Alkmaarsche Courant
Opvoeding en ondenrjs.
Indische Eroniek.
Zaterdag 19 Juni.
No. 142 1926
Honderd Acfit en Twinfigsts Jaargang.
De organisatie van het openbaar
lager onderwijs te Alkrnaar.
III.
Biologisch wordt de ontwikkeling van elk
individu Seheerscht door den erfelijken aan-
leg en de omgeving. We denken hierbij alleen
aan het ontwikkelingsproces, dat ligt tusschen
de geboorte en den lichamelijken dood.
En of we nu teruggaan naar den natuur-
mensch van twintig ecu wen terug, of dat we
ons verdiepen in het opvoedingssysteem van
den cultuurmensch der twintigste eeuw, de
grondslag was, is en blijft steeds dezelfde, n.1.
dat op elken verwekker van nieuw leven den
plicht rust het voortbestaan van dat ni.niwe
l^ven mogelijk te maken.
Maar dan zal ook door alle eeuwen heen
het biologische doel der opvoeding blijven,
door beveiliging en aanpassing de volledige
ontwikkeling mogelldjlk maken.
iEn omdat de beide factoren, erfelijke aan-
leg en oimgeving, steeds veranderlijke groot-
heden zijn, zullen ook de middelen der bevei
liging varieeren, voortdunend wisselen, zal
er dus differentiatie moeten zijn.
Even langer, maar toch ook niet langer
dan voor deze zaak strikt noodzakelijk is,
moeten we st LI staan bij de sociologie als fac
tor voor de bepaling der doelstelling.
Langen tijid heeft men het individu be-
schouwd als de eel der gemeensehap. D or
het individu zou de wereld worden vooruitge-
bracht. Rede, geweten en vrijheid werden ver-
heerlijkt als de machten, die een betere toe-
komst zouden brijengen.
Men heeft echter kunnen constatcerer., dat
het gemeenschapsleven bedorven is, niette-
genstaande er individueel vooruitgang was te
Bespeuren, men zag, dat er geweldige kapi-
taalvorming plaats had en tegelijkertijd de
massa een ellendig bestaan leidde.
Dat alles leidde tot de conclusie, dat de
gemeensehap iets anders moet zijn dan het
totaal van individuen. En zoo werd de ge
meensehap in het centrum geplaatst van het
doel der opvoeding en zoo ook kreeg de socio
logie, de leer van het gemeenschapsleven een
ongemeen groote beteekenis.
Een harer eerste vragen is: Langs welken
weg heeft de menschheid zich opgewerkt van
den natuurstaat tot den cultuurstraat? Wat is
het fundament onzer beschaving?
Men zou allicht de intellectueele ontwikke
ling kunnen veronderstellen als de baan-
breekster voor een betere beschaving. Dat is
evenwel niet juist; de ontwikkeling is niet in
de eerste plaats verstandsontwikkeling.
Wie toch bijvoorbeeld in de geschiedenis
nagaat de sociale verhoudingen als patricier
plebejer, wie nagaat de verhoudingen op
de vroonhoeve, en later edelen burgers,
rijk volk arm volk en tenslotte let in onzen
tijd op de verhouding werkgever werkne-
mer, onderkent duidelijk de verschillende sta
dia, ziet ook duidelijk de intellectueele nivel-
leering en die moet ook een open oog hebben
voor de waarheid, dat deze vervlakking niet
het gevolg kan zijn van individueele intellec
tueele grootheid.
De structuur onzer gemeensehap is thans
zoo, dat het wel duidelijk is, dat individueele
verstandsontwikkeling in dezen tijd niet fun-
damenteel kan worden geacht.
Neen, wat we zijn, zijn we door sociale
overerving.
Het genie wordt tot buitengewone presta-
ties in staat gesteld door de sociale overer
ving, de mensch wordt tot opzienbare uitvin-
dingen en ontdekkingen als telegraaf, radio
enz. in staat gesteld, eerstens, omdat hij tot
de samenleving, de gemeensehap behoort en
pas in de tweede plaats door individueel intel
lect.
Het sociale leven van vorige geslachten is
de oerkracht, de sociale overerving is de
kurk, waar de gemeensehap op drijft en de
sociale overerving is het, welke een juist licht
werpt op de verhouding van het individu "*ot
de gemeensehap.
Wat zal dus in dit opzicht de doelstelling
der opvoeding moeten zijn?
Wel, niet anders dan dit: Voor een volgend
geslacht het kapitaal waarmede het moet ar-
beiden zoo groot mogelijk maken. Dat kapi
taal is de sociale overerving en dat kan alleen
grooter worden, indien wij zorgen, dat elk
individu die plaats in de gemeensehap in-
neemt, waar hij krachtens intellect en karak-
ter behoort.
Daartoe is noodig, dat de ontwikkelings-|
voorwaarden voor alien gelijk zijn en daartoe
is ook noodig, dat we breken met traditie en
conventie. En wanneer we weten, dat 50
pCt. der leerlingen op de H. B. S. veronge-
lukt, dat nog maar al te dikwijls de zoon
vaders opvolger moet worden, dat de zonen
uit het volk tal van beletselen op hun weg
zien gesteld, dan is dat alles onverdedigbaar
en niet toelaatbare verspilling van het kapi
taal der gemeensehap. En dan zullen we ons
thans hopelijk kunnen begrijpen, dat heel de
wereld roept om differentiatie, niet om er
eenig partij- of groepsbelang mede te dienen
of te schaden, maar omdat het indivudu ver
der tot plicht heeft met idealisme te arbeiden
in dienst van het kapitaal der gemeensehap.
Dat idealisme kan de persoonlijkheid leve-
ren, die in arbeidsvreugde zoowel dokter als
handwersman kan zijn en is alleen dan te
verwachten, wanneer elk individu in de sa
menleving zooveel mogelijk zijn jujste plaats
in neemt. Het innemen van die juiste plaats
eischt onafwendbaar wetenschappelijke diffe
rentiatie.
Alvorens het vraagstuk der differentiatie
verder onder de oogen te zien, moet ik eerst
nog een paar andere kwesties bespreken. Al-
lereerst deze:
Ben ik goed ingelicht, dan schijnt men
B. en W. vrij unaniem te hebben geadviseerd,
dat het wenschelijk is aan de o'pleidingsscho-
len een zevende leerjaar te verbinden.
Op gevaar of voorloopig versleten te wor
den voor iemand, die zes jaar lager onderwijs
voldoende vindt, moet ik zeggen, dat men met
eventueele instellir.g van een zevende leerjaar
aan die scholen een fout begaa*
Tmmers, de leerlingen uit.de zesde klassen
der opleidingsscholen, die niet naar het M. 0.
gaan, kunnen gevoeglijk overgeplaatst wor
den naar de reeds bestaande zevende klassen
aan de tusschenscholen. De leerplaats aau
qlle scholen zijn gelijk, dus de gemiddelde
schoolprestatie zal ook aan het eind van het
zesde leerjaar wl zoo ongeveer gelijk zijn.
Van overbading der zevende klassen aan de
tusschenscholen is nog geen sprake en zai
bok geen sprake zijn als daar enkele leerlin
gen van de opleidingsscholen bijkomen. In
1925 hebben de zevende klassen aan de tus
schenscholen gemiddeld geteld 21 leerlingen.
Thans zijn er te samen 79 leerlingen in de
drie klassen. Zou het onderwijs er inderdaad
door geschaad worden, wanneer het aantal
leerlingen werd opgevoerd tot gemiddeld 30
per klasse? Ik meen van niet.
En als ik hoor, dat de klasseonderwijzers
gemiddeld 40 leerlingen hebben, dan meen
ik, dat het zevende leerjaar en dus ook de
lioofden van scholen, die altijd in dat leer-
jhar staan maar dit laatste is bijkomstig,
slechts een opmerking nog in een bevoor-
rechte positie verkeeren, zelfs als het leerlin-
gental tot 30 werd opgevoerd.
Zoodat ik meen, dat zonder eenig bezwaar
kinderen van opleidingsscholen na het zesde
jaar overgeplaatst kunnen worden naar een
zevende klasse van een tusschenschool.
Maar dan is daar nog iets anders.
De jongens en meisjes, die straks naar H.
B. S. of Gymnasium zullen gaan, moeten
toch ook in de gelegenheid zijn een zevende
klasse te doorloopen, wanneer of de ouders
zes jaar lager onderwijs onvoldoende vinden
of de a.s. H. B. S.'er of Gymnasiast de Ieer-
stof niet of moeilijk kon verwerken in zes jaar.
Voor zulke leerlingen zal de leerstof in een
zevende klas geheel anders moeten zijn, dan
vobr hen, die het met de kennis der lagere
school hun heele leven moeten doen.
Het zevende leerjaar aan de opleidings-
school zou dan moeten overbruggen de
kloof tuschen L. O. en M. O.
Weer moet ik thans het werk van dr. Re-
vesz ter sprake brengen. In zijn voorwoord
zegt hij, dat de moeilijkheden niet in de eerste
plaats liggen aan een gebrekkigen overgang,
maar in het feit, dat een groot aantal leerlin
gen niet geschikt is voor de betreffende
school.
En als een kind aan het einde van het zes
de leerjaar ongeschikt is voor M.O., dan zal
het dat in den regel ook zijn aan het eind van
het zevende leerjaar, omdat de geschiktheid
niet uitsluitend wordt bepaald door een goede
schoolprestatie of een meer aan parate ken
nis.
Zeer merkwaardi'g en waarschuwend in dit
verband is het hoofdstuk, dat handelt over
de verhouding van den beginleeftijd tot het
resultaat.
De geleerde schrijver zegt daarin o.a., dat
de omstandigheid, dat een leerling te laat op
school komt, meestal een belangrijke oorzaak
heeft, as doubleeren van een klas, geestelijke
of lichamelijke zwakheid enz.
Inderdaad is dan ook gebleken uit een uit-
gebreid onderzoek, dat de oudere leerlingen
der H. B. S. slechter zijn dan de jongere. De
cijfers zijn daar om het te bevestigen.
Van de groep, die tusschen WA en 13 jaar
op de H. B. S. kwam, behaalde 63,6 pCt. het
einddiploma en van de groep, die tusschen
13 en 16 jaar begint slechts 34.1 pCt.
Van het totaal aantal zittenblijvers behoor-
de 60.8 pCt. tot de jongere groep en 81.4 pCt.
tot de oudere groep.
Bij benadering, zoo is des schrijvers con
clusie, zijn de kansen het grootst naar verhou
ding, wanneer de leerling tusschen 11 A en
12 'A jaar op de H. B. S. komt.
Dat is dus als regel na zes jaar lager on
derwijs
Wanneer verder het onderzoek heeft uitge-
maakt, dat van het totaal, dat voor het eind-
examen de school verliet wegens onvoldoende
vorderingen 36.4 pCt. behoorde tot de jonge-
ren en 65.9 pCt. tot de ouderen, dan zal men
mij niet kwalijk kunnen nemen dat ik voors-
hands geen enthousiaste voorstaander ben
van een zevende leerjaar aan de opleidings
scholen, zoolang er voor de kinderen der op
leidingsscholen, di niet naar het M. O. gaan,
elders voldoende plaats is.
Wanneer we het openbaar lager onderwijs
gaan reorganiseeren, valt daaronder natuur-
lijk ook de Zevende Gemeenteschool, omdat
het in de eerste plaats toch ook een openbare
school is.
Het is noodzakelijk voor mijn verder betoog,
dat ik in een volgend artikel deze zevende
Gemeenteschool,. de meisjesschool aan de
Oudegracht, eerst afzonderlijk bespreekt.
Dt.
Hit oiize Staatsmachine.
Overeenkomst nopens het gebruik van bereid
opium.
Per Koninklijke Boodschap van 26 Mei j.l.
is bij de Tweede Kamer ingediend een ont-
werp van wet, strekkende tot goedkeuring van
de Overeenkomet met bijbehoorend Protocol
nopens het gebruik van bereid opium, van 11
Februari 1925. VergCzeld daarvan gaat een
tweede wctsonlwerp tot voorbehoud der be-
voegdheid tot bekrachtiging van het Verdrag,
eveneens met bijbehoorend Protocol betreffen
de d!e vervaardiging en de bereiding van, als-
mede den handel in verdbovende middeten
van 19 Februari 1925. Dit verdrag is het
resultaat van de in het eerste stuk genoemde
Tweede Qpiumconferentie en is te beschou-
wen als een aanvulling en nadere uitwerking
van de Oipiumconventie van 1912.
Uit de Memorie van Toelichting blijkt, dat
bij de internationale besprekingen, welke ge-
voerd werden in den Voilkenbondl omtrent de
toepassing van de Opiumconventie. duidelijk
aan den dag trad een algemeen fterlangen
oni, naast versterking en aanvullingen van
enkele bepaliogen der Oipiumconventie, te ko-
men tot betere en meer doelmatige samenwer-
king tusschen de betrokken landen bij de be-
strij ding van het misbruik van verdoovende
micldelen. Als gevolg hiervan werden nog een
tweetal eonferenties gehouden, waarvan de
eerste zich bezighield met de bestrijding van
het gebruik van bereid opium. Het resultaat
van deze zoogenaamde Eerste Opiumcon-
conferentie is neergelegd in de Overeenkomst
en het Protocol^ welke beide stukken nu aan
die Staten-Generaal ter goedkeuring worden
voorgelegd, alsmede in een slotacte.
We zullen in deze bespreking nagaan de
verschillende bepalingen omtrent de wiize.
waarop in die landen, Uaar he;t gebruik van 1
bereid opium nog bestaat, de invoer, de berei
ding en de verkoop van opium moeten ge-
schieden.
Als voornaamste middelen worden hier
bij voorgesteld, dat de invoer van ruw en be
reid opium verbodlen is, zoomede, dat het ge
bruik van bereid opium niet zal niogen lei-
den tot het verschaffen van voordieel aan par-
ticulieren; verder blijkt, dat hier uitsluitend
sprake zal kunnen zijn van een staatsmono-
polie, zooveel mogelijk onder eigen beheer.
Nedeiiland ond'erteekende de beide overeen-
komsten door zijn afgevaardigden Mr. W. G.
van Wettum, oud-Hoofd van het Departe-
ment der Oipiumregie in N'ederlandsch-Oost-
Tndie, Mr. A. de Kat Angelino, secretaris
voor Chineesche aangelegenheden bij het
N.-O.-I. Gouvernement en Dr. J. B. M. Coe-
bergh, Hoofd-Inspecteur van den Indischen
Openbaren Gezondheidsdienst. Zal dus Ne-
derland, als deze wetsontwerpen zijn aange-
nomen en bekrachtlgd, zichzelf verplicht heb
ben tot nakoming der desbetreffende bepalin-
gen, de momenteel in Nederlandsch-Indie in
deze materie geldende voorschriften behoe-
ven geen wijziging te ondergaan, daar de
regelen der overeenkomst parallel loopen met
onze Indische voorschriften. Het wit ons
voorkomen, dat dit feit een niet gering com
pliment inhoudt voor onze regeling inzake
den invoer, de bereiding en den handel in
opium.
Artikel I der overeenkomst dan bepaalt, dat
de invoer, de verkoop en het in omloop bren
gen van opium een staatsmonopolie zal we-
zen, terwijl dat recht van den staat niet mag
worden verpacht, afgestaan of overgedra-
gen. Niet anders de vervaardiging van be
reid opium, bestemd voor den verkoop, met
dien verstande: zoodra de omstandigheden
het zullen toelaten. In die streken, waar de
bestuursoverheid een doetlreffend toezicht
kan uitoefenen, zal de regeering een proef ne
men mei het stelsel, waarbij de personen, die
gebruikt worden voor den verkoop in het
klein en bij het in omlocfp brengen van opi
um, bezoldigd zullen worden met een vast
salaris en niet met provisie. Overal elders is
voor den verkoop noodig een vAgunning
van de Regeering.
Niet alleen is de toegang tot de opiumkit-
ten, wier aantal, evenals dat ter gelegenhei-
den, waar opium in bet klein verkocht wordt,
zal worden beperkt. maar ook de verkoop
van opium aan minderjarigen is verboden,
terwijl de contracteerende landen (het Brit-
sche Rijk met Britsch-Indie, China, Frank-
rij'k, Japan, Nederland, Portugal en Si^m) be-
loven alle mogelijke maatregelen te zullen ne
men, teneinde te voorkomen, dat de ge-
wopnte van opiumrooken onder minderjari-
gerf' zich uitbreidt. Nog verder gaan de po-
gingen tot bestrijding van het opium-ge-
bruik, want door middel van onderricht in
de scholen. het verspreiden van geschriften
als anderszins zal de bevolking gewezen wor
den op het nadeelige van het opiumg«bruik.
Jammer, dat aan de.ze zoo goede en nuttige
bepaling een clausule is toegevoegd in het
desbetreffende artikel VII: „tenzij zij met het
oog op den bijzondcren toestand in die ge-
bieden zoodanige maatregelen ongewenscht
oordeelen". De algemeenheid dezer beper-
king, die het aan iedere mbgendheid toestaat
om zonder advies of toestemmirig der mede-
contracteerenden die bestrijding te staken of
niet te doen plaats hebben, komt ons inder
daad hoogst bedenkelijk voor.
Eensgezinder zijn de mogendheden, waar
het betreft de bestrijding van den smokkel-
handel. Zoo verbinden zij zich el'kander bij
te staan in haar pogingen om te komen tot de
onderdrukking van dien handel, zoowel door
middel van rechtstreeksche uitwisseling van
gegevens en van inzichten, tusschen tusschen
de hoofden van de betrokken diensten, als
door de overweging van de mogelijkheid om
maatregelen te nemen om ongeoorloofde
handelingen strafbaar te stellen, die door een
persoon, in het gebied van de eene mogend-
heid wonende, in dat van een andere worden
gepleegd. Bov^ndien zullen zij alle moeite
doen om alle mogelijke gegevens te verkrij-
gen omtrent het aantal opiumrookers. Die ge
gevens worden dan ter publicaiie medege-
deeld aan den Secretaris-Generaal Van den
Volkenbond.
Hebben we tot dusverre twee Opiumconfe-
renties gehad, we zullen er nog meer krijgen,
want in artikel 12 is bepaald, dat periodieke
samenkomsten zullen plaats vinden, waarop
de toestand te dezen opzichte zal worden on-
derzoeht. De eerstvolgende bijeenkomst zal
uiterlijk in 1929 plaats vinden.
Het spreekt vanzelf, dat deze overeenkomst
niet van toepassing is.op opium uitsluitend
bestemd voor geneeskundige en wetenschap
pelijke doeleinden.
Wat nu de uit- en doorvoer betreft, is be
paald, dat uit die landen of bezittingen, waar
de invoer van opium, bestemd om gerookt
te wordep, in stand gehouden wordt, uit-
voer van ruw of bpreid opium verboden is,
evenals de doorvoer of het overschepen van
bereid, terwijl die van ruw slechts zal mogen
plaats vinden, wanneer de lading gedekt
wordt door een invoercertificaat, afgegeven
door het land van invoer, zoo dit land ge
acht wordt voldoende waarborgen te bieden
tegen de mogelijkheid van ongeoorloofd ge
bruik.
Ten slotte de mededeeling, dat de overeen
komst slechts van toepassing is op de bezit
tingen en gebieden in het Verre Oosten van
de Verdragsluitende Mogendheden, met in-
begrip van de pachtgebieden en onder protec-
toraat staande gebieden, waarin het ge
bruik van bereid opium tijdelijk geoorloofd
is.
In het Protocol verbinden de verdragsta-
ten zich om, zoodat de Yolkenbond heeft be-
slist, dat de productielanden gezorgd hebben
voor de noodige maatregelen om den onwet-
tigen uitvoer van ruw opium te beletten,
dan te komen tot een vermindering van het
gebruik van bereid opium zo6, dat binnen
15 jaar na die beslissing dit gebruik zal zijn
verdwenen.
De regeering van Britsch-Indie heeft thans
reeds met instemming van den minister voor
Indie besloten, dat binnen een tijdperk van
tien jaar de uitvoer van opium voor andere
dan medische doeelinden zal ophouden. Te
beginnen met 1927 zal te dien einde de uit
voer van opium jaarlijks met 10 pCt. worden
verminderd, zoodat de laatste uitvoer in 1935
zal geschieden.
Gedurende dit tiidperk zal de opium recht-
atrceks worden verkocht aan de rejreeringen
in de invoerende landen. oe openbare ver
koop van opium te Calcutta is trouwens reeds
op 7 April 1.1. opgehouden.
XIV.
De Indische vendutie. Zigeu-
ner-procede's. Ronkende en in
discrete strooibiljetten. Kijk-
avond. De Kijkers. Het re
gent! Radicale opruiming.
Indische menschen moeten op uitgaans-
en sccietygebied uit den aard der zaak toch
nog veel missen, wat wij in Europa als van-
zelfsprekend beschouwen. Maar zij bezitten
een vermakelijkheid, in het bijzonder de da
mes, die werkelijk uniek is en in dezen vorm
hier niet voorkomt, namelijk de vendutie met
haar kijkdag. En het is de vraag of vele In
dische darned'die vermakelijkheid wel tegen
the dansant of iets dergelijks zouden willen
ruilen; ik heb er tenminste ontinoet, die tij-
dens hun Hollandsch verlof de distractie der
venduties bepaald missen.
Men heeft dan het noodige aantal jaren
onder de palmen gezwoegd en eindelijk is de
tijd daar, dat men 't hunkerende moederland
met zijn leverkwaal en met zijn van niets tot
een respectabele famile aangegroeid gezin
zal gaan verblijden. Dat beteekent, dat men
zijn matten finaal moet oprollen, dat men tot
een volledige liquidatie van zijn bezit moet
overgaan. Niet alleen bij de definitieve repatn
eering maar ook bij een eenigszins langdurig
verlof of bij overplaatsing staat men voor die-
zelfde noodzakelijkheid. Want de afstanden
zijn in Indie zoo geweldig, dat het transport
van een inboedel bijna onoverkomelijke be-
zwaren meebrengt, en het Indische meubilair
is van zoo specialen aard, dat er voor een
overbrenging naar Europa geen grond is
Derhalve moet men zich ontdoen van alles,
wat men maar even missen kan, want ook de
ruimte in koffers en kisten is beperkt en voor-
al zeer duur. Het middel om alles kwijt te ra-
ken is de vendutie. Dat gaat zeer radicaal
in zijn werk! Je moet plotseling en voorgoed
afseheid nemen van je huts, uit de omgeving
stappen, waarin je hebt geleefd en bovtndien
zorgen, dat het milieu, dat je misschien lief
is geworden, zoo voordeelig mogelijk van de
hand gaat, want bij vertrek of verlof kun je
de duiten waarachtig goed gebruiken. Dat
heele proces dient af te spelen in een paar
dagen, want je blijft tot zoo kort mogelijk
voor je vertrek in je huis, omdat het hotel zoo
duur is. Vandaar dat het vertrek iets plotse-
lings, iets abrupts krijgt, een soort van blik-
semsnelle debacle, die je in een ommezien van
eigenaar van 'n gezellig en ordentelijk tehuis
tot een beter soort van landverhuizer maakt-
In Holland zou een dergelijke radicale op-
breekpartij met de daaraan verbonden afwik-
keling een hoogst belangrijke familie-gebeur-
tenis zijn, waarmede maanden gemoeid zou
den zijn, maar in Indie zit je vandaag in je
salon je thee te drinken en je krant te lezen
en overmorgen houdt je je hand al op om de
opbrengst van datzelfde salon op te strijken
en na overmorgen zit je misschien al op de
boot, een beetje beduusd, dat't nu al allemaal
over is en ook dat weer achter je ligt. Dit
draagt er misschien toe bij, dat Indische men
schen door hun Hollandsche familie gewoon-
lijk zoo'n beetje voor zigeuners worden ver
sleten, wijl ze door dat alles minder hokvast
zijn geworden en ook in Holland zich niet al
te veel bekommeren om een verhuizing naar
een andere straat of zelfs naar een andere
stad. En misschien is daar wel iets van waar
en krijgen Indische menschen allemaal wel
iets van een nomade in hun ziel.
De dag voor de vendutie is de kijkavond,
waar de menschen met eigen oogen kunnen
onderzoeken of ze den volgenden dag geen kat
in den zak koopen. Als je inboedel een beetje
de moeite waard is, dan laat je al gauw stooi-
biljetten drukken waarin je bezittingen in de
tails worden omschreven en opgehemeld.
Maar de redactie van zoo'n stuk is voor een
leek niet gemakkelijk en daarom stelt de,ven-
duhouder (een soort makelaar in roerend
goed, die in Indie de venduties houdt en er
tegelijk een zaak ia tweedehandsche meubels
bij exploiteert), dat voor je op. Hij befast
zich tevens gaarne met de advertenties in de
dagbladen, en op al deze bijkomende werk-
zaamheden weet hij wat te verdienen, dat van
de opbrengst af moet. Maar zelf zou je voor
deze details totaal ongeschikt zijn, wat te
kiesch en te bescheiden. Strooibiljetten en ad
vertenties zijn n.l. altijd in 'n ronkende en in
discrete taal gesteld. Je ziet b.v. op het
strooibiljet op de lijst van je bullen prijken
mannequin no. 63, waar je vrouw jarenlang
haar jurken op heeft gekniph en al is embon
point nu ook al geen schande, je zou toch
zelf nooit in een publiek stuk hebben willen
verraden, dat je vrouw veel te dik is- En ook
zou je het nooit in je hoofd hebben gekegen
om de aanwezigheid van niet minder dan vier
gemak-koffers te memoreeren en het afschu-
welijk buffetje in je achtergalerij, waar je
altijd het land aan hebt gehad, als een antiek
prachtstuk in Louis XVI-stijl te betitelen.
Dat alles doet dus de veuduhouder.
Aangelokt derhalve door min of meer val-
sche voorspiegelingen komen nu op den kijk
avond van heinde en verre je medemenschen
bij je binnenvallen. Voor op je erf zit boven-
dien, nog altijd weer door de goede zorgen
van den venduhouder, een inlander vast in
slaap op een gong te slaan zoodat ook zij,
die geen strooibiljet of advertentie lazen, we
ten dat er kijkavond is. Zelf ben je natuur-
lijk niet thuis. Maar wel kun je probeeren om
ongemerkt in de buurt te gaan drentelen om
te zien of het druk loopt. De gong klinkt je
dan in de ooren als de doodsklok van je in-
terieur.
Het is ook maar goed ook, dat je niet thuis
bent want wat voor de anderen nu als ver
makelijkheid begint, zou je zelf als gevoels-
mensch beslist pijn doen. Het is een niet te
weerleggen feit, dat Indische kijkavonden en
venduties hun vast publiek hebben, zooals in
groote Europeesche steden premieres in den
schouwburg. Een jaar of twintig geleden was
de attractie nog grooter. Toen werden op kijk
avonden verfrisschende dranken en sand
wiches gepresenteerd en kwamen op de ven
dutie zonder mankeeren alle vrienden der ver-
trekkenden om bij wijze van laatste attentie
extra-hoog te bieden en werd twee of d^is
maal hetzelfde voorwerp of meubel herver-
kocht, teneinde de opbrengst zoo hoog mo
gelijk te maken. Maar die gulden tijden zijn
voorbii- De ververscbingen hebben afeedaan
oEVONOEN VOORWERP EN. *-
Aanwezig aan het Bureau van politie, Lan-
gestraat en aldaar te bevragen bp alle werk-
dagen tusschen 11 en I uur, de navolgende
voorwerpen als gevonden gedeponeera op
15, 16, 17 en 18 Juni 1926. Kindertaschje,
met inh.; koortsthermameter en potlood, een
rijwielbelastingmerk, een hondenpenning, een
x-ijwielbelastingmerk, benevens diverse sleu-
tels en handschoenen.
Aanwezig en te bevragen bij de navolgen
de ingezetenen, onderstaande voorwerpen,
als gevonden aangegeven op 15, 16, 17 en
18 Juni 1926: een zweep, C. A. Duin, Verdr.
Oord 44; een colliertje, Haasbroek, Kinheim-
straat 25; een etui voor rijwielplaatje, H. Rei-
gers, Houtwerg 19; een rozenkrans (blauw)
Mej. Bruin, Scheteldoekshavea 3a; een ro
zenkrans, A. Ras, Visscherslaan 32; bril in
etui, P. Vemnik, Ged. Nieuwesloot 127; een
kerkboekje, R. Stroet, Bergerweg 70; een
schopje, R. Stroet, Bergerweg 70; een gou-
den broche, P. B. de Jong, Krelagestraat
35a; een zakmesje, A. Eendlenbak, Oudegr.
29; een rozenkrans, D. Lissenberg, Midden-
straat 4; ee« diabolo, D. Braak, Bergerweg
62; portemonn. met inh. F. Biermam, Varne-
broek 3; een kaasboor in etui, E. v. d. Waal,
Bleekerslaan 5; een vulpen, A. Visser, Kar*
nemelksbuurt 21een rijwielbelastingimerk,
W. Borjeson, Heiloo, Kerklaan 346; een ta-
bakzak (gummi) C. Sijift, Hoeverkade 10;
een rijwielbelastingmerk, N. Schouten Regu-
lierslaan 16e; een R. K. kerkboekje, R. Stoop,
Fnids-eu 39een nummerplaat van een- auto,
G. Leering, Oudorp; een zilveren armband-
horloge, wed. Karstel, lste Tuindwarsstr. 11.
Wanneer men weder in het bezit is van het
verloren voorwerp, wordt men verzocht hier
van kennis te geven aan het Bureau van po
litie.
en het grootste deel der koopers bestaat nu
uit onverschillige buitenstaanders, die op
koopjes uit zijn.
Vooral dames zijn getrouwe bezoeksters
en daaronder niet in de laatste plaats dezul-
ke, die nooit iets koopen. Zij gaan er heen om
te zien of gezien te worden, om een nieuwe
japon te laten bewonderen, er vriendinnen te
ontmoeten, om er over hun evenmenscb te
praten en cok om hun nieuwsgierigheid te be-
vredigen. Niet zelden ziet men een ter bezich-
tiging gestelde canape aan de blikken van
eventueele liefhebbers onttrokken door eenige
dames, die daar op hun gemak over de voor-
malige vrouw des huizes babbelen. Ook wordt
van de wettig getolerecrde indiscretie gretig
gebruik gemaakt om in kasten en laden te
snuffelen, in boeken te bladeren en een net ge-
dragen heerenpak te betasten. Lieden, die
niet tot de coterie der vendutie houdende fami
lie behooren, stillen tot zelfs aan het kleinste
vaasje hun ongezonde nieuwsgierigheid. Lie
den, die niet zoo deftig waren als de vertrek-
kende, nemen daarover afdoende wraak en
gaan op het bed van meneer en mevrouw zit-
ten, onderzoeken de kwaliteit van de matras-
sen en laten zich verachtelijk uit over 'n verge-
ten familieportret. Vrienden en kennissen der
bewoners zijn uit vriendschap komen opzetten
critiseeren hier en daar voor het laatst hun
slechten smaak, trachten bij den klerk van den
venduhouder den prijs te weten te komen van
een meifbelstuk, dat ze al lang op het oog
hadden, en fluisteren vriendelijk, als ze de
mannequin zien: „He, we wisten toch niet,
dat ze zoo dik was!"
Dat is het voorspel. Maar den anderen
dag is de vendutie. De familie heeft voor het
laatst in haar huis geslapen, in getimmerde
bedden, gedronken uit genummerde glazen,
haar toilet gemaakt voor een genummerden
spiegel- De heer des huizes heeft's ochtends
om zes uur al naar de lucht gekeken en ge-
smeekt om zon. (Deze laatste bijzonderheid
geldt natuurlijk alleen voor den regentijd).
Dan zijn ze tijdig allemaal verdwenen naar
kennissen in de buurt of naar het hotel. He-
laas, om acht uur regent Vet! Groote goden,
het regent! Welk een vervloekte pedh! Dat
scheelt wel vijftig procent in het bezoek en in
de opbrengst. Uitstellen gaat niet. Je kunt een
vendutie nu eenmaal niet uitstellen om het
weer.
Ondanks den regen zijn ertitij den aanvang
men 'n kring om den heer, die de vendutie zal
leiden. Deze wordt bijgestaan door een in-
landsch employe, die naarmate men vordert,
ter aanmoediging alles wat hij in staat is op
te tillen, nog eens vooi; de critische blikken der
koopers omhoog houdt. Zenuwachtige dames,
die van plan zijn te bieden, onderzoeken voor
het laatst nog eens het voorwerp van begeer-
te. Ziet, daar ligt er een languit op den
grond, haar bovenlijf gewrongen onder een
Chesterfiefd fauteuil, in welks ingewanden
zij naar kapotte veeren tast. Op het voorerf
zit een aantal onzindelijke koelies te wachten,
totdat nieuwbakken eigenaars pas verworven
schatten aan hun handen ter bezorging zul
len toevertrouwen.
Intusschen heeft de leider der vermakelijk
heid evenals een herder zijn schapen, het pu
bliek in de voorgalerij om zich heen verza-
meld. Deze heer moet uit hoofde van zijn be-
rocp beschikken over een verbazend krachtig
en ohvermoeibaar stemgeluid. Daar zet hi]
dan ook met een stentor-stem de eerste bie-
dingen in. De inlandsche employ^ herhaalt
met een onfzettende zeurstem de getallen. In
het eerst bemerkt ge niet, waaraan beiden
het recht ontleenen om het aanvankelijk be-
drag voortdurend te verhoogen, maar bij
grootere opmerkzaamheid ziet ge in den
kring hier een heer en daar een dame, die
met bijna onmerkbare hoofdknikken hem be-
duiden, dat ze er nog wat wenschen op te leg*,
gen. Op deze wijze krijgt elk voorwerp in
huis zijn beurt. Zoodra het een of ander ie-.
mands eigendom is geworden, ziet ge een der
individuen, die buiten zaten te wachten, naar
binnen sluipen, zich van het gekochte meester,
maken en naar buiten sleepen. Zoo is het,
naarmate de brullende heer zich met zijn
stoet van getrouwen door de kamers voortbe-
weegt, alsof een allesverslindende troep van
witte mieren hier door is getrokken, die op z'n
weg in een ommezien meubels en gordijnen en<
vloerkleeden heeft verslonden en niets dan ka-j
le muren en holle kamers heeft achter gela«
ten.
Het koopen op venduties is een psycholo
gisch verschijnsel. Men koopt bijna nimmer.'
dat, wat men zich had voorgenomen te zullen
koopen, doch wel andere zaken, waarvan men
na thuiskomst de volkomen nutteloosheid of
onbruikbaar-heicf moet erkennen. Verder gaan
dikwijls de waardevolste zaken voor een ap
pel en een ei, terwiil waardelooze dingen oief