AiKmaarsche Caurant
Een speeibal der fortuin.
Scbaakrubriek.
in M m m
na am
Zatcrdasr 2 October
FEllILLETON.
i
wm ISI
No. 232
1926
Honderd Acht en Twlntigst? Jaargang.
Uit onse Staatsmachine.
Jfet Verslag der Algemeene Rekenkamer
over 1925.
Teikenjare in den nazomer verschijnt het
wrsiag der Aigtmetne Rekenkamer over het
vorige diertarjaar I let is gewoonlijk een lijvig
dossier. Ditmaal beslaat het 57 folio-blad-
zijden. Een heel document dus om te lezen.
Toch, ai is het natuurlijk in ambtelijken stijl
gesteld, is de lezing ervan allesbehalve ver-
velend. Het ware te wenschen, dat belasting-
betalend Nederland meer belangstelling voor
dit verslag betoonde, omdat het menig tipje
oplicht van den sluier, die hangt achter de
lokettcn der ontvangers-kantoren; anders ge-
zegd, omdat het ons inlicht, hoe met de gel-
den door de belastingpliohtigen opgebracht,
omgesprongen wordt.
Wat de Rekenkamer in haar verslag doet
fs: aanmerkingen maken; kantteekeningen
plaatsen. Dat doet ze ieder jaar met onver-
droten ijver. Uit dit ieder jaar zou men
op kunnen maken, dat ze in onze staatshuis-
houding eenigszins de taak vervult, die de
oude mythologie had toebedeeld aan Cas
sandra, die de waarheid sprak, verborgen
dingen oothulde, maar door niemand werd
geioofd.
l:ersf een enkel woord over de Rekenkamer
zelf, daarna haar verslag. In het Zevende
Hoofdstuk der Grondwet, dat handelt over
de financien des lands wordt in artikel 180
gezegd: ;,Er is een Algemeene Rekenkamer,
welker samensteiling en taak door de wet
wordt geregeld". (Hetgeen geschied is bij de
wet, houdende instructie voor de Algemeene
Rekenkamer, sedert haar verschijnen in 1841
herhaalde malen gewijzigd, het laatst 22 De
cember 1922.) In artikel 127 der Grondwet
werd vastgesteld, dat de verantwoording
van de Rijksuitgaven en- ontvangsten over
elken dienst, onder overlegging wan de door
de Rekenkamer goedgekeurde rekening, aan
de wetgevende macht gedaan wordt naar
de voorschriften van de wet. Kort samen-
vattende de hoofdsom der bovengenoemde
instructie, kan men met art. 18 daarvan zeg-
gen: „Zij is verplicht rekening en verant-
woor diner te vorderen wegens alle Rijks-
Gewestelijke en Gemtentefondsen, van alle
Rijksgoederen- en eigendommen" De Reken
kamer oefent een preventief toezicht uit, door
te voren te onderzoeken of de begrootings-
post wel toereikend is voor de uitgaaf, of de
uitgaaf wel op dien post behoort en of er
geen vermenging is van dienstjaren of hoofd-
etukken en of het Rijk dat geld wel schuldig
is. Het kan ook wezen, dat dit toezicht re-
pressief is, als de minister bijvoorbeeld de
Rekenkamer bericht, dat hij een crediet-ope-
ning heeft gedaan, dat wil zeggen, dat hij
nitbetalingcn tot dat bedrag zal laten doen
m pas daarna aan de Rekenkamer de betref-
iende stukken zal zenden.
Nog steeds, ofschoon niet zoo talrijk als
vorige jaren, naar het ons althans voor-
komt, komt de uitdrukking: deze brief werd
niet beantwoord, ook in dit verslag voor.
Terwijl wij tevens meenen, dat de bedragen
van de door het Rijk beloopen schadeposten
niet zoo groot zijn als andere jaren. De Re
kenkamer zal wel niet de gedachte hebben,
dat haar toezicht daarvan de oorzaak is; veel
meer is de algemeen ingetreden bezuiniging
bij de Rijksdiensten daarvan de reden.
We doen nu enkele grepen uit het verslag.
In het vorig verslag werd reeds de aandacht
gevestigd op het vele geld, dat in de mijn-
streken werd besteed aan subsidies enz. voor
Gczellenvereenigingsgebouwen, patronaten,
enz. Ook nu vinden we de klacht terug:
Was reeds vroeger gebleken versehil in op-
vatting tusschen den Minister van Water-
staat en de Algemeene Rekenkamer over de
noodzakelijkheid van sommige ten behoeve
van het Staatsmijnbedrijf gedane uitgaven,
ook in het afgeloopen jaar deden zich geval-
len voor, dat de Minister en de directie der
Staatsmijnen zich op een te vrijgevig stand-
punt stelden en niet voldoende in aanmerking
namen, dat de geldelijke uitkomsten van het
mijnbedrijf in den laatstcn tdjd zeer ongun-
stig waren geworden.
Het trok b.v! de aandacht van de Kamer,
dat de directie der Staatsmijnen gemachtigd
war, voor bijdragen in den bouw van nieuwe
kerken, patronaten, enz. gedurende 1925 een-
zelfde bedrag 30.000) te besteden als
voor 1923 en 1924 was toegestaan en uit-
gegeven en dus van eenige bezuiniging geen
sprake was. Wel beriep de Minister er zich
op, dat de betrokken post in 1923 van
Naar het Engelsch van Rafael Sabatini.
Geautiseerde vertaling van A. T.
„Dat het tijd is, er aan te denken om u te
vestigen, een vrouw te nemen en een gezin
te stichten."
De toon, waarop zij sprak, klonk gewoon
en vriendelijk- Maar haar ademhaling was
sneller geworden, en haar gelaat was blee-
ker bij de opwinding over het onderwerp van
gesprek.
Hij keek een oogenblik peinzend, toen trok
hij de schouders op en lachte. „Een uitste-
kende raad," zei hii lachend op een toon van
zelfbespotting. „Zoek een vrouw voor me,
dwie een goeden bruidsc..-. heeft en zoo we;
nig veeleischend is, dat zij tevreden is met
zulk een echtgenoot, als ik zou kunnen zijn,
en dan is de zaak in orde."
„Nu vind ik toch, dat ge u zelf onrecht
doet.
,,Dat heb ik van anderen geleerd."
„Ge zijt toch een zeer geschikt man."
..Zoo! Maar waarvoor geschikt?"
Z'j ging op haar thema voort, zonder zijn
vraag te beantwoorden. En er zijn vermo-
gende vrouwen genoeg, die een man noodig
hebben, die haar lief heeft en voor haar
jorgt zulk een man, als gij zijt, kolonel;
wnand, die zijn wereld kent en er een waar-
f 50.606 op f 30.000 was gebracht en sedert
niet meer was verhoogd, doch de Rekenkamer
trok in twijfel of dit beroep wel opging, daar
het niet verhoogen van den post o.a. ook wel
daaraan zou zijn toe te schrijven, dat door
afbouw van verschiltende gebouwen, waar
voor subsidie was verleend, langzamerhand
in de grootste behoefte was voorzien.
Evemmin aohtte de Kamer het gerechtvaar-
digd, dat aan de beambtenzangvereeniging
der Staatsmijnen het hooge subsidie van
1000 werd toegekend, wat de Minister o.a.
verdedigde met een beroep op de gedragsliin
van particuliere mijnen.
Verder had nog eene gedachtenwisseling
plaats met den minister van Waterstaat over
de vrij belangrijke uitgaven, die te wachten
waren tengevolge van de aan verschillende
tuinlieden gegeven opdrachten tot het on-
derhouden van voortuintjes en den aanleg
en het onderhoud van groententuinen, be-
hoorende bij woningen van beambten. Ook
deze uitgaven achtte het college niet gerecht-
vaardigd.
Volgens den minister van Waterstaat be-
hoorde het echter tot den plicht van de di
rectie van een grootbedrijf in de mijnstreek
het wonen aldaar voor hare beambten min
der eentonig te maken. Evenals de directies
van particuliere mijnen droeg de directie der
Staatsmijnen het hare er toe bij om, als te-
genstelling met de sombere werkplaats in de
donkere mijn, van de woninggroepen in de
mijnstreek een vriendelijk en zoning geheel
te maken.
Dit antwoord van den minister was ech
ter maar ten deele juist, immers de meeste
beambten, waaronder het geheele adminis-
tratieve personeel, waren uitsluitend belast
met bovengrondsche werkzaamheden, en nu
kon de Kamer niet inzien, dat het noodig
zou zijn voor dezen eene uitzondering te
maken op den regel, dat de bewomer zorg
draagt voor aanleg en onderhoud van zijn
tuin. Evenmin kon zij toegeven, dat het wonen
in de mijnstreek, waar, buiten het eigenlijk
mijnbedrijf, slechts zeer weinig Industrie be-
stond, meer eentonig en somber zou zijn dan
in andere afgelegen of sterk industrieele dee-
len van het land.
Eenigszins bont maakien de autoriteiten
het ook bij den bouw van een post- en tele-
graafkantoor te Haarlem.
Voor het bewerken van een brievenbus-
plaat en de levering van naamborden „Poste-
rij'en en Telegrafie" werd onderscheidienlijk
f 1900 en ruim 1400 uitbetaald.
Voor he', bedrag ad 1400 waren 8 naam
borden geleverd.
Ten behoeve van de hal van het gebouw
werden 11 lampen geleverd a 229.47 per
stuk. Verder werd nog f 1500 besteed voor
glas in lood ten behoeve van deze lampen en
van 8 buiten-lantaarns. Volgens mededeeling
van den minister van Waterstaat waren
eischen van architectonischen aard oorzaak,
dat lampen van bijzonderen vorm noodig
bkken, waardoor de kosten hooger zijn ge
worden dan anders het geval zou zijn ge-
weest.
Verder bleek, dat bij den bouw van. be-
doeld post- en telegraafkantoor aanmerke-
lijke bedragen onnoodig waren uitgegeven,
doordat de betrokken werkzaamheden niet
direct aan de leveranciers waren opgedra-
gen, doch gebruik was gemaakt van de tus-
schenkomst van den aannemer. die daarvoor
10 pCt. van de kosten had berekend.
Deze dienst heeft volgens het verslag nog
meer vergrijpen tegen een zuinig beheer op
zijn kerfstok.
Einde 1914 huurde bei Rijk voor het tijdvak
1 Mei 1915 tot en met April 1925 twee be-
neden'huizen te Amsterdam voor f 1690 per
jaar om te dienen als bij-post- en telegraaf
kantoor.
In 1925 werd voor dezelfde perceelen eene
nieuwe huurovereenkomst gesloten voor een
tijdvak van vijf jaar, ingaande 1 Mei 1925,
tegen eene jaarlijksehe huursom van 4000.
De Rekenkamer achtte dit bedrag buitenge-
woon hoog. De huizen toch, waarvan het
gehuurde een gedeelte uitmaakte, hadden in
den duursten tijd slechts f 41.500 gekost,
zoodat de huursom enkel van de beneden-
huizen reeds ruim 9pCt. van de koop-
waarde der geheele perceelen vertegen-
woordigde.
Voorts trok het de aandacht van het col
lege, da' bij eene overeenkomst betreffende
de huur voor een tijdvak van pl.m. 10 jaar,
ingaande 18 Juni 1923, van een huis en erf te
Heemstede, groot ongeveer 11 aren 73 centi-
aren, bestemd voor post- en telegraafkan
toor, de huurprijs was bepaald op f 7620,
terwijl voor een huis en erf, ter grootbe van
415 centiaren, sedert 1910 met gelijk doel in
gebruik geweest, slechts een huurprijs van
725 per jaar was betaald.
Uit het antwoord van den minister blijkt
weer, hoe duur van overheidswege gebouwd
wordt, immers de terrein- en bouwkosten
dige plaats in bekleedt."
„Doe ik dat? Op mijn woord, ge laat me
wat nieuws over mij zelf hooren."
„Als ge dat niet doet, is het misschien,
omdat de middelen er voor u ontbreken. Maar
ge hebt recbt op zulk een plaats."
„Met welk recht, goede vrouw?"
„Met het recht van uw geboorte en opvoe-
ding en militate een rang, 'die alle duidelijk
bij u spreken. Heer waarom onderschat gij
u zelf? De middelen, die u in staat zouden
stellen, uw ware plaats in te nemen, zouden
verschaft worden door de vrouw, die blijde
zou zijn, ze met u te deelen."
Hij schudde het hoofd en lachte weer.
„Kent ge zoo'n vrouw?"
Zij wachtte voor dat zij antwoordde, druk
te haar voile lippen op een, en deed of zij na-
dacht, zoodat zij haar aarzeling verborg.
Er lag in die aarzeling meer, dan een van
hen kon denken. Zijn geheele lot lag er in.
Van zulke nietige dingen hangt het mensche-
lijk lot af, dat als zij nu den stap gedaan, en
zich zelf aangeboden had, zooals zij van
plan was in plaats van tien dagen later,
toen het werkelijk gebeurde ofschoon zijn
antwoord niet anders geweest zou zijn dan
wat het ten slotte was, dan zou de geheele
stroom van zijn leven in andere banen geleid
zijn, en was zijn geschiedenis niet de moeite
waard geweest, om verteld te worden.
Omdat de moed haar op dit oogenblik ont-
brak, ging het lot voort met dien merkwaar-
digen keten van omstandigheden te smeden,
dien ik u schakel voor schakel zal doen ken-
nen.
„Ik gel oof," zeide zij eindelijk langzaam,
hebben onderscheidenlijk ongeveer 7 14.923
en 93.267 bedragen, zoodat eene huur
som van f 7620 verschuldigd was.
Merkwaardig is ook wat verhaald wordt
over het verlies door het Rijk geleden door
langdurige bewaring van vreemde geld-
waarden. Blijkens opgaven van de betaal-
meesters berustte op 31 December 1923 in
hunne kassen een totaal bedrag van
184.938.55 aan vreemd geld (in hoofdzaak
Belgisch).
De omstandigheid, dat dit geld zich reeds
meer dan 5 jaar in die kassen bevond, noopte
de Rekenkamer in November 1924 den mi
nister van Financien daaromtrent eenige in-
licbting te vragen. De Rekenkamer vroeg
waarom de gelden steeds in kas waren ge-
houden, niettegenstaande de waarde daar
van door de voortdurende daling der koer-
sen aanzienlijk minder moest zijn geworden
en dus bij eventueele inwisseling in Neder-
landsch geld een zeer groot verlies zou wor
den geleden.
De minister antwoordde, dat de betrokken
geldswaarden ingevolge de door zijne ambts-
voorgangers verstrekte machtigingen door
de betaalmeesters van de verschillende Rijks-
ontvangers en andere comptabelen waren
overgenomen. Ten aanzien van de vraag,
„waarom de gelden steeds in kas waren ge-
houden", kon de minister niets anders mede-
deelen, dan dat verondersteld werd, dat
,,zulks zal zijn geschied in de verwachting,
in die dagen bijna algemeen gekoesterd, van
eene toekomstige belangrijke stijging in den
koers dier gelden". Dat die verwachting ijdel
was gebleken, kon z.i. moeilijk worden ge-
weten aan de betrokken ambtenaren. Tot in
wisseling werd eenigen tijd daarna overge-
gaan.
De gelden in hoofdzaak door particulie-
ren gestort bij den invoer van motorrijtui-
gen, welke niet^veder uitgevoerd werden,
oorspronkelijk groot, herleid in Hollandsch
geld tegen den koers van den dag, waarop
zij werden aangenomen, 197.752.29, had
den bij de inwisseling f 47.749.25 opge
bracht. zoodat het verlies 150.003.04 be-
droeg. Excusez du peu!
H<4 Departement van Justitie, dat verleden
jaar menige veer laten mo^st, komt er dit
iaar buitengewoon goed ai. A'leen bij de ot>-
heffing van de TuchNchool te Haren werd
een vergissing begaan, die het Rijk nogal
geld kost.
In 1917 werd met de gemeente Haren eene
overeenkomst gesloten voor de levering van
electrischen stroom ten behoeve van de
tucht9chool aldaar, waarbij het Rijk zich ver-
bond ten minste 5000 K.W.U. per kalender-
jaar te betrekken. Deze overeenkomst eindig-
de op 31 December 1923 onder stilzwijgende
verlenging telkens met 3 jaar en met een op-
zeggingstermijn van 3 maanden.
Door de buitendienststelling der school op
1 November 1922 was deze overeenkomst
zeer nadeelig geworden voor het Rijk, het
geen o.a. daaruit bleek, dat over 1924
f 603.18 moest worden betaald wegens min
der verbruikten stroom dan het minimum,
bepaald in de overeenkomst. Opzegging voor
1 October 1923 ware dus gewenscht geweest.
Dat deze opzegging aan de aandacht was
ontgaan, moest, naar de minister op eene
vraag van de Rekenkamer antwoordde, daar
aan zijn toe te schrijven, dat het bureel van
den Rijksbouwmeester voor de Justitiegebou-
wen, die't contract in 1917 namens den min.
had aangedaan, in 1922 tengevolge van de
centralisatie van den Rijksgebouwendienst
was opgeheven. Intusschen waren reeds in
Juli 1924 onderhandelingen aangeknoopt om
tot beeindiging van het loopende contract en
tot eene voordeeliger regeling te geraken,
welke echter niet het gewensehte gevolg had
den gehad. Thans bestond het voornemen de
betrokken overeenkomst vo6r 1 October
1926 op te zeggen.
De Rekenkamer teekent hierbij aan, dat het
verzuib oorzaak zal zijn, dat het Rijk eene
sehade lijdt van pl.m. f 2000.
Wij eindigen voor ditmaal onze jaarlijk
sehe bloemlezing uit bedoeld verslag, maar
doen dat niet voor en aleer we meegedeeld
hebben, dat in den loop van het jaar 1925, in
overleg met de betrokken Departementen, een
nieuwe en zeker niet onbelangrijke stap ge-
zet werd op den weg der plaatselijke con-
trole, doordat deze werd uitgestrekt t o t d e
ontvangsten van een aantal instellm-
gen, ressorteerende onder de Departementen
van Binnenlandsche Zaken en Landbouw,
van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen
en van Arbeid, Handel en Nijverheid.
Aangezien bij verschillende van deze in-
stellingen de ontvangsten en de betalingen
uit dezelfde kas worden gedaan, sprak het
vanzelf, dat dikwijls eene gelijktijdige con-
trole op ontvangsten en uitgaven de meest
practische werkwijze zou zijn. In dien zin
werd dan ook op het nieuwe arbeidsveld een
begin gemaakt.
„dat het mij niet moeilijk zou zijn, haar te
vinden. Ikik zou niet ver behoeven te
zoeken."
„Dat is een vleiende gedachte. Helaas
juffrouw, kan ik die niet deelen."
Hij sprak spottend. Hij maakte duidelijk,
dat hij de zaak niet ernstig wilde opnemen,
dat zij voor hem nooit iets anders dan een
grap kon zijn. Hij stond op en glimlachte
wat gedwongen. „Daar om stel ik mijn ver-
wachtingen nog op zijn Genade van Albe
marle. Zij mogen teleurstellend zijn, maar
niet meer dan dk verwachtingen van een hu-
welijk." Onder het spreken nam hij zijn
zwaard op, sloeg den schouderband over het
hoofd en bevestigde dien op zijn schouder.
Toen kreeg hij zijn hoed, juffrouw Quinn
keek hem ondertusschen aan met een menge-
ling van aarzeling en weemoed. Eindelijk
schudde zij zich wakker en zuchtte.
,Wij zullen zien; wij zullen zien Misschien
spreken wij er nog wel eens over."
„Niet, als ge van me houdt, bekoorlijke
huwelijksmakelaarster," antwoordde hij op
't punt van heen te gaan.
Zorg voor zijn onmiddellijk welvaren ver-
dreef alle andere gedachten bij haar.
„Ge zult niet ehengaan zonder nog een
dronk om u te verserken." Zij had den
ledigen beker weer genomen Hij wachtte en
glimlachte.
Misschien heb ik versterking noodig," be-
kendehij, denkend aan al de teleurstellingen,
die hij ondervonden had bij zijn vorige po-
gingen, om den hertog te spreken te krijgen.
„Gij denkt aan alles," prees hij haar. „Ge
zijt niet juffrouw Quinn van de Paul's Head,
Bij verschillende diensten froffen de contro-
leurs eene vrijwel verouderde en omslach-
tfge wijze van geldelijke administratie aan,
waardoor dikwerf het overzicht niet gemak-
kelijk was en de kosten van het geldelijk be
heer somtijds hooger waren dan noodig.
Onder leiding van de ambtenaren der Al
gemeene Rekenkamer kwam men in gemeen
overleg in vele gevallen tot de navolgende
vereen voudigingen
lo. beperking van administratie door het
wegvallen der aan de Algemeene Reken
kamer in te dienen gespecificeerde verant-
woordingen;
2e. verbetering der boekhouding;
3o. verandering in de behandeling der be-
scheiden van uitgaaf.
Door een en ander kon in sommige geval
len eenige besparing worden verkregen, die
echter moeilijk onder cijfers kan worden ge-
bracht. daar het zelden mogelijk was reeds
dadelijk het administratief personeel te ver-
minderen.
SPAANSCHE PARTI J.
Wit: R. T. Black. Zwart: .janowksi.
1. e2e4 e7—e5
2. Pglf3 Pb8c6
3. Lflb5 a7a6
4. Lb5a4 Pg8f6
5. 00 d7d6
6. Tfl—el b7—b6
7. La4b3 Pc6—a5
8. dl—d'4 Pa5Xb3
9. a2Xb3 Lc8—h7
10. Pblc3 Pf6d7
(Wit had inplaats van Pc3 met 10.
d4Xe5 kunnen vervolgen, maar na A. 10.
Pe4: 11. Pc3, d5! of: B. 10Pe4: 11.
ed6:, Ld?: 12. Pc3, 00! staat Zwart best.
Met 10Pd7 wil Zwart e5 consolidee-
ren, daar afruil op d4 minder goed is, en
10b4 11. Pd5, Pe4: 12. de5:, de5r,
13. Te4: Ld5:, 14. Te5:f Le6, 15. Dd8:t-
Wit in't voordeel brengt.)
11. Pc3—d5 c7-r<6
12. Pd5e3 Dd8c7
13. c2c3 g7g6
14. d4Xe5 d6Xe5
15. Ddle2 Lf8g7
16. Tel—dl Pd7c5
17. De2c2 Pc5—e6
18. Pf3—el 0—0
19. b3b4 Ta8d8
20. Pel—d3 f7—15!
(Zwart zoekt een aequivalent voor zijn
zwakken damesvleugel).
21. e4Xf5 g6Xf5
22. Pd3c5? Pe6Xe5
23. b4Xc5 f5f4
24. Pe3fl Dc7e7
(Wit had beter 24. Td8: en 25. Pf5 ge-
speeld.)
25. b2b4 Lb7c8
26. TdlXd8 TfSXdS
27. Lcld2 De7—f7
28. f2f3 Df7g6
29. Dc2Xg6 h7Xg6
30. Ld2—el Td8—d3
31. Pfl—d2
(Een kansrijk pionoffer, mits juist voort-
gezet.)
31Td3Xc3
32. Pd2e4 Tc3-e2
33. Pe4d6
(Maar nu had Tdl moeten volgen met ve-
lerlei dreigingen. Bijv.33. Tdl Lf5, 24.
Td6 Le4:, 35. fe4: Tc4, 36. Tc6: Te4:, 37.
Kfl Kf7, 38. Ta6: enz.)
33Lc8e6
34^ Tal Xa6 e5—e4!
35. Ta6—a8f Kg8—b7
(Zie diagram.)
36. Ta8e8
(Er is niets meer te bedenken Na 36.
Pe4: Ld4f, 37. Pf2 Tel, 38. Kfl Lc4t, als
wel na 36. fe4 Ld4f, 37. Kfl f3!, 38. gf3:
Lh3 mat, is het uit.)
36. Lg7d4f
Wt geeft op, want op 37. Kfl volgt ef3
38. Te6:? fg2: mat. Tel.
SPAANSCHE PARTIJ.
Gespeeld in de 5e ronde van tournooi A te
Gothenburg.
Wit: Kostilch. Zwart: Sselesniew.
1. e2e4 e7—e5
2. Pgl—f3 Pb8—c6
3. Lfl—b5 Pg8—f6
4. 0—0 d7—d6
5. d2d4 Lc8d7
6. Pbl—c3 Lf8—e7
7. Tfl—el e5Xd4
8. Pf3Xd4 0-0
9. Pd4e2 Po6e5
Zwart wil den looper ruilen.
Een goede zet ware 9Tf8e8. Ech
ter is de in deze partij gevolgde speelwijze
van Zwart wel de overweging waard.
10. Pe2g3 Ld7Xb5
11. Pc3Xb5 Pf6—d7
ge zijt de goede Fortuna, die giften strooit
uit een onuitputtelijke hoorn des overvloeds."
„Kom, kom Heer!" lachte zij, terwijl zij de
kamer verliet. Het zou verkeerd zijn, te zeg
gen, dat zij hem niet begreep want zij be-
greep best, dat hij haar een groot en vleiend
compliment maakte, en dit was, wat zij het
meest van hem verlangde, als de voorbode
van betere dingen, die zouden volgen.
HOOFDSTUK II.
De wachikamer van Albemarle.
De kolonel nam zijn weg door de woelige
drukte van Paul's Yard, zijn ooren werden
doof geschreeuwd door het „Wat wenscht
u?" van de schreeuwende leerjongens voor
„De Lichtbloem," „De witte jachthond,"
„De groene Draak", „De Kroon," „De Roode
Stier en alle andere uithangborden van de
winkels op dien langen weg, waarbij die der
boekverkoopers het talrijkst waren. Hij liep
met een zekere aanmatigende kalmte," on-
danks zijn armzaligen opschik. Zijn Vlaam-
schen hoed droeg hij min of meer uitdagend,
zijn lange degen stak boven de hand uit, die
op he geves rustte, zijn overtollige sporen
die een loopjongen van de Paul's Head als
zilver gepoetst had begeleidden zijn gang
met krijgshaftige muziek. Een zekere barsch-
heid op zijn gelaat maakte de voetgangers
voorpchtig, niet tegen hem aan te loopen. In
die menigte van bezige, vreedzame burgers
was hij gelijk aan een wolf, die door een veld
vol schapen Ioopt; en zij, die hij tegenkwam,
haastten zich voor hem uit den weg te gaan,
12. Lcl—<!2 Pe5c6
13. Ld2c3 Le7—16
14. Ddl—d2 a7—a6
15. Lc3Xf6 Pd7Xf6
16. Pb5—d4 Pc6Xd4
17. Dd2Xd4 Pf6—d7
18. Dd4c3
Wit oefent een druk uit op c7, om de zwar-
te dame aan d8 te binden.
18g7g6?,
Hier verslapt Zwart. Hij had 18. Pd7
c5 moeten doen om zich met Dd8f6 te
kunnen bevrijden.
Zwart behoefde den dubbelpion op f6 niet
te vreezen. Ze zou weliswaar minder aeste-
tisth aandoen, maar in geen geval tot een
catastrophe leiden.
19. Tal—dl Tf8e3
En nu ware 19Ta8c8 en DdS—
f6 nog zeer goed mogelijk geweest.
20. f2f4
Nu Wit zijn ontwikkeling voleindigd heeft,
gaat hij met de pionnen er op loe.
20f7f6
21. h2h4 Pd7c5
22. h4h5 Dd8e7
23. h5Xg6 h7Xg6
24. b2b4 Pc5e6
25. f4f5
De pionnetjes van Wit zijn juist berekend
en van groote kracbt.
25Pe6—g7
26. f5Xg6 De7e5
27. Dc3e3 De5—g5
28. Dc3b3f Pg7e6
29. Pg3-f5 Dg5Xg6
30. Tdl—d3 Kg8f8
31. Td3h3 d6d5
Door dit wanhopige offer trac&t Zwart
nog tot den tegenaanval te komen.
i (Zie diagram).
32. Th3h6 Dg6—g5
33. Db3h3 d5Xe4
34. Th6h8f
Nog sneller won Te4:!
34KfSf7
Zwart: Sselesniew.
WW. WM WS&
mm wm
abedofgh
Wit: Kostich.
35. Dh3h7f Pe6g7
36. Pf6—h6f Dg5Xh6
37. Dh7Xh6 en Wit won.
Wit's spel muntte uit door het logisch ver-
band der zetten, die met elkaar, als het ware,
een geheel vormen van een vooruit ontwor-
pen plan. (Tel.)
Opl. einaspel 119.
1. Dg8+ Tg8:;
2. Pg6+, Kh7
3. Pe5:+, Kh8;
4. Pf7+.
Goede oplossing onlvangen van den heer
D. de Boer.
E UN DS PEL STUD IE
S. von Wilkonski, Charlottenburg.
Zwart (13).
mm wm
Wit (14).
Wit is aan den zet, en wint.
Oplossing.
1. Dc3! Dc3:
2. Pe7f I<h8
3. Pg6:f Kg8!
Op fg6: volgt 4. Th7f benevens Tglg4
h4+.
4. Pe7f Kh8
Nu faalt Tli7:f enz. op Kh7: benev^is
g7 g6.
5. g6! n6
al liepen zij gevaar zelf in h§t vuil van de
goot te belanden, of er ande in te duwen.
Bij Ludgate, in die achterbuurt, waren rii-
tuigen in menigte en denkend aan den af-
stana dien hij moest afleggen en aan de wen-
schelijkheid, dat hij met schoone laarzen aan
de plaats zijner bestemming kwam, werd ko
lonel Holies even in verzoeking gebracht. Hij
weerstond de verleiding echter;°en dit was
een heel ding voor iemand, die nooit deze
moeilijkste levenskunst beoefend had. Hij
dacht en zuchtte treurig bij die overpein-
zing aan de verontrustende lichtheid van
zijn beurs en de verontrustende zwaarte van
zijn schuld aan Paul's Head, waar het hem
aan geestkracht ontbroken had, om zich iets
van die weelde te ontzeggen, waarmede hij in
de afgeloopen maand overstroomd was, en
die hij niet wist, hoe te betalen, zoo Albe
marle hem ten slotte in den seek liet.
E>eze overdenki.ig maakte het gevoel van
zijn geldgebrek nog sterker. Hij had dien ro-
bijn in het oor, een juweel, dat als het in
goud werd omgezet, iemand gemakkelijk meer
dan een half jaar bon onderhouden. Gedu
rende vijftien jaren en door allerlei wisselin-
gen van het geluk had het gehangen en ge-
schitterd tusschen zijn krullend goudbruin
haar. De honger Lad hem dikwijls aangc-
spoord, den steen te verkoopen om zijn maag
te kunnen vullen Maar tot nu foe had hij er
zich nog altijd tegen verzet. H ijhechtte aan
dat schrtterendc juvreel een sentimentcele
waarde, die tot bijgeloof geworden was.
(Wordt vervolgd.y
3)
W////A
J1 l«.l "SB