeilijk. U komt hier, U, een teer, mooi jong meisje en U verwacht ongedeerd te kunnen leven in een kamp van ruwe mannen; want ik verberg voor U niet het feit, Miss Garth, dat U, ten- zij Uw vader voor rede vatbaar is, wel ver- scheiden dagen met ons zult moeten door- brengen Hij zweeg veelbeteekenend. Het meisje durf- de hem niet aan te zien uit angst voor de on- uitgesproken gedachten, die zij in zijn loeren- de oogen zou kunnen lezen. „Zou U verbaasd zijn te hooren, het is altijd het best om maar open te zijn nicht wahr? dat er een gewapendene wacht noo- dig zal zijn om U's nachts tegen die mannen te beveiligen? Bij deze woorden sprong Marjorie op van ontzetting. Zij liep eenige passen weg, wal- gend bij de gedachten die zijn woorden in haar geest hadden wakker geroepen. Grundt deed geen poging haar te volgen. „Ik weet zeker, dat U wel verstandig zult zijn," mompeide hij. Een man kwam de grot binuengestormd. Het was von Hagel. Hij zat onder het stof en zijn zware schoenen hadden groote scheuren, die hii op de rotsen had opgeloopen, Hij was - drukken. IHERMS, COSTER iZOON I VOORDAM C 9 ALKMAAR ti,V. Boek- en Kandelsdrukkerij v.h. HERMS, COSTER ZOON VOORDAM C 9 ALKMAAR Een herstemming tusschen de heeren Judell en W. de Geus leverde tot resuitaat, dat de heer de Geus met 24 tegen 16 stemmeu op den heer Judell werd gekozen. Het woord was hierop aan den heer G No bel, die rapporteerde over de kanaiisatie van West-Friesland. (Dit rapport werd door ons reeds gepubliceerd). De lste en 2de conclusie werden onveran- derd vastgesteld. Bij de 3de conclusie werd op voorstel van prof. Visser besloten uit te laten komen dat een kanaal MedemblikHoorn voor de belan- gen van de Streek wenschelijk is, mede als af- voerkanaal van de Wieringermeer. Bij de bespreking van de 5dc conclusie ver- klaarde de voorzitter, ondanks de schadesnij- dingen, de voorkeur te geven aan een kanaal achter de Streek, inplaats van door de Streek De vergadering vcreenigde zich ecliter met de ongewijzigde 5de conclusie. De conclusies 4, 6, 7 en 8 werden zondei bespreking conform vastgesteld. Bij de conclusie 9 vroeg prof. Visser inlich- tingen over de mogelijkheid van het gelijk leg- gen van de boezems van de Waterschappen in de omgeving van Schagen. Spr. was van meening, dat dit altijd mogelijk is wanneer men een krach tiger boezemgemaal heeft dan de gezamenlijke poldergemalen. Spr. hield in verband hiermede een be- scliouwing over het rapport van de technische commissie. Spr. betoogde nog dat momenteel de geva- ren bij opvoering veel grooter zijn dan ooit met gelijklegging van beidc boezems het ge- val kan worden- Voor spr. stond het vast, dat gelijklegging van den resteerenden Raaks- maatsboezem, de Schager Kogge en de Nie- dorper Kogge mogelijk was. Doet men dit niet, dan blijft het Sluisje in de Kromme Gouw en trekt Kolhorn geen profijt van het te maken kanaal. De heer Jm. Blauwboer deelde mede, dat thans het advies van de Schager Kogge, nu een andere bemaling aan de orde is gesteld, anders zal zijn en niet meer tegen gelijkleg ging. Voor Barsingcrhorn zal dit ook vafl be. lang zijn Conclusie 9 werd hierop ook onveranderd vastgesteld. De heer Ir. C. Nobel rapporteerde namens dc werktuigencommissie. De comissie is van meening, dat de oude in Noord-Holland gevolgde methode van hooiberging de vorkeur boven de nieuwere methodes verdient. Wanneer het hooi -per praam wordt aange- voerd, dan verdient de hooi-elevator, waar- over men in Friesland hoogst tevreden is, de voorkeur. Spr. deed voorts nog mededeelingen over methodes van maehinaal melken. De begrooting vcor 1925 werd in ontvangst en uitgaaf vastgesteld op 1881.OS1/;. Na rondvraag sloot de voorzitter te goed 4 uur de vergadering. Provineiaal nieuws UIT BROEK OP LANGEDIJK. In de bestuursvergadering van den Ptovin- ciale Bond van Ziekenfoudsen in Noord- Holland te Amsterdam deelde dc Seaetarii mede dat voor de propaganda 67 was in- gekemen. Over het verkrijgen van donateui? bestond eenig meeningsverschij. De Secreta- ris gaf eene korte uiteenzetting hoe hij de her- verzekering van ziektegevallen van langer duur dan 13 weken zich indacht, uitgaande van den Prov. Bond. Eene circulaire hierom- trent zal aan de aangesloten fondsen toege- zonden worden. Besloten werd voorloopig geene wijziging nog tc brengen in de bestaan de distrikten. De heer Zeeman, Voorzitter van den Prov. Bond werd als zoodanig met 9 stem men, 1 bianco, van de 10 uitgebrachte stem- men herkozen. Tot tweeden voorzitter den heer Berg uit Weesp. Eene commissie, bestaand« uit de H. H. Westerling (Amsterdam), Berg bleek en de groote houw op zijn rcchterwang scheen zijn trekken te verminken. „Wel?" zei Grundt streng. Ete jongc man maakte ,een gebaar van moe- deloosheid.Langzaam rees Klompvoet over- eind en zijn wenkbrauwen trokken dreigend tezamen. Men kon den jongen Duitscher bijna zien trillen, toen hij daar voor zijn meester stond. dof, verward, dcelloos frummelend met zijn handen. Ten laatste stamelde hij: „Hij is er niet!" Een shiip van woedc dcorschokte den grob- ten, manken man. Het kortgeschoren haar op zijn schedel bewopg, zijn groote neusgaten trilden cn zijn reusachtige kaken kleinden zich stijf en kwaadaardig op elkaar. „Is er niet!" riep hij heesch, cn zijn stem stikte van woede. „Wat bedoel jc met; „is er niet?" Zwarte Pablo Jiad order hem hier te brengen. Waarom heeft hij dat dan niet gedaan? Himmclkrcuzdonnerwetter!" Zijn harige handen 'slcegen in woede op zijn knie- en ..waarom antwoord je mij niet?" „Wijwijzijn ougemerkt tot het bovenste terras gekonien," stamelde von Ha-' gel,met mceite. „Er was niemand. Er is daar maar een grotwaarin je steil naar bene den moet. Dc treden schijnen nog maar kort geleden ingestort te zijn. Pablo, Schroder en ik gingen met fakels ze hebben ons met touwen naar beneden gelaten. We kwamen teen in een ruimte beneden. waar een paar inboorlingen begraven zijn. Aan het eind was de nauwe spleet, waardoor het meisje ont- snapt is „En de Englander was daar niet, zeg je?" „Neen!" v w(Wordt vervolgd.)'

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1925 | | pagina 5