Alkmaarsche Gourant
De gebroken luit.
De hand met het lidteeken.
PRiJSGOURANTEN
FEUILLETON.
Laat ons
Woensdag 16 Juni.
Stadsnienws,
i*o. 149
1925
Honderd Zeven en Twintigsfe Jaargang.
Zij, die zich met 1 Juli voor minstens
3 maanden op dit blad abonneeren, ont-
vangen de tot dien datum verschijnende
aummers franco en gratis.
De Directie.
(Vrij naverteld uit het Chineesch),
door Henri Borel.
In die oude tijden, toen China nog in ver
schillende feodale staten verdeeld was, leef-
de in het rijk Tsin iemand van zeer gedis-
tingueerde geboorte, genaamd Yii Shoei, die
als mandarijn den eeretitel Peh Ya voerde.
Hoewel geboortig uit Ying Toe, de hoofdstad
van het koninkrijk Tsoeh, leidden hem de wis-
*elvalligheden van het lot naar het konink
rijk Tsin, waar hij den zeer hoogen rang van
minister bekleedde, en van waaruit hij meer-
malen als gezant, met belangrijke opdrach-
ten, naar naburige rijken werd gezonden. Be-
halve hoog mandarijn was hij ook musicus,
dichter en filosoof en zijn zendingen stelden
hem in staat, door al de schoone bergland-
schappen met rivieren te trekken, waar ziin
kunstenaarshart zoo volop kon genieten. Hij
was dan ook zeer verheugd, toen de koning
van Tsin hem met een diplomatieke opdracht
naar den koning van zijn vaderland Tsoeh
zond, want, na afloop van zijn zending, kon
hij nu zijn wonderschooneg eboorteland nog
eens doortrekken.
Toen zijn opdracht tot groote tevredenheid
van den koning van Tsoeh volvoerd was, wil-
de deze hem, zooals dat de g^woonte was, be-
halve allerlei geschenken van jade en zijde,
een staatsiekaros met vier prachtige paarden
geven om mede naar Tsin terug te keeren,
maar hij zeide, toen hem dit aangeboden
werd, dat, zoo Zijne Majesteit hem dit niet
kwalijk nam, hij liever een schip met zeilen en
roeiers zou hebben, om over de rivieren terug
te gaan. Onmiddellijk liet hierop de koning
een vorstelijk schip, vol van de fijnste pro-
viand, en de beste dienaren voor hem uitrus-
ten, en weldra was Peh Ya hiermede buiten
het gewoel der hoofdstad, in de grandioze
eenzaamheid van trotsche bergen en wijde
wateren.
Zoo was hij juist aan eene wending van de
rivier Kiang gekomen, in Han Yang, op den
lsten dag der 8e maand, toen opeens, tegen
middernacht een zware wind opstak en de re-
gen bij stroomen nederviel. Daar het schip
niet tegen den geweldigen wind opkon, gaf de
schipper last, het bij den oever in een soort
baai te doen ankeren. Nadat het daar een uur
had stilgelegen, bedaarde de bui, de golven
der rivier werden kleiner, en door opengaande
wolken verscheen de schijf van de maan met
dubbelen luister, zooals altijd na regen.
Peh Ya, die alleen, melancholiek en ver
veeld, in zijnr ijke kajuit had gezeten, liet de
vensters er van openzetten, gaf zijn dienaren
order, fijne wierook in zijn wierookvat te bran-
den en zijn groote luit uit het kostbare etui
te halen. Hij was namelijk een beroemde mu
sicus en niemand in het land kon zoo als hij
de „ch'in", de Chineesche luit, bespelen. Nau
welijks echter had hij even het eerste couplet
van een bekend lied doen opklinken, of opeens
brak een der snaren van zijn zeldzaam
schoone instrument af, nadat de muziek op
een zoo smartelijken toon had geklonken, als
hij nooit in dit lied had gehoord.
Peh Ya's verwondering was groot. Als hit
in de stad of bij een dorp gebeurd was",
dacht hij, „ware het mogelijk geweest, dat er
iemand in de buurt was, wiens ziel precies als
de mijne, even melancholiek en eenzaam, ge-
stemd was, en clan is het verklaarbaar, dat
door de samentrilling van twee gelijke, ver
wante zielen, een snaar springt, maar wie zou
er hier, in die rivier-eenzaamheid, met de hoo-
ge bergen aan de oevers, nu kunnen zijn?"
Voor alle zekerhed liet hij zijn dienaren de
bergen en rotspartijen in den omtrek afzoe-
ken, maar zonder resultaat, toen Peh Ya, die
op dek was gekomen, opeens, uit 'n soort grot
boven op ein berg een stem hoorde, die hem
toeriep: „Verontrust U niet edele Heer, ik ben
maar een arme houthakker, die hier geschuild
heeft voor den storm, en naar de hemelsche
tonen van Uw luit geluisterd heeft".
De trotsche, hooge mandarijn, zich belee
digd voelend door den lof van een zoo nede-
rigen man uit het gemeene volk, liet zijn die
naren den houthakker toeroepen, onmiddel
lijk te maken dat hij wegkwam, maar de aan-
geroepene, veilig boven op de rots staande
Uit het Engelsch van Baronesse Qrczy.
(Geautoriseerde vertaling van A. T.)
19)
„0! veilig genoeg," mompelde de voctgan
ger zwak.
„En zijt ge geslaagd?"
„Boven alle verwachting."
Vertel mij alles."
De ruiter ^prak als iemand, die gewend is
fe bevelen. Hij was een man in den bloei van
het leven, van gemiddelde lengte, maar die
lang scheen, door zijn magerheid en de ma-
nier, waarop hij het hoofd droeg en zijn
schouders recht hield. Zijn oogen waren grijs,
lagen diep en hadden een rustelooze uitdruk-
king, hij nam het gezicht van den nieuw aan
gekomene op met een scherpte, die aan on
rust grensde. De laatste, een veel jonger man,
zou, als hij rechtop stond, een half hoofd of
meer langer zijn. Maar nu was hij gebogen,
alsof hij door vermoeienis gebroken was; hij
had blauwe kringen onder de oogen, zijn fij
ne mond was naar beneden getrokken, zijn
lippen hadden geen kleur en trilden, en zijn
breede kin werd ontsierd door een baard van
twee dagen. Zijn laarzen zaten vol modder
en zijn kleeren waren druipnat. Hij had zijn
mantel om zijn linkerarm gewonden en klei-
ne stroompjes bloed stroomden er onder uit
langs den rug van zijn hand.
,,Zijt ge gekwetst?" vroeg de oudere man
kortaf en hij wees naar de hand.
antwoordde in zeer ge'distingueerde, litteraire
taal: „Gij hebt stellig bij vergissing zulk een
hard bevel uitgesproken, Groote Heer! Weet
gij dan niet, dat in liet nederigste hutje een
kunstenaar kail wonen, en dat, als ergon-,
waar ook, een wijze roept, al is het in de
woestijn, er altijd een tweede antwoordt? Als
er in deze eenzaamheid van bergen en water,
in dezen stillen nacht, niemand ware, in staat
Uw lied aan te hooren, waarom hebt gij dan
Uw ziel over de snaren van Uw luit doen
gaan en U aan de maan verraden?"
Toen Peh Ja hoorde, dat er in dit antwoord
niets vulgairs was, al had een arme houthak
ker het uitgesproken, werd zijn toorn ver-
zacht, en om den man op de rots op de proef
te stellen, vroeg hij hem, nu in eigen per-
soon: „Welnu, als gij dan beweert verstand
van muziek te hebben, vertel mij dan eens,
welk lied ik daar zong, en zeg mij eens het
tweede couplet op, nu mijn snaar na het eer
ste afbrak".
De houthakker antwoordde zonder dralen:
„Gij hebt het lied gezongen, dat Kh' oeng
Foe Tsz' (Confusius) dichtte op zijn gestor-
ven discipel Yen Hui", en zonder een Tout te
maken reciteerdq hij, goed gescandeerd, het
tweede couplet.
Ten zeerste verbaasd noodigde Peh Ya nu
den onbekende uit, bij hem aan booed te wil-
len komen, en weldra verscheen deze, in zijr.
schamele kleed van geperst gras, met een
groven bamboehoed op, en strooien schooner
aan. Vol minachting leidden Peh Ya's diena
ren den armen schooier naar hun hoogen
Meester, en bevalen hem, voor den grooten
irandarijn met het hoofd tot op den vloer te
buigen.
De onbekende boog hoffelijk bij 't binnen-
treden van de van wierookgeur vervulde ka
juit, maar niet, als een slaaf, tot op den vloer,
en toen Peh Ya den sjofel gekleeden man uit
het laagste volk zag, voelde hij spijt, hem te
hebben uitgenoodigd, en heette hem, op een
klein bankje, ver van hem af, aan 't verste
eind van de tafel te gaan zitten.
„Als gij dan beweert, musicus te zijn", zei
de Peh Ya, lichtelijk spottend, „vertel mij dan
eens iets van het ontstaan van de luit, van de
beteekenis der verschillende snaren, en van de
muz.ek".
Tot zijn uiterste verwondering vertelde toen
den jongen houthakker volledig de geheele
geschiedenis van de luit, van de vroegste tij
den af, en legde de gansche, dichterlijke syrn-
boliek uit, in verband met de indeeling der
aardsch en hemelsche sferen, van de ver
schillende tijden, waarop verschillende liede-
ren mogen worden gespeeld, van de beteeke
nis der toonaarden, van de trillingen van
vreugde en smart, eenzaamheid en melancho
lic, en zeide de dichterlijkste dingen over het
innerlijke wezen der muziek, in verband met
de menschelijke gevoelens en de hemelsche
harmonieen.
Terwijl de arme houthakker zoo sprak,
glansde er zulk een rijk licht over zijn ge
zicht, dat de trotsche Peh Ya opeens een ge-
lijkgestemde ziel in hem vermoedde. Hij noo
digde hem uit, op een stoel aan zijn zijde
plaats te nemen, en liet thee en wijn brengeri
Om hem nog voor 't laatste op de proef te
stellen, begon Peh Ya nu te improviseeren op
de luit, en vroeg zijn gast toen: ;,Welnu, waar
heb ik aan gedacht, toen ik speelde?"
Onmiddellijk antwoordde de houthakker:
„0! welke wondere droomen gaan over de
verre omtrekken der bergen, hoe zweven de
menschelijke gedachten als geesten over de
zilveren, door het maanlicht beschenen wate
ren
Nu wist de rijke Peh Ya, hoe zijn ziel ge-
lijkgestemd was met die van den armen hout
hakker, en hij, de machtige, maar eenzame,
die nooit een waren vriend had gevonden in
het leven, voelde voor het eerst de zegen der
vriendschap over zich komen.
Voor de nacht verstreken was, hadden twee
vrienden elkander's hart gevonden, en Peh
Ya liet zijn nieuwen, eersten-vriend hem alles
van zijn leven vertellen. Toen vernam hij dat
deze Tsz' K'i heette, dat hij den ganschen dag
houthakte, om zijn hoogbejaarde ouders te
kunnen onderhouden, die in 't dorpje Tsi
Hien woonden, en's avonds, tot laat in den
nacht, studeerde, litteratuur en muziek, om-
dat hij eigenlijk dichter en kunstenaar was,
maar zich niet aan de kunst kon wijden, zoo
lang zijn ouders nog leefden. Zij praatten sa
men over de schoonste dingen van kunst er.
leven, in alles trilden hun zielen zoo te zamen,
of ze een waren, en toen de sterren aan den.
heme! begocnen te verbleeken, hadden Peh Y a
en Tsz' K'i dien heiligen band van vriend
schap om hun harten gelegd, die in China ge-
lijkstaat met broederschap. Peh Ya Mlde ab
solute. ziin vriend en broeder medenemen naar
Tsin, maar deze verklaarde onder tranen, dat
hij zijn ouders niet kon verlaten en zijn plicht
tot het einde moest vervullen.
Toen kwam Peh Ya met hem overeen dat
hij, precies over een jaar, den 16en der 8e
maand, met een scHp op dezelfde plaats bij T
deneelfden berg's morgens vroeg zou anke- j
ren, en zij dan elkaar zouden terugvinden.
Tsz' K'i beloofde, dan aan den oever te staan,
en op hem te wachten. Met moeite overreedde
Peh Ya hem, twee staven goud van hem aan
te nemen, om de armoede ziiner ouders wat te
verlichten, en het was onder een stortvloed
van tranen, dat hij afscheid nam van den
eenigen vriend, dien hij ooit in zijn leven had
gevonden, en die zijn eigen ziel had herkend
aan de tonen van zijn luit. Toen het schip
met voile zeilen wegvoer, en hij zijn vriend
hem aan den ooever zag vaarwel wenken, was
het Peh Ya alsof de helft van zijn ziel van
lem was weggenomen.
Peh Ya had zijn lijfdienaar orders gege-
ven, de aanlegplaats van het schip goed te
onthouden, en het geheele volgende jaar dacht
lij elken dag aan zijn verren vriend, die zijn
gansche leven vervulde. Nadat hij een jaar
zijn koning trouw had gediend, vroeg hij hem
verlof, zich uit den staatsdienst terug te mo
gen trekken, en huurde een schip, om naar
de afgesproken plaats van samenkomst te
gaan. Daar aangekomen, precies op den mor-
gen van den 16«i der 8e maand, stond Peh
Ya bij den boek veralngend naar zijn vriend
uit te kijken, maar in het eenzame bergland-
schap was niemand te zien. Hij wachtte den
dag, en nog een dag, maar tevergeefs, en als
iij op de luit speelde, antwoordde slechts een
echo in de bergen.
Toen besloot Peh Ya, vermoedende dat
misschien Tsz' K'i's vader of moeder juist
gestorven zou zijn, en de rouwplechtigheid
hem dus thuis moest houden, hem in zijn
dorpje Tsi Hien te gaan opzoeken, dat niet
zoo neel ver van de aanlegplaats moest lig-
gen, een dagreis afstands hoogstens. Met een
vertrouwden dienaar, die zijn luit droeg, be-
gaf hij zich op weg, maar bij een twee-
sprong, niet wetende of hij links of rechts
moest gaan, stond hij een oogenblik in be-
raad, toen toevallig een oude, door de jaren
gebogen landman aan kwam strompelen,
steunende op een staf, wien hij om den weg
vroeg naar het dorpje.
De grijsaard, die een sneeuwwitten, langen
baard droeg, en er ondanks zijn armoedige
Weeding zeer eerwaardig uitzag, vroeg hem:
„Als ik vragen mag, machtige Heer, wien
mag Uw Hoogheid toch wel zoeken in. ons
schamele dorpje, waar niets dan heel arme
menschen wonen?"
Ik zoek mijn vriend en broeder Tsz' K'i"
antwoordde Peh Ya. „Hij moge een arm man
wezen, maar hij is een dichter en een Wijze,
en ik kom hem halen om voortaan met mij te
leven tot aan mijn dood".
Toen barstte de grijsaard opeens in tranen
uit, en zeide snikkend: „Dan moet gij Peh Ya
zijn, de broeder-vriend van mijn zoon Tsz'
K'i. Helaas! hij is juist vier maanden gele-
den gestorven, en ik was op weg naar zijn
graf
Met een gil viel Peh Ya in zwijm, en het
duurde lang, eer hij zijn bezinning weer
kreeg, en kon aanhooren, wat de oude man
hem onder tranen vertelde. Op zekeren avond
was zijn zoon thuisgekomen met twee staven
goud, en had zijn ouders verteld, hoe een
hoog. edel mandarijn broedervriendschap met
hem had gesloten. Met het geld had hij het
zware leven van zijn ouders verlicht en met
een gedeelte er van had hij zich studieboeken
aangeschaft, waarin hij, na den ganschen
dag hout te hebben gehakt, zoo lang tot laat
in den nacht had zitten studeeren, d?t hij er
ziek van werd.
„Ik moet mijn vriend waardig worden", had
hij gezegd als zijn ouders hem waarschuw-
den, „hij is zoo geleerd, ik mag niet bij hem
achterstaan", en eindelijk, doodelijk ver-
rnoeid, was hij aan hersenkoorts bezweken.
De grijsaard leidde nu den zielsbedroefden
mandarijn naar het graf van zijn zoon. Daar
aangekomen nam Peh Ya zijn luit, en zong
er een rouwlied bij, de snaren tokkelend, zoo
klagelijk, dat alle vogelen in den omtrek van
smart verstomden en opeens een zachte regen
uit de wolkenlooze lucht neerdruppelde. Toen
de laatste tonen waren verstorven, sloeg Peh
Ya de luit op het graf in stukken.
„Nooit kan ik meer deze luit bespelen", zei
de hij snikkend, „want de ziel, die er gelijk
mede gestemd was, is van de aarde gevlo-
den".
„Neem mij nu als Uw zoon aan", sprak hij
tot den grijsaard, „want ik was immers Tsz-
K'i's broeder, en dus zijn zijn ouders ook de
mijne".
En voortaan leefden Tsz' K'i's ouders tot
aan hun dood bij hem, rijkelijk gekoesterd en
verzorgd.
Maar nooit hebben Peh Ya's vingeren een
luit meer beroerd.
Ziehier de geschiedenis van de Gebroken
Luit, die aan iederen Chinees bekend is, zoo
als die van Oiestes en Pylades aan de oude
Grieken.
„Ik weet het niet," antwoordde de ander
vaag. „Misschien wel."
Met zijn rechterhand nam hij zijn hoed af
en wierp dien van zich, alsof de doorweekte
rand hem lichamelijken pijn veroorzaakte
Zijn haar zat geplakt tegen zijn voorhoofd
en stroomen nat liepen er uit in zijn oogen
en langs zijn wangen.
„Ge zijt gekwetst," hield zijn vriend vol.
De ander was op het punt van te antwoor-
den, toen een grijze sluier over zijn gelaat
scheen te spreiden, de zware leden vielen over
zijn oogen en een paar onsamenhangende
woorden kwamen stamelend over zijn fippen.
Hij streek met de hand over het voorhoofd,
wankelde achteruit, en zou op den grond ge-
vallen zijn, als de oudere man hem niet bij
den arm gegrepen en staande gehouden had
Maar deze hardhandige, ofschoon goed be
doelde daad deed den gewonden man een do?
fen kreet slaken.
„Kom," zei zijn vriend vast, maar met
groote zachtheid, „ge zijt uitgeput. Wij zul-
ien later spreken. Kunt ge probeeren op te
stijgen?"
De nieuwaangekomene knikte vaag, waar
op de ruiter zich vlug in het zadel wierp, een
vaste hand, uitstak en den gewonden man
achter zich optrok.
„Sla uw gezonden arm nu om mij heen,"
zeide hij, met rustige vastberadenheid. „Wij
zullen langzaain rijden en hebben maar een
paar mijlen af te leggen."
Hij keerde zijn paard in de richting van
Kislingbury en reed langzaam den weg te
rug, dien hij gekomen was. De gewonde man
had eerst een poging gedaan om zich op te
houden, maar blijkbaar was de inspauning,
HENRI TER HALL EN DE
VRIJHEIDSFILM.
In de Harmonic sprak gisteren de heer
Henri ter Hall bij de Vrijheidsfilm voor een
talrijk publiek.
Na het traditioneele welkomstwoord, con-
stateerde spr., dat de Vrijheidsbond een ge-
lukkige greep heeft gedaan, door de film in
dienst der propaganda te stellen. Daar't le-
vende beeld indruk op de menigte maakt is dit
niet genoeg te waardeeren. Hoewel aan de
bioscoop veel fouten kleven, is zij voor kunst,
wetenschap en onderwijs nog niet wat zij kan
worden en tevens is zij voor een spreker ecu
gemakzuchtig middel.
Wij liberalen. vrijzinnigen, aldus spr.,
staan op een gehcel ander standpunt dan de
tegenwoordige regeering. Wij wcnschen vrc-
de, godsdienstvrijheid en verzetten ons met
hand en tand om het calvinisme in zijn pro
paganda te steunen. De vrijheid, het erfdeel
onzer vaderen, moeten wij niet alleen onge-
schonden, maar vermeerderd, na laten; door
vrijheid, gemeenschappelijke beginselen, ge-
meenschappelijke belangen. Wat de regeering
de laatste 7 jaren bracht en als zij blijft nog
zal brengen? Op het menu staat o. a a{-
schaffing van de staatsloterij, die niet alleen
een voordeel voor de schatkist, maar ook een
voordeel voor het Nederlandsche volk betec-
kent, zoodat men het met afschaffing de hoop
op een gelukkigen dag ontneemt.
Een volgende gang van het menu is „Zon-
dagsrust". Of men die in de kerk of in de
vrije natuur wil doorbrengen, moet men vol-
gens spr. zelf weten. Vrijheid moet de leus
zijn.
Vervolgens de Vries, de Geer en Colijn, een
gram en zal de bioscoop aan banden worden
gelegd. Als men de ministers zoo eens na-
gaat, vond spr. minister Ruys de Beeren-
brouck een goede meubelmaker, die oude ka-
binetten o zoo goed kan krammen-
Vervolgens de Vries, de Geer en Colijn, ees
figuur, waarmede men terdege rekening moet
houden. Grootendeels is door zijn toedoen
de gulden gaaf gebleven, maar spr. vraagt
zich af. of ook al die ambtenaren gaaf geble
ven zijn. Verandering was noodzakelijk,
maar deze had geleidelijk plaats moeten vin-
den, niet ozo bruut.
In verband met den post cheque- en giro-
dienst werden Konig en van Swaay ge-
noemd.
De minister van Justitie had op spreker
wel een goeden indruk gemaakt, omdat deze
voor humor voelt. Toch herinnerde spr aan
de tot reclasseeringsschip omgebouwdc
Noord-Brabant, welke vertimmering eenige
millioenen vorderde. Het is nar den millioe-
nenhoek verhaald en zijn indienststelling
stuit elk jaar af op de bezuiniging Het rust
en zal wel blijven rusten.
De teksten van de Vrijheidsfilm, die daama
volgde, zijn op rijm gezet door Clinge Doo-
renbos, de parodieen en teekeningen zijn door
Ton van Tast en de filmcaricaturen
door Rodi Roeters zijn ontworpen het geheel
is vervaardigd door Willy Mullens, 't Be-
hoeft zeker geen betoog, dat dit een alleraar-
digste film is geworden, gezien de namen
van de medewerkers, die voor zichzelf spre
ken. Door tnuzikale begeleiding werd de
film bovendien nog aantrekkelijker gemaakt
De grondleggers van de Vrijheidsidee ver-
schijnen achtereenvolgens op het doek:
Prins Willem van Oranje, koning Willem I,
Van Hoogendorp en zijn 2 vrienden (het
driemanschap), Thorbecke en Cort v. d. Lin
den. Men ziet de stichting van den Vrij
heidsbond in 1921 in het Concertgebouw te
Amsterdam, waar Mr. Dresselhuys, Mr
Treub en Mr. Rink de voormannen zijn.
De 2de afdeeling der film behandelt het
J brandende vraagstuk van de ontwapenings-
kwestie, ten opzichte waarvan het standpunt
van den Vrijheidsbond alleen is f/ztomationale
^mtwapening, daar nationale ontwapening
een hersenschim is. Een nieuw vraagstuk is
dit niet, daar in 1871 al een brochure ver
scheen, getiteld „Is Nederland inderdaad ver-
dedigbaar?" Als Nederland in 1914 ontwa-
pend zou zijn geweest zou het ongetwijfeld
het terrein van den srtijd zijn geworden] De
volgende vergelij'king haalde spr. in verband
hiermee aan: als men's nachts als een inbre-
ker rondsluipt een goudsmidswinkel openzet,
zal die dezen dan vermijden, of zal hij gebruik
maken van de gelegenheid?
Bij nationale ontwapening dreigt ook voor
Indie groot gevaar, in den vorm van Amerika
en Japan.
Wij wenschen international veiligheid door
rechtspraak in het Vredespaleis door het per-
manente hof van arbitrage.
Eenige brokjes kregen we te zien van mooi
Nederland als vredessvmbool en ook als slag-
veld.
In verband hiermede besprak de heer ter
om in het zadel te komen, al bijna te veel
voor hem geweest. Zijn geest was, naar het
scheen, voldoende helder om hem vrij rechtop
te doen zitten achter zijn metgezel, met zijn
rechterhand stijf tegen de borst van den an
der. De afstand was gelukkig niet groot.-
Spoedig hadden de ruiters de brug bereikt, die
juist boven Kislingbury over de Neu ligt. Zij
werden door de schildwachten aangeroeper.
„Wie gaat daar?"
„Bij God," mompelde de oudere man, „ik
ben dat ongelukkige wachtwoord vergeten.
Laat me door, vriend," ging hij voort op den
hem eigen, luiden, bcvelenden toon, „ik ben
generaal Fairfax."
Maar geen der schildwachten maakte de
minste beweging.
„Het wachtwoord," zij een van hen on-
verstoorbaar, „en gij kunt doorgaan, wie ge
ooik zijt!'
„Op mijn woord, man!" antwoordde de
generaal. „Zijt ge van plan uw generaal hier
in den regen te laten staan met een zieken
man in zijn zadel, omdat hij toevallig het
wachtwoord vergeten heeft?"
„Met uw verlof, heer," antwoordde de sol-'
daat, „onze bevelen van den generaal zelf
zijn, dat wij niemand de voorposten mogen
laten doorgaan, zonder dat hij ons het wacht
woord geeft."
„Laat dan een van u uw eigen officieren
gaan halen," zei de generaal opeens vroolijk,"
„en vraag hem, u verlof te geven, om uw ei
gen'generaal naar zijn eigen kwartier te la
ten gaan."
En bijna een kwartier lang wachtte gene
raal Fairfax te paard in den regen, met zijn
half bezwiimenden vriend als een dood ge-
uw
drukken.
N.V. Boek- en
Handelsdrukkerij
v.h.
HERMS. COSTER ZOON
VOORDAM C 9 ALKMAAR
wicht tegen hem aan liggend, terwijl de sol
daat voor hem ging vragen, om de voorpos
ten te passeeren.
„Wat een krijgstucht, he?" mompelde hij
goedkeurend, toen de soldaat terugkwam met
de gevraagde toestemming. „De man had
gelijk! groot gelijk! Ik twijfel," ging hij
mompelend bij ziclr zelf voort, „of de ko-
ningsgezinde bevelhebbers zich op zulk een
gehoorzaamheid van hun mannen kunnen
beroemen!"
Hij reed zoo snel als hij durfde met het oog
op den toestand van den gewonden man, door
het dorp naar zijn eigen kwartier. De sche-
mering maakte nu weldra plaats voor het
vroege morgenlicht. De verspreide huizen en
hutten van het dorp, omringd door eenige
statige olmen, zagen er onwezenlijk en
spookachtig uit in den half-doorschijnenden
atmosfeer. Het dorp zelf was, met de vijfdui-
zend man die er gelegerd waren, nog in
slaap. Over^l, onder boomen, in schuren, of
hokken van alle soorten, lagen mannen in-
eengedoken, die geen onderkomen in de hutten
hadden kunnen vinden, en aldus bescherming
tegen den regen zochten. Onder de boomen
stonden paarden vastgebonden en waren wa-
penen en uitrustingen opgestapeld.
Fairfax hield verblijf in de verlaten pasto-
rieeen schildwacht stond aan de deur en
zijn oppasser bediende hem. Geoefend als de
ze mannen waren in stilzwijgen en beschei-
denheid, toonden zij geen verbazing over den
last, dien hun generaal met zich medebracht.
Hij steeg af en hielp zijn vriend uit het za
del, en nadat hij den mannen bevel gegeven
had om voor zijn paard te zorgen, leidde hij
den cewonden man het huis binnen. De klok
WARENWET.
De DIRECTEUR van den KEURINGS
DIENST VOOR WAREN in het Keuringsge-
bied ALKMAAR maakt in opdracht van Bur-
gemeester en Wethouders, op grond van arti-
kel 6, 2e lid der Warenwct 1919 S 581, be
kend, dat de Hooge Raad der Nederlanden
ter openbare terechtzitting van den Sen Juni
1925 heeft veroordeeld KLAAS VET, werk-
man, wonende -te Zaandam, tot eene geldboete
van vijftig gulden, subsidiair 10 dagen hech-
tenis, wegens het te Alkmaar op den Ssten
December 1923 kalkeieren verkoopen als ver-
sche eieren, welke kalkeieren als versche
eieren geacht moeten worden te veskeeren in
ondeugdelijken toestand, van welke overtre-
ding de beklaagde door den Kantonrechter te
Alkmaar in de zitting van 6 Februari 1925 en
daarna door den Rechtbank te Alkmaar op
die van 17 Maart 1925 was ontslagen van
alle rechtsvervolging.
De Directeur voornoemd,
Dr. D. MOL.
Hall den landelijken vertegenwoordiger in de
Kamer, den heer Braat, van wien spr. zeide,
akelig veel te houden. Vooral ten plattelande
schijnt men weinig van hem te weten, maar
als men wist hoe hij den boerenstand naar
beneden heeft gehaald, zou geen boer zijn
stem hem geven. Spr. noemde hem een natio
nale ramp, waartegen hij niet genoeg kon
waarschuwen.
Minister Lely, die de drooglegging van de
Zuiderzee mogelijk maakte en de G. G. Fock,
zijn in deze film niet vergeten.
De vrijhandel brengt vrede en vriendschap
tusschen de volken. Als gevolg van de pro-
tegeerende tariefwet worden de waren duun-
der en wordt de export op den duur gedood.
Door 30 verschillende kleine partijen gin-
gen 205882 stemmen verloren, hetgeen 7 ze-
tels verlies beteekent. Dit is de groote fout van
links, terwijl rechts aaneengegord staat. Dit
is een niet te onderschatten gevaar. Dat de
vrijheid van arbeid dikwijls leelijk in den
knoei komt door de arbeidsweten en de bu
reaucratic, wees het volgende uit. Op een tex-
tielfabriek in Twente, waar een 700 menschen
werken komt in den malaisetijd een spoed-or-
der uit het buitenland, die sedert 3 weken 1
uur overwork vorderde, en waardoor dan
werktoosheid nog kan uitblijven.
Dat uur overwerk moet aangevraagd wor
den, maar door de bureaucratie duurt he*
meer dan een maand voor hierop antwoord
komt, met het gevolg dat de order de fabriek
ontgaat en werkloosheid voor de deur staat.
Deze stroefheid,. waarmede de arbeidswet
werkt, wordt door spr. streng veroordeeld.
Na de pauze behandelde spr. in het kort,
het onderwijs en de pacificatie die veel teleur-
stellingenb rengt. Ondanks de massa's over-
dadige (dus overbodige) bijz. scholen zijn
nogk pl.m. 10.000 kinderen zonder behoorlijk
lager onderwijs. Van de 156 millioen wildc
spr. een klein bedrag voor onderwijs voor de
ze kinderen, meest van kramers en binnen-
vaartschippers, uittrekken. In dit opzicht is
verbetering op til.
Ook voor de getrouwde vrouw wil de Vrij
heidsbond vrijheid van arbeid.
Op grappige wijze werd getoond wat last
op fabrieken men vaak heeft van rijksambte-
nar'en en inspecteurs, waardoor het personee!
niets kan uitvoeren.
Als slotbeeld zagen we de mislukte pogin-
gen om den minister van buitenlandsche za-
ken een woning te bezorgen en het debacle
van den postcheque- en girodienst.
De Vrijheidsbond is niet tegen ambtena
ren, maar wel tegen ambtenarij.
Tot slot zien we het geheele kabinet met den
kous op den k.op van het tooneel verdwijnen,
de illusie om het staatspensioen op f 5 te
brengen en een aanschouwelijke voorstelling
van den zeer zwaren belastingdruk.
Luid applaus volgde.
Spr. wees in zijn slotwoord op de groote be
langen die er 1 Juli op't spel staan en hoop-
te dat de bond beloond wordt door ieders
stem op lijst 25 en 26, op den Vrijheidsbond:
van het kleine kerkje sloeg juist vier. De ge
neraal liet zijn vriend op een stoel nederzit-
ten. j
„Is de wond ernstig?" vroeg hij.
„Neen, neen!" antwoordde de ander, „niet9
dan een vleeschwond, maar geef me in Gods-
naam wat te drinken."
Zonder een woord te spreken kreeg Fair
fax wat wijn, vleesch en brood en zette dat
voor hem neder. De man dronk met gretig-
heid, maar wilde niet eten. Zijn oogen brand-
den en zijn arm was pijnlijk; een lichte
koortsaanval deed zijn tanden klapperen. Na
dat hij het voedsel ter zijde geschoven had,
trok Fairfax rustig een stoel naast hem en
den gewonden arm vasthoudend, begon hij
er den mantel af te wikkelen, die hem bedek-
te. Zijn bewegingen waren flink en zacht en
toen de ander trachtte zich te verzetten, ver-
zocht hij hem kortaf stil te zijn. Maar het
was duidelijk, dat hij brandde van verlan-
gen, om te hooren wat zijn vriend te zeggen
had. Toen hij de wond ontbloot had, ging hij
dadelijk water en schoon linnen halen, en
met de uiterste zorg en niet weinig handig-
heid, reinigde en verbond hij den arm.
„Het is niets," mompelde de gewonde bij
•tussfchenpoozen. „U verknoeit den tijd ik
ben wel in staat
„Als ge niet zwijgt en stil zit," viel de
generaal hem met voorgewende bopsheid in
de rede, „zal ik u wegens ongehoorzaamheid
in de boeien slaan."
Eerst toen hij de wond tot zijn eigen te
vredenheid verbonden had, liet hij zijn onge-
duld den vrijen teugei.
'Wordt vervolgd). r