Alkmaarsche Courant Opvoeding en ondenrjs. Indische Eroniek. Zaterdag 19 Juni. No. 142 1926 Honderd Acfit en Twinfigsts Jaargang. De organisatie van het openbaar lager onderwijs te Alkrnaar. III. Biologisch wordt de ontwikkeling van elk individu Seheerscht door den erfelijken aan- leg en de omgeving. We denken hierbij alleen aan het ontwikkelingsproces, dat ligt tusschen de geboorte en den lichamelijken dood. En of we nu teruggaan naar den natuur- mensch van twintig ecu wen terug, of dat we ons verdiepen in het opvoedingssysteem van den cultuurmensch der twintigste eeuw, de grondslag was, is en blijft steeds dezelfde, n.1. dat op elken verwekker van nieuw leven den plicht rust het voortbestaan van dat ni.niwe l^ven mogelijk te maken. Maar dan zal ook door alle eeuwen heen het biologische doel der opvoeding blijven, door beveiliging en aanpassing de volledige ontwikkeling mogelldjlk maken. iEn omdat de beide factoren, erfelijke aan- leg en oimgeving, steeds veranderlijke groot- heden zijn, zullen ook de middelen der bevei liging varieeren, voortdunend wisselen, zal er dus differentiatie moeten zijn. Even langer, maar toch ook niet langer dan voor deze zaak strikt noodzakelijk is, moeten we st LI staan bij de sociologie als fac tor voor de bepaling der doelstelling. Langen tijid heeft men het individu be- schouwd als de eel der gemeensehap. D or het individu zou de wereld worden vooruitge- bracht. Rede, geweten en vrijheid werden ver- heerlijkt als de machten, die een betere toe- komst zouden brijengen. Men heeft echter kunnen constatcerer., dat het gemeenschapsleven bedorven is, niette- genstaande er individueel vooruitgang was te Bespeuren, men zag, dat er geweldige kapi- taalvorming plaats had en tegelijkertijd de massa een ellendig bestaan leidde. Dat alles leidde tot de conclusie, dat de gemeensehap iets anders moet zijn dan het totaal van individuen. En zoo werd de ge meensehap in het centrum geplaatst van het doel der opvoeding en zoo ook kreeg de socio logie, de leer van het gemeenschapsleven een ongemeen groote beteekenis. Een harer eerste vragen is: Langs welken weg heeft de menschheid zich opgewerkt van den natuurstaat tot den cultuurstraat? Wat is het fundament onzer beschaving? Men zou allicht de intellectueele ontwikke ling kunnen veronderstellen als de baan- breekster voor een betere beschaving. Dat is evenwel niet juist; de ontwikkeling is niet in de eerste plaats verstandsontwikkeling. Wie toch bijvoorbeeld in de geschiedenis nagaat de sociale verhoudingen als patricier plebejer, wie nagaat de verhoudingen op de vroonhoeve, en later edelen burgers, rijk volk arm volk en tenslotte let in onzen tijd op de verhouding werkgever werkne- mer, onderkent duidelijk de verschillende sta dia, ziet ook duidelijk de intellectueele nivel- leering en die moet ook een open oog hebben voor de waarheid, dat deze vervlakking niet het gevolg kan zijn van individueele intellec tueele grootheid. De structuur onzer gemeensehap is thans zoo, dat het wel duidelijk is, dat individueele verstandsontwikkeling in dezen tijd niet fun- damenteel kan worden geacht. Neen, wat we zijn, zijn we door sociale overerving. Het genie wordt tot buitengewone presta- ties in staat gesteld door de sociale overer ving, de mensch wordt tot opzienbare uitvin- dingen en ontdekkingen als telegraaf, radio enz. in staat gesteld, eerstens, omdat hij tot de samenleving, de gemeensehap behoort en pas in de tweede plaats door individueel intel lect. Het sociale leven van vorige geslachten is de oerkracht, de sociale overerving is de kurk, waar de gemeensehap op drijft en de sociale overerving is het, welke een juist licht werpt op de verhouding van het individu "*ot de gemeensehap. Wat zal dus in dit opzicht de doelstelling der opvoeding moeten zijn? Wel, niet anders dan dit: Voor een volgend geslacht het kapitaal waarmede het moet ar- beiden zoo groot mogelijk maken. Dat kapi taal is de sociale overerving en dat kan alleen grooter worden, indien wij zorgen, dat elk individu die plaats in de gemeensehap in- neemt, waar hij krachtens intellect en karak- ter behoort. Daartoe is noodig, dat de ontwikkelings-| voorwaarden voor alien gelijk zijn en daartoe is ook noodig, dat we breken met traditie en conventie. En wanneer we weten, dat 50 pCt. der leerlingen op de H. B. S. veronge- lukt, dat nog maar al te dikwijls de zoon vaders opvolger moet worden, dat de zonen uit het volk tal van beletselen op hun weg zien gesteld, dan is dat alles onverdedigbaar en niet toelaatbare verspilling van het kapi taal der gemeensehap. En dan zullen we ons thans hopelijk kunnen begrijpen, dat heel de wereld roept om differentiatie, niet om er eenig partij- of groepsbelang mede te dienen of te schaden, maar omdat het indivudu ver der tot plicht heeft met idealisme te arbeiden in dienst van het kapitaal der gemeensehap. Dat idealisme kan de persoonlijkheid leve- ren, die in arbeidsvreugde zoowel dokter als handwersman kan zijn en is alleen dan te verwachten, wanneer elk individu in de sa menleving zooveel mogelijk zijn jujste plaats in neemt. Het innemen van die juiste plaats eischt onafwendbaar wetenschappelijke diffe rentiatie. Alvorens het vraagstuk der differentiatie verder onder de oogen te zien, moet ik eerst nog een paar andere kwesties bespreken. Al- lereerst deze: Ben ik goed ingelicht, dan schijnt men B. en W. vrij unaniem te hebben geadviseerd, dat het wenschelijk is aan de o'pleidingsscho- len een zevende leerjaar te verbinden. Op gevaar of voorloopig versleten te wor den voor iemand, die zes jaar lager onderwijs voldoende vindt, moet ik zeggen, dat men met eventueele instellir.g van een zevende leerjaar aan die scholen een fout begaa* Tmmers, de leerlingen uit.de zesde klassen der opleidingsscholen, die niet naar het M. 0. gaan, kunnen gevoeglijk overgeplaatst wor den naar de reeds bestaande zevende klassen aan de tusschenscholen. De leerplaats aau qlle scholen zijn gelijk, dus de gemiddelde schoolprestatie zal ook aan het eind van het zesde leerjaar wl zoo ongeveer gelijk zijn. Van overbading der zevende klassen aan de tusschenscholen is nog geen sprake en zai bok geen sprake zijn als daar enkele leerlin gen van de opleidingsscholen bijkomen. In 1925 hebben de zevende klassen aan de tus schenscholen gemiddeld geteld 21 leerlingen. Thans zijn er te samen 79 leerlingen in de drie klassen. Zou het onderwijs er inderdaad door geschaad worden, wanneer het aantal leerlingen werd opgevoerd tot gemiddeld 30 per klasse? Ik meen van niet. En als ik hoor, dat de klasseonderwijzers gemiddeld 40 leerlingen hebben, dan meen ik, dat het zevende leerjaar en dus ook de lioofden van scholen, die altijd in dat leer- jhar staan maar dit laatste is bijkomstig, slechts een opmerking nog in een bevoor- rechte positie verkeeren, zelfs als het leerlin- gental tot 30 werd opgevoerd. Zoodat ik meen, dat zonder eenig bezwaar kinderen van opleidingsscholen na het zesde jaar overgeplaatst kunnen worden naar een zevende klasse van een tusschenschool. Maar dan is daar nog iets anders. De jongens en meisjes, die straks naar H. B. S. of Gymnasium zullen gaan, moeten toch ook in de gelegenheid zijn een zevende klasse te doorloopen, wanneer of de ouders zes jaar lager onderwijs onvoldoende vinden of de a.s. H. B. S.'er of Gymnasiast de Ieer- stof niet of moeilijk kon verwerken in zes jaar. Voor zulke leerlingen zal de leerstof in een zevende klas geheel anders moeten zijn, dan vobr hen, die het met de kennis der lagere school hun heele leven moeten doen. Het zevende leerjaar aan de opleidings- school zou dan moeten overbruggen de kloof tuschen L. O. en M. O. Weer moet ik thans het werk van dr. Re- vesz ter sprake brengen. In zijn voorwoord zegt hij, dat de moeilijkheden niet in de eerste plaats liggen aan een gebrekkigen overgang, maar in het feit, dat een groot aantal leerlin gen niet geschikt is voor de betreffende school. En als een kind aan het einde van het zes de leerjaar ongeschikt is voor M.O., dan zal het dat in den regel ook zijn aan het eind van het zevende leerjaar, omdat de geschiktheid niet uitsluitend wordt bepaald door een goede schoolprestatie of een meer aan parate ken nis. Zeer merkwaardi'g en waarschuwend in dit verband is het hoofdstuk, dat handelt over de verhouding van den beginleeftijd tot het resultaat. De geleerde schrijver zegt daarin o.a., dat de omstandigheid, dat een leerling te laat op school komt, meestal een belangrijke oorzaak heeft, as doubleeren van een klas, geestelijke of lichamelijke zwakheid enz. Inderdaad is dan ook gebleken uit een uit- gebreid onderzoek, dat de oudere leerlingen der H. B. S. slechter zijn dan de jongere. De cijfers zijn daar om het te bevestigen. Van de groep, die tusschen WA en 13 jaar op de H. B. S. kwam, behaalde 63,6 pCt. het einddiploma en van de groep, die tusschen 13 en 16 jaar begint slechts 34.1 pCt. Van het totaal aantal zittenblijvers behoor- de 60.8 pCt. tot de jongere groep en 81.4 pCt. tot de oudere groep. Bij benadering, zoo is des schrijvers con clusie, zijn de kansen het grootst naar verhou ding, wanneer de leerling tusschen 11 A en 12 'A jaar op de H. B. S. komt. Dat is dus als regel na zes jaar lager on derwijs Wanneer verder het onderzoek heeft uitge- maakt, dat van het totaal, dat voor het eind- examen de school verliet wegens onvoldoende vorderingen 36.4 pCt. behoorde tot de jonge- ren en 65.9 pCt. tot de ouderen, dan zal men mij niet kwalijk kunnen nemen dat ik voors- hands geen enthousiaste voorstaander ben van een zevende leerjaar aan de opleidings scholen, zoolang er voor de kinderen der op leidingsscholen, di niet naar het M. O. gaan, elders voldoende plaats is. Wanneer we het openbaar lager onderwijs gaan reorganiseeren, valt daaronder natuur- lijk ook de Zevende Gemeenteschool, omdat het in de eerste plaats toch ook een openbare school is. Het is noodzakelijk voor mijn verder betoog, dat ik in een volgend artikel deze zevende Gemeenteschool,. de meisjesschool aan de Oudegracht, eerst afzonderlijk bespreekt. Dt. Hit oiize Staatsmachine. Overeenkomst nopens het gebruik van bereid opium. Per Koninklijke Boodschap van 26 Mei j.l. is bij de Tweede Kamer ingediend een ont- werp van wet, strekkende tot goedkeuring van de Overeenkomet met bijbehoorend Protocol nopens het gebruik van bereid opium, van 11 Februari 1925. VergCzeld daarvan gaat een tweede wctsonlwerp tot voorbehoud der be- voegdheid tot bekrachtiging van het Verdrag, eveneens met bijbehoorend Protocol betreffen de d!e vervaardiging en de bereiding van, als- mede den handel in verdbovende middeten van 19 Februari 1925. Dit verdrag is het resultaat van de in het eerste stuk genoemde Tweede Qpiumconferentie en is te beschou- wen als een aanvulling en nadere uitwerking van de Oipiumconventie van 1912. Uit de Memorie van Toelichting blijkt, dat bij de internationale besprekingen, welke ge- voerd werden in den Voilkenbondl omtrent de toepassing van de Opiumconventie. duidelijk aan den dag trad een algemeen fterlangen oni, naast versterking en aanvullingen van enkele bepaliogen der Oipiumconventie, te ko- men tot betere en meer doelmatige samenwer- king tusschen de betrokken landen bij de be- strij ding van het misbruik van verdoovende micldelen. Als gevolg hiervan werden nog een tweetal eonferenties gehouden, waarvan de eerste zich bezighield met de bestrijding van het gebruik van bereid opium. Het resultaat van deze zoogenaamde Eerste Opiumcon- conferentie is neergelegd in de Overeenkomst en het Protocol^ welke beide stukken nu aan die Staten-Generaal ter goedkeuring worden voorgelegd, alsmede in een slotacte. We zullen in deze bespreking nagaan de verschillende bepalingen omtrent de wiize. waarop in die landen, Uaar he;t gebruik van 1 bereid opium nog bestaat, de invoer, de berei ding en de verkoop van opium moeten ge- schieden. Als voornaamste middelen worden hier bij voorgesteld, dat de invoer van ruw en be reid opium verbodlen is, zoomede, dat het ge bruik van bereid opium niet zal niogen lei- den tot het verschaffen van voordieel aan par- ticulieren; verder blijkt, dat hier uitsluitend sprake zal kunnen zijn van een staatsmono- polie, zooveel mogelijk onder eigen beheer. Nedeiiland ond'erteekende de beide overeen- komsten door zijn afgevaardigden Mr. W. G. van Wettum, oud-Hoofd van het Departe- ment der Oipiumregie in N'ederlandsch-Oost- Tndie, Mr. A. de Kat Angelino, secretaris voor Chineesche aangelegenheden bij het N.-O.-I. Gouvernement en Dr. J. B. M. Coe- bergh, Hoofd-Inspecteur van den Indischen Openbaren Gezondheidsdienst. Zal dus Ne- derland, als deze wetsontwerpen zijn aange- nomen en bekrachtlgd, zichzelf verplicht heb ben tot nakoming der desbetreffende bepalin- gen, de momenteel in Nederlandsch-Indie in deze materie geldende voorschriften behoe- ven geen wijziging te ondergaan, daar de regelen der overeenkomst parallel loopen met onze Indische voorschriften. Het wit ons voorkomen, dat dit feit een niet gering com pliment inhoudt voor onze regeling inzake den invoer, de bereiding en den handel in opium. Artikel I der overeenkomst dan bepaalt, dat de invoer, de verkoop en het in omloop bren gen van opium een staatsmonopolie zal we- zen, terwijl dat recht van den staat niet mag worden verpacht, afgestaan of overgedra- gen. Niet anders de vervaardiging van be reid opium, bestemd voor den verkoop, met dien verstande: zoodra de omstandigheden het zullen toelaten. In die streken, waar de bestuursoverheid een doetlreffend toezicht kan uitoefenen, zal de regeering een proef ne men mei het stelsel, waarbij de personen, die gebruikt worden voor den verkoop in het klein en bij het in omlocfp brengen van opi um, bezoldigd zullen worden met een vast salaris en niet met provisie. Overal elders is voor den verkoop noodig een vAgunning van de Regeering. Niet alleen is de toegang tot de opiumkit- ten, wier aantal, evenals dat ter gelegenhei- den, waar opium in bet klein verkocht wordt, zal worden beperkt. maar ook de verkoop van opium aan minderjarigen is verboden, terwijl de contracteerende landen (het Brit- sche Rijk met Britsch-Indie, China, Frank- rij'k, Japan, Nederland, Portugal en Si^m) be- loven alle mogelijke maatregelen te zullen ne men, teneinde te voorkomen, dat de ge- wopnte van opiumrooken onder minderjari- gerf' zich uitbreidt. Nog verder gaan de po- gingen tot bestrijding van het opium-ge- bruik, want door middel van onderricht in de scholen. het verspreiden van geschriften als anderszins zal de bevolking gewezen wor den op het nadeelige van het opiumg«bruik. Jammer, dat aan de.ze zoo goede en nuttige bepaling een clausule is toegevoegd in het desbetreffende artikel VII: „tenzij zij met het oog op den bijzondcren toestand in die ge- bieden zoodanige maatregelen ongewenscht oordeelen". De algemeenheid dezer beper- king, die het aan iedere mbgendheid toestaat om zonder advies of toestemmirig der mede- contracteerenden die bestrijding te staken of niet te doen plaats hebben, komt ons inder daad hoogst bedenkelijk voor. Eensgezinder zijn de mogendheden, waar het betreft de bestrijding van den smokkel- handel. Zoo verbinden zij zich el'kander bij te staan in haar pogingen om te komen tot de onderdrukking van dien handel, zoowel door middel van rechtstreeksche uitwisseling van gegevens en van inzichten, tusschen tusschen de hoofden van de betrokken diensten, als door de overweging van de mogelijkheid om maatregelen te nemen om ongeoorloofde handelingen strafbaar te stellen, die door een persoon, in het gebied van de eene mogend- heid wonende, in dat van een andere worden gepleegd. Bov^ndien zullen zij alle moeite doen om alle mogelijke gegevens te verkrij- gen omtrent het aantal opiumrookers. Die ge gevens worden dan ter publicaiie medege- deeld aan den Secretaris-Generaal Van den Volkenbond. Hebben we tot dusverre twee Opiumconfe- renties gehad, we zullen er nog meer krijgen, want in artikel 12 is bepaald, dat periodieke samenkomsten zullen plaats vinden, waarop de toestand te dezen opzichte zal worden on- derzoeht. De eerstvolgende bijeenkomst zal uiterlijk in 1929 plaats vinden. Het spreekt vanzelf, dat deze overeenkomst niet van toepassing is.op opium uitsluitend bestemd voor geneeskundige en wetenschap pelijke doeleinden. Wat nu de uit- en doorvoer betreft, is be paald, dat uit die landen of bezittingen, waar de invoer van opium, bestemd om gerookt te wordep, in stand gehouden wordt, uit- voer van ruw of bpreid opium verboden is, evenals de doorvoer of het overschepen van bereid, terwijl die van ruw slechts zal mogen plaats vinden, wanneer de lading gedekt wordt door een invoercertificaat, afgegeven door het land van invoer, zoo dit land ge acht wordt voldoende waarborgen te bieden tegen de mogelijkheid van ongeoorloofd ge bruik. Ten slotte de mededeeling, dat de overeen komst slechts van toepassing is op de bezit tingen en gebieden in het Verre Oosten van de Verdragsluitende Mogendheden, met in- begrip van de pachtgebieden en onder protec- toraat staande gebieden, waarin het ge bruik van bereid opium tijdelijk geoorloofd is. In het Protocol verbinden de verdragsta- ten zich om, zoodat de Yolkenbond heeft be- slist, dat de productielanden gezorgd hebben voor de noodige maatregelen om den onwet- tigen uitvoer van ruw opium te beletten, dan te komen tot een vermindering van het gebruik van bereid opium zo6, dat binnen 15 jaar na die beslissing dit gebruik zal zijn verdwenen. De regeering van Britsch-Indie heeft thans reeds met instemming van den minister voor Indie besloten, dat binnen een tijdperk van tien jaar de uitvoer van opium voor andere dan medische doeelinden zal ophouden. Te beginnen met 1927 zal te dien einde de uit voer van opium jaarlijks met 10 pCt. worden verminderd, zoodat de laatste uitvoer in 1935 zal geschieden. Gedurende dit tiidperk zal de opium recht- atrceks worden verkocht aan de rejreeringen in de invoerende landen. oe openbare ver koop van opium te Calcutta is trouwens reeds op 7 April 1.1. opgehouden. XIV. De Indische vendutie. Zigeu- ner-procede's. Ronkende en in discrete strooibiljetten. Kijk- avond. De Kijkers. Het re gent! Radicale opruiming. Indische menschen moeten op uitgaans- en sccietygebied uit den aard der zaak toch nog veel missen, wat wij in Europa als van- zelfsprekend beschouwen. Maar zij bezitten een vermakelijkheid, in het bijzonder de da mes, die werkelijk uniek is en in dezen vorm hier niet voorkomt, namelijk de vendutie met haar kijkdag. En het is de vraag of vele In dische darned'die vermakelijkheid wel tegen the dansant of iets dergelijks zouden willen ruilen; ik heb er tenminste ontinoet, die tij- dens hun Hollandsch verlof de distractie der venduties bepaald missen. Men heeft dan het noodige aantal jaren onder de palmen gezwoegd en eindelijk is de tijd daar, dat men 't hunkerende moederland met zijn leverkwaal en met zijn van niets tot een respectabele famile aangegroeid gezin zal gaan verblijden. Dat beteekent, dat men zijn matten finaal moet oprollen, dat men tot een volledige liquidatie van zijn bezit moet overgaan. Niet alleen bij de definitieve repatn eering maar ook bij een eenigszins langdurig verlof of bij overplaatsing staat men voor die- zelfde noodzakelijkheid. Want de afstanden zijn in Indie zoo geweldig, dat het transport van een inboedel bijna onoverkomelijke be- zwaren meebrengt, en het Indische meubilair is van zoo specialen aard, dat er voor een overbrenging naar Europa geen grond is Derhalve moet men zich ontdoen van alles, wat men maar even missen kan, want ook de ruimte in koffers en kisten is beperkt en voor- al zeer duur. Het middel om alles kwijt te ra- ken is de vendutie. Dat gaat zeer radicaal in zijn werk! Je moet plotseling en voorgoed afseheid nemen van je huts, uit de omgeving stappen, waarin je hebt geleefd en bovtndien zorgen, dat het milieu, dat je misschien lief is geworden, zoo voordeelig mogelijk van de hand gaat, want bij vertrek of verlof kun je de duiten waarachtig goed gebruiken. Dat heele proces dient af te spelen in een paar dagen, want je blijft tot zoo kort mogelijk voor je vertrek in je huis, omdat het hotel zoo duur is. Vandaar dat het vertrek iets plotse- lings, iets abrupts krijgt, een soort van blik- semsnelle debacle, die je in een ommezien van eigenaar van 'n gezellig en ordentelijk tehuis tot een beter soort van landverhuizer maakt- In Holland zou een dergelijke radicale op- breekpartij met de daaraan verbonden afwik- keling een hoogst belangrijke familie-gebeur- tenis zijn, waarmede maanden gemoeid zou den zijn, maar in Indie zit je vandaag in je salon je thee te drinken en je krant te lezen en overmorgen houdt je je hand al op om de opbrengst van datzelfde salon op te strijken en na overmorgen zit je misschien al op de boot, een beetje beduusd, dat't nu al allemaal over is en ook dat weer achter je ligt. Dit draagt er misschien toe bij, dat Indische men schen door hun Hollandsche familie gewoon- lijk zoo'n beetje voor zigeuners worden ver sleten, wijl ze door dat alles minder hokvast zijn geworden en ook in Holland zich niet al te veel bekommeren om een verhuizing naar een andere straat of zelfs naar een andere stad. En misschien is daar wel iets van waar en krijgen Indische menschen allemaal wel iets van een nomade in hun ziel. De dag voor de vendutie is de kijkavond, waar de menschen met eigen oogen kunnen onderzoeken of ze den volgenden dag geen kat in den zak koopen. Als je inboedel een beetje de moeite waard is, dan laat je al gauw stooi- biljetten drukken waarin je bezittingen in de tails worden omschreven en opgehemeld. Maar de redactie van zoo'n stuk is voor een leek niet gemakkelijk en daarom stelt de,ven- duhouder (een soort makelaar in roerend goed, die in Indie de venduties houdt en er tegelijk een zaak ia tweedehandsche meubels bij exploiteert), dat voor je op. Hij befast zich tevens gaarne met de advertenties in de dagbladen, en op al deze bijkomende werk- zaamheden weet hij wat te verdienen, dat van de opbrengst af moet. Maar zelf zou je voor deze details totaal ongeschikt zijn, wat te kiesch en te bescheiden. Strooibiljetten en ad vertenties zijn n.l. altijd in 'n ronkende en in discrete taal gesteld. Je ziet b.v. op het strooibiljet op de lijst van je bullen prijken mannequin no. 63, waar je vrouw jarenlang haar jurken op heeft gekniph en al is embon point nu ook al geen schande, je zou toch zelf nooit in een publiek stuk hebben willen verraden, dat je vrouw veel te dik is- En ook zou je het nooit in je hoofd hebben gekegen om de aanwezigheid van niet minder dan vier gemak-koffers te memoreeren en het afschu- welijk buffetje in je achtergalerij, waar je altijd het land aan hebt gehad, als een antiek prachtstuk in Louis XVI-stijl te betitelen. Dat alles doet dus de veuduhouder. Aangelokt derhalve door min of meer val- sche voorspiegelingen komen nu op den kijk avond van heinde en verre je medemenschen bij je binnenvallen. Voor op je erf zit boven- dien, nog altijd weer door de goede zorgen van den venduhouder, een inlander vast in slaap op een gong te slaan zoodat ook zij, die geen strooibiljet of advertentie lazen, we ten dat er kijkavond is. Zelf ben je natuur- lijk niet thuis. Maar wel kun je probeeren om ongemerkt in de buurt te gaan drentelen om te zien of het druk loopt. De gong klinkt je dan in de ooren als de doodsklok van je in- terieur. Het is ook maar goed ook, dat je niet thuis bent want wat voor de anderen nu als ver makelijkheid begint, zou je zelf als gevoels- mensch beslist pijn doen. Het is een niet te weerleggen feit, dat Indische kijkavonden en venduties hun vast publiek hebben, zooals in groote Europeesche steden premieres in den schouwburg. Een jaar of twintig geleden was de attractie nog grooter. Toen werden op kijk avonden verfrisschende dranken en sand wiches gepresenteerd en kwamen op de ven dutie zonder mankeeren alle vrienden der ver- trekkenden om bij wijze van laatste attentie extra-hoog te bieden en werd twee of d^is maal hetzelfde voorwerp of meubel herver- kocht, teneinde de opbrengst zoo hoog mo gelijk te maken. Maar die gulden tijden zijn voorbii- De ververscbingen hebben afeedaan oEVONOEN VOORWERP EN. *- Aanwezig aan het Bureau van politie, Lan- gestraat en aldaar te bevragen bp alle werk- dagen tusschen 11 en I uur, de navolgende voorwerpen als gevonden gedeponeera op 15, 16, 17 en 18 Juni 1926. Kindertaschje, met inh.; koortsthermameter en potlood, een rijwielbelastingmerk, een hondenpenning, een x-ijwielbelastingmerk, benevens diverse sleu- tels en handschoenen. Aanwezig en te bevragen bij de navolgen de ingezetenen, onderstaande voorwerpen, als gevonden aangegeven op 15, 16, 17 en 18 Juni 1926: een zweep, C. A. Duin, Verdr. Oord 44; een colliertje, Haasbroek, Kinheim- straat 25; een etui voor rijwielplaatje, H. Rei- gers, Houtwerg 19; een rozenkrans (blauw) Mej. Bruin, Scheteldoekshavea 3a; een ro zenkrans, A. Ras, Visscherslaan 32; bril in etui, P. Vemnik, Ged. Nieuwesloot 127; een kerkboekje, R. Stroet, Bergerweg 70; een schopje, R. Stroet, Bergerweg 70; een gou- den broche, P. B. de Jong, Krelagestraat 35a; een zakmesje, A. Eendlenbak, Oudegr. 29; een rozenkrans, D. Lissenberg, Midden- straat 4; ee« diabolo, D. Braak, Bergerweg 62; portemonn. met inh. F. Biermam, Varne- broek 3; een kaasboor in etui, E. v. d. Waal, Bleekerslaan 5; een vulpen, A. Visser, Kar* nemelksbuurt 21een rijwielbelastingimerk, W. Borjeson, Heiloo, Kerklaan 346; een ta- bakzak (gummi) C. Sijift, Hoeverkade 10; een rijwielbelastingmerk, N. Schouten Regu- lierslaan 16e; een R. K. kerkboekje, R. Stoop, Fnids-eu 39een nummerplaat van een- auto, G. Leering, Oudorp; een zilveren armband- horloge, wed. Karstel, lste Tuindwarsstr. 11. Wanneer men weder in het bezit is van het verloren voorwerp, wordt men verzocht hier van kennis te geven aan het Bureau van po litie. en het grootste deel der koopers bestaat nu uit onverschillige buitenstaanders, die op koopjes uit zijn. Vooral dames zijn getrouwe bezoeksters en daaronder niet in de laatste plaats dezul- ke, die nooit iets koopen. Zij gaan er heen om te zien of gezien te worden, om een nieuwe japon te laten bewonderen, er vriendinnen te ontmoeten, om er over hun evenmenscb te praten en cok om hun nieuwsgierigheid te be- vredigen. Niet zelden ziet men een ter bezich- tiging gestelde canape aan de blikken van eventueele liefhebbers onttrokken door eenige dames, die daar op hun gemak over de voor- malige vrouw des huizes babbelen. Ook wordt van de wettig getolerecrde indiscretie gretig gebruik gemaakt om in kasten en laden te snuffelen, in boeken te bladeren en een net ge- dragen heerenpak te betasten. Lieden, die niet tot de coterie der vendutie houdende fami lie behooren, stillen tot zelfs aan het kleinste vaasje hun ongezonde nieuwsgierigheid. Lie den, die niet zoo deftig waren als de vertrek- kende, nemen daarover afdoende wraak en gaan op het bed van meneer en mevrouw zit- ten, onderzoeken de kwaliteit van de matras- sen en laten zich verachtelijk uit over 'n verge- ten familieportret. Vrienden en kennissen der bewoners zijn uit vriendschap komen opzetten critiseeren hier en daar voor het laatst hun slechten smaak, trachten bij den klerk van den venduhouder den prijs te weten te komen van een meifbelstuk, dat ze al lang op het oog hadden, en fluisteren vriendelijk, als ze de mannequin zien: „He, we wisten toch niet, dat ze zoo dik was!" Dat is het voorspel. Maar den anderen dag is de vendutie. De familie heeft voor het laatst in haar huis geslapen, in getimmerde bedden, gedronken uit genummerde glazen, haar toilet gemaakt voor een genummerden spiegel- De heer des huizes heeft's ochtends om zes uur al naar de lucht gekeken en ge- smeekt om zon. (Deze laatste bijzonderheid geldt natuurlijk alleen voor den regentijd). Dan zijn ze tijdig allemaal verdwenen naar kennissen in de buurt of naar het hotel. He- laas, om acht uur regent Vet! Groote goden, het regent! Welk een vervloekte pedh! Dat scheelt wel vijftig procent in het bezoek en in de opbrengst. Uitstellen gaat niet. Je kunt een vendutie nu eenmaal niet uitstellen om het weer. Ondanks den regen zijn ertitij den aanvang men 'n kring om den heer, die de vendutie zal leiden. Deze wordt bijgestaan door een in- landsch employe, die naarmate men vordert, ter aanmoediging alles wat hij in staat is op te tillen, nog eens vooi; de critische blikken der koopers omhoog houdt. Zenuwachtige dames, die van plan zijn te bieden, onderzoeken voor het laatst nog eens het voorwerp van begeer- te. Ziet, daar ligt er een languit op den grond, haar bovenlijf gewrongen onder een Chesterfiefd fauteuil, in welks ingewanden zij naar kapotte veeren tast. Op het voorerf zit een aantal onzindelijke koelies te wachten, totdat nieuwbakken eigenaars pas verworven schatten aan hun handen ter bezorging zul len toevertrouwen. Intusschen heeft de leider der vermakelijk heid evenals een herder zijn schapen, het pu bliek in de voorgalerij om zich heen verza- meld. Deze heer moet uit hoofde van zijn be- rocp beschikken over een verbazend krachtig en ohvermoeibaar stemgeluid. Daar zet hi] dan ook met een stentor-stem de eerste bie- dingen in. De inlandsche employ^ herhaalt met een onfzettende zeurstem de getallen. In het eerst bemerkt ge niet, waaraan beiden het recht ontleenen om het aanvankelijk be- drag voortdurend te verhoogen, maar bij grootere opmerkzaamheid ziet ge in den kring hier een heer en daar een dame, die met bijna onmerkbare hoofdknikken hem be- duiden, dat ze er nog wat wenschen op te leg*, gen. Op deze wijze krijgt elk voorwerp in huis zijn beurt. Zoodra het een of ander ie-. mands eigendom is geworden, ziet ge een der individuen, die buiten zaten te wachten, naar binnen sluipen, zich van het gekochte meester, maken en naar buiten sleepen. Zoo is het, naarmate de brullende heer zich met zijn stoet van getrouwen door de kamers voortbe- weegt, alsof een allesverslindende troep van witte mieren hier door is getrokken, die op z'n weg in een ommezien meubels en gordijnen en< vloerkleeden heeft verslonden en niets dan ka-j le muren en holle kamers heeft achter gela« ten. Het koopen op venduties is een psycholo gisch verschijnsel. Men koopt bijna nimmer.' dat, wat men zich had voorgenomen te zullen koopen, doch wel andere zaken, waarvan men na thuiskomst de volkomen nutteloosheid of onbruikbaar-heicf moet erkennen. Verder gaan dikwijls de waardevolste zaken voor een ap pel en een ei, terwiil waardelooze dingen oief

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1926 | | pagina 5