Alkmaarsche Courant
Scbaakrubriek.
m
DamrubrieM.
De land- en tuinbouw en de
provincie Noord-Kolland.
ADVERTEERT IN DE
ALKMAARSCHE COURANTI
m t IIm
FEU1LLET0N.
Wle is Edmund Gray
Zaterdag 2 April.
mIll
y/m 1 wm mm
1Wmmm
m _.Mkm
No. 77
1927
Handeid negen en twintigsfe Jaargang.
door D. KOOIMAN,
lid van gedeputeerde staten der provincie
Noord - H ol 1 a nd
„De land- en tuinbouw is en blijft het stief-
fcind van de rekening".
Ziedaar de kLaciit, die men, onder de land-
en tuinbouwers verkeerende, telkens weder
hoort uiten als gesproken wordt over de re-
gttringsbemoeiing met betrekking tot land-
en tuinbouwbelaogen.
Ik heb eens aan de hand van de staatsbe-
Tooting nagegaan hoe het dertig jaar ge-
Jden toen ik als ambtenaar ter gemeente-
secretarie van Hoorn voor het eerst bij het
©peobaar bestuur aan den arbeid toog in
dit opzicht gesteld was en hoc het er nu dan
wel mede staat.
De Nederlandsdhe staatsbegrooting voor
het jaar 1807 vermeldde aan uitgaven voor
landbouwdoeleinden in totaal 8 ton. Dat
waren uitgaven voor veeartsenijkunde, verbe
tering van het paardenras, veefokkerij, be-
strijoing van veeziekten, de heidemaatschap-
pdj,. de lamdbguwsohool te Wageningen, rijks-
[andbouwproefstations, proefvelden enz.
Op die staatsbegrooting voor 1026 zijn die
8 ton aangegroeid tot 7 millioen gulden. De
staat getroost zich in het belang van land-
en tuinbouw thans ook uitgaven voor de
rijkszuivelschool, rijks land- en tuinbouwwin-
terscholen en bijzondere inrichtingen voor
land- ai tuinbouwonderwijs, voor lagere
land- en tuinbouwsdholen, pluimveeteelt, bij-
enteelt, landbouw-, tuinbouw-, en pluim-
veeconsulenten, bijenteeltconsulenten, zuivel-
consulenten, bijdragen aan land- en tuin-
bouwvereenigingen voor voordiraehten en an-
dere werkzaamheden, maatregelen tegen
schadelijke diersoorten, ruilverkaveling, den
plantenziektenkundigen dienst, de zuivelin-
spectie, boter- en kaascontrolestations en
steun voor afzet van land- en tuinbouwpro-
ducten.
Dat alles nu is op zichzelf beschouwd heel
nrcoi. Het geeft een belangrijke uitbreiding
te zien van de staatszorg met betrekking tot
dm landbouw met allemaral nuttige zaken
Maar als we eens een vergelijking maken met
de staatsbegrooting in haar geheel, dan zien
■we, dat de staat er met zijn goede zorgen
voor land- en tuinbouw toch wel heel goed-
koop afkomt. Het totaal der op de staatsbe
grooting geraamde uitgaven beloopt name-
ldjk meer dan 600 millioen. Daarbij verzinkt
het bedrag van 7 millioen wel heel erg in het
niet. Als men vergelijkenderwijs te werk gaat
dan is voor de verzuehting dat de land en
tuinbouw stiefmoederlijfc worden bedeeld toch
wel degelijk reden.
Het is anders geweest. Enkele jaren had-
den we een ministerie van landbouw, nijver-
heid en handel. De landbouw stond voorop
Zeer juist werd daarmede gedemonstreerd Je
overwegende beteekenis van land- en tuin
bouw voor ons volksbestaan. En de functie
van directeur-generaal van den landbouw,
waaimede de landbouw zoo zeer ingenomen
was, is een paar jaar geleden opgeheven.
De landbouw voelt zich door den staat
miskend en dat gevoel heeft hij niet zonder
reden.
I'k maakte een andere vergelijking, gezien
over hetzelfde tijdvak van dertig jaar. Die
vergelijking geld't de begrootingen van de
provincie Noord-Holland over 1897 en 1926
Dan zien we zoowaar dat de provincie
reeds in 1897 uitgaven deed voor landbouw
doeleinden, toen zij aan allerlei eerst in later
jaren ter hand genomen bemoeiingen nog
niet diadht, zooals bij v. de in de laatste jaren
opgekomen zorg voor tuberculosebestrii-
ding en andere gezondheidszorg, vakonder-
wijs, water- en electriciteitsvoorziening. Het
provinciaal bestuur heeft vanouds bemoeiin
gen ge,had met de waterschappen, het behoud
en de verbeterin gdus van den bodem. Mis-
schien is het wel geweest wegens hun nauwe
verwantsohap met die waterstaatsbelangen
dat de provincie reeds verscheidene tiental-
len jaren geleden in enkele bepaald noodza-
kelijke gevallen haar zorgen ook uitgestrekte
tot enkele landbouwbelangeqzooals het ver-
leenen van standplaatstoelagen voor veeart-
sen en van toelagen voor verbetering van den
Qeautoriseerde verlaling naar het
Engelsch van Walter Besant,
door Mej. E. Hoogewerf.
76)
„Toen hij weg was, hoorde ik in het ge
heel geen geluid. En de tijd kroop om. Ein-
delijk en ten laatste hoorde ik toch een voet-
itap. O, mijn hart begon te kloppen. Ver-
beeld je, dat het eens een ander was, dan
mr. Edmund Gray! Lang hoefde ik echter
niet te wachten, want mr. Edmund Gray zel-
ve stond op het portaal. Hij keek wel wat
verrast, toen hij daar een jongedame op de
trap zag, maar hij herkende mij toch niet.
Ik was hem geheel een vreemde."
„En was het mr. Dering?"
„Ja, 't was mr. Dering. Hij droeg zijn jas
open, in plaats van dichtgeknoopt. Hij had
geen handschoenen aan, zijn hoed was niet
zoo ver over zijn oogen getrokken en zijn
gelaat had een opgewekte uitdrukking."
En precies zoo heb ik hem ook gezien,"
zei Athelstan.
„Ik trad op hem toe," ging Elsie voort,
„en vroeg hem of hij mr. Edmund Gray was.
Toen volgde ik hem op zijn kamers. O, er is
geen twijfel aan: mr. Dering heeft perioden,
of ze geregeld of ongeregeld terugkeeren,
zou ik niet kunnen zeggen, maar, waarin hij
in zijn verbeelding een ander is. Hij is dus
feitelijk gek, maar er heerscht methode in zijn
waanzin. Die ander is precies hij, maar
binnenste-buiten gekeerd: mr. Dering gelooft
ruotfveestape! en het paardenras. De provm-
ciale begrooting van 1897 wijst, voorname-
liijk hiervoor, een uitgaaf aan van 16000.
Inderdaad, het behoeft niet te verwonderen,
dat wegens deze nauwe verwantschap van de
landbouwbelangen met oudtijds der provin
cie voornaamste taak de regaling van wa
terstaatsbelangen de provincie al 'heel
spoedig zich eenigszins daarmede is gaan be-
moeien. Maar des te meer moet het daarom
wel in h-ooge mate verwondering baren, dat
het met deze provinciale bemoeiing in land-
bouwaangelegen'heden sedert 1897 na dertig
jaar nog vrijwel bij het oude was gebleven.
De begrooting van 1896 namelijk wij6t aan
een totale uitgaaf op de afdeelling „landbouw
en veeteelt" van 23000. En dat op een to
taal aan gewone uitgaven van omstreeks 9
millioen gulden!
Behalve voor paarden- en veefokkerij ver-
leent de provincie thans ook subsidies vooi
geitenfokkerij en verbetering van het varkens-
ras. De Nederlandsche Heidemaatschappij
krijgt 100 voor het streven tot verbetering
van den vischstand. Mooie posten zien we
thans voor bijdragen aan land- en tuinbouw-
wintercursussen 6200 en bijdragen voor
preeftuinen 3000. Maar daarbij blijft het
als regel dan ook vrijwel.
In de laatste jaren trok de provincie zich
eenigszins ook den nood in den tuinbouw aan
Bekend is dat zij zich tegenover boerenleen-
banken tot een totaal van ruim 3 ton borg -
stelde voor credieten, verstrekt aan tuinders
die wegens de slechte uitkomsten van't jaar
1922 anders niet op de been hadden kunnen
blijven. Die borgstellingen hebben aan de
provincie nog maar weinig gdd gekost, in to
taal ongeveer 11000. Maar er is nog een
bedrag van omstreeks 140000 door deze
credietnemers niet afgelost en de provincie
zail zeker wel voor een niet onbelaugrijk dee'
daarvan ten slotte als borg moeten opkomen.
Daarvoor is op de begrooting van 1927
50000 uitgetrokken. Deze credietverleening
was een noodmaatregel, bedoeld als onmid-
dellijke hulp aan niet of weinig draagkrach-
tige tuinders, die wegens buitengewoon slech
te tijden op het punt sfonden te val'len en dit
geens/ins verdienden. Maar blijvend kon deze
credietverleening niet veel uitwerken, ward
de bedrijfsuttkomsten in het algemeen bracht
zij niet of slechts zeer weinig omhoog.
Verbetering van den algemeenen toestand
is hoogst gewenscht. Daartoe zijn andere
maatregelen noodig. In antwoord op aan hen
gestelde vragen bij de beihandeling van de
provinciale begrooting voor 1927 schreveu
daarom gedeputeerde staten het volgendte:
„De vraag, of gedeputeerde staten bereid
zouden zijn, opnieuw steun ten behoeve van
den tuinbouw aan de orde te stellen zoodra
d«ee onafwijsbaar zou mogen blijken, wordt
in zoover ontkennend beantwoord, dat zij niet
voornemens zijn voor te stdlen, dat de pro
vincie zidh andermaal borg stelt voor aan de
tuinders verleende voorschotten. Hun college
is van oordeel, dat een dergelij'ke wijze van
steunverleening, welker resultaten bovendien
slechts mati.ge voldoening gaven, niet dan bij
hooge uitzonderlng kan worden toegepast
Veel meer zouden gedeputeerde staten er voor
gevoelen, provincialen steun te verleenen voor
het inslaan van nieuwe wegem, bijv. door be-
vordering van glascultuur, of voor het vinden
van nieuwe afzetgebieden, indien deze steun
noodig zou blijken. Zij zijn voornemens te
dezer zake voorlichting bij deskundigen in te
winnen".
Aan deze toeziegging hebben gedeputeerde
staten zeer spcedig gevolg gegeven. Een com-
missie uit hun midden heeft in eenige bijeen-
komsten ten provinciehuize overleg gepleegd
met den inspecteur van het. Jandbouwonder-
wijs, de tuinbouwconsulenten en de provinci
ale oommissie uit de veilingen. Van deze com-
missie heeft zij korten tijd geleden belangrij
ke voorstellen ontvangen ontworpen in over-
leg met de genoemde deskundige ambtenaren
betreffende opridhting van modelbedrijven
voor glascultuur in streken waar de glascul
tuur nog niet genoegzaam bekend is en het
verleenen van financieelen steun door de
provincie aan de pogingen der tuindersorgani
saties voor het verkrijgen van nieuwe en bete-
re afzetgebieden. E>eze voorstellen zullen wel-
dra bij gedepnteerde staten een punt van be-
handding uitmaken.
Er is inderdaad bij het provindaal bestuur
in den laatsten tijd een sterke neiging om zoo
mogdljk in het belang van land- en tuin
bouw en veeteelt meer te doen dan tot dusver
is gesc'hied. De behandeling van de provinci
ale begrooting voor 1927 heeft daarvan het
bewijs geleverd.
Laten belanghebbenden, in de eerste plaats
hun organisaties voor deze tendenz de
oogen niet sluiten. K1 agendo, terecht, over te
weinig hulp van rijkswege, vragende om
in de mogelijke slechtheid van een ieder; de
ander in de mogelijke goedheid. Mr. Dering
beschouwt dgendom als de eenige vaste
grondvest, van de maatschappij., de ander be
schouwt dgendom als de wortel van alle
kwaad. Mr. Dering is hard en achterdochtig;
de ander is vriendelijk en weldadig. Mr. De-
ring is het gerecht; de ander is de barmhar-
tigheid."
„Goed gezegd, Elsie!" riep Athelstan. „Ik
heb precies diezelfde ervaring van hem op-
gedaan."
„Hoe is zoo iets mogelijk? Als ik nu tegen
hem sprak, zou hij mij dan niet kennen?"
„Je vergeet George, dat je hem zelve in
dien toestand hebt gezien en dat hij je niet
kende."
„0, een dergelijk zichzelven vergeten komt
zoo dikwijls voor," viel Athelstan in. „Ben
je nooit eens in een krankzinnigengesticht ge
weest? Ik wel, ambtshalve. Ik heb met de
patienten gesproken en werd door de dokto-
ren op de hoogte gebracht. De helft van den
tijd zijn vele van de patienten volkomen bij
zinnen, gedurende de andere helft schijnen
ze een anderen geest te bezitten, met andere
herinneringen. Het is geen besliste „bezet-
heid," want ze komen nooit met andere ken-
nis voor den dag, dan die ze geleerd hebben.
Iemand, die in normalen toestand niet kan
teekenen, zal in zijn staat van waanzin nooit
kunstschilder zijn. Dus mr. Dering, in zijn
waanzinstoestand, bezit dezelfde logica en
heMerheid van inzicht, die hij dan van den
anderen kant aanwendt. Een dokter, die aan
dat bewusfe gesticht verbonden was, deelde
mij mee: „Er zijn duizenden mannen en
vrouwen voornamelijk mannen die nu
en dan waanzinnig zijn, maar het niet we-
meer bij de dames en heeren in den fiaag,
het misschien wel eens voorgekomen dat niet
genoeg aandacht werd gegeven aan datgene
wat meer in de nabijheid wel'licht ware te
verkrijgen. Maar dit moet men nimmer verge-
ten: ook in dit geval mag het als regel met
komen van bovenaf, dient het zooveel moge-
lijik te komen van onderop. Belanghebbenden
dienen zelf telkens als het pas geeft op nut
tige zaken, waanmede zij oordeelen dat het
provinciaal bestuur zich behoort in te laten,
de aandiacht van het bestuur te vestigen. Hei
moet Slechts hoogst zekten gewenscht worden
geacht, dat de provinciale bode komt met de
boodschap: compliment van mijnheer die com-
missaris en de leden van gedeputeerde en
provinciale staten en of u wel ipo vriendelijk
zoudt willen zijn dit convert van hen aan te
nemen.
Hier volgt weder een partij uit den New-
Yorker zeskamp.
Wit: J. R. Capablanca. Zwart: F. Marshall
I n d i s c h
1. d 4 Pf6
2. Pf3 Om niet tot 't onbere-
kenbare, nog onbekende
tegengambiet 2. e5 te
komen.
2. eb
3. c4 Lb4
4. Ld2 Ld2
5. Pd2 d5 Zoo komt Marshall we
der op bekende wegen.
6. g3 0-0
7. Lg2 Pbd7
8. 0—0 De7
9. Dc2 Een bech'eiging voor c7.
Zie verder.
9b6 Net iets voor Marshall,
om op deze bedreiging
van Wit een tegen-aanval
te bouwen. Beter won c6.
c6.
10. cd5 Pd6
11 e4 Pb4! Het de volgende b°doe-
ling: 12. Dc7? La6 13.
Tfcl Pd3! en 14. Tfc8 met
dame winst. Wit zou dus
de minstens de qualiteit
verliezen.
12. Dc3! Maar Cap. is niet voor
risico te vinden.
12 c5
13! a3 Pab Na Pc6 kbint 14. d5 ed5
15. ed5 Pe5? 16. Pe5 Pe5
17. d6! met kwaliteits-
winst.
14. dc5 bc5? Waarom? Beter is Dc5
Minder goed waren Pac5
of Pdc5, b.v. 14Pdc5
15 b4 Pa4? 16. Dc6 Ld7
17. Db7 of 14Pdc5
15. b4 Pd7 16. Pd4 en 17
Pc6 of 17. Pb5.
15. Pc4 Lb7
16. Pe5, Pe5
17. De5 Tad8
18. Tfdl f6 Om Wit te verhinderen,
zijn T op d6 te nestelen.
19. Dc3 Tdl
20. Tdl TdS
21. Td3 Wit wil Zwart dwingen,
tot afruil op d3, om zoo-
doende de d-lijn te ver-
overen.
21. PbS Met de bedoeling Pc6
cn Pd4 te spelen.
22. Td8 DdS
23. Db3 Nu heeft C. een aan-
valsobject en komt hij in
zijn kracht.
23. La6
24. Lh3 Pc6? 't Is karakteristiek in
Marshall, dat hi' den e-
pion veronachtzaamt Hij
kan met Kf7 den pion goed
verdedigen.
25. Le6f Kh8
26. Ld5 Pd4
27. Da4 Lc4
28. Dc4 Dc8
29. Kg2 Dg4
30. ,e5 Om Df3 te verhinderen.
30. fe5
31. Dc5 h5
32. Df8 Kh7
33. Lg8 Kh6
34. Dd6 g6
34. Df8 Zwart geeft op. Er volgt
na 34Kg5 35. h4f
en mat of Dame-verlies.
OPLOSSING van EINDSPEL No. 163
(SchlechterHavasi)
Er dreigt 1. Tdi7 Pdf7 2. Dh7 mat. Daarom
speelt Zwart 1. TfdS.
tea De meeste misdaden worden, naar ik
meen, in oogenblikken van waanzin bedre-
ven. Wat is onbedwingbare drift anders dan
een plotselinge krankzmnigheid? Er zijn
menschen, die weten, dat ze op het een of
ander punt gek zijn en die dit listig weten te
verbergen, zoodat het nooit ontdekt wordt.
En dan heb je menschen, die gek zijn zonder
het te weten. In hun buien van waanzin be-
drijven ze van allerlei buitensporigheden
toch wordt dit soms niet uitgevonden. Hij
vertelde ook van een man, die procureur was
in de eene stad, met vrouw en kinderen, en
06k procureur op een andere plaats, met een
gezin. Maar de eene procureur wist nooit
iets af van den anderen, en het heele geval
kwam eerst aan het licht, toen de man een
beroerte kreeg en stierf, in een bui van groote
geestesverwarring, want toen de tijd voor
hem kwam, dat hij de ander zou zijn, vond
hij zich in een vreemde kamer liggen, met
vreemde familie om zich heen. Ik had dat
heele bezoek aan het krankzinnigengesticht
vergeten, want dat is nu al drie, vier jaar ge
leden. Maar, sinds gisteravond, heb ik mij
die ervaring weer voor den geest geroepen."
„Het is iets onbegrijpelijks!" zei Elsie.
„Ja, maar dat is juist de ware schoonheid
van de wereld: we zijn er midden in gezet
en we kunnen de dingen namen geyen, dit
deed Adam zeker al, maar we begrijpen er
toch niets van."
„En nu die vervalschingen!" viel George
in eens trit. „Ik had eigenlijk heelemaal ver
geten, dat dit de aanleiding was tot ons ver-
diepen in het geval.
„Edmund Gray," zei Elsie, „beweert, dat
degeen, die de zaken voor hem waarneemt,
is: Edward Dering. Terwijl hij dus brievea
Als go alios hobt beproofd en do onorgio voor uw zaak U nog niot
de resultaten heeft gebracht, die U zich hadt voorgesteld, beeluit dan
tot het nemen van fion regelcontract In een good, door alle standen
gelezen dagblad. Wij twijfelen niet, ol dit zpl U zeer zeker brengen
tot het gewenschte succes. Het zal blijken HET MIDDEL te zljnl
Er volgt nu: 1Tfd8 2. Ph7! Ph7 3.
Dg6 en wint of
1. Tfd8 2. Ph7 en 3. Pf6 Sh wint.
EINDSPEL 164.
Studie H. Rinck.
Wit speelt en wint.
Alsnog ontvangen: Goede opl. van probl.
136 en 137 en 141, alsook een goede oplos-
sing van eindspel 161 van den heer P.
Schmidt. V
Tevens een goede oplossing ontvangen
van den heer G. v. Nieuwkuijk van eindspel
157 en van probleem 138.
OPLOSSING PROBLEEM No. 140
van N. Hoeg,
Wit: Ka6 Dd4 Tc8 en f2 Pb2 en d2 Lc3 pi
b5 b4 en d3.
Zwart: Kcl Thl La5 pi b6.
OPLOSSING No 141 van
W. van Holshausen.
Wit: Kg5 Dd5 Tg2 Pa4 Lfl pi f3.
Zwart: Ka6 Db5 Ta5 pi a7 en g7.
1. Kh5.
PROBLEEM No. 143 van
P. Feenstra Kuiper.1
le prijs G C. 1916.
Zwart (8.)
mm
c d e f
Wit (10.)
Aan de Dammers!
In onze vorige rubriek gaven wij ter op
lossing probleem No. 957 (auteur E. Spruyt)
Stand.
Zw. 12 sch. op: 2, 7, 10, 12, 13, 16, 18, 20,
22, 25, 28, 41 en dam op 47.
W. 15 sch. op: 11, 21, 23, 26, 27, 29, 31, 32,
33, 34, 37, 39, 40, 43, 46.
Oplossing.
1. 40—35 1. 28 19
2. 32—28 2. <*1 23
3. 46—41 3. 47 36
4. 21—17 4. 12:32
5. 35—30 5. 36 27
schreef als Edmund Gray, pleegde hij in het
minst geen bedrog jegens Edward Dering."
„Maar er moet toch een overgang zijn tus
schen den toestand van waken en droomen,'
zei Athelstan; „tusschen het oogenblik dat
Edmund Gray wissels endosseert en Edward
Dering brieven schrijft en overdrachten re-
gelt voor zijn client, zichzelven, dan wel te
verstaan!"
„Ik heb hem in zulk een toestand gezien,"
zei George. „In den tijd, toen ik het nog
niet anders dan voor een voorbijgaande her-
senstoornis hield, die hem zoddanig verdiept
deed zijn in gedachten, dat hij niet in staat
was, iets te onderscheiden. Hij was dan ze
ker aan het uitvoeren van opdrachten van
Edmund Gray, of hij was Edmund Gray, die
voor zichzelven handelde. Checkley fluisterde
mij in, dat ik hem niet storen zou: Hij had
zijn chef al dikwijls zoo gezien."
„Ik zag," zei Elsie nu weer, „dat Edmund
Gray de waanzinnig-geworden mr. Dering
was, en dat hijzelve en niemand anders
de bewerker was van al die vervalschin
gen. Steeds ben ik er toen op uit geweest, de
zachtste wijze te bedenken, waarop we hem-
zelven konden brengen tot ontdekking van
de waarheid. *Daar ben ik nu veertien dagen
lang mee bezig geweest. Beide Zondagen heb
ik al doorgebracht in gezelschap van den
vriendelijken ouden man. Hij is vol gedach
ten, die hij tot uitvoering brengt en waar hij
je ook van vervult, tot je den ochtend daarop
tot de ontdekking komt, dat ze een droom
waren. Ik heb groote genegenheid voor hem
opgevat en had een heerlijke veertien dagen.
Ik was enkel maar bang," dat hij zichzelve
weer zou worden, wat waarschiinlijk hoogst
onaangenaam voor hem zou zijn geweest."
6. 30—24 6. 19 30
7. 43—38 7. 32:43
S. 39 48 8. 30 28
9. 26—21 9. 23 34
10. 21 1 10. 167
11. 1:40!
In het V. A. D. wordt thans een hoogst bo-
langrijke vierkamp gespeeld tusschen de hee
ren B. Springer, R. C. Keller, A. K. W.
Damme en Haye. Elk ontmoet den ander vier-
maal. Pas in de vijfde ronde is de eerste be-
slissing gevallen. In de eerste vier ronden
weiden alle partijen remise. Het eerste slacht-
offer was Springer, wat zeker niemand ver-
wacht had. Hij verloor van Keller. Nadere
bijzonderheden zijn thans nog niet bekend.
De volgende combinatie is niet ingewik-
keld, maar blijft uiterst leerzaam. Zij kan in
verschillende varianten voorkomen.
Zw. 12 sch. op: 7, 8, 9, 11, 12, 15, 16, 17,
19, 20, 21, 25.
W. 12 sch. op: 22, 28, 32, 33, 34, 37, 38.
39, 42, 43, 45, 48.
Wit speelt hier:
1. 22-18 1. 12:23
2. 34—29 2. 23:34
3. 39 30 3. 25 34
4. 28—22 4. 17 39
5. 38—33 5. 39 28
6. 32: 1
De stand hieronder is van den Eranschm*#
Esteve.
Zw. 11 sch. op: 12, 13, 15, 16, 17, 21; 25,
26, 27, 35, 36.
W. 10 sch. op: 24, 29, 30, 33, 37, 42, 44.
47, 48, 50.
Wit speelt:
1. 24—20 1. 25:23
2. 33—29 2. 15 33
3. 37—31 3. 26 37
4. 42: 11 4. 16: 7
5. 44—40 5. 35 44
6. 50 26!
„En heb je er een manier op gevonden,
Elsie?"
„Ik geloof van wel. Vooreerst ben ik tot de
ontdekking gekomen, dat, zoolang hij maar
omringd is door dingen, die hem aan Ed
mund Gray herinneren, hij dan ook Edmund
Gray blijft. En dan heb ik uitgevonden, dat
ik zelfs op zijn kantoor en wanneer hij zijn
papieren voor zich heeft, hem in Edmund
Gray kan veranderen."
„Je bent een tooverfee Elsie!"
„Ja, dat is zoo!" meende George. „Je ziet,
wat ze van mij gemaakt heeft, al lang gele
den, en ze heeft me toch nooit weer in mijn
vorigen toestand teruggetooverd
„Ik heb er ook mijn gedachten over laten
gaan," zei Athelstan. „Voor onze doeleinden
zou het voldoende wezen om de identiteit te
bewijzen van Edmund Gray en Edward De-
ring. Die verklaart de gelijkheid van hand-
schrift van de brieven en van het endosse-
ment. Dat mijn commissionnair zich den mas
herinnert, kan ook slechts strekken ter beves-
tiging van het feit, dat de man den wissel
voor zichzelven heeft geind, onder een ande
ren naam. Die identiteit verklaart ook de aan-
wezigheid van de banknoten in de safe. Alle
brieven die zijn makelaar van hem ontving,
waren dus geschreven: door hemzelven en
voor zichzelven. Toch doet zich weer een
moeilijkheid voor: Ik kan mij begrijpen, hoe
Edward Dering meende, dat hij Edmund
Gray was omdat ik dit gezien heb, maar
ik kan mij niet begrijpen, dat Edward De-
ring zich beschouwde als den zaakwaarne-
mer van Edmund Gray en dat hij schreef op
diens lastgeving."
(Wordt veryolgd),
V///-"/, Ml