JllJtmaarsche Gourant
jaar.
Scbaakrubriek.
mzmi mm
Itm
Handerd nagsn sn Wiitfigsti Jaargang,
~~FEU1 ilJETON!
Onrechtmatig bezit,
m Wm
m ill
No. 130
1927
%aterelasr 4 Jiani.
Wie het voorrecht heeft gehad, eens een
kijkje te kunnen nemen bij de ontzaglijke
werken, die vereischt zijn voor de kolossale
nieuwe zeesluis in het Noordzeekanaal bij
IJmuiden, wie gewandeld heeft in die enorm-
diepe kolk, waardopr men binnen korten tijd
de grootste oceaanstoomers ter wereld zal
kunnen schutten, wie van dien grooten arbeid
daar een indruk heeft gekregen, zal zeker
verbaasd gestaan hebben bij het aanschou-
wen van den voortgang, welke de techniek in
deze eeuw heeft gemaakt. En wanneer wij
dan hetgeen in onzen tijd op het gebied van
sluizenbouw gebeurt, gaan vergelijken bij
vroegeien tijd, dan kunnen wij constateeren,
dat de prestaties toch wel met reuzenschreden
voortgegaan zijn.
Het is daarom misschien wel aardig, eens
ma te gaan, hoe in de dagen van weleer een
sluis werd gebouwd en als voorbeeld daar-
yan zou ik willen kiezen den bouw van de
ioude zeesluis van de Zijpe, de sluis waardoor
!het belangrijkste deel van dien polder het
yvater uit de Groote Sloot direct op de Zui
derzee loosde en dus de sluis, waaraan het
jtegenwoordige dorpje Oudesluis zijn naam
(te danken heeft gehad. Men denke zich daar-
bij den toestand in, dat de tegenwoordige
?Anna Paulownapolder nog niet bestond en
'dat de golven van de Zuiderzee nog klotsten
'tegen de Zijpsche zeedijiken, van de Wierin-
tgerwaard tot aan de duinen bij Callantsoog
{Groote Keeten). Op deze plek en aan het
einde van den z.g.n. Slijkerdij.k had de polder
de Zijpe sinds 1564 een sluis ingericht, waar-
toe het recht was verleend op den 2en
ijanuari van dat jaar door Koning Philips
van Spanje.
Dat toenmalige bouwwerk was aanvanke-
lijk geheel uit hout getimmerd geweest- Het
had1 geringe afmetingen en voldeed bijgevolg
slechts aan matige eischen van scheepvaart-
verkeer. Trouwens, scheepvaartbelangen
waren niet het hoofddoel geweest, waarvoor
de sluisaanleg had plaats gehad. Het eerste
doel was en bleef hier een behoorlijke uit-
watering voor den polder te verzekeren; iets
wat door een polder nooit verwaarloosd
jnag worden.
Van hout waren oorspronkelijk alle slui
zen in ons Noorderkwartier; groot in ge-
tale kwanien zij daar voor. Doch hoemeer de
oemaling door middel van motens in de late
Middeleeuwen haar intree deed, hoemeer men
het getal sluizen allengs zag verminderen.
Een groot aantal Heine sluisjes, duikers, ver-
laten of hoe ze meer mogen heeten, maakte
plaats voor een groote technisch betere en
doelmatige sluis, wel'ke verandering in menig
geval oorzaak was van een goede afwatering.
Vooral het Hoogheemraadschap van de Uit-
waterende Sluizen in Kennemerland en West-
Friesland, opgericht krachtens octrooi van
Keizer Karel V, d.d. 17 Dec. 1544 heeft op dit
gebied door de eeuwen heen veel hervormin-
gen gebracht en het heeft eenheid di'k-
wijls weten te brengen daar, waar tallooze
tegenstrijdige particuliere belangen naast el-
kander een goede orde maar al te zeer ver-
Jiinderden.
Op het einde van de 16e Eeuw waren ook
de grootere sluizen nog doorgaans van hout
Legden de Waarschappen en de Dijkgraaf
van Geestmerambacht in 1557 aan het einde
van de Langereis een nieuwe schutsluis (die
vier binten langer was dan de vorige en
voorzien was van buiten met twee schot-
deuren en van binnen met twee slagdeuren)
zij was van hout, zooals de quitantie, wel'ke
zij daarvoor teekenden (blijkens het protocol
van den notaris Frans van Teijlingen te Alk-
maar d.d. 6 Dec. 1557) ons komt vertellen
ook nog in 1597, het jaar waarin de Zijpe
definitief is bedijkt, dacht men er niet aan om
de groote Zijpsche zeesluis in steen te gaan
aanleggen.
Deze laatstgenoemde sluis, waarvan ik
•hier de geschiedenis eens meer nauwkeurig
wil beschouwen, werd toen in 1597 dus in
hout hersteld. De „herstelling" zal wel meer
een nieuwe opbouw zijn geweest, want 11a
de lotgevallen, die de sluis sedert den tijd
van Alkmaars beleg had doorgemaakt, zal
er wel weinig meer dan een kaal geraamte
zijn blijven staan. Imrners, toen de Span-
jaarden het beleg voor onze stad geslagen
Naar het Engelsch van Dorothea Gerard.
Door Mr. G. Keller.
89
„Ik zal er om moeten schrijven," stamelde
Katya, weder denkend aan de papieren, die
zij boven in haar lessenaar had en ze weder
verwerpend.
„Dan denk ik, dat je de toestemming noo-
dig hebt van je voogd, daar je natuurlijk nog
minderjarig bentje hebt toch een voogd?"
„ileker
„Zou je denken, dat hij bezwaren maakte?"
„Welneen, dat denk ik niet."
„Je zult hem dus dadelijk schrijven, niet
waar?" Als je zijn toestemming in den zak
hebt, dan kunnen er geen moeielijkheden meer
gemaakt worden, noch van burgerlijke noch
van kerkelijke zijde, daar jullie van hetzelfde
geloof zijn."
Katya zei geen woord, hoewel het bewust-
ijn van een nieuwe moeielijkheid haar het
■loed naar het hoofd had gejaagd. Maar die
moeielijkheid was niet onoverkomelijk. Op dit
©ogenblik kreeg een onbestemd besluit een
vasten vorm, het was het rijpen van een zaad-
je, dat reeds was gezaaid in de dagen van
weleer, toen zij de bladzijden van het oude
febedenboek te Lubynia placht door te kijken.
ij was reeds volkomen vertrouwd met het
ceremonieel van de Katholieke kerk, daar het
•en deel van de komedie vormde, welke zij
•peelde, dat zij des Zondags trots de protes-
ten van Malania, naar de Katholieke kerk
ffing- Zij wist, dat voor bekeerlingen de weg
F
fe!
hadden, heeft Sonoy, de Gouverneur van het
Noorderkwartier, die te Schagen op bet slot
resideerde, een plannetje uitgedacht, om on
zen erfvijand te tracteeren. Zooals bekend,
wilde hij daartoe bet water te baat nemen en
met de uitvoering van zijn inundatieplan
belastte hij o.m. den Alkmaarschen landmeter
Adriaen Anthonisz, die bevel kreeg de Zijp
sche zeesluis te openen om met den opgeko-
men vloed het water op de Zijpe te doen
stroomen en dan de sluis weer ,'toe tpalen",
dus met palen te sluiten, opdat het water als
in een kom staande niet weg zou kunnen
Nog datzelfde jaar braken de stormen
echter de dijken van de Zijpe en sedert kwam
de polder tot het jaar 1597 toe met de zee
gemeen te liggen. Dat de zeesluis hierbij dus
schade heeft opgeloopen, laat zich wel den
ken!
In de eerste maanden van de hervatte in-
dijking, n.l. reeds in Januari 1597, leverden
Maerten Pietersz. van der Mey, de beroemde
Alkmaarsche stadstimmerman uit den tijd
van het beleg en een zekere Jan Claesz bij
het college van Hoofdingelanden van de Zijpe
een bestek voor de nieuw te bouwen zeesluis
in.
De gebruikelijke kosienberekening werd ge
maakt, er werden deskundigen gehoord en
reeds op 11 Februari werd de besteding te
Alkmaar gehouden binnen het Huis van ge-
mak, een herberg op den Dijk. Gerrit Dircksz.
van der Does, timmerman, nam het werk op
zich voor 4600, een voor die dagen
niet onaanzienlijik bedrag. (Notulen Zijpe;
waaraan ook het meciendeel van hetgeen
volgt, is ontleend.)
Jarenlang hield de sluis zich goed en er
k'wamen geen klachten in, maar toen zij een
25 jaar had gelegen, rezen er voortdurend
bezwaren tegen het houten maaksel, dat
blijkbaar niet tegen de zee en den storm was
opgewassen. De vergadering van Hoofdin
gelanden bepaalde daarom op 14 April 1627
eens t. z. t. een beslissing te nemen, hoe met
de sluis te handclen. Wel waren er ook stem-
men opgegaan voor den bouw van een
nieuwe sluis op een andere plaats, doch
voorloopig besloot men alles nog eens aan
te zien.
Intusschen werd de toestand langzamer-
hand onhoudbaar en dus besloot het polder-
bestuur onpartijdige sluismakers te ontbie-
den, die mcesten verklaren of het nog aan-
ging met de reparation van het oude werk
voort te gaan. Als zij beslistcn, dat het zoo
niet langer kon, dan zou er worden inge-
grepen. (Notulen 18 Jan. 1628). En om die
goede deskundigen te kunnen krijgen, wend-
de men zich tot den invloedrijken Amster-
damschen burgemeester Jacob de Graeff
Dircksz, die juist het jaar tevoren Hoofd-
ingeland was geworden (zie Ellas „De Am-
sterdamsche Vroedschap" I, bl. 266), of hij
tegen 15 Juni den sluismaker van Amster
dam en dien van Gouda wilde verzoeken naar
Alkmaar te komen, om dan den daarop vol-
genden dag op de Zijpe den toestand van de
sluis eens in oogenschouw te nemen.
Het werd Augustus eer de autoriteiten ge-
legenheid1 kregen hunne inspectie ter plaatse
te verrichten, maar toen heeft men dan ook
bepaald, dat de sluis zoti worden hersteld.
De harde storm van 6 Februari 1629 zal de
oude wrakke sluis geen goed hebben gedaan
en daarom werd in de groote jaarvergade-
ring kort daarop de aanwezige regenten
eens goed op het hait gedrukt toch Voora!
aan de sluis de noodige aandacht te willen
wijden.
Eindelij'k werd op dc jaarvergadering van
1630 overeengekomen, dat de nieuwe sluis
van steen vervaardigd zou worden. Tegen
Pinkster zou men behalve de heeren Hoofd
ingelanden ook twee meesters sluismakers,
n.l. Willem Jansz Benningh" en den schout
van Spaarndam schrijven om de definitie-
ve plannen te beramen. De heeren verschenen
en zij stelden vast zoo gauw mogeiijk een
steenen pijp te leggen in de nabij gelegen
toenmalige Zijpsc/ie duikersluis. on een
wijdte van 16 voet, voorzien van twee paar
,,suffisante" dteuren en nog een stevige schot-
deur er bij, welke nog liefst met een dam van
„slicker" verzekerd mcest om op alles voorbe-
reid te zijn. Daarna zou men dan het groote
werk van de zeesluis kunnen beginnen en er
zou intusschen gelegenbeid bestaan om de
benoodigde materialen op te doen.
Terstond toog men dus met de meesters
sluismakers aan het becijferen van het bestek
van dc Duikersluis. Al stond het plan nu
oogensc'hijnlijk vast, toch bleef men aarzelen,
of men nog niet beter handelen zou door de
groote sluis te verplaatsen en met de sluis
makers werd in de maand Mei nog weer eens
een inspectiereisje ondernomen. Maar het ge-
nomen besluit bleef in stand en op 3 Augus
tus besloot men zoo snel mogeiijk de aanbe-
niet moeielijk werd gemaakt in dit land en
wilde van die gelegenbeid gebruik maken,
zelfs onmiddellijk. Dienzelfden avond nog
bracht Katya een bezoek aan den ouden pries-
ter, dien zij zoo vaak voor het altaar had
gezien, en nog voor het Zaterdag was, mocht
zij de overtuiging in zich omdragen, dat er
ten minste een hinderpaal voor haar geluk
uit den weg was geruimd.
Maar de overige bleven nog over, hinder-
palen en moeielijkheden, waartoe zelfs Ma
lania Petrouwna was te rekenen
„Heb je het al aan hem verteld?" vroeg
deze na de onvermijdelijke scene.
„Wat verteld, matoushka?"
„Wel, dat jij bent, die je bent, en niet
iemand anders."
„Nog niet, maar ik zal het hem Zondag
mededeelen. Maar denk er om, matoushka,"
liet zij er met nieuwen angst vervuld op vol-
gen, „ik zelve moet het hem vertellen, en nie-
mand anders. Zoolang ik je niets naders zeg,
blijf ik Panna Sagorska, denk er wel om!"
De Zaterdag kwam, gevreesd en verlangd
tevens. Honderden manieren waren overwo-
gen en honderden toespraken waren bedacht.
Na een slapeloozen nacht stond zij op met
zware oogen en in angstzweet badend. Als
dit eens de dag was waarop zij hem voor de
laatste maal zag! Maar bij het eerste gezicht
van haar verloofde weken alle zorgen van
haar, zij gevoelde zich machteloos, vol van
blijdschap over zijn komst. Zelfs nog voor zij
zich had losgemaakt uit zijn eerste omhel-
zing, was zij vast besloten, dat zij hem nog
niets zou zeggen, vandaag niet en morgen
ook niet. Het zou veel gemakkelijker zijn hem
te schrijven. Ze begreep thans niet, dat zij
daar niet eerder aan gedacht had. Bij het
schriiyen kon je de goede argumenten veel
steering fe houden van het vlngerling, de be-
schermingskade welke buiten de sluis om
werd gelegd teneinde het werk ongestoord te
kunnen uitvoeren. Dijkgraaf en Heemraden
ontvingen opdracht om „sieen, calck en
sament" in te slaan om er in het volgena
voorjaar op bedacht te zijn intijdls een aan-
vang te maken.
Zoo deed men van allerlei beuoodigdheden
op: Claes Jan Bruijnincx moest zorgen voor
2000 „masten", wij zouden zeggen „heipa-
len" In Januari ging men met „seeckere
steencopers wonende tot Amsterdam" aan 't
onderhand'elen over den iprijs van goede
blaeuwe naempse steeri", maar de koop lukte
daar niet en dus zou men naar Dordrecht
doorreizen om daar verdere besprekingen te
voeren, toen de Heeren zich' bedachtende
'Namensche steen vroor zoo gemakkelijk stuk
en dus kwam het meer gewenscht voor om
„bentemer" (d. w. z. „Bentheimer") steen
aan te schaffen, wat dan ook geschiedde. In
dezelfde maand trokken er ook Heeren naar
Hoorn en Medemblik om het benoodigde hout
in te koopen dat voor de afwerking van de
sluis moest dienen.
En de regenten gingen bovendien over tot
het treffen van voorzorgsmaatregelenhet
vingerling werd gesloten en aan de buiten-
zijde werd het verstevigd met een krammat
van stroo. Aleer men zich aan het werk zette
werden er nogmaals twee deskundige sluis
makers gehoord, nl. W. J. Benningh, dien wij
reeds aantroffen en „Mr. Dancker van Am
sterdam.". Laatstgenoemde was Cornells
Danckerts, stadsmeestermetselbaas, een van
de eerste architecten aldaar. Daarna werd
vastgelegd, dat de sluis zou worden gemaakt
op een wijdte van 24 voet met 100 voeten
schutkolk; de lengte van de vleugels zou naar
evenredigheid zijn en de diepte 2 voet lager
dan de oude bodem was geweest.
Nogmaals versterkte men het vingerling:
het ging zoo secuur, dat er zelfs stormzeilen
moesten aanrukken waarvan de Alkmaar
sche hoofdingeland burgemeeste: J. P.
Stoop, die zeilmaker was, d:e leverantie kreeg.
Met nauwgezetheid werd op deze wijze ahes.
in de puntjes verzorgd, ja zelfs men besloot
an April, dal er we'kelijks een Heemraad op
het werk aarwezig zou zijn om overal op te
letten en om de rekening te boeken. Daarom
huurde men een bed en dekens en voor de
lafenis was men er op bedacht„twee
tonnen maerts bier in te legge 1
Onze voorouders gingen niet over het ijs
van een nacht, want in Mei wijzigde men het
plan weer en men besloot de sluis wat verder
zeewaarts te brengep op voorslag van W, J.
Benningh, die gedurende het heele werk als
architect fungeerde. Nog meer probeerde
men te tornen aan de eenmaal vastgestelde
plannen: zoo wilden en'kele Hoofdingelanden
de breedte veranderen maar hunne poging
mislukte. Wel werd het plan nog wat uitge-
breid want in Juli besloot het college nog tot
het aanbrengen van twee ebdeuren.
In Januari van 1632 was het werk gereed;
het vingerling werd weggenomen; de tim-
merlieden en metselaars werden „vereert"
met -80.voor „drinckgelt oever het rech-
ten van de meijeboom van de Sijpse sluijs."
Ook Benningh ontvipg z'n honorarium even-
als Dirck Cornelisz houtkooper aan de sluis,
die „bij nacht en ontijden" goeden dienst had
gedaan.
Nog steeds herinnert aan die dagen een
versje op de Zijpsche sluis, dat ons vertelt
van architect Benningh en over Burgemeester
de Graeff, die als eerste-steenlegger blijkt fe
zijn opgetreden. Met luidt a'idus:
ALS DUYSENT EN' S'ES HONDERT
[YAER
„EN DARTICH EEN GEKOOMEN
[WAAR
„DOEN OCEAE'N ONS DRAYGDE FEL
„LAYD IACOB VAN DEN GRAVE WEL
„AEN MYN DEN ALDEREERS'TEN
[STEIE'N
,.MAER' BENNINGH MYN VOLTROCK
[METEEN."
Lang hield deze sluis zich staande en na-
d'at zij een minder ingrijpende restauratie
had ondergaan in 1711 b^loten de regenten
van de Zijpe weer tot een vernieuwing in
1764. Dat alles op te halen en te vertellen
hoe het toen geschiedde zou te veel plaats-
ruimte vorderen en ik wil daarom volstaan
met de mededeeling van de herinneringen aan
de laatstgenoemde voorziening. Men ziet
thans nl. nog op de sluis tweemaal het Zijp
sche wapen'(de zwaan) en de jaartallen
1764 en 1765. Behalve deze teekens is tijdens
het herstel van die jaren weer een gedlicht
aangebracht, daar men natuurlijk niet wilde
onderdoen voor hetgeen de voorgangers van
1631 gerijmd hadden! Zoo leest men thans
ncg in het midden van de sluis op een steen
beter kiezen, en daardoor zou er ook veel meer
tijd zijn voor het bekoelen van zijn toorn al-
vorens zij elkaar weer zouden ontmoeten Op
die wijze zou de gelukkige Zondag ook niet
bedorven worden.
En het was een gelukkige Zondag, de ge-
lukkigste, dien zij ooit had beleefd. Eerst toen
het geluk bijna ten einde was, op het oogen-
blik van afscheid nemen, gevoelde zij zich
weer beklemd Zij stoncien in den door alien
verlaten salon afscheid van elkaar te nemen.
Hij had haar eenmaal gekust en toen nog
eens en weer eens, toen zij zich in "een plotse-
lingen aanval van angst in zijn armen wierp,
zich tegen hem aandrukte, en bevend haar
gelaat tot hem ophief.
„Zweer me, Tadeusz, zweer me!" riep zij
hijgend, „dat je mij nooit zult verlaten, dat
nooit iets tusschen ons zal komen te staan!"
„Katya, mijn lieveling, welke woorden!
Welke gedachten! Ik zou liever duizendmaal
mijn leven verliezen!"
„Maar zweer het, zweer het!" smeekte zij,
met zonderling vertrokken gelaat. „Als je
niet zweert, Tadeusz, besterf ik het!"
„Welnu, ik bezweer het jebij onze
liefde, Katya, maar ik begrijp niet wat
„Je zult het eenmaal begrijpen!" fluisterde
zij bijna onhoorbaar, toen zij in een soort van
plotselinge uitputting in zijn armen bleef lig
gen. Zacht kustte hij haar gesloten oogledien,
verward en een beetje ongerust, intusschen
enkel voor haar gezondheid. Tot nog toe had
hij haar niet beschouwd als iemand die nel-
ging toonde voor zenuwfoevallen.
Den volgenden dag werd de brief geschre-
ven en zelfs gefrankeerd, maar niet op de
bus gedaan. Na uren van ingespannen pein-
zen was zij besloten hem niet per post te zen-
den, maar hap zelve ter hand' te stellen bij
„EK BEN HE'RNIEUT INT VIER EN
[VYF EN BEST I GST JAAR
„VAN D'E ACHTIENDE EEUW MYN
TRITS BAAS TIMMERLIEDEN WA'R'EN
„JAN VAD'ER PIETE'R TYSZ COR'N'ELIS
rnF'FI FN 'T PAAR
„CORNELIS ARIESZ EN KLAAS HOEK
[MYN METZELAR'EN."
„IOHANNIES SMIT STEENHOUDER".
Alkmaar, 30 Mei 1927.
Mr. J. BE'LON'JE
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
'Partij ges'peeld in de Hoofdklasse van den
Nat. Schaakwedstrijd op Hemelvaartsdag te
Alkmaar.
Wit: „Raads'heer". Zw. N.
1. Pf3 Modern!
1c5
2. b4!? cb4
3. di4? Zwart heeft de klok hooren lui-
den enz. Inderdaad wordt
dit gambiet 1. Pf3 c5 2.
b4 wel gespeeld. Is zelfs
op meestertournooien ge
speeld. Is zeer aanbeve-
velingswaardig voor si-
multaanspelers, maar is
als elk gambiet uit den
booze; had wit nu nog
vervolgd met 3. a3 ba3 4.
La3, dan had hij ten-
minste kans om door
spoedige ontwikkeling een
equivalent te krijgen voor
zijn geofferde pionnen.
Maar wit speelt zonder
systeem verder.
e6
d'5? ed5
Dd5 Pf6 Zoo krijgt zwart ontwik
keling inplaats van wit.
Db3 Le7
a3 Pc6
ab4 Pb4
Pa3? Wat moet dit paard daar?
Beter was La3 en Pc3.
i Pc6
Dit lijkt tempoverlies, in
derdaad is't een valstrik.
Zwart vermoedt, dat wit
spelen wil Pc4 en Pb6!
nadat Pb4 verjaagd is,
ten minste Wit dacht
hier ongeveer 20 minuten.
Was nu niet 10. Lb2 of Lf4
beter? Imrners Wit weet
niet wat te doen.
00 Nu staat zwart prachtig
en is klaar voor den aan
val.
Pe4. Nu komt na 11. Pb6,
waarvoor zwart vreesde,
11Lb4J
Weer doet wit wat zwart niet
verwacht. Maar tammer
spelen bestaat niet. Dat
is geen gambietstijl.
- Pc5
Dbl. Pd3. (L. en D. in combinatie
kunnen g -^rr'ijk wor
den).
cd3 Ld4t
I<e2 Te8
Lc3. Noodig voor den vol-
len. Nu gaat» hij stellig
en zekai verloren.
Lc3. Noodig is voor den vol
genden zet.
Ta3 Pd4t
Kfl Pf3
TcT Ph2f
Ke2 Wit wil na Thl een aanval op-
zetten op g7.
d'5! dreigt van alles.
T!il Dc7!! Hierop had zwart niet
gerekend. Nu is er min-
stens een stuk verloren.
't Eenige wat wit nu nog
heeft is D'b5. Hierop zou
zwart antwoorden Le6 of
Ld7
g3 Dit ic onmiddellijk fout.
Lg4f
Kel Pf3
Kfl dc4
Tc4 Dd7
Tf4 Wit heeft geen goede zetten
meer.
Dc6! dreigt 27. Pd2 28.
Ld2 Dh8 en Damewinst.
27. e4 enige zet maar; u is wit's laat
ste hoop ml. de aanval op
Ii7 met T. en D. in rook
vervlogen.
27h5
28. Kg2 Pd4
10. e3
10.
II. Pc4.
12. I d3
12.
13.
14.
15.
16.
16.
17.
18.
19.
20.
20.
21.
22.
22.
23.
24.
25.
26.
26.
Hallo! Ik wist niet, dat je getrouwd
(Le Eire).
29. f3 Zie zoo denkt wit: Ik heb je,
maar hij rekende weer
buiten den waard.
Zwart had dit berekend.
29g5!
30. fg4 gf4
31. Th5 Dc2f
32. Dc2 Pc2
33. Lf4 Pelf
34. Kfl Pd3
35. Lh6 Wit probeert nog wat maar dan
had hij beter gespeeld
Lg5 en Lf6
35Te5 om hem ook nog de laat
ste kans te benemen.
36. Th3 Te5
37. Ld2 (dreigt Lc3 en Th8)
37Tc8
38. g5 Tc2
39. g3?? Wit geeft op. Na Td2 dreigt
Tel mat.
Een door wit slecht gespeelde partij.
Oplossing No. 149 van F. B. Feast (Br,
Ch. Magazine).
Wit: Ka2 Dg4 Lb5 en g3 Pa4 en c8.
Zwart: Kd5 Te6 Pb2.
1. La6. Tab: (a5 enz.) 2. Pe7 mat.
1. Te4 2. Dd7 mat.
1. T. anders 2. Lb7 mat.
1. Kc6 2. De6 mat.
i. Pc5 2. Dc4 mat.
Tempo-tweezet met variantenwinst (Kc6)
en matverandering (Te3 enz. Pf6 mat! Te3
enz. Lb7 mat!)
Zeer mooi van opstelling.
Goede opl. ontvangen van den heer D. de
Boer te Alkmaar.
am 1
i mm
abode tgh
Probleem No. 151 van J. W. Abbott.
111. London News 1886.
Zwart (4)
Wit (7)
V eft mat in 2 zetten.
EINDSP'EL.
Zwart: Blackburne.
gelegenbeid van zijn bezoek op aanstaanden
Zondag, en wel op het oogenblik van zijn
vertrek. De angst voor een definitieve schei-
ding, de vrees, dat hij niet meer zou terug-
keeren, zelfs niet om haar te berispen, had
opnieuw de overwinning behaald. De gan-
sche week lag de gesloten brief in haar lesse
naar. Des Zondags in den vroegen ochtend
stak zij hem in haar zak om hem er den gan-
schen dag in te houden, wachtende op een
gunstige gelegenheid, om ten slotte er weer
uit gehaald te worden gekreukt en verfrom-
meld, maar nog altijd ongeopend. Was haar
de moed weer ontzonken, of had zij door de
ontroering van het afscheid heelemaal niet
aan den brief gedacht? Zij zou het zelve niet
hebben kunnen zeggen.
Er brak nu voor haar een periode aan, zoo
als zij nog nooit had beleefd, en die vreemd
was aan haar karakter. De liefde maakte van
haar iets wat zij nog nooit was geweest: een
zedelijke lafaard. Vergeefs peinsde zij over
mogeiijke middelen om aan het gevaar te
ontkomen, dat, zooals zij zilh zeer wel be-
wust was, met elken dag van uitstel grooter
werd, zij miste den moed om alles op een
worp te zetten. Lubynia en haar oorspronke
lijk plan waren geheel uit het oog verloren.
En toch o ironie van het lot! zou wel-
licht op die rots haar leven schipbreuk lijden!
In de eerste plaats zou zij het vuur van zijn
toorn moeten trotseeren, zou zij harde woor
den moeten hooren van die lippen, welke van
zooveel liefde getuigd hadden. Maar ook, en
dat was het ergste, zou zij zijn booze blik
ken hebben te doorstaan. Zij was het meest
bevreesd voor de mogelijkheid, dat op zijn
zoo mooi voorhoofd zich de diepe sporen
van verdriet zouden vertoonen. De gedachte
aan de wijze waarop hi} haar met gefronst
b c d e f g h
Wit: Fritz.
Er volgde:
1Pg6—h4!
2. Oh6—f6t! Kh8gS
3. Te6Xc7 Tb2Xg2+
4. Kh2—hi Tg2—glf
Remise door eeuwig schaak.
voorhoofd zou aanzien, begon haar een
soort van obsessie te worden, doordat haar
zenuwen er door overstuur geraakten.
„Nog niets gehoord uit Moskou?" was
elke week zijn eerste vraag, welke Katya met
onbestemde opmerkingen over den ongeregel-
den postdienst in deze onrustige tijden, d<
vrtraging door de censuur enz. beantwoord
de. Maar inderdaad had zij reeds antwoorci
van haar voogd alsmede alle benoodigde
stukken. Zij lagen veilig onder haar benis
ting, enkel wachtend op het oogenblik waar
op zij van Tadeusz" lippen zou hooren, of
zij al dan niet noodig zouden zijn.
En Kazimira verzwaarde onbewust nog
meer dan hij haar marteling.
„Maar het is nog niet de lste October",
zei Katya eens, toen haar het vuur erg nauw
aan de schenen werd gelegd. „Vo6r hij wg-
gaat, is het al lang gebeurd."
„Jawel, maar het moet gebeurd zijn voor
ik ga!" zei Kazimira met haar zwakke stem,
met iets sluws in haar verwrongen glim-
lachje.
„0, Kazimira, zeg dat toch niet! Ik kan
dat niet hooren!"
En zij barstte in tranen uit, tot verbazing
van haar vriendin.
De spanning begon haar te machtig te
worden. Kazimira had reeds meenen op te
merken, dat haar gezondheid niet zoo schitte-
rend was, dat haar oogen niet meer zoo hel-
der stonden. En dat juist nu, nu zij zich kon
koesteren in de stralen van haar geluk! Kazi
mira begreep er niets meer van.
Er brak nu een andere periode aan, Haar
angst werd minder knagend, kreeg het karak
ter van lusteloosheid, er ontstond een neiging
tot lijdzaamheid, de dingen ovxer hun kant
te laten gaan, ia plaats van ze uit te lokkem
(Wordt vervolgd.)