Alkmaarsehe Sourant 1 1 m Be Reisgenoote. De papiermand a a a aaaaaaai a a a a J a a a a a a Zaterdag 26 September. Uit enze Staatsmachine. FEU1LLETON. Van zieken jongeling tot gezonden, krachtigen man. Bij het Heidemeertje. 227 Banders Zeven sn Mntigste Jaarpng, HET STAATSBOSCHBEHEER. Den veertienden Juli 1922 verscheen het Staatsblad, waarin afgekondigd werd een den negentienden Mei van dat jaar door H. M. onaerteekende „Wet houdende bepalingen be- treffende den boschbouw", korter geheeten „Boschwet 1922'. De considerans dezer wet is inderdaad nog niet uit den tijd. Daarom laten we dien hier even volgen: „Alzoo Wij in overweging genomen heb- ben, dat het wenschelijk is maatregelen te ne men in het belang van den boschbouw, als- mede tot het behoud van bosschen en ande're houtopstanden ter bewaring van natuur- schoon; zoo is het" enz. Wat hier gezegd wordt heeft nog geen lood van zijn actualiteit verloren. En wat dan in de considerans wordt gezegd, klemt te meer, wanneer men bedenkt, dat ons land tot de meest boscharme van Europa moet gere- kend worden. Slechts 249.055 H.A. of te wel 7.62 pet. van onzen bodem is door bosch in- genomen en daarvan is't grootste gedeelte nog in het bezit van particulieren, d. w. z. dat de toekomst daarvan onzeker kan genoemd worden, daar een particulier met zijn bos schen doen kan wat hij wil. In de laatste ja- ren, ieder weet dat, zijn heel wat oude hout- rijke possessies onder den hamer gekomen en onder den bijl gevallen. In 1919 (latere cij- fers staan ons niet ter beschikking) werd ge- schat, dat 81 pet. van ons boschbezit was in handen van particulieren; 14.5 pet. in han- den van burgerlijke gemeenten en 4.5 in han den van den Staat. Gerust mag worden ver- ondersteld, dat deze cijfers in de laatste jaren verandering ondergingen ten voordeele van Staat en gemeenten. Gelijk we reeds zeiden: veel bosschen van particulieren werden gerooid, terwijl de Staat en vele gemeenten met staatssubsidie overgin- gen tot bebossching van woeste gronden. Hoe noodig de maatregelen in de Boschwet vast- gelegd waren, toonen de volgende cijfers. In de jaren 1917, 1918 en 1919 werd in ons land gerooid 4252 H.A. bosch en aange- plant 2831 H.A. Eindelijk is .ook ten onzent de Staat zich gaan bemoeien met den boschbouw. Natuur lijk kwamen wij weer achteraan bij zooveel andere landen, waar men zooveel eerder heeft ingezien, dat veel bosschen noodig zijn voor een land. Ja, wij hadden in een tijd, toen men zoo min mogelijk van Staatsbemoeiing wilde weten, de Staatsdomeinen, die verkocht moch- ten worden, van de hand gedaan (Domeinwet 1848). Aan de Maatschappij van Nijverheid komt de eer toe den stoot te .hebben gegeven aan het veldwinnen van andere en betere ge- dachten. Zij deed een rapport het licht zien, waaraan bekwame mannen als Mr. N. G. Pierson, Prof. Mr. Cort van der Linden en Mr. W. H. de Beaufort, die alle drie eens een ministrieelen zetel zouden innemen, meege- werkt hebben en waarin werd uiteengezet, dat en waarom de Staat juiSft het aangewezeo li- chaam is om den boschbouw zelf ter hand te nemen. En wel, omdat o.a. hij den prikkel niet heeft om zijn bezit in geld om te zetten; niet behoeft te vreezen voor verstoring van zijn werkplan en zijn bezit niet door belastingen bezwaard ziet. In 1SS2 stierf Prins Frederik, daardoor lcwam de houtvesterij „Breda" weer aan den Staat. In 1891 werd daar door het Rijk een boschbouwkundige aangesteld. De aangren- zende heidevelden werden langzamerhand ook beboscht' en door kleinere aankoopen tot een sluitend geheel gemaakt. Dat was het be gin van den Staatsboschbouw. Eenige jaren later werd duidelijk, hoe het inzicht der re- geering in deze materie gewijzigd was, toen toch stelde ze voor om 2600 H.A. stuifzand en heide onder Kootwijk op de Veluwe aan te koo^en en te bebosschen. In de Memorie van Toelichting stond een stelling, die bewees, dat men de idee van 1848 geheel had laten varen de Minister toch zeide, dat de Staat het best geschikt was om voor een blijvend boschbezit te zorgen. Spoedig werd nu ook de behoefte gevoeld aan een wettelijke vastlegging van't Staatsboschbeheer'twelk geschiedde bij de Wet van 21 Juli 1899. Het zou ressorteeren volgens die wet onder het ministerie van Landbouw, Handel en Nijverheid, door den Minister van dit Departement zouden hoofd- ambtenaren worden belast met het toezicht, terwijl het technisch beheer in handen is van een Inspecteur der Staatsbosschen met aan hem toegevoegde ambtenaren: Het boschbezit wordt verdeeld in houtvesterijen, waarvan Roman. (Uit het Fransch van Guy Chantepleure). Geautoriseerde vertaling van W H C 36) Mijn arme Phyleke, ik zou dat heel graag willen, maar begrijp je niet dat het onmogelijk is? Jij bent heel jong, ik ben pas dertig... Je bent noch mijn zuster, noch mijn vrouwen de wereld begrijpt niet alfijd Wanneer je in mijn huis woonde zou men heel leelijke praatjes van ons uit- strooien Zou me niets kunnen schelen wat ze zeiden omdat er niets van waar zou zijn. Ja, maar mij zou dat heel veel kunnen schelenen jou ooklater als je niet meer het kind zuil zijn, dat je nu nog bent. Nauwelijks was ze wat blijmoediger ge- stemd, of ze begon weer wanhopig te kijken. Nu, zeg me dan eens wat er van me moet worden! O, Kerjean als hij niet zoo wreed was geweestdan had ik gelukkig kunnen zijnen nu ben ik als een stuk wrakhoutik heb geen kracht meer nietsniets Maar we zullen iots trachten te vinden we zullen wel op een of ander goed idee ko- mena lies zal terecht komen, dat beloof ik je, zei Kerjean, terwijl hij haar voorover- gebogen hoofd bleef streelen en werkelijk niet wist van wie of van wat hij een oplo's- sing van het vraagstuk kon verwacbten. het bestuur berust bij een Houtvester of Op- pcrboschwachter, on. ie weer Boschwach- ters geplaatst zijn. ten paar cijfers om te doen zien, hoezeer het Staatsboschbezit toe- nain: In 1900 was het 13305.69.69 H.A., daaronder waren ook gerekend de duinen bij Den Haag, Wassenaar, Schoorl en Texel. 20 jaar later was het totaal oppervlak der bos schen, bouw- en weilanden en woeste grond 28718.43.37 H.A., dus meer dan het dubbele van 1900. Nog steeds kan men door de uit- gaven voor aankoop enz. niet zeggen, dat dit bedrijf zichzelf bedruipt. De cijfers van de in- komsten zijn voortdurend vrij regelmatig stij- gende, maar de uitgaven varieeren zeer, al naar gelang van den aankoop van nieuwe terreinen. In die twintig jaren steeg het hoo- ger personeel van 12 mannen tot 77, nl. 49 technische, 24 administratieve ambtenaren en 4 ambtenaren uitsluitend voor de Nood- Boschwet 1917. Dat we steeds het jaar 1919 genomen hebben, heeft tweeerlei oorzaak. Al- jereerst omdat de Minister toen instelde een Commissie van Advies inzake ontginning van woeste gronden, welke Commissie in 1921 haar breed en orienteerend rapport het licht deed zien. De cijfers van dit rapport geven ons dus met de gegevens een goeden kijk op de toestanden zooals die waren, toen de Mi nister besloot om het Staatsboschbeheer tot een afzonderlijk bedrijf te maken en dan om dat genoemd beheer toen den kinderschoenen ontwassen was en kort daarna op grond van de „Boschwet 1922" als geheel zelfstandig en volwaardig den volke kon worden getoond. Maar behalve Rijk en particulieren, zijn er nog derden, die bosschen en woeste gronden bezitten, dat zijn de burgelijke gemeenten; bijna uil.luitend de plattelandsgemeenten. In de drie r rovincies Noord-Brabant, Limburg' en Gelderland besloeg dit bezit in 1907 niet minder dan 70.000 H.A. Het ligt voor de hand, dat de besturen dier plattelandsgemeen ten weinig voelden voor een doorgevoerde systematische behandeling van hun bosch- en woeste grond-bezit. Het Staatsbedrijf heeft ons reeds doen zien, dat hier zeer veel geld in moet worden gestoken, dat eerst na jaren be- gint goede revenuen af te werpen. Wilde men dit bezit iets ten goede worden gedaan, dan moest de gemeente door den Staat zeer krachtdadig worden bijgestaan. Daarom diende in 1907 de Regeering bij de Staten- Generaal een voorstel in om de bebossching van daartoe geschikte gemeentegronden door middel van Staatshulp mogelijk te maken. Die hulp zou bestaan in rentelooze voor- schotten en technische hulp. Een Commissie uit de Heidemaatschappij, die om advies ge- vraagd was, ondersteunde het voorstel zeer, wilde zelfs nog verder gaan dan het eind- punt van het voorstel. In gemeenten, waar niets gedaan werd aan ontginning en bqt>os- sching, wilde zij door het Rijk groote com- plexen laten aankoopen of pachten op langen termijn, om daardoor ook aan andere ge meenten een voorbeeld te geven, hoe het eigenlijk gaan moest. Het Regeeringsvoorstel bedoelde, dat gemeenten, die voor bebossching geschikte gronden bezitten, voor dit werk een renteloos voorschot verkrijgen voor den tijd van 10 jaar tot een bedrag van 120 per H.A. of 80 pet. der ontginningskosten. Dit bedrag moet binnen 50 jaar worden terugbe- taald. Natuurlijk werden aan het verleenen van dat voorschot bepalingen verbonden, die een waarborg zijn, dat de ontginning inder daad deskundig geschiedt. Ook aan vereeni- gingen ten algemeenen nutte werd de gele- genheid geboden de bebossching van gronden ter hand te nemen. Het subsidie per H.A. werd een en andermaal verhoogd. Nu be- draagt het 240 per H.A. Hierdoor werd de taak van het Staatsboschbeheer aanmerkelijk uitgebreid. Dat 't zijn breede taak met ijver vervulde -getuige nog zooveel ander werk, dat het ter hand nam. Het particulier initia- tief had dit alles onmogelijk tot stand kunnen brengen. Gegevens uif andere landen bewij- zen, dat zoovele staten niet anders hebben ge daan. De maatregelen, welke door de regeering genomen kunnen worden ten einde het bosch bezit te bevorderen, gaan drie richtingen uit: in die van uitbreiding van het Staatsboschbe zit; in die van bevordering van het gemeente- lijk boschbezit onder Staatstoezichtin die van bevordering van het particulier boschbe zit. Naar aanleiding van de Nota van den Boschraad inzake het behoud onzer landgoe- deren komen we in ons volgend artikel op het laatste breeder terug. (Slot.) De sedert 1923, door benoeming ook van den heer Vara Oldenburg als directeur van het P. E. N., tweehoofdige directie weet Heusch, morgen zullen we er wel over pra- ten, Phyleke en we zullen samen wel wat vinden, o, zeker. Maar wees nu van avond verstandig en kalmje moet je niet zoo opwinden en niet meer huilen Met een lichten kreet riep ze uit: Dus je houdt me van avond bij je? Hij glimlachte: Wel natuurlijk blijf je bij me.. Ik had wel liever gehad dat ik een ander onderdak voor je had kunnen vinden Maar het late uur laat ons geen keuzeen omdat je nu toch eenmaal hier bent, zal ik Anai'k zeggen de kamer van mijn moeder voor je in orde te brengenhet is de mooiste in 't huis.. Je zult er als een heel zoet klein kindje in slapenen, niet waar, de nacht schaft raad Hij sprak op vriendelijken toon en met een innige goedheid, die kalmeerde en een gevoel van veiligheid gaf. Het meisje glimlachte tegen hem met tranen in de oogen. Wat is het veilig, me aan je wil over te geven, fluisterde zeIk voel me hier zoo rustigAnai'k zag dadelijk dat ik had gehuild en noemde me „mijn arm schaapje". Ik geloof dat ze heel goed is. O, ze is het beste schepsel, dat je je kunt voorstellenReeds d.e eerste rnaal dat je kwam, heb je haar al ingepalmd Ze zei me toen: „Wat treurig dat zoo'n lief, klein konin- ginnetje, als zij is, moet werken bij menschen die niet waard zouden zijn haar dienstboden te zijn" En ze was er bijzonder trotsch op dat je haar koekjes zoo lekker vondtIk zal haar even zeggen dat ie van liacht bij oqs thams de lekEng van het geheele bedrijf be- hoorlijk te omvatten. De beidie directeuren geven blijk van goede samenwerking en zij wordlen bijgestaan door bekwaatn en ijverig personeel. Het gedelegeerd lid van den raad van toe zicht Dr. Van der Waerden, doorkneed in de zaken van het groote bedrijf, bTijft met iiefde zich geven aan zijn werk-. Zoo is er meer. De zieke jongeling werd een gezonde, krachtige man. Ik hoop, dat ook zij voor wie hij heeft te arbeiden de el ec tricitei tsverbr u ikers daarvam spoedig de goede gevolgen zullen mogen ondervinden. Op een ding moet ik nu in dit verband nog wijzen. Men weet, dat de provincie veel nadeel heeft ondervonden van de zoogenaamde vooroorlogsche contracten met de gemeen ten. 47 gemeenten betaalden ^ver 1924 vrij- willig een verhooging van 50 pCt. op den prijs van de K. W. voor de maximale belas- ting. 20 gemeenten deden dat niet. In 1925 is dat getal tot 18 verminderd. Er is daarover in den loop der jaren al veel te doen ge weest. Meermalen heb ik onomwonden als mijn meening te kennen gegeven, dat zeer bijzondere omstandigheden in een paar ge meenten daargelaten de gemeenten, die niet in de verhooging toestemden, onbillijk handelden tegenover de andere! Het is niet noodig daarop thans nader in te gaan. Maar wel moet ik thans wijzen op iets anders. In het jaarverslag over 1924 schrijft de directie: „De billijkheid tegenover de ge meenten, die een voldoende hoog tarief beta- len, brengt mede, dat ons bedrijf zich tegen over de gemeenten, die het oude tarief van voor den oorlog betalen, op het zuiver con- tractueele standpunt plaatst. Concessies wor den aan deze gemeenten niet gedaan en loo- pende contracten voor ingenieursadviezen en dergelijke hulp, waar mogelijk, opgezegd". Ziet, dat komt er van. De laatste zin door mij onderstreept is geen bedreiging, neen het is reeds werkelijkheid. Het P.E.N, maakt gebruik van zijn macht en zal dat blijven doen. Op deze manier gaat het hard tegen hard. En de gemeenten, die niet in de verhooging toestemden, zullen ter wille van eenig tijdelijk voordeel eerder dan zij ver- moeden het loodje leggen. Stellig zal dat het geval zijn bij afloopen van het thans geldend contract (en de tijd gaat snel!) en misschien reeds eerder als andere gemeenten in een of ander opzicht gaan profiteeren van de gun- stiger exploitatie-uitkomsten van het P.E.N. Ik weet wel, dat sommige gemeenten bij betaling van de 50 pCt. verhooging zouden moeten komen tot een zoodanigen stroom- prijs, dat het gemeentelijk distributiebedrijf daarvan den terugslag zou kunnen ondervin den door vermindering van het verbruik, maar waar dat zoo is zal naar andere midde- len moeten worden opgezien. Het is niet rechtvaardig om op dezen grond aan het P.E.N, de hem in billijkheid toekomende ver hooging nog langer te onthouden niet recht vaardig ook tegenover de andere gemeenten, die wel betalen. In plaats daarvan overwege men zoo noo dig een van de beide volgende middelen. Het P.E.N, schrijft in zijn verslag over 1924: „Een vrij groot aantal gemeenten trad met ons in onderhandeling over de overne- ming van haar electriciteitsbedrijven door de provincie. Meer en meer wint in dit gewest, evenals in andere provincies, de overtuiging veld, dat een doelmatige stroomvoorziening het best kan worden bereikt, indien het aan tal schrijven tusschen den producent en den consument zoo klein mogelijk wordt ge maakt". Welnu, men weet, dat in 1925 als gevolg van deze onderhandelingen reeds eenige be- drijven aan de provincie zijn overgegaan. Soms kan de provincie aan de gemeente niet het voile bedrag vergoeden van de nog op het gemeentelijk bedrijf rustende schuld. Ge- deputeerde Staten laten toe, dat de gemeente de delging van dit restant over verscheidene jaren verdeeld. De provincie berekent als zij- zelf rechtstreeks aan de verbruikers levert 42 cents per K.W.U., een prijs dien menige ge meente thans te boven moet gaan. Maar wenscht men dezen weg niet in te si aan, wil men zelf het bedrijf blijven exploi- teeren, dan is er naar het mij voorkomt nog een andere mogelijkheid. Indien bij betaling van de 50 pCt. verhooging de gemeente aan de verbruikers een te hoogen stroomprijs zou moeten berekenen, is dit het bewijs dat het bedrijf te zwaar met kapitaal belast is. Men overwege alsdan om van dit kapitaal een deel ten laste van de gewone middelen der ge meente af te schrijven, eveneens over een aan tal jaren te verdeelen. Wat dit aangaat ge- beurt dan feitelijk hetzelfde als bij overdracht van de exploitatie aan de provincie indien 1 deze het bedrijf niet voor de voile boekwaar- de wenscht over te nemen. D. KOOIMAN. blijftGa nu daar eens zitten, bij het vuur Toen ze aan zijn verzoek vol deed en in den grooten fauteuil bij den haard was gaan zit ten, sprong Jap op haar schoot en ging lig- gen, alsof dat zoo maar mocht. O, dit is Jap je kleine vondelingetje. Ze wilde niet hebben dat Willem Jap van haar schoot nam en kuste haar zwarte kop je. Arme, kleine Jap, ze was toen net als ik nu zoo alleen en zoo verlaten Je hebt haar, even als mij tot je genomen, Kerjean. maar haar mag je bij je houdengelukkig diertje In haar stem lag zoo'n diep bedroefde be- rusting, dat Kerjean zijn oogen voelde voch- tig worden. In de mooie, Bretonsche kamer was Phyl lis een en al verbazing. O! wat is het hier beeldigdat groo te bed met stijlen, dat als een huis kan wor den geslotenen al die oude, eenvoudige meubels, wat zijn die mooio, wat bevalt me dat alles! Zou je het niet koud hebben? vroeg Kerjean zorgzaam 't Vuur wordt dadelijk aangemaakt Ik zal geen kou voelen want het is me zoo heerlijk warmvan binnen. Wat zal ik lekker slapen't Zal me zijn of je moeder over me waakt KerjeanEn mis schien, misschien geeft zij me wel een goe den raadin mijn droohiOch, Kerjean, als je lieve moeder er nog wasdan had ik mogen blijven, niet waar? Ja, Phyleke. Er werd weer gebeldgu was Jjet het Purinerend, (In den nazomer). 't Is weer September! Acht maanden, waarvan de namen alle een r laten hooren, scheiden nog van de volgende Meimaand, die lief en zacht kan zijn, maar die dikwijls gum- is als October. Toch is er veel moois in de Natuur, zoowel in September en October, als in Bloeimaand, al klaagt men dan ook dik wijls over de misere van het weer. Kom in September eens mede naar het plas- je op de heide, waar de wonderschoone Erica en Kalluna zoo verheffend geuren en vlij u neder tusschen de bleekroode bloempjes en de lancetvormige blaadjes, die elkander als dak- pannen bedekken. Tal van honingbijen vlie- gen er over en boven de Dopheide-bloempjes, wollig en viltig, net kleine lampions, om zich te goed te doen aan den rijken voorraad die in de honingkliertjes aanwezig is. Hoor, een vogel laat zijn waarschuwende stem hooren.'t Is een Wulp (Numenius ar- quatus), die ook Regenfluiter wordt genoemd, stellig, omdat hij bij donkere lucht vaker zijn ver hoorbaar gefluit uitstoot, dan bij zonneschijn. Daar gaan eenige groote vogels met naar beneden gebogen snavels de lucht in. 't Is een Wulpenfamilie, die hier in den broedtijd heeft gewoond en er nu nog af en toe een kijkje komt nemen, om verder te wo- nen aan het strand of op de vlakten bij de zee, die bij ebbe droogvallen. Verscheidene Tureluren (Totanus totanus) staan te nikken aan den kant van het meertje. We hebben gelegenheid het steenrood van hun pooten en de witte 'en bruine streepjes van het vederkleed te beschouwen. Ook deze vogels leven nog „en famille" en de oude-dieren hebben zich misschien de eerste eieren, die lekker van smaak zijn, wel zien ontrooven, wat dikwijls gebeurt. „Ketsch!" Bijna zouden we schrikken door het geluid van dezen haastig wegvliegenden vogel, die zich verwijdert eerst in eenige on- regelmatige zigzaglijnen, om weldra in rech- te lijn verder te vliegen. Het is een Watersnip (Gallinago gallinago), die bij dag zoo gaar- ne verscholen ligt tusschen gras of heide- kruid. In den paartijd kan men hier de man- netjes waarnemen, die de eigenaardige ge- woonte hebben, zich van een aanmerkelijke hoogte plotseling verscheidene meters naar beneden te laten vallen, waarbij een knor- rend geluid, door de Duitschers „meckern" geheeten, gehoord wordt. Dit geluid moet door de bewegingen der staart- en vleugelpen- nen worden voortgebracht, en is op grooten afstand nog duidelijk hoorbaar. Verschillende kleine vogels zijn op de heide aanwezig. Op de heuveltjes wippen vlugge Tapuiten (Saxicola oenanthe), die telkens hun staartjes op en neer bewegen en daarbij den witten stuit blinkend vertoonen. Verschil lende soortep kwikstaarten wippen ginds van polletje op polletje en vliegen af en toe op, om een vliegje of een vlindertje te bemachti- gen. Een der Akkermannetjes vliegt met boogsgewijze rukken naar de overzijde, om van biezen en rietstengels kleine insecten weg te snappen. Zie, achter dat bosje Waterbies spelen twee vogeltjes met elkander, die we van hier goed zullen kunnen waarnemen, vooral, wanneer we van onze binocle's gebruik maken. Als ze ons nu maar niet bemerken, want dan gaan ze heen, daar ze tot de schuwe vogels behoo- ren. Ze blijven gelukkig verdiept in hun spel, waarbij ze elkander nazitten, nu en dan uit- eengaan, om elkander weer spoedig te nade- ren met uitgespreide vleugels en staart. Hierbij kunnen we gemakkelijk zien, dat de wortelhelft van den staart schitterend wit is, zoodat het achtereinde van den vogel die kleur vertoont. Vandaar de eigenaardige Ne- derlandsche benaming: Witgatje; weten- schappelijk heet hij Heliodromas ochropus. De groene weerschijn van de donkergrijze bo- vendeelen is van hier goed waar te nemen. Waren we er nog nader bij, dan zouden we ook tal van lichte stipjes kunnen zien. Deze vogelsoort broedt hier niet, maar in Augus tus komen vele exemplaren uit Noorderlijker streken, om hier aan de kantjes van poelen en plassen of slooten naar voedsel te zoeken. Nu we ons oprichten, vliegen de Witgatjes weg en vertoonen ons wiekslagen, die wel wat aan die van de eksters doen denken. Ook de Tureluren en eenige Kemphanen, waarvan de mannetjes geen kragen meer dra- gen, noch verlengde kopvederen, oordeelen het beter naar de overzijde van het meertje te trekken, nu er van die wezens komen, die ze ook nog in dit voorjaar als verstoorders van hun nesten hebben leeren kennen. Want men schen blijven nog steeds hun grootste vijan- den. Er tusschen bevinden zich een paar kleine brief je van Colette. Kerjean nam het aan, herkende de hand en deed de enveloppe in zijn zak. Goeden nacht, Phyleke! Goeden nacht, oude, trouwe vriend! Phyllis hield even zijn hand in de hare en zei, hem glimlachende goed in zijn oogen ziende Al weer heeft de Reuzen-Bizuth de prinses gered! XI. Willem sliep maar gedurende een deel van den nacht en werd bezorgd wakker. Het lot Fan Phyleke en de oplossing van het vraag stuk, dan hij wel dienstig achtte haar te be- bezig, dan hij wel dienstig achtte haar te be kennen. Toen hij om half acht in gezelschap van Jap in de eetkamer zat te ontbijten, kwam Phyllis binnen, helder als een zcnnestraal. Anai'k volgde haar met een presepteerblad, waarop een kop chocolade tusschen twee bordjes met beschuit,es stond te dampen. Goeden morgen, Kerjean. Anai'k had me mijn chocolade in mijn kamer gebracht, maar ik vond het prettiger met jou te ont bijten Een witte japon, ruim en spoepel als het gewaad, waarin op prenten engelen worden afgebeeld, omhulde haar in lange, ruime plooien. Ze had zich nog niet gekapt en droeg haar haar in twee vledhten. 'n Strik van wit satijn lint, waarmee ze boven haar linker oor een lok had opgenomen, vormde een dikke touffe. Kerjean glimlachte. Goeden morgen, Phyleke Is dat tin J! i; S B B B B n N.V. vh. Herms.Coster&Zn. Voordam C 9 B B B Alkmaar. B vogels, die een tremoleerend geluid laten hoo ren, waaraan ze onmiddellijk te kennen zijn als voorwerpen van Tringoides hypoleucos, Oeverjooper of Steenvink. Deze soort ver- blijft hier den geheelen zomer. Als ze zich aan de slootkanten bevinden, verraden ze hunne aanwezigheid gewoonlijk door een piepend geluid, hoewel het moeielijk is de donkergekleurde vogeltjes in het oog te krij- gen. Veelal ziet men ze eerst, als ze met vlug-, ge vleugelrukken zijn opgevlogen, waarbij alleen het bronsbruin van de bovendeelen in het oog valt. De witte borst en buik zijn ge woonlijk niet te zien. Wanneer we langs het watertje wandelen. kunnen we gedurig Kneutjes zien opvliegen, waarvan de mannetjes pronken met fraaie roode borstjes. Af en toe ook gaan Leeuwerik- ken heen. De meeste zijn gewone Akker- -leeuwerikken, maar zie, daar staat er een op dat walletje, die de kruinvederen hoog opzet. Die behoort tot een andere soort en naar dat kuifje wordt hij Kuifleeuwerik (Galerita cris- tata) genoemd. In enkele paren komt deze soort hier ook broedende voor, maar in den winter worden dikwijls groote zwermen aan- getroffen, die dan rondzwerven en zich ook wel vertoonen op wegen en in de nabijheid van dorpen en boerderijen. Nog een derde Leeuweriksoort, de Boomleeuwerik (Lullula arborea) zouden we ook hier somwijlen kun nen vinden en kunnen kennen aan het meer ineengedrongene. We begeven ons nog even in bedekking ach ter deze biezen. O wee, daar vliegt een'Wilde Ecnd heen! Die meent zeker, dat we jagers zijn, want met kwakend geklepper zoekt ze een goed heenkomen. Dat gebeurt niet zoo, wanneer de jacht nog niet geopend is. Dan kan men menige gelukige eendenfamilie op het heidemeertje aantreffen, en mooie man netjes vertoonen er schitterend het schakee- rend blauwgroen van kop en hals. Nu heeft, het plasje stellig reeds meermalen bezoek ge-, had; van Nimrodszoaen en we hebben in den wegvliegenden vogel een exemplaar te zien. dat nog voor het „nioordend lood" gespaarc? is gebleven. Zie, daar zet zich op slechts enkele passen van ons een aardig vogeltje op dat kleine eiland neer. Het gelijkt wel wat op de Wit gatjes, die w« straks hebben bekeken, doch het is een wehhg kleiner, ofschoon de pootjes wat langer ook zijn de lichtere vlekken op de bovendeelen grooter, terwijl de Staart- pennen van het eene eind tot het andere van dwarsbanaen voorzien zijn. Het is een Bosch- ruiter (Rhyacophilus glareola), die zich voedt aan waterkanten en hier in enkele pa ren broedt. Hoe schitterend wit blinken ons thans de vederen der onderdeelen van het diertje tegen en zelfs kunnen we het groen van de fijne pootjes duidelijk zien. Er zijn nog meer vogelsoorten te zien. Wel dertig Grutto's hebben zich aan de overzijde van het meertje verzameld, en het rood van rug en schouders bij enkele dezer dieren ge ven nog het zomerkleed aan. Tal van Bonte Strandloopers trippelen met zenuwachtige be wegingen rond. Een dikke Scholekster neemt het gemakkelijker op en kijkt goedig dom in onze richting. Zes groote witte vogels zetten zich in het midden van het meertje neer; het zijn Lepelaars, die er voedsel komen zoeken. het lint, waaraan mevrouw Chardoa-Pluche zich ergerde? Juist! Erger jij je er ook aan? Nu, ik moet bekennen dat ik better te gen een ,stootje" kan dan mevrouw Char- don-Pluche. Maar ik vind, als je zoo je haar draagt, dat je er nog veel meer als een klein meisje uitziet dan gewoonlijkJe ziet er schrikbarend jong uit! Heb je 1 kker gesla- pen? Verrukkelijk! Je lijkt me opgewekter en flinker dan gisteren en toch ben je je zenuwen nog niet meester Ik heb goed geslapen, maar ik geloof dat mijn hersens gedurende den ganschen nacht aan 't werk zijn geweestToen ik wakker werd, had ik mijn hoofd vol plannen, maar ik kon er geen een meer terug vinden, want ze waren te vaag.. En jij, Kerjean, heb jij iets gevonden? Hij weifelde, toen hij haar glimlach vol vertrouwen zag. Nu, eerlijk gezegd, neen, nog niet.. Wc moeten blijven bedenken en inlichtingen trachten te krijgen. In dc eerste plaats zal ik aan mevrouw Saugeret, dc vrouw van een ingenieur, een van mijn collega's vragen of ze niet cen goed familiepension of eenTloos- ter weet, waar je eenigen tijd kunt doorbren- genWant je moet geen dag. langer hier blijven.. Zelfs als men nu wist... Phyllis viel hem in de rede met een ge- zicht van: „Ik heb het gevonden!", en toch' met iets daarin, dat duidde op onzekerheid. (Wordt vervolgd) is mccstal een niet bedoelde bergplaats voor drukwerk, dat men aan z'n klanten doet toekomen. Goed uitgevoerd zal het niet zoo gauw weggedaan worden, als drukwerk, dat een slecht verzorg- den, slordigen in- druk maakt. Over de resultaten van tiw aankondi- gingen, prospecti, en al ow overige drukwerken, zult ge tevreden zijn, wan neer gij ze laat ge- reed maken bij de:

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1925 | | pagina 5