Alkiaarsche Caurant
Schaakrubriek.
Indisciie Eroniek.
FEULLETON.
De hof der leugenen.
Van reeht en onrecht.
Zaterdag 27 Februari.
KANTOOBBOEKEN
No. 49
1926
Hontierd Acht en Twinfigsfe Jaargang.
VII.
Van inlandsche bedienden en be-
diening De waardige sepen, de
eerzame kokki, de pruimende baboe,
de kebon en de vischcouverts.
De beschrijving van het Indische huis en
van bet milieu, waarin het Europeesche ge-
zin Ieeft, zou niet compleet zijn, a Is ik zou
nalaten te vertellen hoe de Europeaan in
Indie wordt bediend Want de bediening
speelt in de tropen een heel wat gewichtiger
rol dan in kouder streken. Ik wil hiermede
niets afdoen van de allergewichtigste rol die
het dienstbodenvraagsfuk in menig huishou-
den in Holland speelt Ik ben niet blind voor
het drama, wanneer een beproefde Holland-
sche keukenmeid haar Jienst opzegt, wanneer
een Duitsch Gretchen u op een kwaden mor-
gen Vertelt. .'.at z'j cigeniijk maar weer lie-
ver naar hare Heimat temgkeert, wanneer
gij, geachte lezeres u een tijdlang met een
onbekwame daghit moet ben '.pen. Neen, ze-
ker niet. Ik realiseer deze onaangename situ-
atie volkomen, maar daar blijft zelfs in het
ergste geval nog een troost De geachte leze
res kan zJf voor haar fornu:s gaan staan,
haar echtgenoot kan een vaatdoek hanteeren
en de kopjes dragen, de oudste dochter kan
de bedden opmaken en een werlcvrcuw kan
desnoods de kachels aanmaken en de gang
echrobben. ZulJc een oplossing zou echter in
Indie onmogelijk zijn. Want in de eersle
plaats verric'd een net Europeaan in Indie
geen handenarbeid of huiswerk vanwege
zijn prestige, en in de tweede plaats is het
daarvoor ook veel te warm. Een Europeesch
gezin kan het in Indie eenvoudig niet zonder
bedienden stellen en het heeft daarvan ge-
woonlijk een collectie, waarvan u, als u het
nog niet wist, vreemd zult opkijken.
Laat ik eerst den hoofdpersoon bij u in-
troduoeeren. Dat is de huisjongen, de zooge-
naamde djonggos. Hij is eigenlij'k het facto
tum. Zijn functies zijn veelvuldig en uiteen-
loopend. Hij is het, die bij het krieken van
den dag uw kop koffie serveert om vervol-
gens zijn aandacht te gaan wijden aan het
schoonhouder. van voor- en binnengalerijen,
het klaar zetten van het ontbijt, het koken of
bakken van uw ochtendeitje, het bereiden van
uw havermout. Bij dai alles is hij in werk-
toilet, d.w.z. hij draagt een gekleurd over-
hemd zonder boord, zijn sarong is ietwat
nonchalant en zijn gordel geplooid en onder
zijn arm klemt hij den onafscheidelijken stof
doek, die hem nooit verlaat, en die evengoed
dient tot het afstoffen der stoelen, het glim-
mend wrijven der borden en het afdrogen
van zijn nu en dan transpireerend gelaat. De
djonggos dekt de tafel voor de lunch, be-
dient aan tafel en trekt zich daarna terug in
de bijgebouwen voor zijn middag siesta. Ook
wel legt hij dan bezoeken af of ontvangt ze
bij den put op het achteref. Bovendien neemt
hij zijn middagbad. Zoo omstreeks half vijf
als zijn meesters gaan theedrinken in de
voorgalerij of tuin, verschijnt de djongos in
een helder wit, tijf gesteven pak, de zooge-
naamde jas toetoep of gesloten jas met stijf
opstaanden boord In zijn pantalon ligt een
onberispelijke vouw, de broekspijpen zijn
omgeslagen naar de laatste mode Onder de
jas komt even een tip van den bontgekleur-
den sarong te voorschijn, die nu strak om
zijn heupen is gedrapeerd, de hoofddoek ligt
sierlijk om zijn blauwzwarte lokken. Niet
zelden draagt hij een horiogeketting, waar-
aan in dagen van buitensporige weelde een
nikkelen horloge hangt, waarop hij den tijd
niet lezen kan.
Behalve wanneer een enkele maal zijn
kleine zorgen om de theetafel worden ver-
eischt en wanneer hij later op den avond
met een kruik of flesch en kleine glaasjes op-
draaft of het ijs voor een whisky soda aan-
draagt, heeft de djonggos tot aan het avond-
maal een heerenleven. Meestal zit hij dan ge-
hurkt op het muurtje dat het voorerf van den
straatweg afscheidt, in een houding, die wij
als een wonder van evenwichtskunst be-
schouwen, doch die hem niet de minste in-
spanning kost.
Integendeel, hij rust uit in zalig nietsdoen
en het feit, dat hij zich met zijn teenen vast
noudt aan den gepleisterden muurrand is
even natuurlijk als de positie van een vlieg,
Wij zijn speciaal ingericht tot het maken van
met afwijkende modellen en liniaturen.
L. FRANKENBERG - ALKMAAR.
Naar het Etigelsch van Justus Mile
Fosm.au.
Door J. S.
Hij raakte den Prins nu hier, dan daar, zoo
Jicht, dat hij hem zelfs geen schrammetje
bezorgde, ja dat hij zijn kleeren niet eens
scheurde, maar toch altijd voelbaar. Voortdu-
rend moest de Prins het besef hebben, dat
zijn tegenstander hem kon doorstelcen als hij
het verkoos. Borst, arm, schouder, kaak wer-
den beurtelings geraakt. De Prins vloekte en
6chold, half snikkend van razernij, want hij
wist, dat de man voor hem, hem niet zou doo-
den bf zelfs wonden, voordat hij had goedge-
vonden aan het spel een eind te maken. Hij
wist, dat er met hem gespeeld werd, hij werd
langzamerhand doodmoede, en schaamde
zich diep. Zijn pols brandde, alsof er vuur op
gelegd was, en zijn arm deed bij den schou
der ondragelijke pijn. Machinaal ging hij
door met zijn verdediging, die even hopeloos
als nutteloos was. Toen, op het oogenblik,
dat de geheele hof voor zijn duizelige oogen
begon te draaien als in een koorts, hoorde hij
Mallory zeggen, en zijn stem klonk hem in
de ooren, alsof ze van heel ver kwam:
„Nu sir, bent u voldaan? De grap heeft
lang genoeg geduurd!"
En plotseliiur scheen de degen uit de hand
die er eens even haar gemak var neemt legen
een palfond. Eindeloos veel strootjes rookt
hij ald'us en met half of geheel dichte oogen
blaast hij den blauwen rook voor zich uit.
Maar ook di'kwijls zitten de djongos' van de
buren naast ot om hem heen en wordt er ge-
redekaveld naar Oosterschen trant met mo-
notoon murmelende stemmen en nu en dan
een langgerekten uithaal.
Het avondeten brengt hem weer in actie,
maar dan ook ook zijn dagtaak afgeloopen
en heeft hij verder den avond en den nacht
vrij voor zijn particuliere genoegens. Dit is
in het kort de figuur van den djonggos.
Maar het spreekt vanzelf, dat er meerdere
nuances zijn. In een deftig huis bij menschen
in goeden doen, heeft hij zoo'n beetje het ka-
rakter van een buttler. Zijn titel is dan sepen.
Niet zelden draagt hij dan ostentatief een
zi'lveren of nikkelen Ever Sharp en heeft hij
een anderen djonggos voor het gewone werk
onder zijn bevelen.
Het personage, dat onmiddellijk op hem
volgt in belangrijkheid, is de kokki. Gij hebt
reeds geraden, dat dit de keukenmeid moet
zijn. Inderdaad, zoo is het. Zij is keukenmeid,
kookster, kokkin, maar dan ook niets anders.
Een kokki, die een lekkere rijsttafel kan pre-
pareeren en een behoorlijk Europeesch menu
kan klaarmaken, is van onschatbare waarde
en waardigheid. Het zou beneden haar waar-
digheid zijn om nog iets anders uit te voe-
ren behalve het schoonhouden van haar pot-
ten en pannen en haar keuken. Zoodra het
maal bereid is en de pannen schoon, verwis-
selt zij haar werkbaadje voor een feestelijk
jakje en verlaat wiegelend en opgeruimd het
terrein harer werkzaamheden. Ik vergat bij-
na te zeggen, dat zij ook de noodige inkoo-
pen doet voor de keuken. Zij koopt op de pa-
sar (markt) groenten, vruchten enz. en als het
te pas komt visch of een kip. Op deze inkoo-
pen heeft zij haar stilzwijgende provisie. Op
elk postje smokkelit zij een paar centen en
zoolang het resultaat harer werkzaamheden
bevredigend is, zal geen vertsandige huis-
vrouw daarover vallen
Even onmisbaar als djonggos en kokki,
maar niet zoo waardig is de baboe. Daarvan
heeft elk lezer dezer kronieken zeker wel eens
gehoord. Misschien hebben eenigen er zelfs
wl eens een g^zien, wanneer zij in Den Haag
door Duinoord wandelden. Men ziet in deze
omstandigheden de baboe echter lang niet op
haar fleurigst. Meestal huivert zij of bibbert
zij in deze streken van den aardbol en draagt
zij hoeden, rokken en schoenen van haar
nonja oftewel mevrouw. Zoo iets flatteert
niemand, ook geen baboe. In het Indische
huis echter is zij in haar element. Een In-
disch huishouden zonder baboe of meervou-
den daarvan is eenvoudig ondenkbaar.
De baboe doet alles, wat de djongos niet
doet. Zij houdt de slaapkamers schoon, ver-
zorgt de bedden en de klamboes, zij is tege-
lijk soubrette, femme de chamfore, kinder-
meid, naaister strijkster, zij doet de kinder-
wasch en als men niet op haar let, dan
pruimt zij. Zij pruimt sirih-proppen. Men
kijrgt daarvan vuurrood speeksel in grooten
overvloed. Men deponeert dat, waar men
het kwijt wil zijn. De resultaten zijn uiterst
onsmakelijk. Daarom mag een nette baboe
niet pruimen op het erf van haar meester.
Doer zij het toch. dan krifgt zij standjes, bij
recidive moet zij verdwijnen Er gaan roe-
rende verhalen over baboe-trouw. Dit koint
in werkelijkheid eens voor op tienduizend
baboes. De negenduizend negenhonderd ne-
gen en negentig anderen zijn niet trouw.
Bijna altijd zijn zij gewiillig, ofschoon onbe-
vattelijk. Bijna altijd hebben zij amourettes
op en bij het erf en na zonsondergang maken
zij zich op ter wandeling in lichtblauwe of
rose of groene of gele baadjes met gouden
spelden. Als kindermeid is een baboe, wat
geduld betreft, niet te evenaren. Honderd
keer en ook twee honderd keer bukt zij om
steeds weer hetzelfde voorwerp op te rapen,
dat baby bij wijze van spelletje laat vallen.
Jongeheeren en jongedames van drie en vier
en vijf jaar bedient zij met de lijdzaamheid
eener slavin. Elke kindergril, elke kindernuk
geeft zij gehoor met automatische onderwor-
penheid. Het spelende kind in den tuin of op
den weg volgt zij schrede voor schrede, elke
hindernis ruimt zij op voor het kleine wezen-
tje, dat als een tyran haar zijn bevelen toe-
schreeuwt. De aandachtige lezer zal hebben
begrepen, dat, wie zijn kind liefhe^ft, het niet
aan de baboe overlaat, of althans zoo weinig
mogelijk. Ook zijn er aan den omgang en het
contact van Europeesche kinderen met ba
boes en in het algemeen met inlandlsch per-
soneel zedelijke en zelfs Itchamelijke gevaren
verbonden, die ik in hun akelige vormen hier
niet kan beschrijven. Europeesche moeders,
die in de tropen ondanks het uitputtende kli-
maa' en de vele extra-zorgen, zelf de zorg
voor hun kroost op zich nemen en nooit uit
handen geven, verdienen daarom meer be-
wondering, dan men zoo oppervlakkig zou
denken. In waarheid verdienen zij een eere-
van den Prins weg te loopen, alsof er een
geheimzinnige kracht in gevaren was. Het
wapen draaide drie vier maal in de lucht
rond, viel toen neer en bleef, trillend, met de
punt in de zwartc aarde, rechtop staan.
Toen viel hij achterover tegen den muur,
hulpeloos, kreunend van pijn en de tranen
liepen hem over de wangen. Hij zou in el-
kaar gezakt zijn, als Mallory niet was toege-
sprongen en hem had opgenomen in zijn ar-
men als een klein kind. Toen hij weder tot
bewustzijn kwam lag hij op den divan in de
kamer van Mallory.
Hoofdstuk VIII.
Kolonel Von Altdorf hield zijn hoofd vast
en goot hem wat brandewijn in den mond.
Mallory zat op een hoek van de divan en
wreef de polsen met brandewijn. Mac Kensie
en ik stonden er met angstige gezichten naar
te kijken.
Nadat de Prins bijgekomen was, lag hij
nog een tijdlang onbeweeglijk stil en met ge
sloten oogen. Daarna stond hij met moeite
op en strompelde naar het raam, dat op den
hof uitzag. Hier bleef hij een tijdlang zwij-
gend staan. Wij wachtten af en spraken even-
min een woord.
Toen hij zich omkeerde, was er niets meer
over van den hartstocht, de woede en den
haat, die op zijn gezicht te lezen waren ge-
weest. Zijn hoofd hing op de borst en hij leek
zeer beschaamd.
Hij ging op Mallory af en reikte hem de
hand.
„Ik heb u groot onrecht gedaan, sir," zei
saluut, waarmede men spaarzaam k'an zijn.
Want helaas zijir er in de tropen niet veel
blanke moeders, die zoo hun moederplicht
begrijpen.
Het spreekt vanzelf, dat oOk alweer de
grootte van het huis en de gegoed'heid der4
bewoners den doorslag geeft bij het aantal
baboes. Niet zelden ook het aantal kinderen.
Dat iedere spruit zijn lijfbaboe heeft, is
waarlijk niets bijzonders.
Het laatste personage, dat ik iets uitvoeri-
ger moet bespreken, is de kebon. Dat is de
tuinjongen. Maar behalve dat is hij ook
duvelstoejager.
De lezer zal zich herinneren, dat een In-
disch erf gewoOnlijk van bij ons ongekende
afmetingen is. Dat erf schoonhouden, ver-
eischt de zorg van een afzonderlijken ge-
dienstige. De kebon scheert he. gras, dat in
Indie verbazend vlug groeit, zooals trouwens
alles. Ondanks het feit, dat de grassnijma-
chine reeds lang is uitgevonden, scheert de
kebon nog altijd zijn gazon met een lang,
gebogen vlijmscherp mes, een soort van korte
zeis. Hij doet het hurkend en af en toe vatl
hij midden in een zwaai op de plek zelf in
slaap. Het is namelijk een der typeerende
eigenschappen van een kebon, dat hij kan
slapen, waar en wanneer hij wil. Meestal
acht hij dat moment gekomen, wanneer het
oog zijns meesters of meesteres hem niet be-
spiedf; behalve grassnijden en onkruid wie-
den, heeft de kebon van plant- en tuinbouw
in het algemeen geen flauw begrip. Daaren-
tegen is hij een bolleboos in het messenslij-
pen. Geef hem een mes, een fonikelnieuw
mes, en hij zal het slijpen op de stoep, totdat
een toeval hem doet ophouden of wakker
maalct of totdat er van het lemmet nog maar
een strrepje is overgebleven. Geef hem nim-
m°r uw zilveren vischmessen, zonder b^den-
ken slijpt hij ze eveneens op de stoep, totda+
enz., zie boven. De kebon is, wanneer hij niet
slaapt, verbazend handig in knutselen. Hij
timmert een kippenhok uit een oude kist. hij
maakt een vlieger uit een krant en een stukjt
rottan, een vliegmachiine uit een luci^ers-
doosje, twee blaadjes en een touwtje. Hij
wascht de borden, hij haalt het ijs aan het
ijsstalletje en blijft zoolang onderweg, tot
dat de helft gesmolten is, hij slaapt's nacMs
in een oude pakkist en loopt zeer summier
gekleed in een kort broekje en een netje, dat
grootendeels bestaat uit gaten.
De Indische bediendenstoet bestaat dus
uit vier maar meestal uit aanmerkelijk meer
personen. In een vorige kroniek vertelde ik
U reeds, dat dit personeel gewoonlijk met
gezin en voorouders en familieleden op het
erf woont in de zoogenaamde bijgebouwen.
Het hangt slechts van de meesters af, of men
van dit gehuchf last heeft of niet. Wordt men
door zijn bedienden gerespecteerd of wat in
Indie ongeveer hetzelfde, gevreesd om strikte
rechtvaardigheid en onverzettelijk opfcreden,
heeft men er met andere woorden goed den
wind onder, dan wordt inlandsche bediening
door geen andere geevenaard, in het andere
geval is het misere ouverte. De juiste manier
van optreden leert njen na enkele jaren van
tropenverblijf wel door veel onaangename
ervaringen. Het is nu eenmaal een zure ap-
pel, waar elke ongeroutineerd Hollandsch
huisvrouwtje doorheen moet bijten. Naar-
mate de kennis van de taal vordert, wordt
ook de omgang met de huisbedienden ge-
makkelijker en de juiste wijze van optreden
duidelijker.
Van dezen omgang en de zich daarbij voor-
doende eigenaardigheden hoop ik in een vol-
gende kroniek nog het een en ander te ver
tellen.
D. B.
X.
(Nadtuk verboden).
Een der grondbeginselen van het Burger-
lijk Wetboek is de eerbiediging van ieders
recht van eigendom. In dit opzicht komt het
geheel overeen met het Fransche wetboek,
Code civil of Code Napoleon genoemd, waar-
aan het trouwens voor een goed deel ont-
leend is; en ofschoon daar door de wijze
van inkleeding het eigendomsrecht nog iets
meer op den voorgrond' treedt, verschillen
de bepalingen in wezen zeer weinig van el-
kander. Nu is het merkwaardig, dat welis-
waar de artikelen over dit onderwerp sedert
1838, het jaar van invoerimg van ons wet
boek, niet gewijzigd werden, maar dat de
opvattingen over de onaantastbaarheid van
het eigendomsrecht zich langzamerhand wel
veranderd hebben. Beschouwde men vroeger
iederen eigenaar als onbeperkt leerscher op
zijn eigen klein gebied, waarin inbreuk door
de overheid of andere particulieren slechts
bij hooge uitzondering werd toegelaten,
thans beziet men hem meer in het algemeen
verband en is men van oordeel, dat ter wille
van de maatschappij reeds spoedig inge-
grepen mag worden.
de Prins zacht. „Ik heb u grof en schandelijk
beleedigd, toen heb ik getracht u te dooden;
maar ofschoon het u al zeer gemakkelijk ge-
weest zou zijn mij te doorsteken, hebt ge mij
geen haar gekrenkt. Nooit heeft iemand me
zoo diep beschaamd. Ik vraag u vergiffenis;
wil mij de band reiken. Ik heb u onrecht ge
daan."
„U ontwapent mij, sir," zei Denis Mallory.
„Ik zou heelemaal niet gevochten hebben,
want men mag een man -niet geheel verant-
woordelijk stellen voor woorden die hij uit,
als hij door ziedende drift buiten zijn zinnen
is. Maar gij geeft me volkomen genoegdoe-
ning, sir.
De prins viel op een stoel aan de tafel
neer en zat met zijn hand onder het hoofd.
Hij scheen nog altijd zeer vermoeid, en een
flauwte van uitputting nabij.
„Ik heb, mijne heeren," zeide hij, „aan u
alien een schuld van dankbaarheid, dien ik
nooit zal kunnen kwijten, voor uw zorg voor
de persoon en de gezondheid van Prinses Ele
anor. Van Sir Gavin Mac Kensie en van Von
Altdorf had ik't recht te verwachten, dat ze
zouden doen, wat in hun vermogen was, maar
tegenover deze twee heeren, mr. Mallory en
mr. Creighton, voel ik mij meer verplicht, dan
ik in sfaat ben uit te drukken. Op hun hulp
kon ik niet de geringste aanspraak doen gel-
den. Uw plan was ongetwijfeld het beste,
wat er gedaan kon worden. Het is jammer,
dat ik terug ben in Parijs terwijl u al bezig
zijt het plan uit te voeren en voordat het ze
ker is, dat het succes heeft gehad. Wanhopi-
ge toestanden vergen wanhopige middelen en
Deze inwendige afb'rokkeling, gepaard
met handhaviing van den ouden schijn, duidt
men gaarne aan met een uitdrukking, die
reeds burgerrecht verkreeg: „uitholling van
't eigendomsrecht'. In verschililende jongere
wettelijke bepalingen komen deze nieuwere
opvattingen tot uiting. In de eerste plaats is
er de allengs zeer verruimde mogelijkheid
van onteigening ten algemeenen nutte; wel
maakt de onteigening zelf een einde aan het
eigendomsrecht, maar voor het zoover komt,
is de als het ware steeds bestaande bedrei-
ging er mede een der intensiefste „uithollin-
gen". In dezelfde richting werkt de Woninig-
wet, doordat zij de gelegenheid tot onbe-
woonbaarverklaring schiep, alsmede die tot
het maken van uitbreidingsplannen van ste-
den, waardoor het aan de eigenaren van
gronden, daaronder vallende, verboden
wordt o.a. om huizen te bouwen op stukken
in de toekomst bestemd voor straat. Beide
voorschriften bevatten een belangrijke be-
lemmering van den eigenaar in zijn oude
vrijheid om met zijn goed te doen wat hem
belieft. Gaan we de periode van den wereld-
oorlog voorbij, waarin de inperkingen van
particuliere rechten en bevoegdheden legio
waren, dan vinden we als voorbeeld van
den allerlaatsten tijd de Ruilverkavelingswet
waardoor onder de noodige waarborgen een
minderheid gedwongen kan worden met haar
eigendommen aan de nieuwe verkaveling
mede te doen.
In een onteigeningsprocedure is onlangs
door den Hoogen Raad een zeer interessante
uitspraak gedaan, die in dit verband als
blijk, hoezeer zich de opvatting van het be
grip eigendom gewijzigd heeft, genoemd
mag worden.
Een dichit bij de Noordzee gelegen ge-
meente wenschte, zoowel om haar werkloo-
zen nuttif^en arbeid te verschaffen, als om
een goede verbinding met het strand te krij-
gen, een wandelweg aan te leggen dwars
door duinen, die over een groote uitgestrekt-
heid in handen van een particulier waren,
naar zee. De vereischte wet, die het algemeen
nut dezer onteigening uitsprak, was tot
stand gekomen, hetgeen op zichzelf reeds
opmerkelijk is. Nog niet lang geleden erken-
de men als van algemeen nut slechts werken
met recbtstreeks productieve doeleinden, als
kanaalaanleg, bruggenbouw, enz.; motieven
van ethischen aard werden daarbij niet ge-
teld. Op de wet was gevolgd een koninklijk
besluit, waarin de perceelsgedeelten voor den
wegaanleg noodig, nauwkeurig waren om-
schreven. Daarna had de gemeente den plicht
om te trachten den eigenaar in der minne te
bewegen de benoodigde terreinen af te
staan, d.w.z. het samen eens te worden over
't bedrag, dat zij als schadeloo3stell>ing zou
hebben te betalen. Toen zij hier niet in slaag-
de, werd de tusschenkomst der rechtbank in-
geroepen om in billijkheid die som vast te
stellen. Zou de eigenaar daarna nog weige-
ren om zijn grond voor de vastgesteide som
aan de gemeente over te laten, dan zou hij
daartoe krachtens het vonnis gedwongen
kunnen worden. De bron der oneenigheid
tusschen gemeente en grondeigenaar was
hierm gelegen, dat eerstgenoemde behalve
den lap grond, benoodigd voor den weg
zelf, ook de onteigening had verkregen van
een strook ter weerszijden daarvan. De be-
doeling was aldus te beletten, dat de grond
langs den weg door den eigenaar tot bouw-
terrein zou worden bestemd, waardoor. niet
alleen het karakter van duinweg zou worden
verstoord, maar ook de grondeigenaar door
den hoogen prijs, dien hij voor deze bouw-
terreinen zou kunnen maken, een voordeel
zou genieten, dat hem volstrekt niet toe-
kwam, daar hij ten aanzien van het werk
geen enkele verdienste bezat. Dit voordeel
zou thans voor de gemeente, voor het geval
zij eenmaal tot huizenbouw langs den weg
zou willen overgaan, bewaard blijven. De
grondeigenaar beweerde nu, dat door die
strooken, die vermoedelijk afgesloten zou
den worden, zijn bezitting in twee afgeschei-
den gedeelten werd gesplitst, waardoor de
uitoefening van de jacht, het toezicht, de be-
bouwing enz. ernstig zou worden gehinderd,
daar men niet meer op elk willekeurig punt
van het eene gedeelte naar het andere zou
kunnen gaan. Hij verlangde daarom hier-
voor een extra-schadeloosstelling; het aan-
bod hem door de gemeente gedaan om op
vier plaatsen overwegen te krijgen door de
bewuste strooken, wees hij van de hand.
De rechtbank was van oordeel, dat door
de vestiging van deze overwegen de beweer
de schade zou worden voorkomen en dat er
daarom van vergoeding daarvan ook geen
sprake behoefde te zijn. Zij wees dus vonnis
in overeenstemming met den eisch der ge
meente.
De grondeicenaar trachtte vernietiging der
uitspraak in cassatie te erlangen, maar hij
had daarmee geen succes. De Hooge Raad
deelde de meening der rechtbank en gaf nog
te kennen, dat de onteigende partij geen be-
gij hadt niet kunnen weten, diat ik komen
zou."
„Maar waarom bent u ook gekomen?"
jammerde Von Altdorf. „Het was gekkenwerk
het land in zoo'n tijd te verlaten! Staan die
honden niet klaar om alles ondersteboven te
werpen en uw troon te veroveren, zoodra gij
hem verlaten hebt? Ge wist toch, dat Geor-
gias met zijn kleeren aan slaapt in het heu-
velland bij Novodnia, dag en nacht op de
kans uit om de hoofdstad te veroveren? Heeft
hij geen bende uitgelezen bandieten tot zijn
beschikking?
Och, sir, het was dwaasheid, nu hierheen
te komen!"
De Prins schudde het hoofd en glimlachte.
„Je bent een strenge meester, Von Altdorf,"
zeide hij, „zoo hard als het leven zelf. Maar
denk je dan, dat ik alleen en geheel vorst ben
en niet tevens man? Ben ik een machine, een
dood ding? Moet ik meer met mijn troon op
hebben, dan met mijn vrouw, die in gevaar
verkeert?"
Von Altdorf plukte weer aan zijn snor.
„Ik dacht niet aan u, sir," zei hij openhar-
tig, „en ook niet aan uw liefde. Ik dacht aan
Novodnia. Ik heb uw vader gediend, en ik
dien u. Ik ben bereid uw wil te doen, ook al
moet het mij het leven kosten, maar als uw
wil indruischt tegen uw belang en tegen dat
van uw huis, dan moet ik mij verzetten met
alle kracht. Geen Pavelovitch, geen Russische
strooman zal in Novodnia zetelen als ik het
kan beletten. Ik dien den Vorst, sir, niet den
man, als die twee verschillende wegen in
slaan."
EEN ENKEL WOORD!
ADVERTEERT IN DE
ALKMAARSCHE COURANT
zwaar ondervond van de last, die op het ont
eigende goed zou gaan drukken door de ves
tiging der overwegen, die bij het vonnis ge-
last was en dat zij geen rechtmatig belang
had om door naar tegenwerking voorkoming
van schade te verhinderen.
Oplossing van eindspel 90. (Rowe-Ward).
Stand Wit: Kel, Db3, Tal en hi, Lcl en
c4, Pbl en g5, pa2, b4, c3, d2, f2, g2, h2.
Stand Zwart: Kg8, Dd8, Ta8 en f8, Lc8 en
b6, Pf6 en c6, pa7, b7, c7, d7, f7, g7 en h7.
Zw. speelde 1Lf2, f2, Kf 1 (beter is
Ke2, na 2 Kf2 volgt Pg4f met winst van
Pg5).
2. Lb6. 3. Pe4!l Nu is Pi7 gepend.
4. Ke2, Dh4!. 5. Tfl. (dreigt 6. Ph6ft en
Tf8 mat).
5Pf2! sluit de T-lijn af. 6. Pe5t,
Kh8. 7. d4??, Ld4. 8. Pd2, Lc3. 9. Dc3.
Pd4f. 10. Kel, Pd3ft. 11. Kdl, Delf. 1Z
Kel, Pf2 mat.
't Was zeker te moeilifk. Ik ontving ten-
minste geen goede oplossingen; wel een
foutieve, n.l. 1Pd4? Hierop antwoordt
Wit: 2cd4 en wint.
De Januari-afleveriog van't tijdschrift van
den N. S. B. geeft een partij CodeEuwe,
gespeeld in den stedenwedstrijd Antwerpen-
Rotterdam te Antwerpen op 24 Januari 1926.
't Is een zoogenaamd Indisch vier-pionnen-
spel van't Dame-gambiet met annotaties van
den Zwart-speler.
1. c4 H6
2. d4 g6
3. Pc3 Lg7. Dit is Indisch.
4. e4 0—0
5. f4 d6
6. Pf3 Er is thans een bekende stelling
ontstaan; een tijdlang hebben schaaktheore-
tici deze opstelling voor de weerlegging van
de Indische verdediging van't Dame-gambiet
gehouden.
Latere onderzoekingen toonden aan, dat
het Witte centrum slechts schijnbaar sterk is.
6c5! Dit is de juiste voortzet-
ting; Zwart moet gebruik
maken van de omstandig-
heid, dat Wit nog niet
heeft gerocheerd.
7. d5 Het is Euwe nog een open
vraag, of de, uit 7. dc5,
Da5. 8. Ld3 voortvloeien-
dt verwikkelingen voor
Wit gunstig zijn.
7e6 Door dezen zet wordt of
de e, of de f-lijn geopend.
8. Ld3 Aljechine beveelt Le2 aan.
8ed'5.
9. cd5 Db6! "t Verhindert de rochade
voor Wit. Immers na 10.
0—0 volgt c4f, met L.
wint.
10. Lc2 In de partij Samisch
Euwe geschieddeUO. Pd2,
waaroj) volgde Pg4.
10. c4
11. De2 Tfe8
12. La4 Dit ziet er niet sterk uit,
maar Wit kan zich niet ont-
wikkelen, zoolang b2 niet
nog door een ander stub
dan den L alleen beschermd
is.
12Ld7
13. Ld7 Pd7
14. Pfd2 Misschien verdiende hier
14. Le3, Dc7. 15. Pd2 de
„Een harde meester," zei de Prins, zuur-
zoet glimlachend, „zoo hard als het leven
zelf. Je hebt hersens, waar je hart moest zit
ten, Von Altdorf."
„Mijn hart behoort mijn land," zei Von
Altdorf diep ernstig. „Er is nog een vraag,
die we onder de oogen moeten zien, nu, of al
heel spoedig, als het zeker is, dat Madame
hersteld is, zoodat haar kan worden verteld.
dat ze uw vrouw is. Wat moet er dan gebefi-
ren?"
„Wel, dan zet ik haar aan mijn zijde in
Novodnia; wat anders?" zei de Prins.
„Ik ken de publieke meening op dit punt in
Novodnia," zei Von Altdorf. „Staat uw
troon zoo vast, dat ge zeker weet zoo iets te
kunnen doen zonc.er uw eigen aanhangers te
verliezen? Zou Georgias niet een prachtige
kans krijgen om een opstand te beginnen,
als een niet-vorsjelijke vrouw zij moge
dan de beminnens-waardigste vrouw ter we-
reld zijn in het vorstelijk paleis te Novod
nia zetelt? Haar zoon zou niet kunnen opvol-
gen, sir."
„Daarover zullen we niet lang praten,"
riep prins Karel uit. „Prinses zal ze wezen,
in feit en in naam beide. En wat de openbare
meening aangaat, daarvan trek ik me niemen-
dal aan. Vergeet ge, Von Altdorf, dat er een
Draga Maschin is geweest. En hebt ge nooit
van Katia Petrofski gehoord. Novodnia is
het Duitsche Keizerrijk niet, of het koninkrijk
Italie. Wie vraagt er naar, waar een vorstin
van een Balkanstaatje vandaan komt? Of ze
een koningsdochter of wel een boerin was?"
(Wordt vervolgd.)
18^
aiuuiuimuinniuiu!mumiiuu!:ui:u!isiiuiuiiiui;:uiiin::uiuiiiiuuuiuuuii!i:ui:iinu:i.;u
U BEHOORT TOCH ZEKER* TOT
ONZE REGELMATIGE ADVER-
TEERDERS? ZOO NIET,
PROBEERT HET DAN
EENS MET EEN PAAR
PLAATSINGEN, U
ZULT SUCCES
HEBBEN. EN
ONZE LEUS
WORDT
OOK
DE
UWE:
miuuRiuuiiuiuiiuiuuiimiminBniiiiiimmiiiiiuiRiiHiiiiiiiiiiiujiiiiiiiiiiuiiiiii
I mniRiitiiiiiiiiiiiinniiioiiiinHiittiiinu!iimuiinDni]i!iiiiii[nuimitumuiiii]uiiiir.'iiaiiuini g|