Alkmaarsche Gourant Een speelbal der fortuin. Met H, M. K XI! naar Indie, Vrijdag 31 December Boe&en FEU I.I.ETON. In en om de hootdstad. No. 308 1926 Honderfl Acht en Iwintigsfe Jaargang. INSCHRIJVING VOOR DEN DIENSTPLICHT. De BURGEMEESTER van ALKMAAR brengt nogmaals ter kennis van de personen, die geboren zijn in het jaar 1908 en derhalve voor den dienstplieht moeten worden inge- schreven, dat voor aangifte ter inschrijving in het bijzonder geiegenheid zal worden ge- geven ter GFMEENTE-SECRETARIE, voor hen, wier geslachtsnamen aanvangen met de letters: A—C op Dinsdag 4 Januari 1927. DG Woensdag 5 H—J Dondexriag 6 K—L Vrijdag 7 M--R Zaterdag 8 SU Maandag 10 VZ Dinsdag 11 telkens des tnorgens van 10 dags half een. Vcor scholieren zal bovendien geiegenheid worden gegeven op WOENSDAG, 5 Januari 1927, des namiddags van 34'A uur. Bij de inschrijving gelieve men mede te brengen het trouwboekje der ouders of an- dere familie-papieren; zij, die in aanmerking komen voor vrijstelling wegens broeder- dienst, leggen tevens over alle stnkken betref- f«:nde den dienst hunner oudere brooders. Voor verdere bijzondeTheden woTdt ver- wezen naar de openbare kennisgeving van 11 December j.l. Alkmaar, 31 December 1926. De Burgemeester van Alkmaar, WENDELAAR. tot des namid- hen, die belang stenen in onze zeevisscners en hun bedrijf. Het boek is in vlotten, gezelligen stijl ge- schreven, van het begin tot het eind boeiend en geeft een levendig verhaal van het leven op een trawler en het volledig visscherijbe- drijf; het zal m. i. dan ook heel gemakkelijk „door de branding der critiek de voile zee der publieke belangstelling bereiken." Na het „woord vooraf" brengt de heer Ver- meulen, secretaris van het bestuur der vereeni- ging van reeders van visschersvaartuigen te IJmuiden den schrijver een woord van dank voor de wijze waarop hij ons in zijn onbevan- gen indrukken doet deelen over de visschers en hun bedrijf „zooals ze zijn". Gaarne sluit ik mij bij deze wcorden aan er nog de hoop bij uitsprekend, dat het hoofd- stuk „de arbeidswet is er niet voor de vis schers", speciaal de aandacht zal trekken van het department in den Haag, waaronder de Arbeidswet ressorteert. Het zou niet de eer- ste maal zijn, dat in Regeeringskringen nota genomen werd van iournalistieken arbeid die socialen achtergrond heeft! C. NANNES GORTER „OM DE Z1LVEREN SCHATTEN DER ZEE" DOOR TJEERD ADEMA. U1TGAVE DER HOLLANDIA DRUKKERIJ TE BAARN. Toen de heer 1 jeerd Adema, hoofdredac- teur der „Alkmaarsche Courant" eenigen tijd geleden een serie feuilletons onder boven- staanden titel publiceerde, heb ik deze met groote belangstelling gelezen. Niet alleen om dat ik mij evenals hij voor onze Hol- landsche visscherslui, die dikwerf onder zulke moeilijke omstandigheden hun slecht betaald wordend en gevaarlijk werk moeten uitoefe- nen, interesseer, doch vooral ook om den ge zelligen, prettigen vorm waarin de auteur voor de lezers der Courant zijn indrukken weergaf, die hij bij zijn 14-daagsch verblijf op een IJmuider stoomtrawler op zee had op- gedaan. Wij, de lezers, hebben destijds zijn avon- turen, telkenmale met de grootste aandacht gevolgd en zonder twijfel een beteren kijk op den haast machinaal geworden arbeid der visschers gekregen: altijd dezelfde grepen, elke drie-en-een half uur weer „ha!en", net- uitbrengen en strippen. Dat hierdoor tegelijk een meerdere waardeering voor hun beroep is ontstaan, spreekt van zelf, maar het kan geen kwaad hierop nog eens in't bijzonder den nadruk te leggen want dit was juist de bedoeling van den schrijver. Nadat alle feuilletons geplaatst waren, heb ik den heer Adema den raad gegeven er een geillustreerd boek van te maken waarvoor m.i. zeker in wijderen kring een kooplustig publiek te vinden zou zijn. Had de ervaring dat niet meerderen journa'isten geleerd? Ik noemde o.m. Bernard Canter met zijn „Twee weken bedelaar", M. J. Brusse met zijn „Boefje", Jan Feith met zijn „Reis om de Werekt", Pisuisse en Blokzij'l met hun „Avonturen van een straatmuzikant". Waar- om zou colilega Adema hun rlluster voorbeeld niet volgen? Aanvankelijk had hij er niet veel ooren naar, doch na herhaald aandringen besloot hij te probeeren of een uitgever „er aan wou." Hoe voortreffelijk is hij hierin geslaagd! De Hollandia-drukkerij te Baarn bleek be- reid er een prettig uitziend boek van te maken waarvan nu bij lezing de uitstekende typogra- fische verzorging aangenaam aandoet. De bekende Bergensche kunstschilder Leo Ges- tel vervaardigde er een groot aantal passend- karakteristieke en gee 'Te teekeningen bij zoo- da t een geheel verkregen is, dat in alle op- zichten voldoening geeft. Aangezien het voor den heer Adema uit den aard der zaak bezwaarlijk is zijn eigen boek aan te kondigen, heb ik voor dit speciale geval, geheel als outsider, mij gaar ne bereid verklaard deze taak van hem over te nemen. Uit voile overtuiging kan ik dan ook aankoop en lezing van „De Zilvcren schatten der Zee" ten zeerste aanbevelen bij Naar het Engelsch van Rafael Sabatim. Geautoriseerde vertaling van A. T. CCXVI. Amsterdam bij het einde van het jaar. Wanneer deze regelen u onder de oogen zullen komen, wordt de eindstreep gezet, de rekening afgesloten, de balans opgemaakt, zullen credit en debet de winst of het verlies aanwijzen het jaar zal ongeveer ten einde zijn geloopen, de nieuwe tijdkring staat te be- ginnen. Zoo zien wij het telken jare weder bij het verschijnen van het laatste kalender- blaadje in het leven der volken, in ons eigen dagelijksch leven. Dus ook in die gemeen- schap, die stad of dorp, of krachtens onze Grondwet, gemeente heet; dus kan ook voor de hoofdstad wederom de balans worden op gemaakt, overzien worden wat de afgeloopen jaarkring haar bracht en daaruit misschien worden nagegaan wat het nieuwe jaar bren gen zal, al geldt voor het leven eener stad hetzelfde als voor dat van elk sterveling; dat het gevaarlijk is zich aan voorspellingen te wagen. De eindweek van elk jaar levert hier nooit erg veel bijzonders op. Wat te begrijpen is. December is nu eenmaal geen werk-maand voor de groote massa; die heeft het te druk met al di efeestelijkheden, welke misschien al te veel veranderen zal het wel nooit in een zoo betrekkelijk korte tijdsruimte aan dacht vragen. Eerst het St. Nicolaasfeest, dan bet Kerstfeest, spoedig te volgen door den Oudejaarsavond met den Nieuwjaars- dag. Al die fe: "inen vergen heel wat van de burgerij, hoofdbrekens somtijds om verwan- ten of vrienden te kunnen verrassen met dit of dat; vergen niet minder veel te veel ook vaak van de beurzen der toch al zwaar ge- troffen belastingschuldigen. Voor dat alles heeft de groote massa eigenlijk de meeste aandacht en de neringdoenden varen er wel bij, maken daardoor dikwerf in een maand tijds goed hetgeen de voorafgegane elf maan- den te weinig opbracHten. Heeft December van dit jaar zulks gedaan? 't Is moeilijk na te gaan of de vraag in het algemeen bcvesti- gend of ontkennend moet worden beant- woord, doch mag men de winkeliers geloo- ven, dan is de koopkracht der Amsterdam- mers niet bijzonder groot geweest, waaruit zij de gevolgtrekking maken, dat het met de zaken te Amsterdam nog niet zoo rooskleu- rig gaat, waarvan de belastingen ook ditmaal weder de schuld krijgen. Bovendien wordt hier evenals blijkbaar in de residentie het geval is de meening geuit, dat de belang stelling voor het Kerstfeest als huiselijk festijn in beteekenis afneemt en de meeste menschen hoe langer hoe nieer van het St. Nicolaasfeest het feest der wederzijdsche ge- schenken gaan maken en Kerstmis als zoo- danig „overslaan", gelijk het jaren en jaren geleden steeds gewoonte was. 't Is zeer wel mogelijk, dat degenen, die deze meening ver- kondigen, het bij het juiste einde hebben, iets wat eenerzijds tot verheugenis stemt, omdat de avond van den vijfden December meer ty- Pisch Hollandsch is dan de Kerstavond, natuurlijk den neringdoen- ae, die op hooge lasten zit, niet aangenaam Kan wezen. Bovendien wordt door vele win keliers^ hoe langer hoe meer geklaagd over de geweldige concurrentie, waaronder zij gebukt gaan, hun aangedaan door de steeds in aan tal en omvang toenemende ..emporiums", de j'zen van allerlei aard, die om ver- schillende redenen de koopers trekken. Me- mge zaak is door den invloed dier warenhui- zen tot ondergang gedoemd geweest, o.a. zarr Amsterdam in het afgeloopen jaar aan hft IJamrak een sedert jaren bekende zaak Japansche artikelen verdwijnen, die den vloed van den reusachtigen buurman aan den overkant ongetwijfeld danig heeft moe- ten gevoelen. Zoo zal het winkels op ander het in in- 79) bin- De Hertog stond op, toen de kolonel nentrad. „Dus ben je eindelijk gekomen, Randal!" was zijn bevreemdende begroeting. „Op mijn woord, je hebt er tijd voor genomen, om mijn brief te beantwoorden. Ik dacht al, dat de pest je weggenomen had." „Uw brief," zei Holies. En hij staard'e den Hertog verbaasd aan, terwijl hij de aange- boden hand greep. „Mijn brief, ja. Dien kreeg je toch? Den brief dien ik je bijna een maand geleden naar Paul's Head zond?" „Neen," zei Holies. „Ik heb geen brief ge- had." „MaarAlbemarle keek bijna, alsof hij hem niet geloofde. „De waardin daar heeft hem voor je bewaard. Ik geloof. dat zij zeide, dat je toen afwezig waart, maar met een paar dagen zoudt ferugkeeren, en dat je den brief dadelijk bij je terugkomst zoudt krijgen." ,,Een maand geleden, zegt ge? Maar het Is meer dan twee maanden geleden, sedert ik Paul's Head verlaten heb!" „Wat zeg je me daar? Maar, wacbt. Mijn bode zal voor zich zelf spreken En hij ging naar het schelkoord. Maar Holies hield hem tegen. „Neen, neen," riep hij met een gedwongen glimlach. „Dat is niet noodig. Ik geloof dat ik het begrijp. Juffrouw Quinn heeft haar kwaadaardigheid den vrijen teugel gelaten Uw bode heeft natuurlijk gezegd, van wieii hij Icwam, en juffrouw Quinn, bang dat de tij- ding iets goeds voor mij bevatte, heeft zoo gehandeld, om te voorkomen, dat er verder onderzoek naar mij gedaan werd. Blijkbaar heeft de pest dat vervloekte wijf gespaard." „Wat is dat?" Het dikke gezicht van den Hertog werd donkerrood. „Beschuldig je haar dat zij een bericht van een staatslichaam heeft achtergehouden? Bij den hemel, als zij nog leeft, zal ik haar daarvoor in de gevan- genis la ten zett en." „Laat het maar, zooals het is," zei Holies, hem bij den arm nemend. „De duivel hale de vrouw! Zeg mij van den brief U wilt toch met zeggen, dat U ten slotte toch nog een betrekking voor mij gevonden had?" „Je schijnt ongeloovig Randal. Heb je er aangetwijfeld, dat ik mijn best voor je deed?" „0, dat niet. Maar wel betwijfelde ik de mogelijkheid, dat U iemand in mijn geval helpen kondt." »Ja> ja. Maar wat dat betreft, dat herstel- de Buckingham toen hij borg voor je frouw stond bij den rechter. Dat hoorde ik. En toen de kans zich voordeed, de kans van dat com mando te Bombay, dat ik al vroeger voor ie bestemd had." „Het commaado te Bombay?" ebied ook wel gegaan zijn, nier en elders, et is alles een gebeuren, waar wel nergens iets tegen te doen zal zijn, dg, geest des tijds, doch voor iedere groote stad beteekent elke achter-uitduw van den handeldrijvenden middenstand verlies, dat ten slotte de geheele burgerij treft. Geen wonder dan ook, dat de neringdoenden met vreugde nader zien ko men het Olympiade jaar, waarvan men zich door het reusachtig vreemdelingenverkeer, hetwelk dit zal medebrengen, gouden bergen droomt, maar dat dan ook vermoedelijk oor- zaak zal wezen, dat Amsterdam in 1927 niet dien toeloop van vreemdelingen zal hebben van de „gewone" jaren, omdat uiteraard vele buitenlanders een voorgenomen reis naar ons land tot 1928 zullen uitstellen. Met de werken voor het nieuwe Stadion en wat daaraan annex is, wordt daarginder aan den Amstelveenschen weg gestadig voortge- gaan en uit alles blijkt wel, dat het op reus- achtige schaal wordt opgezet. Ook van ge- meentewege zijn alle voorbereidingen om Amsterdam tegen dien tijd in de oogen van de buitenlanders inderdaad te stempelen tot een stad van de eerste grootte, gestadig in gang. Er is o.a. Weder een plan openbaar ge worden om de „kleedij" der stad nog meer te verbeteren. Het plan voor het vernieuwen van tal van verkeerswegen in 1927, waarvoor we der een half millioen ongeveer is uitgetrok- ken, ligt gereed. Dengenen, die Amsterdam nu en dan bezoeken, zal het zeker niet onwel- gevallig zijn te vernemen, dat op de lijst der te verbeteren straten en pleinen ook voorkomt het plein voor het Centraal-Stat:ongeen overbodige weelde als men daar eens een flinke omwenteling zal doen geschieden, want de „entree" tot de hoofdstad zal landge noot en buitenlander tot dusverre geen groo' ten dunk gegeven hebben van vriendelijkheid van het staasbestuur tegenover degenen, die de hoofdstad voor zaken of genoegen kwa- men bezoeken. Dat ook de straten achter het Rijksmuseum en de Willemparkweg een plaats innemen op het programma van we genverbetering wijst er op, dat men het oog gevestigd heeft op de Olympiade, aangezien genoemde stadsgedeelten liggen in den weg, die tot het Stadion voeren zal. Daarnevens ligt het nieuwe plan voor veranderingen in het tramwegnet. Er worden wel niet bepaald geheel nieuwe lijnen aangelegd, doch wel wijzigingen gebracht in den loop van eenige lijnen, waarvoor stadsgedeelten, die tot dus verre onderling of slecht verbonden waren of niet voldoende verbonden waren met het centrum der stad, beter „contact" krijgen, terwijl nieuwe stadsgedeelten geholpen wor den door de verlenging daarheen van reeds bestaande lijnen. Dit geldt o.a. voor de Insu' linde-buurt aan gene zijde van de spoorlijn bij de Muiderpoort. Dit nieuwe stadskwartier had tot dusverre slechts verbinding met de oude stad door de tramlijn, die tot het Java- plein ging, maar daarmee waren de bewoners in het nieuwe stadsdeel, hetwelk zich uit- strekt tot de vaart, die vroeger de grens met Watergraafsmeer vormde, niet gebaat; de verlengd wordende lijn zal nu doorloopen tot die vaart, die thans Valentinkade heet. Een andere lijn zal in het Westen der stad tot het nieuwe Mercator-plein loopen en dit over het Leidsche PleD in directe verbinding brengen met de Plantage. Amsterdam heeft op die wijze eerlang een net van niet minder dan twintig langere of kortere tramlijnen en wan neer men daarbij weet, dat het aantal motor- omnibus-routes naar de buitenwijken, die de menschen geiegenheid geven de nieuwe wij- ken over het IJ, het einde van de Water graafsmeer, zelfs de Kalfjeslaan, te bereiken, tot tien gestegen is, en men daardoor naar Beursplein, Leidsche Plein Frederiksplein kan komen en dus aansluiting kan vinden op de tramlijnen, begrijpt men, dat het openbaar verkeerswezen in de hoofdstad een uitbrei- ding heeft gekregen, die niemand zich in het begin dezer eeuw, toen de electrificatie der tramlijnen begonnen is, heeft kunnen droo' men. Er blijkt ook wel degelijk uit, dat de motor-omnibus als openbaar middel van ver- voer hoe langer hoe meer van beteekenis is gewordentot dusverre in de eerste plaats als „voedings-middel" voor het gemeentelijk tramwegnet, maar wie weet of over eenige jaren het vervoermiddel de tram hier niet ge heel verdringen zal, allereest uit onze daar voor te nauw geworden oude hoofdverkeers- wegen maar dat alles zullen wij in den jaarkring, welke wij thans staan in te treden nog wel niet zien gebeuren. De gemeente- financien zouden trouwens dergelijke ingrij- pende veranderingen vooralsnog niet kunnen gedogen. Hoe we aan het einde van 1927 met de financien van Amsterdam zullen staan, is nu nog niet te overzien. Na weken van beraad- slagen is de Legrooting juist afgehandeld en zal voor Mei, bij den ingang van het nieuwe belastingjaar, eerst kunnen blijken of we aan de dreigende belastingverhooging ontkomen zullen. Ge weet, dat men bij het begin der be- groofing-debatten geweidig van wal is gesto- ken om te beproeven de burgerij een belasting van 16 pet. meer te kunnen besparen, doch uit niemendal is ten slotte gebleken, dat men bezuinigen wilde en het zal dus zeer de vraag zijn of men bij de verschillende afdeelingen ten stadhuize in de eerstvolgende maanden zooveel zal weten te besnoeien, dat de druk niet, of althans niet beduidend verhoogd zal moeten worden dat we er geheel aan zul len ontkomen, kan geen sterveling gelooven. Dat we er bij het opmaken van de eind- balans van 1926 dus erg rooskleurig voor- staan kan niet gezegd worden en het zal merkwaardig zijn om straks, als we in den volgenden zomer de verkiezingen voor den nieuwen gemeenteraad zullen hebben, te zien, hoe de burgerij zich uiten zal over het al datgene, wat in het afgeloopen jaar is ge- beurd. Zal men toonen iets minder te willen hebben van het „sociaal gedoe", waarvoor het gemeentebestuur zich in de laatste jaren liet gelden, of zal men op dien weg willen voortgaan? Het antwoord zullen wij over eenige maanden zien. Maar dit mag bij het einde van 1926 toch in elk geval gezegd worden, dat Amsterdam getoond heeft een stad te zijn, die steeds meer beteekenis krijgt naar buiten en dat, niette- genstaande den „socialen" druk, onder de burgerij hoe langer hoe meer burgerzin is getoond. De opening van het Koloniaal In- stituut is daarvan wel het grootste en het meest schitterende bewijs geweest, daarmede hebben wij in 1926 een instelling gekregen, waarop we tegenover elk land ter wereld trots mogen zijn. Daarnevens zijn het vorste- lijk geschenk door Dr. van Aalst geschonken als burgemeesterswoning en de geschenken van vele particulieren voor het nieuwe be ter gezegd geheel #vernieuwde stadhuis, zoovele bewijzen van liefde van de burgerij voor hunne stad, die alien tezamen toonen, dat er nog geen reden kan bestaan aan Am sterdam te wanhopen en we het volgend jaar met moed in kunnen gaan. Moge het voor ons aller hoofdstad een gezegend jaar wor den, ook voor uw stad, lezer, en voor u zelf met minder! SINI SANA. (Vervolg). De jagers stonden onderbevel van den ca- pitaine de vaisseau Roman, die verblijf hield op de Enseigne Gabolde; en de onderzeeboo- ten onder dat van capitaine de Fregatte Moreau, die zijn vlag op de Regnault voerde Vier van de vijf onderzeebooten waren vroegere Duitsche, die na het verdrag van Versailles aan Frankrijk uitgeleverd waren. Ter eere van het bezoek was heel Tunis versierd met vlaggen, Fransche vlaggen. Men moet weten dat in Tunis de wrijving tusschen Italie en Frankrijk sterk tot uiting komt. Tunis is Fransch protectoraat, er wo- nen ongeveer 50000 Fransdien, verder wo- nen er ruim 100.000 Italianen, verder een dertig duizend Joden. De rest is inlandsche bevolking, voornamelijk Arabieren. De Bey van 1 unis is nog steeds regeerend vorst. Vroeger was Tunis een Beylik van het Turksche Sultanaat. De regeerimg bestaat uit elf minister, waar van acht Franschen en drie Tunesiers. Naast den Bey staat de gevolmachtigde van Frankrijk, momenteel mr. le ministre pleni- potentiaire Bouson. De toestand is dus eenigszins te vergelij- ken met dien van Soerafcarta en Djocjacarta in onzen Oost. De Franschen nu hebben de te Tunis wo- nende Italianen willen dwingen zich tot Franschen te laten naturaliseeren, hetgeen dezen geweigerd hebben. Hierdoor is de span ning tusschen deze beide deelen der bevol king vrij hoog geworden. Het verschijnen van het Fransche eskadei als een soort machtsvertoon zal hier dan ook wel niet vreerr.d aan zijn. De te Tunis wonende Franschen hadder, dan ook veel werk gemaakt van de feestelijke ontvangst, waarschijnlij'k als een soort natio nale demonstratie. Den avond van de aan komst werd door de municipality van Tunis namens de gemeente, een dans'avond aange beden in de Belvedere. Dit is een schitterend op een hoogte gele gen restaurant, temidden van een stadspark Voor dezen avond was het park voor het pu bliek gesloten en geheel door nlandsche Fran sche troepen (Senegaleezen) afgezet. Het ge heel was schitterend verlicht. Tot dit feest waren wij ook uitgenoodigd, zoodat wij ons dus reeds den eersten avond in een uitgebreid gezelschapsleven bevonden. In Sevilla was dit niet zoo geweest. daar in Spanje de jonge dames, of wel de dames in't algemeen zich bijna niet in 't openbaar ver toonen. Dit is zoo sterk, dat de Engelsche vice-consul te Sevilla, na een vijfjarig verblijf te vragen, of hij Holies begon zich af droomde. „Maar ik dacht, dat Buckingham dat voor eer, vriend van hem had opgeeischt." „Sir Henry Stanhope, ja. En Stanhope zeilde uit met de aanstelling. Maar het schijnt, dat hij toen de kiemen van de pest al bij zich had; want hij stierf op reis. Het was een geluk, dat dit gebeurde, arme duivel; want hij was evenmin geschikt voor die post als om aartsbisschop van Canterbury te zijn. Ik schreef je dadelijk, en vroeg je hier bij mij te komen, en ik wachtte veertien da gen, of ik wat van je hooren zou. Daar je geen levensteeken gaf, dacht ik, dat je of door de pest getroffen waart, of de post niet lan ger begeerde, en ik benoemde een ander veel- belovend man." Holels vouwde de vleugels van zijn rijzen- de verwachtingen weer dicht, en verviel weer in moedeloosheid. Hij liet een gekreun hooren „Maar dat is niet het einde," hield Albe marle hem tegen. „Niet zoodra had ik den ander benoemd, of hij kreeg ook de pest en stierf een week geleden. Ik heb reeds een an der geschikt man gevonden wat niet zoo gemakkelijk in deze dagen is - en ik was be- sloten, hem morgen in de vacantie post te be- noemen. Maar als je niet bang bent, dat de pest aan deze aanstelling verbonden is, is zij tot je beschikking, en kan je dadelijk be noemd worden." Holies hijgde naar adem. „Uu meent datdat ik ten slotte toch de plaats krijg!" Het was ongeloofelijk. Hij durfde het niet te gelooven. „Dat is, wat ik gezegd heb. De aanstelling isAlbemarle hield plotseling op ging achteruit. „Wat scheelt je, man? Je ziet zoo een geest. Je bent toch niet ziek? haalde een zakdoek te voorschijn, een geur van myrrhe en gember opsteeg, en Holies geen twijfel liet over hetgeen Zijn Ge nade vreesde. Albemarle dacht, dat de pest die, zooals hij gezegd had, aan deze betrek king scheen verbonden te zijn, den man al overvallen had, aan wien hij ze nu wilde ge ven. Het kluchtige er van trof Flolles, en hij meer en wit als En hij waaruit nog lachte luid, waardoor de Hertog verschrikte. „U behoeft geen middelen tegen mij te ge- bruiken," stelde hij Zijn Genade gerust. „Ik heb een gezondheidsbewijs en ben niet be- smettelijk. Ik heb van ochtend Bunhiil Fields verlaten." Wat"; Albemarle was verwonderd: „Wil je zeggen, dat je de pest gehad hebt?" „Dat is de eenige reden, dat ik hier ben. Ik ben nu „veilig". En ik kom in antwoord op uw proclamatie, waarbij u „veilige" mannen vraagt." Albemarle bleef hem met hijgende verba- zing aanstaren. „Dus daarvoor kwam je?" zei hij eindelijk, toen het volledige begrip tot hem doordrong. „Zonder dat zou ik zeker nooit gekomen zijn." „God!" zei Albemarle, en hij lachte, want hij vond den toestand merkwaardig genoeg, aidaar volgens zijn venciaring „never met a decent *girl". Maar hier was het anders, heel de beau- monde van Tunis was bijeen. Onze consul, een Franschman, Mr. Jules Cuitelin, zoon van den vice-voorztter der municipality, leid- de ons bij veel van zijn kennissen in. Jammer was het dat wij door een tccht van vijf dagen op een onderzeeboot, wat nu eenmaal een massa ongemak beteekent, vrij vermoeid wa ren. Toch hebben we ons geamuseerd. Gedurende de daarop volgende dagen wa ren er wederzijdsche verschillende feestelijk- heden, als diners enz., bovendien een at home" op de Jean-Bart. Wederzijds werden bezoeken afgelegd. De Fransche officieren, die onze boot kwamen bezichtigen, waren zeer verbaasd over de zin- delijkheid, die bij ons aan boord heerschte. Zij waren blijkbaar eenigszins verlegen, om ons hun booten te toonen. Zij noemden de on- ze „un sous-marin de luxe" of sous-marin yacht. De commandant van de Jean-Autric zeide, als een soort voorbereid'ing voor een eventueel bezoek „Je regrctte beaucoup, mais mes gargons ne sont pas propres". Maar toch zijn we geweest, al was het alleen maar, cm eens een Duitsche oorlogsonderzeeboot U zien. Het was interessant en liet was vies. Veel bezienswaardigs biedt Tunis niet. Al leen de Arabische wijk en. de winkelbuurt, de z.g. Soukh, maar voor menschen, die in Indie geweest zijn en dus wel meer van deze Oos- tersche winkelwijken geziea hebben, biedt het weinig nieuws. Het eenige is het in de nabijheid gelegen Carthago. Hier zijn in de laatste jaren veel opgrav.ngen gedaan. Eenige stukjes van deze in de twaalfde eeuw door een aardbevin^ ver- woeste stad, komen bloot. We zijn er heen <rc- weesi, maar het geheel viel ons tegen, mis schien wel omdat we er ons veel van hadden voorgesteld. Men vindt er eenige overblijfselen van oude Punische graven, nog van het begin der jaat- telling dateerende, maar veel is er niet aan te zien. Na nog even de in Moorschen trant o-e- bouwde Kathedraal „Notre Dame de CartSe- ge bezichtigd te fiebben, zijn we teruc?;-- keerd. Hoe gemoedelijk de Europeesche bevolking hier met de koninklijke familie van Tunis om- gaat blijkt uit het volgende: In den trein van Carthago naar Tunis zat bij ons en jonge prins, ongeveer 12 iaar o^d- Hij ging naar school. De conducteur vroeg hem om zijn sehoolkaart en vertelde ons dat het een prins was. Het prinsje toonde ons toen zijn schriften, atlas enz., enfin den heelen inhoud van zijn tasch. In ruil daarvoor boden wij hem aan, de boot te komen bezich tigen. Hij scheen dit alleen niet heel goed aan te durven, waarop de conducteur om hem te helpen, en misschien ook wel om zelf ook eens zoo'n boot te zien, aanbood hem te begeleiden. Dit werd aangenomen. Zoodat dus den vol genden middag prins en conducteur samen de boot zouden bezoeken. Het is eehter niet doorgegaan, doordat dien naeht plotseling de voornaamste Inlandsche minister van Tunis, gestorven is en de familie van den Bey in rouw was en de begrafenis van dezen hoog- waardigheidsbekleeder ging bijwonen. Deze begrafenis, het klinke dwaas, is zeer interes- ant geweest. Allerlei ceremonien, overeenkomende met den lioogen rang van den overledene, uitge- voerd door Mohammedaansche priesters van den hoogsten rang, een soort Kardlnaal, wer den verricht. Duizenden hadden zich dan ook opgesteld in de nabijheid der woning en van de „Tombe des Beys" waar de bijzetting zou geschieden. Het was me niet mogelijk foto's te maken, door het gedrang. Na zoo een vijf tal dagen in Tunis doorge- bracht te hebben, heeft de" K XII haar reis vervolgd. Doel was Alexandrie, de eerste Egyptische haven die we zouden aandoen. We zijn samen veertien dagen in Egypte ge weest en hebben zeer veel gezien. Met hee! mooi weer had de overtocht, benoorden Malta om, plaats. We ontmoetten nog een cskader zeer zware Engelsche oorlogsschepen, te we ten: Revenge, Royal Oak en Royal Sovereign en kwamen na ruim vijf dagen varen binnen in de haven van Alexandrie. Zcoals reeds gezegd en natuurlijk bekend, ligt deze stad in Egypte, sedert 1921 een on- afhankelijk koninkijk. Voor dien tijd was het Engelsch protectoraat. Hoewel nu dan pnafhankelijk onder ko- ning Foead I, is de Engelsche invloed nog zeer duidelijk merkbaar. Overal zijn de hoog- ste autoriteiten nog Engelschen, zij het dan in Egyptischen dienst. Bijvoorbeeld, de direc- teur van alle havens, haven werken en vuur- om het grappig loeval!" te zijn. „God! De wegen van „Toeval" herhaalde Holies, opeens zeer kalm, nu hij begreep, hoe deze plotselinge on- verwachte wenteling van het rad der Fortuin zijn geheele leven veranderde. „Het schijnt bijna, dat het toeval zich eindelijk miin vriend betoond heeft, ofschoon het er mee gewacht heeft, tot ik het toppunt van ellende bereikt had. Zonder uw proclamatie en ook zonder juffrouw Quinn zou deze aanstelling me weer ontgaan zijn. Ze zou hier op mij gewacht hebben, zonder dat ik het wist. Juist de boos- aardigheid, waarmee juffrouw Quinn me hoopte te benadeelen, heeft voor mij ten goede gekeerd. Want had zij uw bode de waarheid gezegd dat ik verdwenen was, en dat zij niet wist, waar ik was, dan zoudt u me toen dadelijk gevonden, en geen veertien dagen op mij gewacht hebben. Zoo had dus alles an ders kunnen zijn." Hij hield op, verloren in een verbazing, die Albemarle niet deelde. „Misschien, misschien," zei Zijn Genade levendig. „Maar de hoofdzaak is, dat je hier bent, en dat je het commando kriigt, als je het nog wenscht. De vrees voor de pest be hoeft je niet eens tegen te houden, daar je nu veilig bent. Het is een gewiclitige post, zooals ik je reeds gezegd heb, en zoo je je van je plichten kwijt, zooals ik weet, dat je doen zult, kan het blijken een schrede naar grooter dingen te zijn. Wat zeg je er van?" »Zeggen," riep Holies, met blozende wan- gen en zijn grijze oogen schitterde. „0, ik dank u van ganscher harte." „Je neemt het dus aan. Goedi Want ik ge loof, dat je juist de man voor dezen post bent." (Wordt vervolgd). If

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1926 | | pagina 21