Alkmaarsche Gourant
Griezelige droomen
De terugkeer van Klompvoet
PRiJSCOURANTEN V
FEUILLETOJf.
Donderdag 14 Mei.
Stadsnieuws.
No. IIS
1925
Honderii Zeven en Twintigste Jaargang.
(Nadruk verboden).
Ik zal probeeren't volgende heel eenvou-
dig weer te geven, precies zooals't gebeurde,
zonder overdrijving.
Ik ben twee-en-twintig jaar; mijn ouders
zijn dood; ik heb geen anaere familie dan een
tante, de zuster van mijn vader. Zij is onge-
trouwd en woont in 'n klein landhuisje in de
buur van Cork. Zij is goed voor mij en ik
breng dikwijls mijn vacantie-dagen bij haar
floor, want ik ben arm en bezit weinig vrien-
ien
Ik ben onderwijzeresd.w.z. ik geef les
in teekenen en zingen op een paar scholen in
Dublin; uiterlijk zie ik er zwak en teer uit,
maar dat ben ik niet. Ik heb lange, slanke
handen, fijne, bleeke vingertoppenhan
den, welke men „artiesten-handen" placht te
noemen.
Ik leefde in de hoop, dat tante mij zou in-
vlteeren om Kerstmis bij haar te komen door-
brengen. Ik was juist erg krap in m'n geld;
ik had n T. 'n groote schuld van mijn vader
afbetaald en bezat nu zelf bijna niets meer. Ik
voelde me tamelijk slap en ziek en wist niet,
hoe ik de komende feestdagen moest doorko-
men, als tante mij niet te logeeren vroeg
Maar gelukkigtien dagen voor Kerstmis
kwam de invitatie en, nadat ik den twintig-
eten voor't laatst les had gegeven, pakte ik
mijn koffer, zocht de oude, sentimenteele lied-
jes bijeen, die tante zoo graag mocht en reis-
de a{.
t Regende, toen tante mij op't perron wel-
kom heette.
,,En zulk weer hebben we nu al weken
lang", vertelde ze, onderwijl het paard en wa-
gentje besturend den langen weg af naar 't
dorp.
„Ik gelool, dat't elken dag heeft geregend
en gestormd. Voor 'n paar dagen hebben we
'n schoorsteen verloren, en heel wat regen-
schade gekregen, zoodat de logeerkamer niet
te gebruiken is, en ik 'n bed op de rommelka-
mer heb moeten opslaan."
Ik verzekerde haar, dat ik dat ook best
vond; hetgeen ik wenschte was haar gezel-
schap en enkele rustige dagen.
„Dat zul je hebben", zei ze, „ja, werkelijk,
kind, je ziet en vermoeid uit, alsof je juist 'n
ziekte achter den rug hebt gehad. Al dat les-
geven is slecht voor je."
De rommelkamer was 'n zeer behagelijke
ruimte, met twee groote vensters; ze lag op
de zolderverdieping. en was tot dusver nog
nooit als slaapvertrek door tante ingericht ge-
wecst.
Dien avond gingcn we niet heel vroeg naar
bed; lang bleven we bij't vuur in de woon
kamer plakken. Eindelijk geleidde tante mij
naar mijn logeervertrek, waar ze nog druk
heen en weer dribbelde, rukkend aan enkele
meubelen, opdat ik vooral 'n knussen indruk
van het vertrek zou hebben.
„Waarom zou ik mij eigenlijk hier niet be-
hagelijk voelen? Denk eens even aan t' akelige
hokje, dat ik bewoon! Wat mankeert er nu
eigenlijk aan deze kamer?"
„Niets, o niets", antwoordde tante wat be-
dremmeld en met 'n kus ging ze heen
Ik sliep uitstekend; sloeg de oogen eerst
open, toen't dienstmeisje mij riep, en zoodra
ze was heengegaan, dommelde ik opnieuw in.
Ik had 'n mallen droom Ik droomde dat ik
bij 'n rijke, oude lady op visite was; zij bood
mij duizend pond per jaar aan en 'n gezellig
huisje. Mijn eenige plicht bestond hierin, dat
ik haar kleeren voor motten vrijwaarde; zij
bezat 'n schat van kostbare, mooie gewaden
en scheen bevreesd, dat motten deze zou den
opeten. Ik nam haar voorstel direct aan. Ik
herinner mij nog, dat ik zeer opgewekt tegen
haar zeide:
„Dit werk zal mij niet zwaar vallen; ik sla
graag motten dood."
't Was al zeer merkwaardig, dat ik zoo iets
zeggen kon, want ik houd er heusch niet van
motten te dooden; dooden van wat ook, vind
ik altijd onaangenaam. Maar mijn droom
was te verklaren, omdat ik, toen ik ontwaakte,
inderdaad 'n doode mot tusschen duim en
wijsvinger kneep. Nu stond ik gauw op en
kleedde mij vlug aan. Tante Maggy was in de
eetkamer en informeerde vol zorg naar mijn
nacht. Ik stelde haar snel gerust en we
lachten beiden hartelijk om den droom. De
dag verliep heel prettig en ik ging heelemaal
niet uit. Ik zong vele liederen, begon van
mijn tante 'n schets op te zetten wat ik se-
dert jaren van plan was geweest maar ik
Door Valentine Williams.
Geautoriseerde vertaling van W. E. Pont
53)
HOOFDSTUK XXII.
Een onderbroken tete-a-tete.
Een onaangenaam tooneel van geweld, mein
tiebes Frdulein," merkte hij op, z'n voorhoofd
met een rooden zakdoek afvegend, het had
zoo gemakkelijk vermeden kunnen worden.
Maar wanneer men zijn hartstochten laat
werken inplaats van verstand, was wollen
Sie? De oorlog heeft alle logisch denken ver-
nietigd. Tegenwoordig is het een zeldzaam-
heid iemand te ontmoeten, die een volkomen
hartstochtlooze levensbeschouwing er op na
houdt.
Jawohl!
Marjorie vroeg zich verwonderd af, waar
hij heen wilde. Zijn manier van doen was vlei-
end; maar zij was zich bewust, dat hij haar
nauwkeurig opnam om te zien welke uitwer-
king zijn woorden op haar hadden.
„vVij Duitschers hebben den oorlog verlo
ren. Daarom gelooft een man zooals Uw
vriend Okewood, dat overal in alle omstandig-
heden een Duitscher in een staat van minder-
waardigheid moet zijn, meine Gnadige! En
wat een smet werpt dit gebrek aan logica op
een overigens zoo merkwaardig karakterOm
het bewijs niet verder te zoeken dan op dit
heerlijke eiland: oorlog of geen oorlog,
voelde me zelf niet heelemaal prettig. Ik had
hoofdpijn en was zenuwachtig, wat ik toe-
sehreef aan het thuis blijven gedurende den
heelen dag. Ik had niets geen lust om naar
bed te gaan, en voelde angst; waarom weet
ik niet.
Maar ik zei niets hiervan aan mijn goede
tante. In dezen nacht begon ik, in 't zelfde
oogenblik, dat ik insliep, te droomen. Het
kwam me voor of ik van 'n hoogte op mezelve
neerkeek Ik zag mezelf, in mijn nachtjapon,
in 'n hoek van de kamer ineengedoken zitten.
Ik herinner me, dat ik mij daarover verbaasde
Ik kwam wat nader en bekeek mezelf nog eens
extra, maar toen zag ik, dat i k het niet was,
die daar gehurkt zat, maar 'n groote witte
kat, die 'n muizenholletje bewaakte. Dat
maakte me rustig en ik keerde me af. Doch
toen ik dit deed, hoorde ik de poes springen.
Ik wendde me om. Zij hield 'n muis tusschen
haar klauwen en staarde mij aan, spinnend
naar katten-aard. Haar gezicht leek op het
gezicht van 'n vrouw leek op mij. Mis-
scnien klinkt dit allemaal niet zoo griezelig.
maar ik ben toevallig doodsbenauwd voor
muizen. De gedachte, 'n muis in mijn handen
te houden, 'n muis aan te raken, 'n muis
o, ik kan't zelfs niet neersehrijven. Ik geloof,
dat ik grillend wakker werd Ik was uit 't
bed gesprongen en stond op den grond. Ik
greep naar de kaars en zocht het vertrek af
In 'n hoek stonden 'n paar doozen en 'n kof
fer: daarachter z,ou 'n muizengat kunnen
zijn, maar ik had niet den moed de voorwer-
pen terzijde te schuiven. Ik liet mijn kaars
maar branden en bleef den heelen nacht wak
ker
Den volgenden dag was't helder en vrie-
zend weer. Ik ging en's morgens en 's mid-
dags wandelen. Toen bedtijd aanbrak was ik
overmoe en slaperig. Ik ging vroeg ter ruste
en droomde heelemaal niet.
Den volgenden dag bemerkte ik, dat mijn
handen wat vreemd eruit zagen. „Vreemd" is
mischien niet't juiste woord, want't is van-
zelfsprekend, dat de vorst de huid ruw en rood
maakt. Maar't was dat niet alleen, doch de
heele hand scheen grooter, forscher, en niet
als mijn eigen hand. Hoe mal moet dat klin-
ken! Maar de heele geschiedenis is dwaas.
Ik herinner mij, dat ik eenmaal als kind in
de school bij vergissing de schoenen van 'n
ander meisje aantrok. Ik moest tot's avonds
ze aanhouden en voelde me ellendig. Telkens
moest ik naar mijn vceten kijken, die me toe-
schenen als aan 'n ander mensch te behooren.
Ik werd er ziek van, waarom precies dat was,
weet ik niet. En nu had ik diezelfde gewaar-
wording, als ik mijn handen bekeek. Tante
zag ook, hoe gezwollen ze waren en gaf me 'n
zalf, waarmee ik ze inwreef, voordat ik te bed
ging.
Ik lag heel lang wakker; dacht niet aan
mijn handen; was blijkbaar niet bij machte er
niet aan te denken. Zij schenen mij in't duis-
ter grooter en grooter te worden; schenen af-
schuwelijke handen; handen van den een of
anderen gruwelijken man; schenen de heele
juimte te vullen. Werkelijk, had ik maar even
de kaars aangestoken, dan zou ik direct rus
tig geworden zijnmaar, ik had er den moed
niet toe. Als ik de eene hand aanvoelde met
de andere, leek ze me ruw en behaard als van
'n man.
Eindelijk sliep ik in. Ik droomde, dat ik uit
bed sprong en 't venster opende. Eenige mi-
nuten stond ik stil en keek om me heen. De
maan scheen helder en't was bitter koud. Ik
voelde 'n heftig verlangen om te gaan Wande
len. Ik droomde, dat ik mij vlug aankleedde.
mijn schoenen aantrok en uit het raam stapte.
Het bevroren gras knetterde onder mijn voe-
ten. Ik ging, naar 't me scheen, mijlen ver
door ^n straat, die ik me niet herinnerde ooit
te voren te hebben doorgewandeld. De weg
ging stijgend, niemand kwam ik tegen. Toen
ik den top van den heuvel bereikt had, zag ik
naast de straat, middenop 'n open veld, 'n
groot huis, in vervallen toestand. Achter een
der vensters der bovenverdieping brandde
'n licht. Ik besloot er heen te gaan en te vra-
gen naar den terugweg. Een hek scheidde de
met gras-begrceide allee van de straat; 't
was afgesloten en ik kon't niet openen, daar
om klauterde ik er maar over heen. Het was
'n hoog hek, maar het klauteren viel me ge
makkelijk en ik weet, dat ik in mijn droom
dacht: „Als't geen droom was, kon ik nooit
zoo luchtig klimmen."
Ik klopte aan de poort en nadat ik nog eens
had geklopt, werd het venster geopend/waar-
achter't licht brandde en 'n stem zei: „Wie is
daar? Wat wilt u?"
De stem was van een vrouw van middelba-
ren leeftijd, met bleek gezicht en met onver-
zorgde, afhangende haren
Ik zei: „Kom naar beneden en spreek met
mij, ik wou graag den terugweg weten naar
Roszparik
Ik mcest mijn verzoek eenige malen herha-
len, eindelijk kwam zij en opende wantrou-
het feit blijft dat mijn kleine groep den Herr
Major in een minderheid brengt van dertien
tegen een. Hoeveel wijzer zou het van zijn
kant geweest zijn wanneer hij dat feit giste-
ren bedaclit had!
Laten wij hopen, dat hij niet zoo onoordeel-
kundig zal zijn het te vergeten! U begrijpt
wat ik bedoel? Wat is U toch snel van be-
grip!...."
Een oogenblik trommelden zijn vingers op
de deken, die over hem lag.
„Mijnheer Uw Vader is het jacht gaan ha-
len, nicht wcrhr?"
„Daar heeft U mij niet naar te vragen,"
antwoordde Marjorie. „lk heb mijn vader
niet gezien sedert ik hier voet aan wal zette"
„So, somerkte Grundt kalmpjes op, „uog
een andere vraag voor vriend Okewood zoo
straks. Maar misschien kunt U mij vertellen,
wat er van Herr Okewood geworden is?
Waar precies heeft U hem verlaten?"
Marjorie overlegde wanhopig bij zichzelf.
Het was slechts een kwestie van tijd, waar-
schijnlijk slechts van enkele minuten tnog
maar, dacht zij, en ik zou gevat worden en
uit de grot gesleurd. Maar als bij ingeving,
vertelde zij mij later, besloot zij geen enkele
inlichting over mij te geven, tctdat zij mij
werkelijk weer in Grundt's macht zou zien.
Dus haalde zij eenvoudig de schouders op.
„Ik reken, dat dit gebaar met beteekent",
zei Klompvoet," dat U niet weet, waar U Ma-
joor Okewood verlaten heeft, want dat zou
een leugen zijn. En leugens, meine Gnadige,
zouden U in Uw tegenwoordige omstandighe-
den, geen goed kunnen doen. U moet van on-
ze goedige natuur geen misbruik maken, o.
nein! Vergeet niet, dat od een verlaten eiland
wend de poort, maar slechts op 'n kleine kier.
Ik vroeg haar naar den weg terug; zenuw
achtig gaf ze mij de richting aan. En verder
droomde ik dat ik zei: „Laat me bij u biuncn,
want ik ben koud."
Maar zij weerde me af met de woorden:
,,'t Is reeds laat, u moet snel naar huis"
Maar ik lachte, stiet onverhoeds de poort
wijder open en rende dan haar voorbij. Ik
herinner mij, dat zij verschrikt en hulpeloos
kreunde: „Mijn God."
Het was bevreemdend, dat zij schrok, ter-
wijl ik, 'n jong meisje, heelemaal alleen in een
vreemd huis met 'n vreemde vrouw, mijlen ver
van eenig sterveling, dien ik kende, absoluut
niet verschrokken was Toen, mij koesterend
bij't vuui, terwijl zij den ketel opzettc (want
ik haar haar om thee gevraagd) en haar schu-
we, ontcfane bewegingen waarnam, werd ik
mij van het verwonderlijke der situatie bewust
en lachend zei ik:
„U schijnt bang voor mij te zijn?"
„Heelemaal niet, miss," antwoordde ze met
'n ingehouden, bevende stem.
„U behoeft heelemaal niet bang te zijn;niet
de minste grond is daarvoor", zei ik en legde
mijn hand op haar arm.
Zij zag naar mijn hand en mompeide op
nieuw: „o, mijn God!" en viel achterover te-
ger. den muur.
Aldus bleven we 'n halve minuut samen.
terwijl haar blik onafgebroken op mijn hand
bleef gevestigd; 't scheen als kon zij onmogc-
lijk in 'n andere richting kijken.
„Waarom kijfct u mij zoo aan?" vroeg ik.
„U ziet er weliswaar uit als 'n meisje",
fluisterde zij, „en God helpe mij
maar u hebt handen van 'n man."
Ik keek naar mijn handen Het waren groo
te, krachtige, gespierde handen, met roode,
grove haren begroeid. Het is vreemd, maar
eerlijk gezegd, ze wekten bij mij niet den min-
sten afschuw; ik was er trotsch op
trotsch op hun kracht en op hun afmeting
„Waarom is u bang?" vroeg ik; „het zijn
mooie, krachtige handen."
Maar het eenige wat zij schijnbaar alleen
maar doen kon was, er hopeloos en strak naar
te staren.
„Hebt u ooit tevoren zulke krachtige han
den gehad?" vroeg ik haar met vriendelijken
glimlach.
,,'t Zijn't zijn Fred's handen", sprak
ze eindelijk fluisterend1.
Zij legde haar eigen handen om haar hals
als stikte ze en de knoopjes van haar blouse
sprongen los. Zij had 'n langen hals en't was
cpeens of ze niet meer kon slikken. Ik was
nieuwsgierig, of mijn handen om haar hals
reikten. Plotseling wist ik, dat't zou kunnen
en wist, waarom mijn handen groot en ge-
spierd waren, wist, waarom hun kracht
werd verleend Ik stond op cn pakte haar bij
den hals. Zij verweerde zich slechts zwakjes;
gleed op den grondzij bleef stil liggen,
gen den muur sloeg; zij bleef stil liggen,
maar haar hals bewoog nog onder mijh
hand; ik vermiuderde den greep niet. Plotse
ling, terwijl ik over haar stond heengebogen,
hief ik haar hoofd omhoog en sloeg het daar-
na eenige malen op den steenen vloer te plet-
ter. Ik liet haar stil liggen en rende het huis
uit; toen ik buiten kwam, sloeg de vocht mij
in 't gezicht; het dauwde sterk
Het was nog heel vroeg in den morgen
toen ik wakker werd. Langzamerhand kwam
de droom in mijn geheugen terug en vervulde
mij met schrik. Ik keek naar mijn handen.
Het waren teere, bleeke en zwakke handen.
Ik bracht ze naar mijn mond en kuste ze.
Maar toen Mary mij 'n half uur later riep,
begon ze opgewonden mij 'n lang verhaal te
doen van een vrouw, die des nachts ver-
moord was en hoe de postbode de geopende
poort en 't lijk gevonden had.
„En, miss, weet u, hier heeft ze vroeger
gewoond en't schijnt, dat ze hier bijna eens
vermoord is geworden door haar man, in deze
kamer; hij probeerde haar te worgen, zij was
half dood, en mevrouw heeft van" dit vertrek
maar 'n rommelkamertje gemaakt. Men heeft
den man in 'n gesticht gebraeht, waar hij
kortgeleden gestorven is."
Mijn moeder was 'n Schotsche en zij bc-
wecrde de gave van't tweede gezicht te bezit-
ten. Het was duidelijk, dat ik die van haar ge-
erfd had.
Ik was buitengewoon opgewonden gewor
den, ik richtte mij in bed op en vertelde Mary
mijn droom Zij luisterde maar half; men-
schen interesseeren zich zelden voor vreemde
menschen. Trouwens, ik geloof, dat ze van
verlangen brandde om tante 't nieuwtje te
.vertellen, Zij rende weg. Ik lag in bed en
dacht over alles na en ik moest ten slotte
lachen: alles was zoo vreemd en phantas-
tisch. Maar toen ik opstond, struikelde ik over
iets; 't was 'n klein, smerig schoentje Eerst
de mensch iii staat is terug te zinken tot zijn
primitieven staat
Zijn stem was vriendelijk en vleiend; maar
de beteekenis die achter zijn woorden lag,
was vreeselijk.
„U komt ongcvraa^d tot ens. U vertrouwt
op onze ridderiijUcheid. Ja! dat is alles goed'
en wel. Maar is U er zeker van, dat de ge-
woonten der bescbaving ook heerschen in de
ze kleine eiland-republiek, waarvan ik presi
dent ben? Hein, hefu, had U daaraan ge-
dacht? Maar wilt U niet gaan zitten?"
„Ik sta liever", antwoordde het meisje
kortaf.
„U maakt, dat ik onze oude Duitsche hof-
felijkheid oneer aandoe, liebes Fraulein. Ik
kan niet zitten, wanneer U blijft staan, en in
deze heete zonbitte!'
Met zijn groote, spade-achtige hand maak
te hij een piek op het gras glad onder de
schaduw van zijn boom Lusteloos, bijna te
gen haar wil, zonk Marjorie neer.
Een flikkering scheen in de oogen van den
manke, terwijl hij den blooten arm' van het
meisje aanraakte.
„Luistier eens!" zei hij, zich naar haar
over buigend, en zijn stem dempend tot een
vertrouwelijk fluisteren. „De Spanjaarden
van mijn bende komen zonder uitzondering uit
de laagste volksklassen van de Middel-Ame-
rikaansche kust. Hun tafelgesprekken zijn ge-
peperd met verhalen van hue willen
wij het noemen veroveringen die zelfs mij
met afkeer en walging vervullen. En mijn
Duitschers, ja ik, een goed Duitscher,
moet het erkennen ook die hebben iets van
de zeden en gewoonten der beschaving verlo
ren. Vijf jaar of langer zijn ze verworpelin-
herkende ik't niet direct, maar toen zag ik,
dat't een van mijn avondschoenen was; de
andere lag er vlak bij 't Waren 'n .paar
mooie donkerblauwe avondsclioentjes. 'n Ge-
schenk van 'n vriendinnetje. Den avond tevo
ren nog heel elegant en nieuw, waren ze nu
met modder bedekt, gcdeeltclijk gescheurd.
Iemand had er mijlen ver in rond geloopen.
En ik bedacht mij, dat ik in mijn droom naar
mijn schoenen gereikt had en ze aangetrok-
ken. Gezeten op mijn bed, overmand door 'n
wee en duizelig gevocl, met de besmeurde
schoentjes in de hand, had ik 'n visioen van 'n
roodharigen man, die jaren aaneen nacht na
nacht in dit vertrek had gerust met naast
zich 'n slapende vrouw, met blank gelaat, die
hij haatte, en ik zag, hoe hij zich kracht en
moed wenschte om haar te worgen. Ik zag
hem ook vele jaren daarna door den dood
bevriid in deze omgeving terugkoinenzag
hem n teer meisje grijpen, te zwak om hem te
weerstaan; zag hoe hij haar fixeerde en haar
handen sterk maakteen ten slotte
haar onbeeindigde daad deed plegen
Het visioen verdween even plotseling als
het gekomen was Ik gaf mezelf 'n por „0n-
zin, onmogelijk", zei ik halfluid, „de moorde-
naar zal voor vanavond nog gevonden wor
den."
Maar in mijn handen hield ik steeds nog de
besmeurde schoentjes. En't is, alsof ik ze im-
mer zal vasthouden.
VEREENIGING TOT ONTWIKKELING
VAN DEN LANDBOUW
IN HOLLANDS NOORDERKWARTIER.
(Vervolg).
Om twee uur werd de vergadering her-
opend en medegedeeld dat de stemming voor
bestuursleden tot resuitaat had opgeleverd,
dat gekozen waren de heeren P. J. Visscher te
Wieringerwaard cn E. Koster Dz. te Berk-
hout.
De voorzitter deelde namens de werktuigen-
commissie mede, dat deze gaarne de door
prof. Visser gewenschte proef wilde nemen.
De heer -V. Kaij, uit Hauwert, hield een in-
leiding over de vraag: „Is het in het belang
van den grootegebruiker, dat het vangen van
mollen en den handel in vellen geheel wordt
vrijgegeven
Spr. herinnerde aan het antwoord, dat de
heer Braat, die de mol wil opruimen, van den
minister heeft gekregen, waaruit blijkt, dat de
minister niet bereid is wijzigingen in deze in
de bestaande wet aan te brengen
Spr. concludeerde, dat de landbouw van
dezen minister niet veel heeft te wacbten.
Voor hem was het van beteekenis, wie den
minister hadden ingelicht. Als praktisch land-
bouwer heeft spr. een hekel aan alle mollen.
Jarenlang had spr. land waarin veel mollen
en waarin geen mollen voorkwamen. Verschil
van vruchtbaarheid kon hij niet wraarnemen,
wel veel nadeel van het omwoelen van den
grond. Spr. oordelde dat de mol den land
bouw meer schade dan vcordecl aanbrengt en
oordeelde, dat de vellenhandel van mollen
vrijgegeven moet worden. Ook het vangen
van mollen moet vrijkomen.
De heer C. Nobel had omtrent de mollen
eenige ervaring opgedaan. Hem was gebleken,
dat't beschermen van de mollen uitgaat van
den Plantenziektekundigen Dienst, zonder dat
deze daarvoor feitelijke gegevens verstrekt.
Spr. heeft zich steeds op het standpunt ge-
steld, dat het mollenvangen, wanneer de boe-
ren dit wenschen, vrijgegeven moet worden
Spr. werd, toen hij om gegevens in het belang
van het behoud van den mol vroeg, naar een
onderzoek in Engeland verwezen. Gegevens
hoeveel mollen er in een H.A. zijn, kon men
niet geven.
Een proef aan den Langendijk wees uit, dat
de mol, vooral de rcgenworm voor den land
bouw nuttige wezens verorbert en de emelten
niet wenscht.
Spr. was van mecning, dat het mollenvan
gen door mollenvangers, zonder toestemming
van den Commissaris der Koningin, vrij moet
zijn.
De heer Visser oordeelde, alvorens een be-
slissing te nemen, het wenschelijk. dat een
onderzoek werd ingestcld naar het voor- of
nadeel van den mo'.
De heer Kaij vond dit onderzoek niet noo-
dig. Voor spr. stond het nadeel van den mol
voor het land vast. Het behoud van den regen-
worm stelde spr. boven het behoud van den
mol.
De voorzitter merkte op, dat de wet
het mollenvangen door iemand in loondienst
van den beer reeds mogelijk maak. Het gaat
alleen over de waarde van het huidje
Een commissie van het Landbouwcomite
en de L. T. B. vond geen termen om in te grij
pen. Spr. stelde voor, goed te vinden, dat het
bestuur de zaak in overweging zal nemen.
Aldus werd besloten.
gen geweest, het uitvaagsel van dc mensch-
heid zijn stem klonk triomfantelijk, maar
trilde toeri en brak „G cttdat het zout
der aarde is
Een cogenblik scheen hij werkelijk bewo-
gen. Bitterc herinneringen onfstaken een vonk
van toorn in zijn woeste, donkere oogen. Maar
die stemming ging gauw voorbij en zijn
stem was zacht, zijn manier van doen vol
komen vriendelijk, toen hij hernam:
„U maakt het mij m-oeilijk, heel moeilijk.
U komt hier, U, een teer, mooi jong meisje
en U verwacht ongedeerd te kunnen leven in
een kamp van ruwe mannen; want ik verberg
voor U niet het feit, Miss Garth, dat U, ten-
zij Uw vader voor rede vatbaar is, wel ver-
scheiden dagen met ons zult moeten door-
brengen
Hij zweeg veelbeteekenend. Het meisje durf-
de hem niet aan te zien uit angst voor de on-
uitgesproken gedachten, die zij in zijn loeren-
de oogen zou kunnen lezen.
„Zou U verbaasd zijn te hooren, het is
altijd het best om maar open te zijn nicht
wahr? dat er een gewapendene wacht noo-
dig zal zijn om U's nachts tegen die mannen
te beveiligen?
Bij deze woorden sprong Marjorie op van
ontzetting. Zij liep eenige passen weg, wal-
gend bij de gedachten die zijn woorden in
haar geest hadden wakker geroepen. Grundt
deed geen poging haar te volgen.
„Ik weet zeker, dat U wel verstandig zult
zijn," mompeide hij.
Een man kwam de grot binuengestormd.
Het was von Hagel. Hij zat onder het stof en
zijn zware schoenen hadden groote scheuren,
die hii op de rotsen had opgeloopen, Hij was
-
drukken.
IHERMS, COSTER iZOON I
VOORDAM C 9 ALKMAAR
ti,V. Boek- en
Kandelsdrukkerij
v.h.
HERMS, COSTER ZOON
VOORDAM C 9 ALKMAAR
Een herstemming tusschen de heeren
Judell en W. de Geus leverde tot resuitaat, dat
de heer de Geus met 24 tegen 16 stemmeu op
den heer Judell werd gekozen.
Het woord was hierop aan den heer G No
bel, die rapporteerde over de kanaiisatie van
West-Friesland. (Dit rapport werd door ons
reeds gepubliceerd).
De lste en 2de conclusie werden onveran-
derd vastgesteld.
Bij de 3de conclusie werd op voorstel van
prof. Visser besloten uit te laten komen dat
een kanaal MedemblikHoorn voor de belan-
gen van de Streek wenschelijk is, mede als af-
voerkanaal van de Wieringermeer.
Bij de bespreking van de 5dc conclusie ver-
klaarde de voorzitter, ondanks de schadesnij-
dingen, de voorkeur te geven aan een kanaal
achter de Streek, inplaats van door de Streek
De vergadering vcreenigde zich ecliter met
de ongewijzigde 5de conclusie.
De conclusies 4, 6, 7 en 8 werden zondei
bespreking conform vastgesteld.
Bij de conclusie 9 vroeg prof. Visser inlich-
tingen over de mogelijkheid van het gelijk leg-
gen van de boezems van de Waterschappen in
de omgeving van Schagen. Spr. was van
meening, dat dit altijd mogelijk is wanneer
men een krach tiger boezemgemaal heeft dan
de gezamenlijke poldergemalen.
Spr. hield in verband hiermede een be-
scliouwing over het rapport van de technische
commissie.
Spr. betoogde nog dat momenteel de geva-
ren bij opvoering veel grooter zijn dan ooit
met gelijklegging van beidc boezems het ge-
val kan worden- Voor spr. stond het vast, dat
gelijklegging van den resteerenden Raaks-
maatsboezem, de Schager Kogge en de Nie-
dorper Kogge mogelijk was. Doet men dit
niet, dan blijft het Sluisje in de Kromme
Gouw en trekt Kolhorn geen profijt van het
te maken kanaal.
De heer Jm. Blauwboer deelde mede, dat
thans het advies van de Schager Kogge, nu
een andere bemaling aan de orde is gesteld,
anders zal zijn en niet meer tegen gelijkleg
ging. Voor Barsingcrhorn zal dit ook vafl be.
lang zijn
Conclusie 9 werd hierop ook onveranderd
vastgesteld.
De heer Ir. C. Nobel rapporteerde namens
dc werktuigencommissie.
De comissie is van meening, dat de oude
in Noord-Holland gevolgde methode van
hooiberging de vorkeur boven de nieuwere
methodes verdient.
Wanneer het hooi -per praam wordt aange-
voerd, dan verdient de hooi-elevator, waar-
over men in Friesland hoogst tevreden is, de
voorkeur.
Spr. deed voorts nog mededeelingen over
methodes van maehinaal melken.
De begrooting vcor 1925 werd in ontvangst
en uitgaaf vastgesteld op 1881.OS1/;.
Na rondvraag sloot de voorzitter te goed 4
uur de vergadering.
Provineiaal nieuws
UIT BROEK OP LANGEDIJK.
In de bestuursvergadering van den Ptovin-
ciale Bond van Ziekenfoudsen in Noord-
Holland te Amsterdam deelde dc Seaetarii
mede dat voor de propaganda 67 was in-
gekemen. Over het verkrijgen van donateui?
bestond eenig meeningsverschij. De Secreta-
ris gaf eene korte uiteenzetting hoe hij de her-
verzekering van ziektegevallen van langer
duur dan 13 weken zich indacht, uitgaande
van den Prov. Bond. Eene circulaire hierom-
trent zal aan de aangesloten fondsen toege-
zonden worden. Besloten werd voorloopig
geene wijziging nog tc brengen in de bestaan
de distrikten. De heer Zeeman, Voorzitter van
den Prov. Bond werd als zoodanig met 9 stem
men, 1 bianco, van de 10 uitgebrachte stem-
men herkozen. Tot tweeden voorzitter den heer
Berg uit Weesp. Eene commissie, bestaand«
uit de H. H. Westerling (Amsterdam), Berg
bleek en de groote houw op zijn rcchterwang
scheen zijn trekken te verminken.
„Wel?" zei Grundt streng.
Ete jongc man maakte ,een gebaar van moe-
deloosheid.Langzaam rees Klompvoet over-
eind en zijn wenkbrauwen trokken dreigend
tezamen.
Men kon den jongen Duitscher bijna zien
trillen, toen hij daar voor zijn meester stond.
dof, verward, dcelloos frummelend met zijn
handen. Ten laatste stamelde hij:
„Hij is er niet!"
Een shiip van woedc dcorschokte den grob-
ten, manken man. Het kortgeschoren haar op
zijn schedel bewopg, zijn groote neusgaten
trilden cn zijn reusachtige kaken kleinden
zich stijf en kwaadaardig op elkaar.
„Is er niet!" riep hij heesch, cn zijn stem
stikte van woede. „Wat bedoel jc met; „is
er niet?" Zwarte Pablo Jiad order hem hier
te brengen. Waarom heeft hij dat dan niet
gedaan? Himmclkrcuzdonnerwetter!" Zijn
harige handen 'slcegen in woede op zijn knie-
en ..waarom antwoord je mij niet?"
„Wijwijzijn ougemerkt tot het
bovenste terras gekonien," stamelde von Ha-'
gel,met mceite. „Er was niemand. Er is daar
maar een grotwaarin je steil naar bene
den moet. Dc treden schijnen nog maar kort
geleden ingestort te zijn. Pablo, Schroder en
ik gingen met fakels ze hebben ons met
touwen naar beneden gelaten. We kwamen
teen in een ruimte beneden. waar een paar
inboorlingen begraven zijn. Aan het eind was
de nauwe spleet, waardoor het meisje ont-
snapt is
„En de Englander was daar niet, zeg je?"
„Neen!"
v w(Wordt vervolgd.)'