Alkmaarsche Gourant De gebroken luit. De hand met het lidteeken. PRiJSGOURANTEN FEUILLETON. Laat ons Woensdag 16 Juni. Stadsnienws, i*o. 149 1925 Honderd Zeven en Twintigsfe Jaargang. Zij, die zich met 1 Juli voor minstens 3 maanden op dit blad abonneeren, ont- vangen de tot dien datum verschijnende aummers franco en gratis. De Directie. (Vrij naverteld uit het Chineesch), door Henri Borel. In die oude tijden, toen China nog in ver schillende feodale staten verdeeld was, leef- de in het rijk Tsin iemand van zeer gedis- tingueerde geboorte, genaamd Yii Shoei, die als mandarijn den eeretitel Peh Ya voerde. Hoewel geboortig uit Ying Toe, de hoofdstad van het koninkrijk Tsoeh, leidden hem de wis- *elvalligheden van het lot naar het konink rijk Tsin, waar hij den zeer hoogen rang van minister bekleedde, en van waaruit hij meer- malen als gezant, met belangrijke opdrach- ten, naar naburige rijken werd gezonden. Be- halve hoog mandarijn was hij ook musicus, dichter en filosoof en zijn zendingen stelden hem in staat, door al de schoone bergland- schappen met rivieren te trekken, waar ziin kunstenaarshart zoo volop kon genieten. Hij was dan ook zeer verheugd, toen de koning van Tsin hem met een diplomatieke opdracht naar den koning van zijn vaderland Tsoeh zond, want, na afloop van zijn zending, kon hij nu zijn wonderschooneg eboorteland nog eens doortrekken. Toen zijn opdracht tot groote tevredenheid van den koning van Tsoeh volvoerd was, wil- de deze hem, zooals dat de g^woonte was, be- halve allerlei geschenken van jade en zijde, een staatsiekaros met vier prachtige paarden geven om mede naar Tsin terug te keeren, maar hij zeide, toen hem dit aangeboden werd, dat, zoo Zijne Majesteit hem dit niet kwalijk nam, hij liever een schip met zeilen en roeiers zou hebben, om over de rivieren terug te gaan. Onmiddellijk liet hierop de koning een vorstelijk schip, vol van de fijnste pro- viand, en de beste dienaren voor hem uitrus- ten, en weldra was Peh Ya hiermede buiten het gewoel der hoofdstad, in de grandioze eenzaamheid van trotsche bergen en wijde wateren. Zoo was hij juist aan eene wending van de rivier Kiang gekomen, in Han Yang, op den lsten dag der 8e maand, toen opeens, tegen middernacht een zware wind opstak en de re- gen bij stroomen nederviel. Daar het schip niet tegen den geweldigen wind opkon, gaf de schipper last, het bij den oever in een soort baai te doen ankeren. Nadat het daar een uur had stilgelegen, bedaarde de bui, de golven der rivier werden kleiner, en door opengaande wolken verscheen de schijf van de maan met dubbelen luister, zooals altijd na regen. Peh Ya, die alleen, melancholiek en ver veeld, in zijnr ijke kajuit had gezeten, liet de vensters er van openzetten, gaf zijn dienaren order, fijne wierook in zijn wierookvat te bran- den en zijn groote luit uit het kostbare etui te halen. Hij was namelijk een beroemde mu sicus en niemand in het land kon zoo als hij de „ch'in", de Chineesche luit, bespelen. Nau welijks echter had hij even het eerste couplet van een bekend lied doen opklinken, of opeens brak een der snaren van zijn zeldzaam schoone instrument af, nadat de muziek op een zoo smartelijken toon had geklonken, als hij nooit in dit lied had gehoord. Peh Ya's verwondering was groot. Als hit in de stad of bij een dorp gebeurd was", dacht hij, „ware het mogelijk geweest, dat er iemand in de buurt was, wiens ziel precies als de mijne, even melancholiek en eenzaam, ge- stemd was, en clan is het verklaarbaar, dat door de samentrilling van twee gelijke, ver wante zielen, een snaar springt, maar wie zou er hier, in die rivier-eenzaamheid, met de hoo- ge bergen aan de oevers, nu kunnen zijn?" Voor alle zekerhed liet hij zijn dienaren de bergen en rotspartijen in den omtrek afzoe- ken, maar zonder resultaat, toen Peh Ya, die op dek was gekomen, opeens, uit 'n soort grot boven op ein berg een stem hoorde, die hem toeriep: „Verontrust U niet edele Heer, ik ben maar een arme houthakker, die hier geschuild heeft voor den storm, en naar de hemelsche tonen van Uw luit geluisterd heeft". De trotsche, hooge mandarijn, zich belee digd voelend door den lof van een zoo nede- rigen man uit het gemeene volk, liet zijn die naren den houthakker toeroepen, onmiddel lijk te maken dat hij wegkwam, maar de aan- geroepene, veilig boven op de rots staande Uit het Engelsch van Baronesse Qrczy. (Geautoriseerde vertaling van A. T.) 19) „0! veilig genoeg," mompelde de voctgan ger zwak. „En zijt ge geslaagd?" „Boven alle verwachting." Vertel mij alles." De ruiter ^prak als iemand, die gewend is fe bevelen. Hij was een man in den bloei van het leven, van gemiddelde lengte, maar die lang scheen, door zijn magerheid en de ma- nier, waarop hij het hoofd droeg en zijn schouders recht hield. Zijn oogen waren grijs, lagen diep en hadden een rustelooze uitdruk- king, hij nam het gezicht van den nieuw aan gekomene op met een scherpte, die aan on rust grensde. De laatste, een veel jonger man, zou, als hij rechtop stond, een half hoofd of meer langer zijn. Maar nu was hij gebogen, alsof hij door vermoeienis gebroken was; hij had blauwe kringen onder de oogen, zijn fij ne mond was naar beneden getrokken, zijn lippen hadden geen kleur en trilden, en zijn breede kin werd ontsierd door een baard van twee dagen. Zijn laarzen zaten vol modder en zijn kleeren waren druipnat. Hij had zijn mantel om zijn linkerarm gewonden en klei- ne stroompjes bloed stroomden er onder uit langs den rug van zijn hand. ,,Zijt ge gekwetst?" vroeg de oudere man kortaf en hij wees naar de hand. antwoordde in zeer ge'distingueerde, litteraire taal: „Gij hebt stellig bij vergissing zulk een hard bevel uitgesproken, Groote Heer! Weet gij dan niet, dat in liet nederigste hutje een kunstenaar kail wonen, en dat, als ergon-, waar ook, een wijze roept, al is het in de woestijn, er altijd een tweede antwoordt? Als er in deze eenzaamheid van bergen en water, in dezen stillen nacht, niemand ware, in staat Uw lied aan te hooren, waarom hebt gij dan Uw ziel over de snaren van Uw luit doen gaan en U aan de maan verraden?" Toen Peh Ja hoorde, dat er in dit antwoord niets vulgairs was, al had een arme houthak ker het uitgesproken, werd zijn toorn ver- zacht, en om den man op de rots op de proef te stellen, vroeg hij hem, nu in eigen per- soon: „Welnu, als gij dan beweert verstand van muziek te hebben, vertel mij dan eens, welk lied ik daar zong, en zeg mij eens het tweede couplet op, nu mijn snaar na het eer ste afbrak". De houthakker antwoordde zonder dralen: „Gij hebt het lied gezongen, dat Kh' oeng Foe Tsz' (Confusius) dichtte op zijn gestor- ven discipel Yen Hui", en zonder een Tout te maken reciteerdq hij, goed gescandeerd, het tweede couplet. Ten zeerste verbaasd noodigde Peh Ya nu den onbekende uit, bij hem aan booed te wil- len komen, en weldra verscheen deze, in zijr. schamele kleed van geperst gras, met een groven bamboehoed op, en strooien schooner aan. Vol minachting leidden Peh Ya's diena ren den armen schooier naar hun hoogen Meester, en bevalen hem, voor den grooten irandarijn met het hoofd tot op den vloer te buigen. De onbekende boog hoffelijk bij 't binnen- treden van de van wierookgeur vervulde ka juit, maar niet, als een slaaf, tot op den vloer, en toen Peh Ya den sjofel gekleeden man uit het laagste volk zag, voelde hij spijt, hem te hebben uitgenoodigd, en heette hem, op een klein bankje, ver van hem af, aan 't verste eind van de tafel te gaan zitten. „Als gij dan beweert, musicus te zijn", zei de Peh Ya, lichtelijk spottend, „vertel mij dan eens iets van het ontstaan van de luit, van de beteekenis der verschillende snaren, en van de muz.ek". Tot zijn uiterste verwondering vertelde toen den jongen houthakker volledig de geheele geschiedenis van de luit, van de vroegste tij den af, en legde de gansche, dichterlijke syrn- boliek uit, in verband met de indeeling der aardsch en hemelsche sferen, van de ver schillende tijden, waarop verschillende liede- ren mogen worden gespeeld, van de beteeke nis der toonaarden, van de trillingen van vreugde en smart, eenzaamheid en melancho lic, en zeide de dichterlijkste dingen over het innerlijke wezen der muziek, in verband met de menschelijke gevoelens en de hemelsche harmonieen. Terwijl de arme houthakker zoo sprak, glansde er zulk een rijk licht over zijn ge zicht, dat de trotsche Peh Ya opeens een ge- lijkgestemde ziel in hem vermoedde. Hij noo digde hem uit, op een stoel aan zijn zijde plaats te nemen, en liet thee en wijn brengeri Om hem nog voor 't laatste op de proef te stellen, begon Peh Ya nu te improviseeren op de luit, en vroeg zijn gast toen: ;,Welnu, waar heb ik aan gedacht, toen ik speelde?" Onmiddellijk antwoordde de houthakker: „0! welke wondere droomen gaan over de verre omtrekken der bergen, hoe zweven de menschelijke gedachten als geesten over de zilveren, door het maanlicht beschenen wate ren Nu wist de rijke Peh Ya, hoe zijn ziel ge- lijkgestemd was met die van den armen hout hakker, en hij, de machtige, maar eenzame, die nooit een waren vriend had gevonden in het leven, voelde voor het eerst de zegen der vriendschap over zich komen. Voor de nacht verstreken was, hadden twee vrienden elkander's hart gevonden, en Peh Ya liet zijn nieuwen, eersten-vriend hem alles van zijn leven vertellen. Toen vernam hij dat deze Tsz' K'i heette, dat hij den ganschen dag houthakte, om zijn hoogbejaarde ouders te kunnen onderhouden, die in 't dorpje Tsi Hien woonden, en's avonds, tot laat in den nacht, studeerde, litteratuur en muziek, om- dat hij eigenlijk dichter en kunstenaar was, maar zich niet aan de kunst kon wijden, zoo lang zijn ouders nog leefden. Zij praatten sa men over de schoonste dingen van kunst er. leven, in alles trilden hun zielen zoo te zamen, of ze een waren, en toen de sterren aan den. heme! begocnen te verbleeken, hadden Peh Y a en Tsz' K'i dien heiligen band van vriend schap om hun harten gelegd, die in China ge- lijkstaat met broederschap. Peh Ya Mlde ab solute. ziin vriend en broeder medenemen naar Tsin, maar deze verklaarde onder tranen, dat hij zijn ouders niet kon verlaten en zijn plicht tot het einde moest vervullen. Toen kwam Peh Ya met hem overeen dat hij, precies over een jaar, den 16en der 8e maand, met een scHp op dezelfde plaats bij T deneelfden berg's morgens vroeg zou anke- j ren, en zij dan elkaar zouden terugvinden. Tsz' K'i beloofde, dan aan den oever te staan, en op hem te wachten. Met moeite overreedde Peh Ya hem, twee staven goud van hem aan te nemen, om de armoede ziiner ouders wat te verlichten, en het was onder een stortvloed van tranen, dat hij afscheid nam van den eenigen vriend, dien hij ooit in zijn leven had gevonden, en die zijn eigen ziel had herkend aan de tonen van zijn luit. Toen het schip met voile zeilen wegvoer, en hij zijn vriend hem aan den ooever zag vaarwel wenken, was het Peh Ya alsof de helft van zijn ziel van lem was weggenomen. Peh Ya had zijn lijfdienaar orders gege- ven, de aanlegplaats van het schip goed te onthouden, en het geheele volgende jaar dacht lij elken dag aan zijn verren vriend, die zijn gansche leven vervulde. Nadat hij een jaar zijn koning trouw had gediend, vroeg hij hem verlof, zich uit den staatsdienst terug te mo gen trekken, en huurde een schip, om naar de afgesproken plaats van samenkomst te gaan. Daar aangekomen, precies op den mor- gen van den 16«i der 8e maand, stond Peh Ya bij den boek veralngend naar zijn vriend uit te kijken, maar in het eenzame bergland- schap was niemand te zien. Hij wachtte den dag, en nog een dag, maar tevergeefs, en als iij op de luit speelde, antwoordde slechts een echo in de bergen. Toen besloot Peh Ya, vermoedende dat misschien Tsz' K'i's vader of moeder juist gestorven zou zijn, en de rouwplechtigheid hem dus thuis moest houden, hem in zijn dorpje Tsi Hien te gaan opzoeken, dat niet zoo neel ver van de aanlegplaats moest lig- gen, een dagreis afstands hoogstens. Met een vertrouwden dienaar, die zijn luit droeg, be- gaf hij zich op weg, maar bij een twee- sprong, niet wetende of hij links of rechts moest gaan, stond hij een oogenblik in be- raad, toen toevallig een oude, door de jaren gebogen landman aan kwam strompelen, steunende op een staf, wien hij om den weg vroeg naar het dorpje. De grijsaard, die een sneeuwwitten, langen baard droeg, en er ondanks zijn armoedige Weeding zeer eerwaardig uitzag, vroeg hem: „Als ik vragen mag, machtige Heer, wien mag Uw Hoogheid toch wel zoeken in. ons schamele dorpje, waar niets dan heel arme menschen wonen?" Ik zoek mijn vriend en broeder Tsz' K'i" antwoordde Peh Ya. „Hij moge een arm man wezen, maar hij is een dichter en een Wijze, en ik kom hem halen om voortaan met mij te leven tot aan mijn dood". Toen barstte de grijsaard opeens in tranen uit, en zeide snikkend: „Dan moet gij Peh Ya zijn, de broeder-vriend van mijn zoon Tsz' K'i. Helaas! hij is juist vier maanden gele- den gestorven, en ik was op weg naar zijn graf Met een gil viel Peh Ya in zwijm, en het duurde lang, eer hij zijn bezinning weer kreeg, en kon aanhooren, wat de oude man hem onder tranen vertelde. Op zekeren avond was zijn zoon thuisgekomen met twee staven goud, en had zijn ouders verteld, hoe een hoog. edel mandarijn broedervriendschap met hem had gesloten. Met het geld had hij het zware leven van zijn ouders verlicht en met een gedeelte er van had hij zich studieboeken aangeschaft, waarin hij, na den ganschen dag hout te hebben gehakt, zoo lang tot laat in den nacht had zitten studeeren, d?t hij er ziek van werd. „Ik moet mijn vriend waardig worden", had hij gezegd als zijn ouders hem waarschuw- den, „hij is zoo geleerd, ik mag niet bij hem achterstaan", en eindelijk, doodelijk ver- rnoeid, was hij aan hersenkoorts bezweken. De grijsaard leidde nu den zielsbedroefden mandarijn naar het graf van zijn zoon. Daar aangekomen nam Peh Ya zijn luit, en zong er een rouwlied bij, de snaren tokkelend, zoo klagelijk, dat alle vogelen in den omtrek van smart verstomden en opeens een zachte regen uit de wolkenlooze lucht neerdruppelde. Toen de laatste tonen waren verstorven, sloeg Peh Ya de luit op het graf in stukken. „Nooit kan ik meer deze luit bespelen", zei de hij snikkend, „want de ziel, die er gelijk mede gestemd was, is van de aarde gevlo- den". „Neem mij nu als Uw zoon aan", sprak hij tot den grijsaard, „want ik was immers Tsz- K'i's broeder, en dus zijn zijn ouders ook de mijne". En voortaan leefden Tsz' K'i's ouders tot aan hun dood bij hem, rijkelijk gekoesterd en verzorgd. Maar nooit hebben Peh Ya's vingeren een luit meer beroerd. Ziehier de geschiedenis van de Gebroken Luit, die aan iederen Chinees bekend is, zoo als die van Oiestes en Pylades aan de oude Grieken. „Ik weet het niet," antwoordde de ander vaag. „Misschien wel." Met zijn rechterhand nam hij zijn hoed af en wierp dien van zich, alsof de doorweekte rand hem lichamelijken pijn veroorzaakte Zijn haar zat geplakt tegen zijn voorhoofd en stroomen nat liepen er uit in zijn oogen en langs zijn wangen. „Ge zijt gekwetst," hield zijn vriend vol. De ander was op het punt van te antwoor- den, toen een grijze sluier over zijn gelaat scheen te spreiden, de zware leden vielen over zijn oogen en een paar onsamenhangende woorden kwamen stamelend over zijn fippen. Hij streek met de hand over het voorhoofd, wankelde achteruit, en zou op den grond ge- vallen zijn, als de oudere man hem niet bij den arm gegrepen en staande gehouden had Maar deze hardhandige, ofschoon goed be doelde daad deed den gewonden man een do? fen kreet slaken. „Kom," zei zijn vriend vast, maar met groote zachtheid, „ge zijt uitgeput. Wij zul- ien later spreken. Kunt ge probeeren op te stijgen?" De nieuwaangekomene knikte vaag, waar op de ruiter zich vlug in het zadel wierp, een vaste hand, uitstak en den gewonden man achter zich optrok. „Sla uw gezonden arm nu om mij heen," zeide hij, met rustige vastberadenheid. „Wij zullen langzaain rijden en hebben maar een paar mijlen af te leggen." Hij keerde zijn paard in de richting van Kislingbury en reed langzaam den weg te rug, dien hij gekomen was. De gewonde man had eerst een poging gedaan om zich op te houden, maar blijkbaar was de inspauning, HENRI TER HALL EN DE VRIJHEIDSFILM. In de Harmonic sprak gisteren de heer Henri ter Hall bij de Vrijheidsfilm voor een talrijk publiek. Na het traditioneele welkomstwoord, con- stateerde spr., dat de Vrijheidsbond een ge- lukkige greep heeft gedaan, door de film in dienst der propaganda te stellen. Daar't le- vende beeld indruk op de menigte maakt is dit niet genoeg te waardeeren. Hoewel aan de bioscoop veel fouten kleven, is zij voor kunst, wetenschap en onderwijs nog niet wat zij kan worden en tevens is zij voor een spreker ecu gemakzuchtig middel. Wij liberalen. vrijzinnigen, aldus spr., staan op een gehcel ander standpunt dan de tegenwoordige regeering. Wij wcnschen vrc- de, godsdienstvrijheid en verzetten ons met hand en tand om het calvinisme in zijn pro paganda te steunen. De vrijheid, het erfdeel onzer vaderen, moeten wij niet alleen onge- schonden, maar vermeerderd, na laten; door vrijheid, gemeenschappelijke beginselen, ge- meenschappelijke belangen. Wat de regeering de laatste 7 jaren bracht en als zij blijft nog zal brengen? Op het menu staat o. a a{- schaffing van de staatsloterij, die niet alleen een voordeel voor de schatkist, maar ook een voordeel voor het Nederlandsche volk betec- kent, zoodat men het met afschaffing de hoop op een gelukkigen dag ontneemt. Een volgende gang van het menu is „Zon- dagsrust". Of men die in de kerk of in de vrije natuur wil doorbrengen, moet men vol- gens spr. zelf weten. Vrijheid moet de leus zijn. Vervolgens de Vries, de Geer en Colijn, een gram en zal de bioscoop aan banden worden gelegd. Als men de ministers zoo eens na- gaat, vond spr. minister Ruys de Beeren- brouck een goede meubelmaker, die oude ka- binetten o zoo goed kan krammen- Vervolgens de Vries, de Geer en Colijn, ees figuur, waarmede men terdege rekening moet houden. Grootendeels is door zijn toedoen de gulden gaaf gebleven, maar spr. vraagt zich af. of ook al die ambtenaren gaaf geble ven zijn. Verandering was noodzakelijk, maar deze had geleidelijk plaats moeten vin- den, niet ozo bruut. In verband met den post cheque- en giro- dienst werden Konig en van Swaay ge- noemd. De minister van Justitie had op spreker wel een goeden indruk gemaakt, omdat deze voor humor voelt. Toch herinnerde spr aan de tot reclasseeringsschip omgebouwdc Noord-Brabant, welke vertimmering eenige millioenen vorderde. Het is nar den millioe- nenhoek verhaald en zijn indienststelling stuit elk jaar af op de bezuiniging Het rust en zal wel blijven rusten. De teksten van de Vrijheidsfilm, die daama volgde, zijn op rijm gezet door Clinge Doo- renbos, de parodieen en teekeningen zijn door Ton van Tast en de filmcaricaturen door Rodi Roeters zijn ontworpen het geheel is vervaardigd door Willy Mullens, 't Be- hoeft zeker geen betoog, dat dit een alleraar- digste film is geworden, gezien de namen van de medewerkers, die voor zichzelf spre ken. Door tnuzikale begeleiding werd de film bovendien nog aantrekkelijker gemaakt De grondleggers van de Vrijheidsidee ver- schijnen achtereenvolgens op het doek: Prins Willem van Oranje, koning Willem I, Van Hoogendorp en zijn 2 vrienden (het driemanschap), Thorbecke en Cort v. d. Lin den. Men ziet de stichting van den Vrij heidsbond in 1921 in het Concertgebouw te Amsterdam, waar Mr. Dresselhuys, Mr Treub en Mr. Rink de voormannen zijn. De 2de afdeeling der film behandelt het J brandende vraagstuk van de ontwapenings- kwestie, ten opzichte waarvan het standpunt van den Vrijheidsbond alleen is f/ztomationale ^mtwapening, daar nationale ontwapening een hersenschim is. Een nieuw vraagstuk is dit niet, daar in 1871 al een brochure ver scheen, getiteld „Is Nederland inderdaad ver- dedigbaar?" Als Nederland in 1914 ontwa- pend zou zijn geweest zou het ongetwijfeld het terrein van den srtijd zijn geworden] De volgende vergelij'king haalde spr. in verband hiermee aan: als men's nachts als een inbre- ker rondsluipt een goudsmidswinkel openzet, zal die dezen dan vermijden, of zal hij gebruik maken van de gelegenheid? Bij nationale ontwapening dreigt ook voor Indie groot gevaar, in den vorm van Amerika en Japan. Wij wenschen international veiligheid door rechtspraak in het Vredespaleis door het per- manente hof van arbitrage. Eenige brokjes kregen we te zien van mooi Nederland als vredessvmbool en ook als slag- veld. In verband hiermede besprak de heer ter om in het zadel te komen, al bijna te veel voor hem geweest. Zijn geest was, naar het scheen, voldoende helder om hem vrij rechtop te doen zitten achter zijn metgezel, met zijn rechterhand stijf tegen de borst van den an der. De afstand was gelukkig niet groot.- Spoedig hadden de ruiters de brug bereikt, die juist boven Kislingbury over de Neu ligt. Zij werden door de schildwachten aangeroeper. „Wie gaat daar?" „Bij God," mompelde de oudere man, „ik ben dat ongelukkige wachtwoord vergeten. Laat me door, vriend," ging hij voort op den hem eigen, luiden, bcvelenden toon, „ik ben generaal Fairfax." Maar geen der schildwachten maakte de minste beweging. „Het wachtwoord," zij een van hen on- verstoorbaar, „en gij kunt doorgaan, wie ge ooik zijt!' „Op mijn woord, man!" antwoordde de generaal. „Zijt ge van plan uw generaal hier in den regen te laten staan met een zieken man in zijn zadel, omdat hij toevallig het wachtwoord vergeten heeft?" „Met uw verlof, heer," antwoordde de sol-' daat, „onze bevelen van den generaal zelf zijn, dat wij niemand de voorposten mogen laten doorgaan, zonder dat hij ons het wacht woord geeft." „Laat dan een van u uw eigen officieren gaan halen," zei de generaal opeens vroolijk," „en vraag hem, u verlof te geven, om uw ei gen'generaal naar zijn eigen kwartier te la ten gaan." En bijna een kwartier lang wachtte gene raal Fairfax te paard in den regen, met zijn half bezwiimenden vriend als een dood ge- uw drukken. N.V. Boek- en Handelsdrukkerij v.h. HERMS. COSTER ZOON VOORDAM C 9 ALKMAAR wicht tegen hem aan liggend, terwijl de sol daat voor hem ging vragen, om de voorpos ten te passeeren. „Wat een krijgstucht, he?" mompelde hij goedkeurend, toen de soldaat terugkwam met de gevraagde toestemming. „De man had gelijk! groot gelijk! Ik twijfel," ging hij mompelend bij ziclr zelf voort, „of de ko- ningsgezinde bevelhebbers zich op zulk een gehoorzaamheid van hun mannen kunnen beroemen!" Hij reed zoo snel als hij durfde met het oog op den toestand van den gewonden man, door het dorp naar zijn eigen kwartier. De sche- mering maakte nu weldra plaats voor het vroege morgenlicht. De verspreide huizen en hutten van het dorp, omringd door eenige statige olmen, zagen er onwezenlijk en spookachtig uit in den half-doorschijnenden atmosfeer. Het dorp zelf was, met de vijfdui- zend man die er gelegerd waren, nog in slaap. Over^l, onder boomen, in schuren, of hokken van alle soorten, lagen mannen in- eengedoken, die geen onderkomen in de hutten hadden kunnen vinden, en aldus bescherming tegen den regen zochten. Onder de boomen stonden paarden vastgebonden en waren wa- penen en uitrustingen opgestapeld. Fairfax hield verblijf in de verlaten pasto- rieeen schildwacht stond aan de deur en zijn oppasser bediende hem. Geoefend als de ze mannen waren in stilzwijgen en beschei- denheid, toonden zij geen verbazing over den last, dien hun generaal met zich medebracht. Hij steeg af en hielp zijn vriend uit het za del, en nadat hij den mannen bevel gegeven had om voor zijn paard te zorgen, leidde hij den cewonden man het huis binnen. De klok WARENWET. De DIRECTEUR van den KEURINGS DIENST VOOR WAREN in het Keuringsge- bied ALKMAAR maakt in opdracht van Bur- gemeester en Wethouders, op grond van arti- kel 6, 2e lid der Warenwct 1919 S 581, be kend, dat de Hooge Raad der Nederlanden ter openbare terechtzitting van den Sen Juni 1925 heeft veroordeeld KLAAS VET, werk- man, wonende -te Zaandam, tot eene geldboete van vijftig gulden, subsidiair 10 dagen hech- tenis, wegens het te Alkmaar op den Ssten December 1923 kalkeieren verkoopen als ver- sche eieren, welke kalkeieren als versche eieren geacht moeten worden te veskeeren in ondeugdelijken toestand, van welke overtre- ding de beklaagde door den Kantonrechter te Alkmaar in de zitting van 6 Februari 1925 en daarna door den Rechtbank te Alkmaar op die van 17 Maart 1925 was ontslagen van alle rechtsvervolging. De Directeur voornoemd, Dr. D. MOL. Hall den landelijken vertegenwoordiger in de Kamer, den heer Braat, van wien spr. zeide, akelig veel te houden. Vooral ten plattelande schijnt men weinig van hem te weten, maar als men wist hoe hij den boerenstand naar beneden heeft gehaald, zou geen boer zijn stem hem geven. Spr. noemde hem een natio nale ramp, waartegen hij niet genoeg kon waarschuwen. Minister Lely, die de drooglegging van de Zuiderzee mogelijk maakte en de G. G. Fock, zijn in deze film niet vergeten. De vrijhandel brengt vrede en vriendschap tusschen de volken. Als gevolg van de pro- tegeerende tariefwet worden de waren duun- der en wordt de export op den duur gedood. Door 30 verschillende kleine partijen gin- gen 205882 stemmen verloren, hetgeen 7 ze- tels verlies beteekent. Dit is de groote fout van links, terwijl rechts aaneengegord staat. Dit is een niet te onderschatten gevaar. Dat de vrijheid van arbeid dikwijls leelijk in den knoei komt door de arbeidsweten en de bu reaucratic, wees het volgende uit. Op een tex- tielfabriek in Twente, waar een 700 menschen werken komt in den malaisetijd een spoed-or- der uit het buitenland, die sedert 3 weken 1 uur overwork vorderde, en waardoor dan werktoosheid nog kan uitblijven. Dat uur overwerk moet aangevraagd wor den, maar door de bureaucratie duurt he* meer dan een maand voor hierop antwoord komt, met het gevolg dat de order de fabriek ontgaat en werkloosheid voor de deur staat. Deze stroefheid,. waarmede de arbeidswet werkt, wordt door spr. streng veroordeeld. Na de pauze behandelde spr. in het kort, het onderwijs en de pacificatie die veel teleur- stellingenb rengt. Ondanks de massa's over- dadige (dus overbodige) bijz. scholen zijn nogk pl.m. 10.000 kinderen zonder behoorlijk lager onderwijs. Van de 156 millioen wildc spr. een klein bedrag voor onderwijs voor de ze kinderen, meest van kramers en binnen- vaartschippers, uittrekken. In dit opzicht is verbetering op til. Ook voor de getrouwde vrouw wil de Vrij heidsbond vrijheid van arbeid. Op grappige wijze werd getoond wat last op fabrieken men vaak heeft van rijksambte- nar'en en inspecteurs, waardoor het personee! niets kan uitvoeren. Als slotbeeld zagen we de mislukte pogin- gen om den minister van buitenlandsche za- ken een woning te bezorgen en het debacle van den postcheque- en girodienst. De Vrijheidsbond is niet tegen ambtena ren, maar wel tegen ambtenarij. Tot slot zien we het geheele kabinet met den kous op den k.op van het tooneel verdwijnen, de illusie om het staatspensioen op f 5 te brengen en een aanschouwelijke voorstelling van den zeer zwaren belastingdruk. Luid applaus volgde. Spr. wees in zijn slotwoord op de groote be langen die er 1 Juli op't spel staan en hoop- te dat de bond beloond wordt door ieders stem op lijst 25 en 26, op den Vrijheidsbond: van het kleine kerkje sloeg juist vier. De ge neraal liet zijn vriend op een stoel nederzit- ten. j „Is de wond ernstig?" vroeg hij. „Neen, neen!" antwoordde de ander, „niet9 dan een vleeschwond, maar geef me in Gods- naam wat te drinken." Zonder een woord te spreken kreeg Fair fax wat wijn, vleesch en brood en zette dat voor hem neder. De man dronk met gretig- heid, maar wilde niet eten. Zijn oogen brand- den en zijn arm was pijnlijk; een lichte koortsaanval deed zijn tanden klapperen. Na dat hij het voedsel ter zijde geschoven had, trok Fairfax rustig een stoel naast hem en den gewonden arm vasthoudend, begon hij er den mantel af te wikkelen, die hem bedek- te. Zijn bewegingen waren flink en zacht en toen de ander trachtte zich te verzetten, ver- zocht hij hem kortaf stil te zijn. Maar het was duidelijk, dat hij brandde van verlan- gen, om te hooren wat zijn vriend te zeggen had. Toen hij de wond ontbloot had, ging hij dadelijk water en schoon linnen halen, en met de uiterste zorg en niet weinig handig- heid, reinigde en verbond hij den arm. „Het is niets," mompelde de gewonde bij •tussfchenpoozen. „U verknoeit den tijd ik ben wel in staat „Als ge niet zwijgt en stil zit," viel de generaal hem met voorgewende bopsheid in de rede, „zal ik u wegens ongehoorzaamheid in de boeien slaan." Eerst toen hij de wond tot zijn eigen te vredenheid verbonden had, liet hij zijn onge- duld den vrijen teugei. 'Wordt vervolgd). r

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1925 | | pagina 5