Alkmaarsche Courant Scbaakrubriek. m DamrubrieM. De land- en tuinbouw en de provincie Noord-Kolland. ADVERTEERT IN DE ALKMAARSCHE COURANTI m t IIm FEU1LLET0N. Wle is Edmund Gray Zaterdag 2 April. mIll y/m 1 wm mm 1Wmmm m _.Mkm No. 77 1927 Handeid negen en twintigsfe Jaargang. door D. KOOIMAN, lid van gedeputeerde staten der provincie Noord - H ol 1 a nd „De land- en tuinbouw is en blijft het stief- fcind van de rekening". Ziedaar de kLaciit, die men, onder de land- en tuinbouwers verkeerende, telkens weder hoort uiten als gesproken wordt over de re- gttringsbemoeiing met betrekking tot land- en tuinbouwbelaogen. Ik heb eens aan de hand van de staatsbe- Tooting nagegaan hoe het dertig jaar ge- Jden toen ik als ambtenaar ter gemeente- secretarie van Hoorn voor het eerst bij het ©peobaar bestuur aan den arbeid toog in dit opzicht gesteld was en hoc het er nu dan wel mede staat. De Nederlandsdhe staatsbegrooting voor het jaar 1807 vermeldde aan uitgaven voor landbouwdoeleinden in totaal 8 ton. Dat waren uitgaven voor veeartsenijkunde, verbe tering van het paardenras, veefokkerij, be- strijoing van veeziekten, de heidemaatschap- pdj,. de lamdbguwsohool te Wageningen, rijks- [andbouwproefstations, proefvelden enz. Op die staatsbegrooting voor 1026 zijn die 8 ton aangegroeid tot 7 millioen gulden. De staat getroost zich in het belang van land- en tuinbouw thans ook uitgaven voor de rijkszuivelschool, rijks land- en tuinbouwwin- terscholen en bijzondere inrichtingen voor land- ai tuinbouwonderwijs, voor lagere land- en tuinbouwsdholen, pluimveeteelt, bij- enteelt, landbouw-, tuinbouw-, en pluim- veeconsulenten, bijenteeltconsulenten, zuivel- consulenten, bijdragen aan land- en tuin- bouwvereenigingen voor voordiraehten en an- dere werkzaamheden, maatregelen tegen schadelijke diersoorten, ruilverkaveling, den plantenziektenkundigen dienst, de zuivelin- spectie, boter- en kaascontrolestations en steun voor afzet van land- en tuinbouwpro- ducten. Dat alles nu is op zichzelf beschouwd heel nrcoi. Het geeft een belangrijke uitbreiding te zien van de staatszorg met betrekking tot dm landbouw met allemaral nuttige zaken Maar als we eens een vergelijking maken met de staatsbegrooting in haar geheel, dan zien ■we, dat de staat er met zijn goede zorgen voor land- en tuinbouw toch wel heel goed- koop afkomt. Het totaal der op de staatsbe grooting geraamde uitgaven beloopt name- ldjk meer dan 600 millioen. Daarbij verzinkt het bedrag van 7 millioen wel heel erg in het niet. Als men vergelijkenderwijs te werk gaat dan is voor de verzuehting dat de land en tuinbouw stiefmoederlijfc worden bedeeld toch wel degelijk reden. Het is anders geweest. Enkele jaren had- den we een ministerie van landbouw, nijver- heid en handel. De landbouw stond voorop Zeer juist werd daarmede gedemonstreerd Je overwegende beteekenis van land- en tuin bouw voor ons volksbestaan. En de functie van directeur-generaal van den landbouw, waaimede de landbouw zoo zeer ingenomen was, is een paar jaar geleden opgeheven. De landbouw voelt zich door den staat miskend en dat gevoel heeft hij niet zonder reden. I'k maakte een andere vergelijking, gezien over hetzelfde tijdvak van dertig jaar. Die vergelijking geld't de begrootingen van de provincie Noord-Holland over 1897 en 1926 Dan zien we zoowaar dat de provincie reeds in 1897 uitgaven deed voor landbouw doeleinden, toen zij aan allerlei eerst in later jaren ter hand genomen bemoeiingen nog niet diadht, zooals bij v. de in de laatste jaren opgekomen zorg voor tuberculosebestrii- ding en andere gezondheidszorg, vakonder- wijs, water- en electriciteitsvoorziening. Het provinciaal bestuur heeft vanouds bemoeiin gen ge,had met de waterschappen, het behoud en de verbeterin gdus van den bodem. Mis- schien is het wel geweest wegens hun nauwe verwantsohap met die waterstaatsbelangen dat de provincie reeds verscheidene tiental- len jaren geleden in enkele bepaald noodza- kelijke gevallen haar zorgen ook uitgestrekte tot enkele landbouwbelangeqzooals het ver- leenen van standplaatstoelagen voor veeart- sen en van toelagen voor verbetering van den Qeautoriseerde verlaling naar het Engelsch van Walter Besant, door Mej. E. Hoogewerf. 76) „Toen hij weg was, hoorde ik in het ge heel geen geluid. En de tijd kroop om. Ein- delijk en ten laatste hoorde ik toch een voet- itap. O, mijn hart begon te kloppen. Ver- beeld je, dat het eens een ander was, dan mr. Edmund Gray! Lang hoefde ik echter niet te wachten, want mr. Edmund Gray zel- ve stond op het portaal. Hij keek wel wat verrast, toen hij daar een jongedame op de trap zag, maar hij herkende mij toch niet. Ik was hem geheel een vreemde." „En was het mr. Dering?" „Ja, 't was mr. Dering. Hij droeg zijn jas open, in plaats van dichtgeknoopt. Hij had geen handschoenen aan, zijn hoed was niet zoo ver over zijn oogen getrokken en zijn gelaat had een opgewekte uitdrukking." En precies zoo heb ik hem ook gezien," zei Athelstan. „Ik trad op hem toe," ging Elsie voort, „en vroeg hem of hij mr. Edmund Gray was. Toen volgde ik hem op zijn kamers. O, er is geen twijfel aan: mr. Dering heeft perioden, of ze geregeld of ongeregeld terugkeeren, zou ik niet kunnen zeggen, maar, waarin hij in zijn verbeelding een ander is. Hij is dus feitelijk gek, maar er heerscht methode in zijn waanzin. Die ander is precies hij, maar binnenste-buiten gekeerd: mr. Dering gelooft ruotfveestape! en het paardenras. De provm- ciale begrooting van 1897 wijst, voorname- liijk hiervoor, een uitgaaf aan van 16000. Inderdaad, het behoeft niet te verwonderen, dat wegens deze nauwe verwantschap van de landbouwbelangen met oudtijds der provin cie voornaamste taak de regaling van wa terstaatsbelangen de provincie al 'heel spoedig zich eenigszins daarmede is gaan be- moeien. Maar des te meer moet het daarom wel in h-ooge mate verwondering baren, dat het met deze provinciale bemoeiing in land- bouwaangelegen'heden sedert 1897 na dertig jaar nog vrijwel bij het oude was gebleven. De begrooting van 1896 namelijk wij6t aan een totale uitgaaf op de afdeelling „landbouw en veeteelt" van 23000. En dat op een to taal aan gewone uitgaven van omstreeks 9 millioen gulden! Behalve voor paarden- en veefokkerij ver- leent de provincie thans ook subsidies vooi geitenfokkerij en verbetering van het varkens- ras. De Nederlandsche Heidemaatschappij krijgt 100 voor het streven tot verbetering van den vischstand. Mooie posten zien we thans voor bijdragen aan land- en tuinbouw- wintercursussen 6200 en bijdragen voor preeftuinen 3000. Maar daarbij blijft het als regel dan ook vrijwel. In de laatste jaren trok de provincie zich eenigszins ook den nood in den tuinbouw aan Bekend is dat zij zich tegenover boerenleen- banken tot een totaal van ruim 3 ton borg - stelde voor credieten, verstrekt aan tuinders die wegens de slechte uitkomsten van't jaar 1922 anders niet op de been hadden kunnen blijven. Die borgstellingen hebben aan de provincie nog maar weinig gdd gekost, in to taal ongeveer 11000. Maar er is nog een bedrag van omstreeks 140000 door deze credietnemers niet afgelost en de provincie zail zeker wel voor een niet onbelaugrijk dee' daarvan ten slotte als borg moeten opkomen. Daarvoor is op de begrooting van 1927 50000 uitgetrokken. Deze credietverleening was een noodmaatregel, bedoeld als onmid- dellijke hulp aan niet of weinig draagkrach- tige tuinders, die wegens buitengewoon slech te tijden op het punt sfonden te val'len en dit geens/ins verdienden. Maar blijvend kon deze credietverleening niet veel uitwerken, ward de bedrijfsuttkomsten in het algemeen bracht zij niet of slechts zeer weinig omhoog. Verbetering van den algemeenen toestand is hoogst gewenscht. Daartoe zijn andere maatregelen noodig. In antwoord op aan hen gestelde vragen bij de beihandeling van de provinciale begrooting voor 1927 schreveu daarom gedeputeerde staten het volgendte: „De vraag, of gedeputeerde staten bereid zouden zijn, opnieuw steun ten behoeve van den tuinbouw aan de orde te stellen zoodra d«ee onafwijsbaar zou mogen blijken, wordt in zoover ontkennend beantwoord, dat zij niet voornemens zijn voor te stdlen, dat de pro vincie zidh andermaal borg stelt voor aan de tuinders verleende voorschotten. Hun college is van oordeel, dat een dergelij'ke wijze van steunverleening, welker resultaten bovendien slechts mati.ge voldoening gaven, niet dan bij hooge uitzonderlng kan worden toegepast Veel meer zouden gedeputeerde staten er voor gevoelen, provincialen steun te verleenen voor het inslaan van nieuwe wegem, bijv. door be- vordering van glascultuur, of voor het vinden van nieuwe afzetgebieden, indien deze steun noodig zou blijken. Zij zijn voornemens te dezer zake voorlichting bij deskundigen in te winnen". Aan deze toeziegging hebben gedeputeerde staten zeer spcedig gevolg gegeven. Een com- missie uit hun midden heeft in eenige bijeen- komsten ten provinciehuize overleg gepleegd met den inspecteur van het. Jandbouwonder- wijs, de tuinbouwconsulenten en de provinci ale oommissie uit de veilingen. Van deze com- missie heeft zij korten tijd geleden belangrij ke voorstellen ontvangen ontworpen in over- leg met de genoemde deskundige ambtenaren betreffende opridhting van modelbedrijven voor glascultuur in streken waar de glascul tuur nog niet genoegzaam bekend is en het verleenen van financieelen steun door de provincie aan de pogingen der tuindersorgani saties voor het verkrijgen van nieuwe en bete- re afzetgebieden. E>eze voorstellen zullen wel- dra bij gedepnteerde staten een punt van be- handding uitmaken. Er is inderdaad bij het provindaal bestuur in den laatsten tijd een sterke neiging om zoo mogdljk in het belang van land- en tuin bouw en veeteelt meer te doen dan tot dusver is gesc'hied. De behandeling van de provinci ale begrooting voor 1927 heeft daarvan het bewijs geleverd. Laten belanghebbenden, in de eerste plaats hun organisaties voor deze tendenz de oogen niet sluiten. K1 agendo, terecht, over te weinig hulp van rijkswege, vragende om in de mogelijke slechtheid van een ieder; de ander in de mogelijke goedheid. Mr. Dering beschouwt dgendom als de eenige vaste grondvest, van de maatschappij., de ander be schouwt dgendom als de wortel van alle kwaad. Mr. Dering is hard en achterdochtig; de ander is vriendelijk en weldadig. Mr. De- ring is het gerecht; de ander is de barmhar- tigheid." „Goed gezegd, Elsie!" riep Athelstan. „Ik heb precies diezelfde ervaring van hem op- gedaan." „Hoe is zoo iets mogelijk? Als ik nu tegen hem sprak, zou hij mij dan niet kennen?" „Je vergeet George, dat je hem zelve in dien toestand hebt gezien en dat hij je niet kende." „0, een dergelijk zichzelven vergeten komt zoo dikwijls voor," viel Athelstan in. „Ben je nooit eens in een krankzinnigengesticht ge weest? Ik wel, ambtshalve. Ik heb met de patienten gesproken en werd door de dokto- ren op de hoogte gebracht. De helft van den tijd zijn vele van de patienten volkomen bij zinnen, gedurende de andere helft schijnen ze een anderen geest te bezitten, met andere herinneringen. Het is geen besliste „bezet- heid," want ze komen nooit met andere ken- nis voor den dag, dan die ze geleerd hebben. Iemand, die in normalen toestand niet kan teekenen, zal in zijn staat van waanzin nooit kunstschilder zijn. Dus mr. Dering, in zijn waanzinstoestand, bezit dezelfde logica en heMerheid van inzicht, die hij dan van den anderen kant aanwendt. Een dokter, die aan dat bewusfe gesticht verbonden was, deelde mij mee: „Er zijn duizenden mannen en vrouwen voornamelijk mannen die nu en dan waanzinnig zijn, maar het niet we- meer bij de dames en heeren in den fiaag, het misschien wel eens voorgekomen dat niet genoeg aandacht werd gegeven aan datgene wat meer in de nabijheid wel'licht ware te verkrijgen. Maar dit moet men nimmer verge- ten: ook in dit geval mag het als regel met komen van bovenaf, dient het zooveel moge- lijik te komen van onderop. Belanghebbenden dienen zelf telkens als het pas geeft op nut tige zaken, waanmede zij oordeelen dat het provinciaal bestuur zich behoort in te laten, de aandiacht van het bestuur te vestigen. Hei moet Slechts hoogst zekten gewenscht worden geacht, dat de provinciale bode komt met de boodschap: compliment van mijnheer die com- missaris en de leden van gedeputeerde en provinciale staten en of u wel ipo vriendelijk zoudt willen zijn dit convert van hen aan te nemen. Hier volgt weder een partij uit den New- Yorker zeskamp. Wit: J. R. Capablanca. Zwart: F. Marshall I n d i s c h 1. d 4 Pf6 2. Pf3 Om niet tot 't onbere- kenbare, nog onbekende tegengambiet 2. e5 te komen. 2. eb 3. c4 Lb4 4. Ld2 Ld2 5. Pd2 d5 Zoo komt Marshall we der op bekende wegen. 6. g3 0-0 7. Lg2 Pbd7 8. 0—0 De7 9. Dc2 Een bech'eiging voor c7. Zie verder. 9b6 Net iets voor Marshall, om op deze bedreiging van Wit een tegen-aanval te bouwen. Beter won c6. c6. 10. cd5 Pd6 11 e4 Pb4! Het de volgende b°doe- ling: 12. Dc7? La6 13. Tfcl Pd3! en 14. Tfc8 met dame winst. Wit zou dus de minstens de qualiteit verliezen. 12. Dc3! Maar Cap. is niet voor risico te vinden. 12 c5 13! a3 Pab Na Pc6 kbint 14. d5 ed5 15. ed5 Pe5? 16. Pe5 Pe5 17. d6! met kwaliteits- winst. 14. dc5 bc5? Waarom? Beter is Dc5 Minder goed waren Pac5 of Pdc5, b.v. 14Pdc5 15 b4 Pa4? 16. Dc6 Ld7 17. Db7 of 14Pdc5 15. b4 Pd7 16. Pd4 en 17 Pc6 of 17. Pb5. 15. Pc4 Lb7 16. Pe5, Pe5 17. De5 Tad8 18. Tfdl f6 Om Wit te verhinderen, zijn T op d6 te nestelen. 19. Dc3 Tdl 20. Tdl TdS 21. Td3 Wit wil Zwart dwingen, tot afruil op d3, om zoo- doende de d-lijn te ver- overen. 21. PbS Met de bedoeling Pc6 cn Pd4 te spelen. 22. Td8 DdS 23. Db3 Nu heeft C. een aan- valsobject en komt hij in zijn kracht. 23. La6 24. Lh3 Pc6? 't Is karakteristiek in Marshall, dat hi' den e- pion veronachtzaamt Hij kan met Kf7 den pion goed verdedigen. 25. Le6f Kh8 26. Ld5 Pd4 27. Da4 Lc4 28. Dc4 Dc8 29. Kg2 Dg4 30. ,e5 Om Df3 te verhinderen. 30. fe5 31. Dc5 h5 32. Df8 Kh7 33. Lg8 Kh6 34. Dd6 g6 34. Df8 Zwart geeft op. Er volgt na 34Kg5 35. h4f en mat of Dame-verlies. OPLOSSING van EINDSPEL No. 163 (SchlechterHavasi) Er dreigt 1. Tdi7 Pdf7 2. Dh7 mat. Daarom speelt Zwart 1. TfdS. tea De meeste misdaden worden, naar ik meen, in oogenblikken van waanzin bedre- ven. Wat is onbedwingbare drift anders dan een plotselinge krankzmnigheid? Er zijn menschen, die weten, dat ze op het een of ander punt gek zijn en die dit listig weten te verbergen, zoodat het nooit ontdekt wordt. En dan heb je menschen, die gek zijn zonder het te weten. In hun buien van waanzin be- drijven ze van allerlei buitensporigheden toch wordt dit soms niet uitgevonden. Hij vertelde ook van een man, die procureur was in de eene stad, met vrouw en kinderen, en 06k procureur op een andere plaats, met een gezin. Maar de eene procureur wist nooit iets af van den anderen, en het heele geval kwam eerst aan het licht, toen de man een beroerte kreeg en stierf, in een bui van groote geestesverwarring, want toen de tijd voor hem kwam, dat hij de ander zou zijn, vond hij zich in een vreemde kamer liggen, met vreemde familie om zich heen. Ik had dat heele bezoek aan het krankzinnigengesticht vergeten, want dat is nu al drie, vier jaar ge leden. Maar, sinds gisteravond, heb ik mij die ervaring weer voor den geest geroepen." „Het is iets onbegrijpelijks!" zei Elsie. „Ja, maar dat is juist de ware schoonheid van de wereld: we zijn er midden in gezet en we kunnen de dingen namen geyen, dit deed Adam zeker al, maar we begrijpen er toch niets van." „En nu die vervalschingen!" viel George in eens trit. „Ik had eigenlijk heelemaal ver geten, dat dit de aanleiding was tot ons ver- diepen in het geval. „Edmund Gray," zei Elsie, „beweert, dat degeen, die de zaken voor hem waarneemt, is: Edward Dering. Terwijl hij dus brievea Als go alios hobt beproofd en do onorgio voor uw zaak U nog niot de resultaten heeft gebracht, die U zich hadt voorgesteld, beeluit dan tot het nemen van fion regelcontract In een good, door alle standen gelezen dagblad. Wij twijfelen niet, ol dit zpl U zeer zeker brengen tot het gewenschte succes. Het zal blijken HET MIDDEL te zljnl Er volgt nu: 1Tfd8 2. Ph7! Ph7 3. Dg6 en wint of 1. Tfd8 2. Ph7 en 3. Pf6 Sh wint. EINDSPEL 164. Studie H. Rinck. Wit speelt en wint. Alsnog ontvangen: Goede opl. van probl. 136 en 137 en 141, alsook een goede oplos- sing van eindspel 161 van den heer P. Schmidt. V Tevens een goede oplossing ontvangen van den heer G. v. Nieuwkuijk van eindspel 157 en van probleem 138. OPLOSSING PROBLEEM No. 140 van N. Hoeg, Wit: Ka6 Dd4 Tc8 en f2 Pb2 en d2 Lc3 pi b5 b4 en d3. Zwart: Kcl Thl La5 pi b6. OPLOSSING No 141 van W. van Holshausen. Wit: Kg5 Dd5 Tg2 Pa4 Lfl pi f3. Zwart: Ka6 Db5 Ta5 pi a7 en g7. 1. Kh5. PROBLEEM No. 143 van P. Feenstra Kuiper.1 le prijs G C. 1916. Zwart (8.) mm c d e f Wit (10.) Aan de Dammers! In onze vorige rubriek gaven wij ter op lossing probleem No. 957 (auteur E. Spruyt) Stand. Zw. 12 sch. op: 2, 7, 10, 12, 13, 16, 18, 20, 22, 25, 28, 41 en dam op 47. W. 15 sch. op: 11, 21, 23, 26, 27, 29, 31, 32, 33, 34, 37, 39, 40, 43, 46. Oplossing. 1. 40—35 1. 28 19 2. 32—28 2. <*1 23 3. 46—41 3. 47 36 4. 21—17 4. 12:32 5. 35—30 5. 36 27 schreef als Edmund Gray, pleegde hij in het minst geen bedrog jegens Edward Dering." „Maar er moet toch een overgang zijn tus schen den toestand van waken en droomen,' zei Athelstan; „tusschen het oogenblik dat Edmund Gray wissels endosseert en Edward Dering brieven schrijft en overdrachten re- gelt voor zijn client, zichzelven, dan wel te verstaan!" „Ik heb hem in zulk een toestand gezien," zei George. „In den tijd, toen ik het nog niet anders dan voor een voorbijgaande her- senstoornis hield, die hem zoddanig verdiept deed zijn in gedachten, dat hij niet in staat was, iets te onderscheiden. Hij was dan ze ker aan het uitvoeren van opdrachten van Edmund Gray, of hij was Edmund Gray, die voor zichzelven handelde. Checkley fluisterde mij in, dat ik hem niet storen zou: Hij had zijn chef al dikwijls zoo gezien." „Ik zag," zei Elsie nu weer, „dat Edmund Gray de waanzinnig-geworden mr. Dering was, en dat hijzelve en niemand anders de bewerker was van al die vervalschin gen. Steeds ben ik er toen op uit geweest, de zachtste wijze te bedenken, waarop we hem- zelven konden brengen tot ontdekking van de waarheid. *Daar ben ik nu veertien dagen lang mee bezig geweest. Beide Zondagen heb ik al doorgebracht in gezelschap van den vriendelijken ouden man. Hij is vol gedach ten, die hij tot uitvoering brengt en waar hij je ook van vervult, tot je den ochtend daarop tot de ontdekking komt, dat ze een droom waren. Ik heb groote genegenheid voor hem opgevat en had een heerlijke veertien dagen. Ik was enkel maar bang," dat hij zichzelve weer zou worden, wat waarschiinlijk hoogst onaangenaam voor hem zou zijn geweest." 6. 30—24 6. 19 30 7. 43—38 7. 32:43 S. 39 48 8. 30 28 9. 26—21 9. 23 34 10. 21 1 10. 167 11. 1:40! In het V. A. D. wordt thans een hoogst bo- langrijke vierkamp gespeeld tusschen de hee ren B. Springer, R. C. Keller, A. K. W. Damme en Haye. Elk ontmoet den ander vier- maal. Pas in de vijfde ronde is de eerste be- slissing gevallen. In de eerste vier ronden weiden alle partijen remise. Het eerste slacht- offer was Springer, wat zeker niemand ver- wacht had. Hij verloor van Keller. Nadere bijzonderheden zijn thans nog niet bekend. De volgende combinatie is niet ingewik- keld, maar blijft uiterst leerzaam. Zij kan in verschillende varianten voorkomen. Zw. 12 sch. op: 7, 8, 9, 11, 12, 15, 16, 17, 19, 20, 21, 25. W. 12 sch. op: 22, 28, 32, 33, 34, 37, 38. 39, 42, 43, 45, 48. Wit speelt hier: 1. 22-18 1. 12:23 2. 34—29 2. 23:34 3. 39 30 3. 25 34 4. 28—22 4. 17 39 5. 38—33 5. 39 28 6. 32: 1 De stand hieronder is van den Eranschm*# Esteve. Zw. 11 sch. op: 12, 13, 15, 16, 17, 21; 25, 26, 27, 35, 36. W. 10 sch. op: 24, 29, 30, 33, 37, 42, 44. 47, 48, 50. Wit speelt: 1. 24—20 1. 25:23 2. 33—29 2. 15 33 3. 37—31 3. 26 37 4. 42: 11 4. 16: 7 5. 44—40 5. 35 44 6. 50 26! „En heb je er een manier op gevonden, Elsie?" „Ik geloof van wel. Vooreerst ben ik tot de ontdekking gekomen, dat, zoolang hij maar omringd is door dingen, die hem aan Ed mund Gray herinneren, hij dan ook Edmund Gray blijft. En dan heb ik uitgevonden, dat ik zelfs op zijn kantoor en wanneer hij zijn papieren voor zich heeft, hem in Edmund Gray kan veranderen." „Je bent een tooverfee Elsie!" „Ja, dat is zoo!" meende George. „Je ziet, wat ze van mij gemaakt heeft, al lang gele den, en ze heeft me toch nooit weer in mijn vorigen toestand teruggetooverd „Ik heb er ook mijn gedachten over laten gaan," zei Athelstan. „Voor onze doeleinden zou het voldoende wezen om de identiteit te bewijzen van Edmund Gray en Edward De- ring. Die verklaart de gelijkheid van hand- schrift van de brieven en van het endosse- ment. Dat mijn commissionnair zich den mas herinnert, kan ook slechts strekken ter beves- tiging van het feit, dat de man den wissel voor zichzelven heeft geind, onder een ande ren naam. Die identiteit verklaart ook de aan- wezigheid van de banknoten in de safe. Alle brieven die zijn makelaar van hem ontving, waren dus geschreven: door hemzelven en voor zichzelven. Toch doet zich weer een moeilijkheid voor: Ik kan mij begrijpen, hoe Edward Dering meende, dat hij Edmund Gray was omdat ik dit gezien heb, maar ik kan mij niet begrijpen, dat Edward De- ring zich beschouwde als den zaakwaarne- mer van Edmund Gray en dat hij schreef op diens lastgeving." (Wordt veryolgd), V///-"/, Ml

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1927 | | pagina 5