Alkiaarsche Caurant Schaakrubriek. Indisciie Eroniek. FEULLETON. De hof der leugenen. Van reeht en onrecht. Zaterdag 27 Februari. KANTOOBBOEKEN No. 49 1926 Hontierd Acht en Twinfigsfe Jaargang. VII. Van inlandsche bedienden en be- diening De waardige sepen, de eerzame kokki, de pruimende baboe, de kebon en de vischcouverts. De beschrijving van het Indische huis en van bet milieu, waarin het Europeesche ge- zin Ieeft, zou niet compleet zijn, a Is ik zou nalaten te vertellen hoe de Europeaan in Indie wordt bediend Want de bediening speelt in de tropen een heel wat gewichtiger rol dan in kouder streken. Ik wil hiermede niets afdoen van de allergewichtigste rol die het dienstbodenvraagsfuk in menig huishou- den in Holland speelt Ik ben niet blind voor het drama, wanneer een beproefde Holland- sche keukenmeid haar Jienst opzegt, wanneer een Duitsch Gretchen u op een kwaden mor- gen Vertelt. .'.at z'j cigeniijk maar weer lie- ver naar hare Heimat temgkeert, wanneer gij, geachte lezeres u een tijdlang met een onbekwame daghit moet ben '.pen. Neen, ze- ker niet. Ik realiseer deze onaangename situ- atie volkomen, maar daar blijft zelfs in het ergste geval nog een troost De geachte leze res kan zJf voor haar fornu:s gaan staan, haar echtgenoot kan een vaatdoek hanteeren en de kopjes dragen, de oudste dochter kan de bedden opmaken en een werlcvrcuw kan desnoods de kachels aanmaken en de gang echrobben. ZulJc een oplossing zou echter in Indie onmogelijk zijn. Want in de eersle plaats verric'd een net Europeaan in Indie geen handenarbeid of huiswerk vanwege zijn prestige, en in de tweede plaats is het daarvoor ook veel te warm. Een Europeesch gezin kan het in Indie eenvoudig niet zonder bedienden stellen en het heeft daarvan ge- woonlijk een collectie, waarvan u, als u het nog niet wist, vreemd zult opkijken. Laat ik eerst den hoofdpersoon bij u in- troduoeeren. Dat is de huisjongen, de zooge- naamde djonggos. Hij is eigenlij'k het facto tum. Zijn functies zijn veelvuldig en uiteen- loopend. Hij is het, die bij het krieken van den dag uw kop koffie serveert om vervol- gens zijn aandacht te gaan wijden aan het schoonhouder. van voor- en binnengalerijen, het klaar zetten van het ontbijt, het koken of bakken van uw ochtendeitje, het bereiden van uw havermout. Bij dai alles is hij in werk- toilet, d.w.z. hij draagt een gekleurd over- hemd zonder boord, zijn sarong is ietwat nonchalant en zijn gordel geplooid en onder zijn arm klemt hij den onafscheidelijken stof doek, die hem nooit verlaat, en die evengoed dient tot het afstoffen der stoelen, het glim- mend wrijven der borden en het afdrogen van zijn nu en dan transpireerend gelaat. De djonggos dekt de tafel voor de lunch, be- dient aan tafel en trekt zich daarna terug in de bijgebouwen voor zijn middag siesta. Ook wel legt hij dan bezoeken af of ontvangt ze bij den put op het achteref. Bovendien neemt hij zijn middagbad. Zoo omstreeks half vijf als zijn meesters gaan theedrinken in de voorgalerij of tuin, verschijnt de djongos in een helder wit, tijf gesteven pak, de zooge- naamde jas toetoep of gesloten jas met stijf opstaanden boord In zijn pantalon ligt een onberispelijke vouw, de broekspijpen zijn omgeslagen naar de laatste mode Onder de jas komt even een tip van den bontgekleur- den sarong te voorschijn, die nu strak om zijn heupen is gedrapeerd, de hoofddoek ligt sierlijk om zijn blauwzwarte lokken. Niet zelden draagt hij een horiogeketting, waar- aan in dagen van buitensporige weelde een nikkelen horloge hangt, waarop hij den tijd niet lezen kan. Behalve wanneer een enkele maal zijn kleine zorgen om de theetafel worden ver- eischt en wanneer hij later op den avond met een kruik of flesch en kleine glaasjes op- draaft of het ijs voor een whisky soda aan- draagt, heeft de djonggos tot aan het avond- maal een heerenleven. Meestal zit hij dan ge- hurkt op het muurtje dat het voorerf van den straatweg afscheidt, in een houding, die wij als een wonder van evenwichtskunst be- schouwen, doch die hem niet de minste in- spanning kost. Integendeel, hij rust uit in zalig nietsdoen en het feit, dat hij zich met zijn teenen vast noudt aan den gepleisterden muurrand is even natuurlijk als de positie van een vlieg, Wij zijn speciaal ingericht tot het maken van met afwijkende modellen en liniaturen. L. FRANKENBERG - ALKMAAR. Naar het Etigelsch van Justus Mile Fosm.au. Door J. S. Hij raakte den Prins nu hier, dan daar, zoo Jicht, dat hij hem zelfs geen schrammetje bezorgde, ja dat hij zijn kleeren niet eens scheurde, maar toch altijd voelbaar. Voortdu- rend moest de Prins het besef hebben, dat zijn tegenstander hem kon doorstelcen als hij het verkoos. Borst, arm, schouder, kaak wer- den beurtelings geraakt. De Prins vloekte en 6chold, half snikkend van razernij, want hij wist, dat de man voor hem, hem niet zou doo- den bf zelfs wonden, voordat hij had goedge- vonden aan het spel een eind te maken. Hij wist, dat er met hem gespeeld werd, hij werd langzamerhand doodmoede, en schaamde zich diep. Zijn pols brandde, alsof er vuur op gelegd was, en zijn arm deed bij den schou der ondragelijke pijn. Machinaal ging hij door met zijn verdediging, die even hopeloos als nutteloos was. Toen, op het oogenblik, dat de geheele hof voor zijn duizelige oogen begon te draaien als in een koorts, hoorde hij Mallory zeggen, en zijn stem klonk hem in de ooren, alsof ze van heel ver kwam: „Nu sir, bent u voldaan? De grap heeft lang genoeg geduurd!" En plotseliiur scheen de degen uit de hand die er eens even haar gemak var neemt legen een palfond. Eindeloos veel strootjes rookt hij ald'us en met half of geheel dichte oogen blaast hij den blauwen rook voor zich uit. Maar ook di'kwijls zitten de djongos' van de buren naast ot om hem heen en wordt er ge- redekaveld naar Oosterschen trant met mo- notoon murmelende stemmen en nu en dan een langgerekten uithaal. Het avondeten brengt hem weer in actie, maar dan ook ook zijn dagtaak afgeloopen en heeft hij verder den avond en den nacht vrij voor zijn particuliere genoegens. Dit is in het kort de figuur van den djonggos. Maar het spreekt vanzelf, dat er meerdere nuances zijn. In een deftig huis bij menschen in goeden doen, heeft hij zoo'n beetje het ka- rakter van een buttler. Zijn titel is dan sepen. Niet zelden draagt hij dan ostentatief een zi'lveren of nikkelen Ever Sharp en heeft hij een anderen djonggos voor het gewone werk onder zijn bevelen. Het personage, dat onmiddellijk op hem volgt in belangrijkheid, is de kokki. Gij hebt reeds geraden, dat dit de keukenmeid moet zijn. Inderdaad, zoo is het. Zij is keukenmeid, kookster, kokkin, maar dan ook niets anders. Een kokki, die een lekkere rijsttafel kan pre- pareeren en een behoorlijk Europeesch menu kan klaarmaken, is van onschatbare waarde en waardigheid. Het zou beneden haar waar- digheid zijn om nog iets anders uit te voe- ren behalve het schoonhouden van haar pot- ten en pannen en haar keuken. Zoodra het maal bereid is en de pannen schoon, verwis- selt zij haar werkbaadje voor een feestelijk jakje en verlaat wiegelend en opgeruimd het terrein harer werkzaamheden. Ik vergat bij- na te zeggen, dat zij ook de noodige inkoo- pen doet voor de keuken. Zij koopt op de pa- sar (markt) groenten, vruchten enz. en als het te pas komt visch of een kip. Op deze inkoo- pen heeft zij haar stilzwijgende provisie. Op elk postje smokkelit zij een paar centen en zoolang het resultaat harer werkzaamheden bevredigend is, zal geen vertsandige huis- vrouw daarover vallen Even onmisbaar als djonggos en kokki, maar niet zoo waardig is de baboe. Daarvan heeft elk lezer dezer kronieken zeker wel eens gehoord. Misschien hebben eenigen er zelfs wl eens een g^zien, wanneer zij in Den Haag door Duinoord wandelden. Men ziet in deze omstandigheden de baboe echter lang niet op haar fleurigst. Meestal huivert zij of bibbert zij in deze streken van den aardbol en draagt zij hoeden, rokken en schoenen van haar nonja oftewel mevrouw. Zoo iets flatteert niemand, ook geen baboe. In het Indische huis echter is zij in haar element. Een In- disch huishouden zonder baboe of meervou- den daarvan is eenvoudig ondenkbaar. De baboe doet alles, wat de djongos niet doet. Zij houdt de slaapkamers schoon, ver- zorgt de bedden en de klamboes, zij is tege- lijk soubrette, femme de chamfore, kinder- meid, naaister strijkster, zij doet de kinder- wasch en als men niet op haar let, dan pruimt zij. Zij pruimt sirih-proppen. Men kijrgt daarvan vuurrood speeksel in grooten overvloed. Men deponeert dat, waar men het kwijt wil zijn. De resultaten zijn uiterst onsmakelijk. Daarom mag een nette baboe niet pruimen op het erf van haar meester. Doer zij het toch. dan krifgt zij standjes, bij recidive moet zij verdwijnen Er gaan roe- rende verhalen over baboe-trouw. Dit koint in werkelijkheid eens voor op tienduizend baboes. De negenduizend negenhonderd ne- gen en negentig anderen zijn niet trouw. Bijna altijd zijn zij gewiillig, ofschoon onbe- vattelijk. Bijna altijd hebben zij amourettes op en bij het erf en na zonsondergang maken zij zich op ter wandeling in lichtblauwe of rose of groene of gele baadjes met gouden spelden. Als kindermeid is een baboe, wat geduld betreft, niet te evenaren. Honderd keer en ook twee honderd keer bukt zij om steeds weer hetzelfde voorwerp op te rapen, dat baby bij wijze van spelletje laat vallen. Jongeheeren en jongedames van drie en vier en vijf jaar bedient zij met de lijdzaamheid eener slavin. Elke kindergril, elke kindernuk geeft zij gehoor met automatische onderwor- penheid. Het spelende kind in den tuin of op den weg volgt zij schrede voor schrede, elke hindernis ruimt zij op voor het kleine wezen- tje, dat als een tyran haar zijn bevelen toe- schreeuwt. De aandachtige lezer zal hebben begrepen, dat, wie zijn kind liefhe^ft, het niet aan de baboe overlaat, of althans zoo weinig mogelijk. Ook zijn er aan den omgang en het contact van Europeesche kinderen met ba boes en in het algemeen met inlandlsch per- soneel zedelijke en zelfs Itchamelijke gevaren verbonden, die ik in hun akelige vormen hier niet kan beschrijven. Europeesche moeders, die in de tropen ondanks het uitputtende kli- maa' en de vele extra-zorgen, zelf de zorg voor hun kroost op zich nemen en nooit uit handen geven, verdienen daarom meer be- wondering, dan men zoo oppervlakkig zou denken. In waarheid verdienen zij een eere- van den Prins weg te loopen, alsof er een geheimzinnige kracht in gevaren was. Het wapen draaide drie vier maal in de lucht rond, viel toen neer en bleef, trillend, met de punt in de zwartc aarde, rechtop staan. Toen viel hij achterover tegen den muur, hulpeloos, kreunend van pijn en de tranen liepen hem over de wangen. Hij zou in el- kaar gezakt zijn, als Mallory niet was toege- sprongen en hem had opgenomen in zijn ar- men als een klein kind. Toen hij weder tot bewustzijn kwam lag hij op den divan in de kamer van Mallory. Hoofdstuk VIII. Kolonel Von Altdorf hield zijn hoofd vast en goot hem wat brandewijn in den mond. Mallory zat op een hoek van de divan en wreef de polsen met brandewijn. Mac Kensie en ik stonden er met angstige gezichten naar te kijken. Nadat de Prins bijgekomen was, lag hij nog een tijdlang onbeweeglijk stil en met ge sloten oogen. Daarna stond hij met moeite op en strompelde naar het raam, dat op den hof uitzag. Hier bleef hij een tijdlang zwij- gend staan. Wij wachtten af en spraken even- min een woord. Toen hij zich omkeerde, was er niets meer over van den hartstocht, de woede en den haat, die op zijn gezicht te lezen waren ge- weest. Zijn hoofd hing op de borst en hij leek zeer beschaamd. Hij ging op Mallory af en reikte hem de hand. „Ik heb u groot onrecht gedaan, sir," zei saluut, waarmede men spaarzaam k'an zijn. Want helaas zijir er in de tropen niet veel blanke moeders, die zoo hun moederplicht begrijpen. Het spreekt vanzelf, dat oOk alweer de grootte van het huis en de gegoed'heid der4 bewoners den doorslag geeft bij het aantal baboes. Niet zelden ook het aantal kinderen. Dat iedere spruit zijn lijfbaboe heeft, is waarlijk niets bijzonders. Het laatste personage, dat ik iets uitvoeri- ger moet bespreken, is de kebon. Dat is de tuinjongen. Maar behalve dat is hij ook duvelstoejager. De lezer zal zich herinneren, dat een In- disch erf gewoOnlijk van bij ons ongekende afmetingen is. Dat erf schoonhouden, ver- eischt de zorg van een afzonderlijken ge- dienstige. De kebon scheert he. gras, dat in Indie verbazend vlug groeit, zooals trouwens alles. Ondanks het feit, dat de grassnijma- chine reeds lang is uitgevonden, scheert de kebon nog altijd zijn gazon met een lang, gebogen vlijmscherp mes, een soort van korte zeis. Hij doet het hurkend en af en toe vatl hij midden in een zwaai op de plek zelf in slaap. Het is namelijk een der typeerende eigenschappen van een kebon, dat hij kan slapen, waar en wanneer hij wil. Meestal acht hij dat moment gekomen, wanneer het oog zijns meesters of meesteres hem niet be- spiedf; behalve grassnijden en onkruid wie- den, heeft de kebon van plant- en tuinbouw in het algemeen geen flauw begrip. Daaren- tegen is hij een bolleboos in het messenslij- pen. Geef hem een mes, een fonikelnieuw mes, en hij zal het slijpen op de stoep, totdat een toeval hem doet ophouden of wakker maalct of totdat er van het lemmet nog maar een strrepje is overgebleven. Geef hem nim- m°r uw zilveren vischmessen, zonder b^den- ken slijpt hij ze eveneens op de stoep, totda+ enz., zie boven. De kebon is, wanneer hij niet slaapt, verbazend handig in knutselen. Hij timmert een kippenhok uit een oude kist. hij maakt een vlieger uit een krant en een stukjt rottan, een vliegmachiine uit een luci^ers- doosje, twee blaadjes en een touwtje. Hij wascht de borden, hij haalt het ijs aan het ijsstalletje en blijft zoolang onderweg, tot dat de helft gesmolten is, hij slaapt's nacMs in een oude pakkist en loopt zeer summier gekleed in een kort broekje en een netje, dat grootendeels bestaat uit gaten. De Indische bediendenstoet bestaat dus uit vier maar meestal uit aanmerkelijk meer personen. In een vorige kroniek vertelde ik U reeds, dat dit personeel gewoonlijk met gezin en voorouders en familieleden op het erf woont in de zoogenaamde bijgebouwen. Het hangt slechts van de meesters af, of men van dit gehuchf last heeft of niet. Wordt men door zijn bedienden gerespecteerd of wat in Indie ongeveer hetzelfde, gevreesd om strikte rechtvaardigheid en onverzettelijk opfcreden, heeft men er met andere woorden goed den wind onder, dan wordt inlandsche bediening door geen andere geevenaard, in het andere geval is het misere ouverte. De juiste manier van optreden leert njen na enkele jaren van tropenverblijf wel door veel onaangename ervaringen. Het is nu eenmaal een zure ap- pel, waar elke ongeroutineerd Hollandsch huisvrouwtje doorheen moet bijten. Naar- mate de kennis van de taal vordert, wordt ook de omgang met de huisbedienden ge- makkelijker en de juiste wijze van optreden duidelijker. Van dezen omgang en de zich daarbij voor- doende eigenaardigheden hoop ik in een vol- gende kroniek nog het een en ander te ver tellen. D. B. X. (Nadtuk verboden). Een der grondbeginselen van het Burger- lijk Wetboek is de eerbiediging van ieders recht van eigendom. In dit opzicht komt het geheel overeen met het Fransche wetboek, Code civil of Code Napoleon genoemd, waar- aan het trouwens voor een goed deel ont- leend is; en ofschoon daar door de wijze van inkleeding het eigendomsrecht nog iets meer op den voorgrond' treedt, verschillen de bepalingen in wezen zeer weinig van el- kander. Nu is het merkwaardig, dat welis- waar de artikelen over dit onderwerp sedert 1838, het jaar van invoerimg van ons wet boek, niet gewijzigd werden, maar dat de opvattingen over de onaantastbaarheid van het eigendomsrecht zich langzamerhand wel veranderd hebben. Beschouwde men vroeger iederen eigenaar als onbeperkt leerscher op zijn eigen klein gebied, waarin inbreuk door de overheid of andere particulieren slechts bij hooge uitzondering werd toegelaten, thans beziet men hem meer in het algemeen verband en is men van oordeel, dat ter wille van de maatschappij reeds spoedig inge- grepen mag worden. de Prins zacht. „Ik heb u grof en schandelijk beleedigd, toen heb ik getracht u te dooden; maar ofschoon het u al zeer gemakkelijk ge- weest zou zijn mij te doorsteken, hebt ge mij geen haar gekrenkt. Nooit heeft iemand me zoo diep beschaamd. Ik vraag u vergiffenis; wil mij de band reiken. Ik heb u onrecht ge daan." „U ontwapent mij, sir," zei Denis Mallory. „Ik zou heelemaal niet gevochten hebben, want men mag een man -niet geheel verant- woordelijk stellen voor woorden die hij uit, als hij door ziedende drift buiten zijn zinnen is. Maar gij geeft me volkomen genoegdoe- ning, sir. De prins viel op een stoel aan de tafel neer en zat met zijn hand onder het hoofd. Hij scheen nog altijd zeer vermoeid, en een flauwte van uitputting nabij. „Ik heb, mijne heeren," zeide hij, „aan u alien een schuld van dankbaarheid, dien ik nooit zal kunnen kwijten, voor uw zorg voor de persoon en de gezondheid van Prinses Ele anor. Van Sir Gavin Mac Kensie en van Von Altdorf had ik't recht te verwachten, dat ze zouden doen, wat in hun vermogen was, maar tegenover deze twee heeren, mr. Mallory en mr. Creighton, voel ik mij meer verplicht, dan ik in sfaat ben uit te drukken. Op hun hulp kon ik niet de geringste aanspraak doen gel- den. Uw plan was ongetwijfeld het beste, wat er gedaan kon worden. Het is jammer, dat ik terug ben in Parijs terwijl u al bezig zijt het plan uit te voeren en voordat het ze ker is, dat het succes heeft gehad. Wanhopi- ge toestanden vergen wanhopige middelen en Deze inwendige afb'rokkeling, gepaard met handhaviing van den ouden schijn, duidt men gaarne aan met een uitdrukking, die reeds burgerrecht verkreeg: „uitholling van 't eigendomsrecht'. In verschililende jongere wettelijke bepalingen komen deze nieuwere opvattingen tot uiting. In de eerste plaats is er de allengs zeer verruimde mogelijkheid van onteigening ten algemeenen nutte; wel maakt de onteigening zelf een einde aan het eigendomsrecht, maar voor het zoover komt, is de als het ware steeds bestaande bedrei- ging er mede een der intensiefste „uithollin- gen". In dezelfde richting werkt de Woninig- wet, doordat zij de gelegenheid tot onbe- woonbaarverklaring schiep, alsmede die tot het maken van uitbreidingsplannen van ste- den, waardoor het aan de eigenaren van gronden, daaronder vallende, verboden wordt o.a. om huizen te bouwen op stukken in de toekomst bestemd voor straat. Beide voorschriften bevatten een belangrijke be- lemmering van den eigenaar in zijn oude vrijheid om met zijn goed te doen wat hem belieft. Gaan we de periode van den wereld- oorlog voorbij, waarin de inperkingen van particuliere rechten en bevoegdheden legio waren, dan vinden we als voorbeeld van den allerlaatsten tijd de Ruilverkavelingswet waardoor onder de noodige waarborgen een minderheid gedwongen kan worden met haar eigendommen aan de nieuwe verkaveling mede te doen. In een onteigeningsprocedure is onlangs door den Hoogen Raad een zeer interessante uitspraak gedaan, die in dit verband als blijk, hoezeer zich de opvatting van het be grip eigendom gewijzigd heeft, genoemd mag worden. Een dichit bij de Noordzee gelegen ge- meente wenschte, zoowel om haar werkloo- zen nuttif^en arbeid te verschaffen, als om een goede verbinding met het strand te krij- gen, een wandelweg aan te leggen dwars door duinen, die over een groote uitgestrekt- heid in handen van een particulier waren, naar zee. De vereischte wet, die het algemeen nut dezer onteigening uitsprak, was tot stand gekomen, hetgeen op zichzelf reeds opmerkelijk is. Nog niet lang geleden erken- de men als van algemeen nut slechts werken met recbtstreeks productieve doeleinden, als kanaalaanleg, bruggenbouw, enz.; motieven van ethischen aard werden daarbij niet ge- teld. Op de wet was gevolgd een koninklijk besluit, waarin de perceelsgedeelten voor den wegaanleg noodig, nauwkeurig waren om- schreven. Daarna had de gemeente den plicht om te trachten den eigenaar in der minne te bewegen de benoodigde terreinen af te staan, d.w.z. het samen eens te worden over 't bedrag, dat zij als schadeloo3stell>ing zou hebben te betalen. Toen zij hier niet in slaag- de, werd de tusschenkomst der rechtbank in- geroepen om in billijkheid die som vast te stellen. Zou de eigenaar daarna nog weige- ren om zijn grond voor de vastgesteide som aan de gemeente over te laten, dan zou hij daartoe krachtens het vonnis gedwongen kunnen worden. De bron der oneenigheid tusschen gemeente en grondeigenaar was hierm gelegen, dat eerstgenoemde behalve den lap grond, benoodigd voor den weg zelf, ook de onteigening had verkregen van een strook ter weerszijden daarvan. De be- doeling was aldus te beletten, dat de grond langs den weg door den eigenaar tot bouw- terrein zou worden bestemd, waardoor. niet alleen het karakter van duinweg zou worden verstoord, maar ook de grondeigenaar door den hoogen prijs, dien hij voor deze bouw- terreinen zou kunnen maken, een voordeel zou genieten, dat hem volstrekt niet toe- kwam, daar hij ten aanzien van het werk geen enkele verdienste bezat. Dit voordeel zou thans voor de gemeente, voor het geval zij eenmaal tot huizenbouw langs den weg zou willen overgaan, bewaard blijven. De grondeigenaar beweerde nu, dat door die strooken, die vermoedelijk afgesloten zou den worden, zijn bezitting in twee afgeschei- den gedeelten werd gesplitst, waardoor de uitoefening van de jacht, het toezicht, de be- bouwing enz. ernstig zou worden gehinderd, daar men niet meer op elk willekeurig punt van het eene gedeelte naar het andere zou kunnen gaan. Hij verlangde daarom hier- voor een extra-schadeloosstelling; het aan- bod hem door de gemeente gedaan om op vier plaatsen overwegen te krijgen door de bewuste strooken, wees hij van de hand. De rechtbank was van oordeel, dat door de vestiging van deze overwegen de beweer de schade zou worden voorkomen en dat er daarom van vergoeding daarvan ook geen sprake behoefde te zijn. Zij wees dus vonnis in overeenstemming met den eisch der ge meente. De grondeicenaar trachtte vernietiging der uitspraak in cassatie te erlangen, maar hij had daarmee geen succes. De Hooge Raad deelde de meening der rechtbank en gaf nog te kennen, dat de onteigende partij geen be- gij hadt niet kunnen weten, diat ik komen zou." „Maar waarom bent u ook gekomen?" jammerde Von Altdorf. „Het was gekkenwerk het land in zoo'n tijd te verlaten! Staan die honden niet klaar om alles ondersteboven te werpen en uw troon te veroveren, zoodra gij hem verlaten hebt? Ge wist toch, dat Geor- gias met zijn kleeren aan slaapt in het heu- velland bij Novodnia, dag en nacht op de kans uit om de hoofdstad te veroveren? Heeft hij geen bende uitgelezen bandieten tot zijn beschikking? Och, sir, het was dwaasheid, nu hierheen te komen!" De Prins schudde het hoofd en glimlachte. „Je bent een strenge meester, Von Altdorf," zeide hij, „zoo hard als het leven zelf. Maar denk je dan, dat ik alleen en geheel vorst ben en niet tevens man? Ben ik een machine, een dood ding? Moet ik meer met mijn troon op hebben, dan met mijn vrouw, die in gevaar verkeert?" Von Altdorf plukte weer aan zijn snor. „Ik dacht niet aan u, sir," zei hij openhar- tig, „en ook niet aan uw liefde. Ik dacht aan Novodnia. Ik heb uw vader gediend, en ik dien u. Ik ben bereid uw wil te doen, ook al moet het mij het leven kosten, maar als uw wil indruischt tegen uw belang en tegen dat van uw huis, dan moet ik mij verzetten met alle kracht. Geen Pavelovitch, geen Russische strooman zal in Novodnia zetelen als ik het kan beletten. Ik dien den Vorst, sir, niet den man, als die twee verschillende wegen in slaan." EEN ENKEL WOORD! ADVERTEERT IN DE ALKMAARSCHE COURANT zwaar ondervond van de last, die op het ont eigende goed zou gaan drukken door de ves tiging der overwegen, die bij het vonnis ge- last was en dat zij geen rechtmatig belang had om door naar tegenwerking voorkoming van schade te verhinderen. Oplossing van eindspel 90. (Rowe-Ward). Stand Wit: Kel, Db3, Tal en hi, Lcl en c4, Pbl en g5, pa2, b4, c3, d2, f2, g2, h2. Stand Zwart: Kg8, Dd8, Ta8 en f8, Lc8 en b6, Pf6 en c6, pa7, b7, c7, d7, f7, g7 en h7. Zw. speelde 1Lf2, f2, Kf 1 (beter is Ke2, na 2 Kf2 volgt Pg4f met winst van Pg5). 2. Lb6. 3. Pe4!l Nu is Pi7 gepend. 4. Ke2, Dh4!. 5. Tfl. (dreigt 6. Ph6ft en Tf8 mat). 5Pf2! sluit de T-lijn af. 6. Pe5t, Kh8. 7. d4??, Ld4. 8. Pd2, Lc3. 9. Dc3. Pd4f. 10. Kel, Pd3ft. 11. Kdl, Delf. 1Z Kel, Pf2 mat. 't Was zeker te moeilifk. Ik ontving ten- minste geen goede oplossingen; wel een foutieve, n.l. 1Pd4? Hierop antwoordt Wit: 2cd4 en wint. De Januari-afleveriog van't tijdschrift van den N. S. B. geeft een partij CodeEuwe, gespeeld in den stedenwedstrijd Antwerpen- Rotterdam te Antwerpen op 24 Januari 1926. 't Is een zoogenaamd Indisch vier-pionnen- spel van't Dame-gambiet met annotaties van den Zwart-speler. 1. c4 H6 2. d4 g6 3. Pc3 Lg7. Dit is Indisch. 4. e4 0—0 5. f4 d6 6. Pf3 Er is thans een bekende stelling ontstaan; een tijdlang hebben schaaktheore- tici deze opstelling voor de weerlegging van de Indische verdediging van't Dame-gambiet gehouden. Latere onderzoekingen toonden aan, dat het Witte centrum slechts schijnbaar sterk is. 6c5! Dit is de juiste voortzet- ting; Zwart moet gebruik maken van de omstandig- heid, dat Wit nog niet heeft gerocheerd. 7. d5 Het is Euwe nog een open vraag, of de, uit 7. dc5, Da5. 8. Ld3 voortvloeien- dt verwikkelingen voor Wit gunstig zijn. 7e6 Door dezen zet wordt of de e, of de f-lijn geopend. 8. Ld3 Aljechine beveelt Le2 aan. 8ed'5. 9. cd5 Db6! "t Verhindert de rochade voor Wit. Immers na 10. 0—0 volgt c4f, met L. wint. 10. Lc2 In de partij Samisch Euwe geschieddeUO. Pd2, waaroj) volgde Pg4. 10. c4 11. De2 Tfe8 12. La4 Dit ziet er niet sterk uit, maar Wit kan zich niet ont- wikkelen, zoolang b2 niet nog door een ander stub dan den L alleen beschermd is. 12Ld7 13. Ld7 Pd7 14. Pfd2 Misschien verdiende hier 14. Le3, Dc7. 15. Pd2 de „Een harde meester," zei de Prins, zuur- zoet glimlachend, „zoo hard als het leven zelf. Je hebt hersens, waar je hart moest zit ten, Von Altdorf." „Mijn hart behoort mijn land," zei Von Altdorf diep ernstig. „Er is nog een vraag, die we onder de oogen moeten zien, nu, of al heel spoedig, als het zeker is, dat Madame hersteld is, zoodat haar kan worden verteld. dat ze uw vrouw is. Wat moet er dan gebefi- ren?" „Wel, dan zet ik haar aan mijn zijde in Novodnia; wat anders?" zei de Prins. „Ik ken de publieke meening op dit punt in Novodnia," zei Von Altdorf. „Staat uw troon zoo vast, dat ge zeker weet zoo iets te kunnen doen zonc.er uw eigen aanhangers te verliezen? Zou Georgias niet een prachtige kans krijgen om een opstand te beginnen, als een niet-vorsjelijke vrouw zij moge dan de beminnens-waardigste vrouw ter we- reld zijn in het vorstelijk paleis te Novod nia zetelt? Haar zoon zou niet kunnen opvol- gen, sir." „Daarover zullen we niet lang praten," riep prins Karel uit. „Prinses zal ze wezen, in feit en in naam beide. En wat de openbare meening aangaat, daarvan trek ik me niemen- dal aan. Vergeet ge, Von Altdorf, dat er een Draga Maschin is geweest. En hebt ge nooit van Katia Petrofski gehoord. Novodnia is het Duitsche Keizerrijk niet, of het koninkrijk Italie. Wie vraagt er naar, waar een vorstin van een Balkanstaatje vandaan komt? Of ze een koningsdochter of wel een boerin was?" (Wordt vervolgd.) 18^ aiuuiuimuinniuiu!mumiiuu!:ui:u!isiiuiuiiiui;:uiiin::uiuiiiiuuuiuuuii!i:ui:iinu:i.;u U BEHOORT TOCH ZEKER* TOT ONZE REGELMATIGE ADVER- TEERDERS? ZOO NIET, PROBEERT HET DAN EENS MET EEN PAAR PLAATSINGEN, U ZULT SUCCES HEBBEN. EN ONZE LEUS WORDT OOK DE UWE: miuuRiuuiiuiuiiuiuuiimiminBniiiiiimmiiiiiuiRiiHiiiiiiiiiiiujiiiiiiiiiiuiiiiii I mniRiitiiiiiiiiiiiinniiioiiiinHiittiiinu!iimuiinDni]i!iiiiii[nuimitumuiiii]uiiiir.'iiaiiuini g|

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1926 | | pagina 5