Alkmaarsehe Sourant
1
1
m
Be Reisgenoote.
De papiermand
a
a
a
aaaaaaai
a
a
a
a
J
a
a
a
a
a
a
Zaterdag 26 September.
Uit enze Staatsmachine.
FEU1LLETON.
Van zieken jongeling tot
gezonden, krachtigen man.
Bij het Heidemeertje.
227
Banders Zeven sn Mntigste Jaarpng,
HET STAATSBOSCHBEHEER.
Den veertienden Juli 1922 verscheen het
Staatsblad, waarin afgekondigd werd een den
negentienden Mei van dat jaar door H. M.
onaerteekende „Wet houdende bepalingen be-
treffende den boschbouw", korter geheeten
„Boschwet 1922'. De considerans dezer wet is
inderdaad nog niet uit den tijd. Daarom laten
we dien hier even volgen:
„Alzoo Wij in overweging genomen heb-
ben, dat het wenschelijk is maatregelen te ne
men in het belang van den boschbouw, als-
mede tot het behoud van bosschen en ande're
houtopstanden ter bewaring van natuur-
schoon; zoo is het" enz.
Wat hier gezegd wordt heeft nog geen
lood van zijn actualiteit verloren. En wat
dan in de considerans wordt gezegd, klemt te
meer, wanneer men bedenkt, dat ons land tot
de meest boscharme van Europa moet gere-
kend worden. Slechts 249.055 H.A. of te wel
7.62 pet. van onzen bodem is door bosch in-
genomen en daarvan is't grootste gedeelte
nog in het bezit van particulieren, d. w. z. dat
de toekomst daarvan onzeker kan genoemd
worden, daar een particulier met zijn bos
schen doen kan wat hij wil. In de laatste ja-
ren, ieder weet dat, zijn heel wat oude hout-
rijke possessies onder den hamer gekomen en
onder den bijl gevallen. In 1919 (latere cij-
fers staan ons niet ter beschikking) werd ge-
schat, dat 81 pet. van ons boschbezit was in
handen van particulieren; 14.5 pet. in han-
den van burgerlijke gemeenten en 4.5 in han
den van den Staat. Gerust mag worden ver-
ondersteld, dat deze cijfers in de laatste jaren
verandering ondergingen ten voordeele van
Staat en gemeenten.
Gelijk we reeds zeiden: veel bosschen van
particulieren werden gerooid, terwijl de Staat
en vele gemeenten met staatssubsidie overgin-
gen tot bebossching van woeste gronden. Hoe
noodig de maatregelen in de Boschwet vast-
gelegd waren, toonen de volgende cijfers.
In de jaren 1917, 1918 en 1919 werd in
ons land gerooid 4252 H.A. bosch en aange-
plant 2831 H.A.
Eindelijk is .ook ten onzent de Staat zich
gaan bemoeien met den boschbouw. Natuur
lijk kwamen wij weer achteraan bij zooveel
andere landen, waar men zooveel eerder heeft
ingezien, dat veel bosschen noodig zijn voor
een land. Ja, wij hadden in een tijd, toen men
zoo min mogelijk van Staatsbemoeiing wilde
weten, de Staatsdomeinen, die verkocht moch-
ten worden, van de hand gedaan (Domeinwet
1848). Aan de Maatschappij van Nijverheid
komt de eer toe den stoot te .hebben gegeven
aan het veldwinnen van andere en betere ge-
dachten. Zij deed een rapport het licht zien,
waaraan bekwame mannen als Mr. N. G.
Pierson, Prof. Mr. Cort van der Linden en
Mr. W. H. de Beaufort, die alle drie eens een
ministrieelen zetel zouden innemen, meege-
werkt hebben en waarin werd uiteengezet, dat
en waarom de Staat juiSft het aangewezeo li-
chaam is om den boschbouw zelf ter hand te
nemen. En wel, omdat o.a. hij den prikkel niet
heeft om zijn bezit in geld om te zetten; niet
behoeft te vreezen voor verstoring van zijn
werkplan en zijn bezit niet door belastingen
bezwaard ziet.
In 1SS2 stierf Prins Frederik, daardoor
lcwam de houtvesterij „Breda" weer aan den
Staat. In 1891 werd daar door het Rijk een
boschbouwkundige aangesteld. De aangren-
zende heidevelden werden langzamerhand
ook beboscht' en door kleinere aankoopen tot
een sluitend geheel gemaakt. Dat was het be
gin van den Staatsboschbouw. Eenige jaren
later werd duidelijk, hoe het inzicht der re-
geering in deze materie gewijzigd was, toen
toch stelde ze voor om 2600 H.A. stuifzand
en heide onder Kootwijk op de Veluwe aan te
koo^en en te bebosschen. In de Memorie van
Toelichting stond een stelling, die bewees, dat
men de idee van 1848 geheel had laten varen
de Minister toch zeide, dat de Staat het best
geschikt was om voor een blijvend boschbezit
te zorgen. Spoedig werd nu ook de behoefte
gevoeld aan een wettelijke vastlegging van't
Staatsboschbeheer'twelk geschiedde bij de
Wet van 21 Juli 1899. Het zou ressorteeren
volgens die wet onder het ministerie van
Landbouw, Handel en Nijverheid, door den
Minister van dit Departement zouden hoofd-
ambtenaren worden belast met het toezicht,
terwijl het technisch beheer in handen is van
een Inspecteur der Staatsbosschen met aan
hem toegevoegde ambtenaren: Het boschbezit
wordt verdeeld in houtvesterijen, waarvan
Roman.
(Uit het Fransch van Guy Chantepleure).
Geautoriseerde vertaling van W H C
36)
Mijn arme Phyleke, ik zou dat heel
graag willen, maar begrijp je niet dat het
onmogelijk is? Jij bent heel jong, ik ben pas
dertig... Je bent noch mijn zuster, noch
mijn vrouwen de wereld begrijpt niet
alfijd Wanneer je in mijn huis woonde
zou men heel leelijke praatjes van ons uit-
strooien
Zou me niets kunnen schelen wat ze
zeiden omdat er niets van waar zou zijn.
Ja, maar mij zou dat heel veel kunnen
schelenen jou ooklater als je niet
meer het kind zuil zijn, dat je nu nog bent.
Nauwelijks was ze wat blijmoediger ge-
stemd, of ze begon weer wanhopig te kijken.
Nu, zeg me dan eens wat er van me
moet worden! O, Kerjean als hij niet zoo
wreed was geweestdan had ik gelukkig
kunnen zijnen nu ben ik als een stuk
wrakhoutik heb geen kracht meer
nietsniets
Maar we zullen iots trachten te vinden
we zullen wel op een of ander goed idee ko-
mena lies zal terecht komen, dat beloof
ik je, zei Kerjean, terwijl hij haar voorover-
gebogen hoofd bleef streelen en werkelijk
niet wist van wie of van wat hij een oplo's-
sing van het vraagstuk kon verwacbten.
het bestuur berust bij een Houtvester of Op-
pcrboschwachter, on. ie weer Boschwach-
ters geplaatst zijn. ten paar cijfers om te
doen zien, hoezeer het Staatsboschbezit toe-
nain: In 1900 was het 13305.69.69 H.A.,
daaronder waren ook gerekend de duinen bij
Den Haag, Wassenaar, Schoorl en Texel. 20
jaar later was het totaal oppervlak der bos
schen, bouw- en weilanden en woeste grond
28718.43.37 H.A., dus meer dan het dubbele
van 1900. Nog steeds kan men door de uit-
gaven voor aankoop enz. niet zeggen, dat dit
bedrijf zichzelf bedruipt. De cijfers van de in-
komsten zijn voortdurend vrij regelmatig stij-
gende, maar de uitgaven varieeren zeer, al
naar gelang van den aankoop van nieuwe
terreinen. In die twintig jaren steeg het hoo-
ger personeel van 12 mannen tot 77, nl. 49
technische, 24 administratieve ambtenaren en
4 ambtenaren uitsluitend voor de Nood-
Boschwet 1917. Dat we steeds het jaar 1919
genomen hebben, heeft tweeerlei oorzaak. Al-
jereerst omdat de Minister toen instelde een
Commissie van Advies inzake ontginning van
woeste gronden, welke Commissie in 1921
haar breed en orienteerend rapport het licht
deed zien. De cijfers van dit rapport geven
ons dus met de gegevens een goeden kijk op
de toestanden zooals die waren, toen de Mi
nister besloot om het Staatsboschbeheer tot
een afzonderlijk bedrijf te maken en dan om
dat genoemd beheer toen den kinderschoenen
ontwassen was en kort daarna op grond van
de „Boschwet 1922" als geheel zelfstandig en
volwaardig den volke kon worden getoond.
Maar behalve Rijk en particulieren, zijn er
nog derden, die bosschen en woeste gronden
bezitten, dat zijn de burgelijke gemeenten;
bijna uil.luitend de plattelandsgemeenten. In
de drie r rovincies Noord-Brabant, Limburg'
en Gelderland besloeg dit bezit in 1907 niet
minder dan 70.000 H.A. Het ligt voor de
hand, dat de besturen dier plattelandsgemeen
ten weinig voelden voor een doorgevoerde
systematische behandeling van hun bosch- en
woeste grond-bezit. Het Staatsbedrijf heeft
ons reeds doen zien, dat hier zeer veel geld in
moet worden gestoken, dat eerst na jaren be-
gint goede revenuen af te werpen. Wilde men
dit bezit iets ten goede worden gedaan, dan
moest de gemeente door den Staat zeer
krachtdadig worden bijgestaan. Daarom
diende in 1907 de Regeering bij de Staten-
Generaal een voorstel in om de bebossching
van daartoe geschikte gemeentegronden door
middel van Staatshulp mogelijk te maken.
Die hulp zou bestaan in rentelooze voor-
schotten en technische hulp. Een Commissie
uit de Heidemaatschappij, die om advies ge-
vraagd was, ondersteunde het voorstel zeer,
wilde zelfs nog verder gaan dan het eind-
punt van het voorstel. In gemeenten, waar
niets gedaan werd aan ontginning en bqt>os-
sching, wilde zij door het Rijk groote com-
plexen laten aankoopen of pachten op langen
termijn, om daardoor ook aan andere ge
meenten een voorbeeld te geven, hoe het
eigenlijk gaan moest. Het Regeeringsvoorstel
bedoelde, dat gemeenten, die voor bebossching
geschikte gronden bezitten, voor dit werk een
renteloos voorschot verkrijgen voor den tijd
van 10 jaar tot een bedrag van 120 per
H.A. of 80 pet. der ontginningskosten. Dit
bedrag moet binnen 50 jaar worden terugbe-
taald. Natuurlijk werden aan het verleenen
van dat voorschot bepalingen verbonden, die
een waarborg zijn, dat de ontginning inder
daad deskundig geschiedt. Ook aan vereeni-
gingen ten algemeenen nutte werd de gele-
genheid geboden de bebossching van gronden
ter hand te nemen. Het subsidie per H.A.
werd een en andermaal verhoogd. Nu be-
draagt het 240 per H.A. Hierdoor werd de
taak van het Staatsboschbeheer aanmerkelijk
uitgebreid. Dat 't zijn breede taak met ijver
vervulde -getuige nog zooveel ander werk,
dat het ter hand nam. Het particulier initia-
tief had dit alles onmogelijk tot stand kunnen
brengen. Gegevens uif andere landen bewij-
zen, dat zoovele staten niet anders hebben ge
daan.
De maatregelen, welke door de regeering
genomen kunnen worden ten einde het bosch
bezit te bevorderen, gaan drie richtingen uit:
in die van uitbreiding van het Staatsboschbe
zit; in die van bevordering van het gemeente-
lijk boschbezit onder Staatstoezichtin die
van bevordering van het particulier boschbe
zit.
Naar aanleiding van de Nota van den
Boschraad inzake het behoud onzer landgoe-
deren komen we in ons volgend artikel op het
laatste breeder terug.
(Slot.)
De sedert 1923, door benoeming ook van
den heer Vara Oldenburg als directeur van
het P. E. N., tweehoofdige directie weet
Heusch, morgen zullen we er wel over pra-
ten, Phyleke en we zullen samen wel wat
vinden, o, zeker. Maar wees nu van avond
verstandig en kalmje moet je niet zoo
opwinden en niet meer huilen
Met een lichten kreet riep ze uit:
Dus je houdt me van avond bij je?
Hij glimlachte:
Wel natuurlijk blijf je bij me.. Ik had
wel liever gehad dat ik een ander onderdak
voor je had kunnen vinden Maar het
late uur laat ons geen keuzeen omdat
je nu toch eenmaal hier bent, zal ik Anai'k
zeggen de kamer van mijn moeder voor je
in orde te brengenhet is de mooiste in 't
huis.. Je zult er als een heel zoet klein
kindje in slapenen, niet waar, de nacht
schaft raad
Hij sprak op vriendelijken toon en met een
innige goedheid, die kalmeerde en een gevoel
van veiligheid gaf. Het meisje glimlachte
tegen hem met tranen in de oogen.
Wat is het veilig, me aan je wil over
te geven, fluisterde zeIk voel me hier
zoo rustigAnai'k zag dadelijk dat ik had
gehuild en noemde me „mijn arm schaapje".
Ik geloof dat ze heel goed is.
O, ze is het beste schepsel, dat je je
kunt voorstellenReeds d.e eerste rnaal
dat je kwam, heb je haar al ingepalmd
Ze zei me toen:
„Wat treurig dat zoo'n lief, klein konin-
ginnetje, als zij is, moet werken bij menschen
die niet waard zouden zijn haar dienstboden
te zijn" En ze was er bijzonder trotsch op
dat je haar koekjes zoo lekker vondtIk
zal haar even zeggen dat ie van liacht bij oqs
thams de lekEng van het geheele bedrijf be-
hoorlijk te omvatten. De beidie directeuren
geven blijk van goede samenwerking en zij
wordlen bijgestaan door bekwaatn en ijverig
personeel.
Het gedelegeerd lid van den raad van toe
zicht Dr. Van der Waerden, doorkneed in de
zaken van het groote bedrijf, bTijft met iiefde
zich geven aan zijn werk-.
Zoo is er meer.
De zieke jongeling werd een gezonde,
krachtige man.
Ik hoop, dat ook zij voor wie hij heeft te
arbeiden de el ec tricitei tsverbr u ikers
daarvam spoedig de goede gevolgen zullen
mogen ondervinden.
Op een ding moet ik nu in dit verband
nog wijzen.
Men weet, dat de provincie veel nadeel
heeft ondervonden van de zoogenaamde
vooroorlogsche contracten met de gemeen
ten. 47 gemeenten betaalden ^ver 1924 vrij-
willig een verhooging van 50 pCt. op den
prijs van de K. W. voor de maximale belas-
ting. 20 gemeenten deden dat niet. In 1925 is
dat getal tot 18 verminderd. Er is daarover
in den loop der jaren al veel te doen ge
weest. Meermalen heb ik onomwonden als
mijn meening te kennen gegeven, dat zeer
bijzondere omstandigheden in een paar ge
meenten daargelaten de gemeenten, die
niet in de verhooging toestemden, onbillijk
handelden tegenover de andere! Het is niet
noodig daarop thans nader in te gaan.
Maar wel moet ik thans wijzen op iets
anders. In het jaarverslag over 1924 schrijft
de directie: „De billijkheid tegenover de ge
meenten, die een voldoende hoog tarief beta-
len, brengt mede, dat ons bedrijf zich tegen
over de gemeenten, die het oude tarief van
voor den oorlog betalen, op het zuiver con-
tractueele standpunt plaatst. Concessies wor
den aan deze gemeenten niet gedaan en loo-
pende contracten voor ingenieursadviezen en
dergelijke hulp, waar mogelijk, opgezegd".
Ziet, dat komt er van. De laatste zin
door mij onderstreept is geen bedreiging,
neen het is reeds werkelijkheid. Het P.E.N,
maakt gebruik van zijn macht en zal dat
blijven doen. Op deze manier gaat het hard
tegen hard. En de gemeenten, die niet in de
verhooging toestemden, zullen ter wille van
eenig tijdelijk voordeel eerder dan zij ver-
moeden het loodje leggen. Stellig zal dat het
geval zijn bij afloopen van het thans geldend
contract (en de tijd gaat snel!) en misschien
reeds eerder als andere gemeenten in een of
ander opzicht gaan profiteeren van de gun-
stiger exploitatie-uitkomsten van het P.E.N.
Ik weet wel, dat sommige gemeenten bij
betaling van de 50 pCt. verhooging zouden
moeten komen tot een zoodanigen stroom-
prijs, dat het gemeentelijk distributiebedrijf
daarvan den terugslag zou kunnen ondervin
den door vermindering van het verbruik,
maar waar dat zoo is zal naar andere midde-
len moeten worden opgezien. Het is niet
rechtvaardig om op dezen grond aan het
P.E.N, de hem in billijkheid toekomende ver
hooging nog langer te onthouden niet recht
vaardig ook tegenover de andere gemeenten,
die wel betalen.
In plaats daarvan overwege men zoo noo
dig een van de beide volgende middelen.
Het P.E.N, schrijft in zijn verslag over
1924: „Een vrij groot aantal gemeenten trad
met ons in onderhandeling over de overne-
ming van haar electriciteitsbedrijven door de
provincie. Meer en meer wint in dit gewest,
evenals in andere provincies, de overtuiging
veld, dat een doelmatige stroomvoorziening
het best kan worden bereikt, indien het aan
tal schrijven tusschen den producent en den
consument zoo klein mogelijk wordt ge
maakt".
Welnu, men weet, dat in 1925 als gevolg
van deze onderhandelingen reeds eenige be-
drijven aan de provincie zijn overgegaan.
Soms kan de provincie aan de gemeente niet
het voile bedrag vergoeden van de nog op
het gemeentelijk bedrijf rustende schuld. Ge-
deputeerde Staten laten toe, dat de gemeente
de delging van dit restant over verscheidene
jaren verdeeld. De provincie berekent als zij-
zelf rechtstreeks aan de verbruikers levert 42
cents per K.W.U., een prijs dien menige ge
meente thans te boven moet gaan.
Maar wenscht men dezen weg niet in te
si aan, wil men zelf het bedrijf blijven exploi-
teeren, dan is er naar het mij voorkomt nog
een andere mogelijkheid. Indien bij betaling
van de 50 pCt. verhooging de gemeente aan
de verbruikers een te hoogen stroomprijs zou
moeten berekenen, is dit het bewijs dat het
bedrijf te zwaar met kapitaal belast is. Men
overwege alsdan om van dit kapitaal een deel
ten laste van de gewone middelen der ge
meente af te schrijven, eveneens over een aan
tal jaren te verdeelen. Wat dit aangaat ge-
beurt dan feitelijk hetzelfde als bij overdracht
van de exploitatie aan de provincie indien
1 deze het bedrijf niet voor de voile boekwaar-
de wenscht over te nemen.
D. KOOIMAN.
blijftGa nu daar eens zitten, bij het vuur
Toen ze aan zijn verzoek vol deed en in den
grooten fauteuil bij den haard was gaan zit
ten, sprong Jap op haar schoot en ging lig-
gen, alsof dat zoo maar mocht.
O, dit is Jap je kleine vondelingetje.
Ze wilde niet hebben dat Willem Jap van
haar schoot nam en kuste haar zwarte kop
je.
Arme, kleine Jap, ze was toen net als
ik nu zoo alleen en zoo verlaten Je hebt
haar, even als mij tot je genomen, Kerjean.
maar haar mag je bij je houdengelukkig
diertje
In haar stem lag zoo'n diep bedroefde be-
rusting, dat Kerjean zijn oogen voelde voch-
tig worden.
In de mooie, Bretonsche kamer was Phyl
lis een en al verbazing.
O! wat is het hier beeldigdat groo
te bed met stijlen, dat als een huis kan wor
den geslotenen al die oude, eenvoudige
meubels, wat zijn die mooio, wat bevalt
me dat alles!
Zou je het niet koud hebben? vroeg
Kerjean zorgzaam 't Vuur wordt dadelijk
aangemaakt
Ik zal geen kou voelen want het
is me zoo heerlijk warmvan binnen. Wat
zal ik lekker slapen't Zal me zijn of je
moeder over me waakt KerjeanEn mis
schien, misschien geeft zij me wel een goe
den raadin mijn droohiOch, Kerjean,
als je lieve moeder er nog wasdan had
ik mogen blijven, niet waar?
Ja, Phyleke.
Er werd weer gebeldgu was Jjet het
Purinerend,
(In den nazomer).
't Is weer September! Acht maanden,
waarvan de namen alle een r laten hooren,
scheiden nog van de volgende Meimaand, die
lief en zacht kan zijn, maar die dikwijls gum-
is als October. Toch is er veel moois in de
Natuur, zoowel in September en October, als
in Bloeimaand, al klaagt men dan ook dik
wijls over de misere van het weer.
Kom in September eens mede naar het plas-
je op de heide, waar de wonderschoone Erica
en Kalluna zoo verheffend geuren en vlij u
neder tusschen de bleekroode bloempjes en de
lancetvormige blaadjes, die elkander als dak-
pannen bedekken. Tal van honingbijen vlie-
gen er over en boven de Dopheide-bloempjes,
wollig en viltig, net kleine lampions, om zich
te goed te doen aan den rijken voorraad die
in de honingkliertjes aanwezig is.
Hoor, een vogel laat zijn waarschuwende
stem hooren.'t Is een Wulp (Numenius ar-
quatus), die ook Regenfluiter wordt genoemd,
stellig, omdat hij bij donkere lucht vaker
zijn ver hoorbaar gefluit uitstoot, dan bij
zonneschijn. Daar gaan eenige groote vogels
met naar beneden gebogen snavels de lucht
in. 't Is een Wulpenfamilie, die hier in den
broedtijd heeft gewoond en er nu nog af en
toe een kijkje komt nemen, om verder te wo-
nen aan het strand of op de vlakten bij de
zee, die bij ebbe droogvallen.
Verscheidene Tureluren (Totanus totanus)
staan te nikken aan den kant van het meertje.
We hebben gelegenheid het steenrood van
hun pooten en de witte 'en bruine streepjes
van het vederkleed te beschouwen.
Ook deze vogels leven nog „en famille" en
de oude-dieren hebben zich misschien de
eerste eieren, die lekker van smaak zijn, wel
zien ontrooven, wat dikwijls gebeurt.
„Ketsch!" Bijna zouden we schrikken door
het geluid van dezen haastig wegvliegenden
vogel, die zich verwijdert eerst in eenige on-
regelmatige zigzaglijnen, om weldra in rech-
te lijn verder te vliegen. Het is een Watersnip
(Gallinago gallinago), die bij dag zoo gaar-
ne verscholen ligt tusschen gras of heide-
kruid. In den paartijd kan men hier de man-
netjes waarnemen, die de eigenaardige ge-
woonte hebben, zich van een aanmerkelijke
hoogte plotseling verscheidene meters naar
beneden te laten vallen, waarbij een knor-
rend geluid, door de Duitschers „meckern"
geheeten, gehoord wordt. Dit geluid moet
door de bewegingen der staart- en vleugelpen-
nen worden voortgebracht, en is op grooten
afstand nog duidelijk hoorbaar.
Verschillende kleine vogels zijn op de heide
aanwezig. Op de heuveltjes wippen vlugge
Tapuiten (Saxicola oenanthe), die telkens
hun staartjes op en neer bewegen en daarbij
den witten stuit blinkend vertoonen. Verschil
lende soortep kwikstaarten wippen ginds van
polletje op polletje en vliegen af en toe op,
om een vliegje of een vlindertje te bemachti-
gen. Een der Akkermannetjes vliegt met
boogsgewijze rukken naar de overzijde, om
van biezen en rietstengels kleine insecten weg
te snappen.
Zie, achter dat bosje Waterbies spelen twee
vogeltjes met elkander, die we van hier goed
zullen kunnen waarnemen, vooral, wanneer
we van onze binocle's gebruik maken. Als ze
ons nu maar niet bemerken, want dan gaan
ze heen, daar ze tot de schuwe vogels behoo-
ren. Ze blijven gelukkig verdiept in hun spel,
waarbij ze elkander nazitten, nu en dan uit-
eengaan, om elkander weer spoedig te nade-
ren met uitgespreide vleugels en staart.
Hierbij kunnen we gemakkelijk zien, dat de
wortelhelft van den staart schitterend wit is,
zoodat het achtereinde van den vogel die
kleur vertoont. Vandaar de eigenaardige Ne-
derlandsche benaming: Witgatje; weten-
schappelijk heet hij Heliodromas ochropus.
De groene weerschijn van de donkergrijze bo-
vendeelen is van hier goed waar te nemen.
Waren we er nog nader bij, dan zouden we
ook tal van lichte stipjes kunnen zien. Deze
vogelsoort broedt hier niet, maar in Augus
tus komen vele exemplaren uit Noorderlijker
streken, om hier aan de kantjes van poelen
en plassen of slooten naar voedsel te zoeken.
Nu we ons oprichten, vliegen de Witgatjes
weg en vertoonen ons wiekslagen, die wel wat
aan die van de eksters doen denken.
Ook de Tureluren en eenige Kemphanen,
waarvan de mannetjes geen kragen meer dra-
gen, noch verlengde kopvederen, oordeelen
het beter naar de overzijde van het meertje te
trekken, nu er van die wezens komen, die ze
ook nog in dit voorjaar als verstoorders van
hun nesten hebben leeren kennen. Want men
schen blijven nog steeds hun grootste vijan-
den.
Er tusschen bevinden zich een paar kleine
brief je van Colette. Kerjean nam het aan,
herkende de hand en deed de enveloppe in
zijn zak.
Goeden nacht, Phyleke!
Goeden nacht, oude, trouwe vriend!
Phyllis hield even zijn hand in de hare
en zei, hem glimlachende goed in zijn oogen
ziende
Al weer heeft de Reuzen-Bizuth de
prinses gered!
XI.
Willem sliep maar gedurende een deel van
den nacht en werd bezorgd wakker. Het lot
Fan Phyleke en de oplossing van het vraag
stuk, dan hij wel dienstig achtte haar te be-
bezig, dan hij wel dienstig achtte haar te be
kennen.
Toen hij om half acht in gezelschap van
Jap in de eetkamer zat te ontbijten, kwam
Phyllis binnen, helder als een zcnnestraal.
Anai'k volgde haar met een presepteerblad,
waarop een kop chocolade tusschen twee
bordjes met beschuit,es stond te dampen.
Goeden morgen, Kerjean. Anai'k had
me mijn chocolade in mijn kamer gebracht,
maar ik vond het prettiger met jou te ont
bijten
Een witte japon, ruim en spoepel als het
gewaad, waarin op prenten engelen worden
afgebeeld, omhulde haar in lange, ruime
plooien. Ze had zich nog niet gekapt en
droeg haar haar in twee vledhten. 'n Strik van
wit satijn lint, waarmee ze boven haar linker
oor een lok had opgenomen, vormde een
dikke touffe.
Kerjean glimlachte.
Goeden morgen, Phyleke Is dat tin
J!
i;
S
B
B
B
B
n
N.V. vh. Herms.Coster&Zn.
Voordam C 9
B
B
B
Alkmaar.
B
vogels, die een tremoleerend geluid laten hoo
ren, waaraan ze onmiddellijk te kennen zijn
als voorwerpen van Tringoides hypoleucos,
Oeverjooper of Steenvink. Deze soort ver-
blijft hier den geheelen zomer. Als ze zich
aan de slootkanten bevinden, verraden ze
hunne aanwezigheid gewoonlijk door een
piepend geluid, hoewel het moeielijk is de
donkergekleurde vogeltjes in het oog te krij-
gen. Veelal ziet men ze eerst, als ze met vlug-,
ge vleugelrukken zijn opgevlogen, waarbij
alleen het bronsbruin van de bovendeelen in
het oog valt. De witte borst en buik zijn ge
woonlijk niet te zien.
Wanneer we langs het watertje wandelen.
kunnen we gedurig Kneutjes zien opvliegen,
waarvan de mannetjes pronken met fraaie
roode borstjes. Af en toe ook gaan Leeuwerik-
ken heen. De meeste zijn gewone Akker-
-leeuwerikken, maar zie, daar staat er een op
dat walletje, die de kruinvederen hoog opzet.
Die behoort tot een andere soort en naar dat
kuifje wordt hij Kuifleeuwerik (Galerita cris-
tata) genoemd. In enkele paren komt deze
soort hier ook broedende voor, maar in den
winter worden dikwijls groote zwermen aan-
getroffen, die dan rondzwerven en zich ook
wel vertoonen op wegen en in de nabijheid
van dorpen en boerderijen. Nog een derde
Leeuweriksoort, de Boomleeuwerik (Lullula
arborea) zouden we ook hier somwijlen kun
nen vinden en kunnen kennen aan het meer
ineengedrongene.
We begeven ons nog even in bedekking ach
ter deze biezen. O wee, daar vliegt een'Wilde
Ecnd heen! Die meent zeker, dat we jagers
zijn, want met kwakend geklepper zoekt ze
een goed heenkomen. Dat gebeurt niet zoo,
wanneer de jacht nog niet geopend is. Dan
kan men menige gelukige eendenfamilie op
het heidemeertje aantreffen, en mooie man
netjes vertoonen er schitterend het schakee-
rend blauwgroen van kop en hals. Nu heeft,
het plasje stellig reeds meermalen bezoek ge-,
had; van Nimrodszoaen en we hebben in den
wegvliegenden vogel een exemplaar te zien.
dat nog voor het „nioordend lood" gespaarc?
is gebleven.
Zie, daar zet zich op slechts enkele passen
van ons een aardig vogeltje op dat kleine
eiland neer. Het gelijkt wel wat op de Wit
gatjes, die w« straks hebben bekeken, doch
het is een wehhg kleiner, ofschoon de pootjes
wat langer ook zijn de lichtere vlekken
op de bovendeelen grooter, terwijl de Staart-
pennen van het eene eind tot het andere van
dwarsbanaen voorzien zijn. Het is een Bosch-
ruiter (Rhyacophilus glareola), die zich
voedt aan waterkanten en hier in enkele pa
ren broedt. Hoe schitterend wit blinken ons
thans de vederen der onderdeelen van het
diertje tegen en zelfs kunnen we het groen
van de fijne pootjes duidelijk zien.
Er zijn nog meer vogelsoorten te zien. Wel
dertig Grutto's hebben zich aan de overzijde
van het meertje verzameld, en het rood van
rug en schouders bij enkele dezer dieren ge
ven nog het zomerkleed aan. Tal van Bonte
Strandloopers trippelen met zenuwachtige be
wegingen rond. Een dikke Scholekster neemt
het gemakkelijker op en kijkt goedig dom in
onze richting. Zes groote witte vogels zetten
zich in het midden van het meertje neer; het
zijn Lepelaars, die er voedsel komen zoeken.
het lint, waaraan mevrouw Chardoa-Pluche
zich ergerde?
Juist! Erger jij je er ook aan?
Nu, ik moet bekennen dat ik better te
gen een ,stootje" kan dan mevrouw Char-
don-Pluche. Maar ik vind, als je zoo je haar
draagt, dat je er nog veel meer als een klein
meisje uitziet dan gewoonlijkJe ziet er
schrikbarend jong uit! Heb je 1 kker gesla-
pen?
Verrukkelijk!
Je lijkt me opgewekter en flinker dan
gisteren en toch ben je je zenuwen nog niet
meester
Ik heb goed geslapen, maar ik geloof
dat mijn hersens gedurende den ganschen
nacht aan 't werk zijn geweestToen ik
wakker werd, had ik mijn hoofd vol plannen,
maar ik kon er geen een meer terug vinden,
want ze waren te vaag.. En jij, Kerjean,
heb jij iets gevonden?
Hij weifelde, toen hij haar glimlach vol
vertrouwen zag.
Nu, eerlijk gezegd, neen, nog niet..
Wc moeten blijven bedenken en inlichtingen
trachten te krijgen. In dc eerste plaats zal ik
aan mevrouw Saugeret, dc vrouw van een
ingenieur, een van mijn collega's vragen of
ze niet cen goed familiepension of eenTloos-
ter weet, waar je eenigen tijd kunt doorbren-
genWant je moet geen dag. langer hier
blijven.. Zelfs als men nu wist...
Phyllis viel hem in de rede met een ge-
zicht van:
„Ik heb het gevonden!", en toch' met iets
daarin, dat duidde op onzekerheid.
(Wordt vervolgd)
is mccstal een niet
bedoelde bergplaats
voor drukwerk, dat
men aan z'n klanten
doet toekomen.
Goed uitgevoerd zal
het niet zoo gauw
weggedaan worden,
als drukwerk, dat
een slecht verzorg-
den, slordigen in-
druk maakt.
Over de resultaten
van tiw aankondi-
gingen, prospecti,
en al ow overige
drukwerken, zult ge
tevreden zijn, wan
neer gij ze laat ge-
reed maken bij de: