JllJtmaarsche Gourant jaar. Scbaakrubriek. mzmi mm Itm Handerd nagsn sn Wiitfigsti Jaargang, ~~FEU1 ilJETON! Onrechtmatig bezit, m Wm m ill No. 130 1927 %aterelasr 4 Jiani. Wie het voorrecht heeft gehad, eens een kijkje te kunnen nemen bij de ontzaglijke werken, die vereischt zijn voor de kolossale nieuwe zeesluis in het Noordzeekanaal bij IJmuiden, wie gewandeld heeft in die enorm- diepe kolk, waardopr men binnen korten tijd de grootste oceaanstoomers ter wereld zal kunnen schutten, wie van dien grooten arbeid daar een indruk heeft gekregen, zal zeker verbaasd gestaan hebben bij het aanschou- wen van den voortgang, welke de techniek in deze eeuw heeft gemaakt. En wanneer wij dan hetgeen in onzen tijd op het gebied van sluizenbouw gebeurt, gaan vergelijken bij vroegeien tijd, dan kunnen wij constateeren, dat de prestaties toch wel met reuzenschreden voortgegaan zijn. Het is daarom misschien wel aardig, eens ma te gaan, hoe in de dagen van weleer een sluis werd gebouwd en als voorbeeld daar- yan zou ik willen kiezen den bouw van de ioude zeesluis van de Zijpe, de sluis waardoor !het belangrijkste deel van dien polder het yvater uit de Groote Sloot direct op de Zui derzee loosde en dus de sluis, waaraan het jtegenwoordige dorpje Oudesluis zijn naam (te danken heeft gehad. Men denke zich daar- bij den toestand in, dat de tegenwoordige ?Anna Paulownapolder nog niet bestond en 'dat de golven van de Zuiderzee nog klotsten 'tegen de Zijpsche zeedijiken, van de Wierin- tgerwaard tot aan de duinen bij Callantsoog {Groote Keeten). Op deze plek en aan het einde van den z.g.n. Slijkerdij.k had de polder de Zijpe sinds 1564 een sluis ingericht, waar- toe het recht was verleend op den 2en ijanuari van dat jaar door Koning Philips van Spanje. Dat toenmalige bouwwerk was aanvanke- lijk geheel uit hout getimmerd geweest- Het had1 geringe afmetingen en voldeed bijgevolg slechts aan matige eischen van scheepvaart- verkeer. Trouwens, scheepvaartbelangen waren niet het hoofddoel geweest, waarvoor de sluisaanleg had plaats gehad. Het eerste doel was en bleef hier een behoorlijke uit- watering voor den polder te verzekeren; iets wat door een polder nooit verwaarloosd jnag worden. Van hout waren oorspronkelijk alle slui zen in ons Noorderkwartier; groot in ge- tale kwanien zij daar voor. Doch hoemeer de oemaling door middel van motens in de late Middeleeuwen haar intree deed, hoemeer men het getal sluizen allengs zag verminderen. Een groot aantal Heine sluisjes, duikers, ver- laten of hoe ze meer mogen heeten, maakte plaats voor een groote technisch betere en doelmatige sluis, wel'ke verandering in menig geval oorzaak was van een goede afwatering. Vooral het Hoogheemraadschap van de Uit- waterende Sluizen in Kennemerland en West- Friesland, opgericht krachtens octrooi van Keizer Karel V, d.d. 17 Dec. 1544 heeft op dit gebied door de eeuwen heen veel hervormin- gen gebracht en het heeft eenheid di'k- wijls weten te brengen daar, waar tallooze tegenstrijdige particuliere belangen naast el- kander een goede orde maar al te zeer ver- Jiinderden. Op het einde van de 16e Eeuw waren ook de grootere sluizen nog doorgaans van hout Legden de Waarschappen en de Dijkgraaf van Geestmerambacht in 1557 aan het einde van de Langereis een nieuwe schutsluis (die vier binten langer was dan de vorige en voorzien was van buiten met twee schot- deuren en van binnen met twee slagdeuren) zij was van hout, zooals de quitantie, wel'ke zij daarvoor teekenden (blijkens het protocol van den notaris Frans van Teijlingen te Alk- maar d.d. 6 Dec. 1557) ons komt vertellen ook nog in 1597, het jaar waarin de Zijpe definitief is bedijkt, dacht men er niet aan om de groote Zijpsche zeesluis in steen te gaan aanleggen. Deze laatstgenoemde sluis, waarvan ik •hier de geschiedenis eens meer nauwkeurig wil beschouwen, werd toen in 1597 dus in hout hersteld. De „herstelling" zal wel meer een nieuwe opbouw zijn geweest, want 11a de lotgevallen, die de sluis sedert den tijd van Alkmaars beleg had doorgemaakt, zal er wel weinig meer dan een kaal geraamte zijn blijven staan. Imrners, toen de Span- jaarden het beleg voor onze stad geslagen Naar het Engelsch van Dorothea Gerard. Door Mr. G. Keller. 89 „Ik zal er om moeten schrijven," stamelde Katya, weder denkend aan de papieren, die zij boven in haar lessenaar had en ze weder verwerpend. „Dan denk ik, dat je de toestemming noo- dig hebt van je voogd, daar je natuurlijk nog minderjarig bentje hebt toch een voogd?" „ileker „Zou je denken, dat hij bezwaren maakte?" „Welneen, dat denk ik niet." „Je zult hem dus dadelijk schrijven, niet waar?" Als je zijn toestemming in den zak hebt, dan kunnen er geen moeielijkheden meer gemaakt worden, noch van burgerlijke noch van kerkelijke zijde, daar jullie van hetzelfde geloof zijn." Katya zei geen woord, hoewel het bewust- ijn van een nieuwe moeielijkheid haar het ■loed naar het hoofd had gejaagd. Maar die moeielijkheid was niet onoverkomelijk. Op dit ©ogenblik kreeg een onbestemd besluit een vasten vorm, het was het rijpen van een zaad- je, dat reeds was gezaaid in de dagen van weleer, toen zij de bladzijden van het oude febedenboek te Lubynia placht door te kijken. ij was reeds volkomen vertrouwd met het ceremonieel van de Katholieke kerk, daar het •en deel van de komedie vormde, welke zij •peelde, dat zij des Zondags trots de protes- ten van Malania, naar de Katholieke kerk ffing- Zij wist, dat voor bekeerlingen de weg F fe! hadden, heeft Sonoy, de Gouverneur van het Noorderkwartier, die te Schagen op bet slot resideerde, een plannetje uitgedacht, om on zen erfvijand te tracteeren. Zooals bekend, wilde hij daartoe bet water te baat nemen en met de uitvoering van zijn inundatieplan belastte hij o.m. den Alkmaarschen landmeter Adriaen Anthonisz, die bevel kreeg de Zijp sche zeesluis te openen om met den opgeko- men vloed het water op de Zijpe te doen stroomen en dan de sluis weer ,'toe tpalen", dus met palen te sluiten, opdat het water als in een kom staande niet weg zou kunnen Nog datzelfde jaar braken de stormen echter de dijken van de Zijpe en sedert kwam de polder tot het jaar 1597 toe met de zee gemeen te liggen. Dat de zeesluis hierbij dus schade heeft opgeloopen, laat zich wel den ken! In de eerste maanden van de hervatte in- dijking, n.l. reeds in Januari 1597, leverden Maerten Pietersz. van der Mey, de beroemde Alkmaarsche stadstimmerman uit den tijd van het beleg en een zekere Jan Claesz bij het college van Hoofdingelanden van de Zijpe een bestek voor de nieuw te bouwen zeesluis in. De gebruikelijke kosienberekening werd ge maakt, er werden deskundigen gehoord en reeds op 11 Februari werd de besteding te Alkmaar gehouden binnen het Huis van ge- mak, een herberg op den Dijk. Gerrit Dircksz. van der Does, timmerman, nam het werk op zich voor 4600, een voor die dagen niet onaanzienlijik bedrag. (Notulen Zijpe; waaraan ook het meciendeel van hetgeen volgt, is ontleend.) Jarenlang hield de sluis zich goed en er k'wamen geen klachten in, maar toen zij een 25 jaar had gelegen, rezen er voortdurend bezwaren tegen het houten maaksel, dat blijkbaar niet tegen de zee en den storm was opgewassen. De vergadering van Hoofdin gelanden bepaalde daarom op 14 April 1627 eens t. z. t. een beslissing te nemen, hoe met de sluis te handclen. Wel waren er ook stem- men opgegaan voor den bouw van een nieuwe sluis op een andere plaats, doch voorloopig besloot men alles nog eens aan te zien. Intusschen werd de toestand langzamer- hand onhoudbaar en dus besloot het polder- bestuur onpartijdige sluismakers te ontbie- den, die mcesten verklaren of het nog aan- ging met de reparation van het oude werk voort te gaan. Als zij beslistcn, dat het zoo niet langer kon, dan zou er worden inge- grepen. (Notulen 18 Jan. 1628). En om die goede deskundigen te kunnen krijgen, wend- de men zich tot den invloedrijken Amster- damschen burgemeester Jacob de Graeff Dircksz, die juist het jaar tevoren Hoofd- ingeland was geworden (zie Ellas „De Am- sterdamsche Vroedschap" I, bl. 266), of hij tegen 15 Juni den sluismaker van Amster dam en dien van Gouda wilde verzoeken naar Alkmaar te komen, om dan den daarop vol- genden dag op de Zijpe den toestand van de sluis eens in oogenschouw te nemen. Het werd Augustus eer de autoriteiten ge- legenheid1 kregen hunne inspectie ter plaatse te verrichten, maar toen heeft men dan ook bepaald, dat de sluis zoti worden hersteld. De harde storm van 6 Februari 1629 zal de oude wrakke sluis geen goed hebben gedaan en daarom werd in de groote jaarvergade- ring kort daarop de aanwezige regenten eens goed op het hait gedrukt toch Voora! aan de sluis de noodige aandacht te willen wijden. Eindelij'k werd op dc jaarvergadering van 1630 overeengekomen, dat de nieuwe sluis van steen vervaardigd zou worden. Tegen Pinkster zou men behalve de heeren Hoofd ingelanden ook twee meesters sluismakers, n.l. Willem Jansz Benningh" en den schout van Spaarndam schrijven om de definitie- ve plannen te beramen. De heeren verschenen en zij stelden vast zoo gauw mogeiijk een steenen pijp te leggen in de nabij gelegen toenmalige Zijpsc/ie duikersluis. on een wijdte van 16 voet, voorzien van twee paar ,,suffisante" dteuren en nog een stevige schot- deur er bij, welke nog liefst met een dam van „slicker" verzekerd mcest om op alles voorbe- reid te zijn. Daarna zou men dan het groote werk van de zeesluis kunnen beginnen en er zou intusschen gelegenbeid bestaan om de benoodigde materialen op te doen. Terstond toog men dus met de meesters sluismakers aan het becijferen van het bestek van dc Duikersluis. Al stond het plan nu oogensc'hijnlijk vast, toch bleef men aarzelen, of men nog niet beter handelen zou door de groote sluis te verplaatsen en met de sluis makers werd in de maand Mei nog weer eens een inspectiereisje ondernomen. Maar het ge- nomen besluit bleef in stand en op 3 Augus tus besloot men zoo snel mogeiijk de aanbe- niet moeielijk werd gemaakt in dit land en wilde van die gelegenbeid gebruik maken, zelfs onmiddellijk. Dienzelfden avond nog bracht Katya een bezoek aan den ouden pries- ter, dien zij zoo vaak voor het altaar had gezien, en nog voor het Zaterdag was, mocht zij de overtuiging in zich omdragen, dat er ten minste een hinderpaal voor haar geluk uit den weg was geruimd. Maar de overige bleven nog over, hinder- palen en moeielijkheden, waartoe zelfs Ma lania Petrouwna was te rekenen „Heb je het al aan hem verteld?" vroeg deze na de onvermijdelijke scene. „Wat verteld, matoushka?" „Wel, dat jij bent, die je bent, en niet iemand anders." „Nog niet, maar ik zal het hem Zondag mededeelen. Maar denk er om, matoushka," liet zij er met nieuwen angst vervuld op vol- gen, „ik zelve moet het hem vertellen, en nie- mand anders. Zoolang ik je niets naders zeg, blijf ik Panna Sagorska, denk er wel om!" De Zaterdag kwam, gevreesd en verlangd tevens. Honderden manieren waren overwo- gen en honderden toespraken waren bedacht. Na een slapeloozen nacht stond zij op met zware oogen en in angstzweet badend. Als dit eens de dag was waarop zij hem voor de laatste maal zag! Maar bij het eerste gezicht van haar verloofde weken alle zorgen van haar, zij gevoelde zich machteloos, vol van blijdschap over zijn komst. Zelfs nog voor zij zich had losgemaakt uit zijn eerste omhel- zing, was zij vast besloten, dat zij hem nog niets zou zeggen, vandaag niet en morgen ook niet. Het zou veel gemakkelijker zijn hem te schrijven. Ze begreep thans niet, dat zij daar niet eerder aan gedacht had. Bij het schriiyen kon je de goede argumenten veel steering fe houden van het vlngerling, de be- schermingskade welke buiten de sluis om werd gelegd teneinde het werk ongestoord te kunnen uitvoeren. Dijkgraaf en Heemraden ontvingen opdracht om „sieen, calck en sament" in te slaan om er in het volgena voorjaar op bedacht te zijn intijdls een aan- vang te maken. Zoo deed men van allerlei beuoodigdheden op: Claes Jan Bruijnincx moest zorgen voor 2000 „masten", wij zouden zeggen „heipa- len" In Januari ging men met „seeckere steencopers wonende tot Amsterdam" aan 't onderhand'elen over den iprijs van goede blaeuwe naempse steeri", maar de koop lukte daar niet en dus zou men naar Dordrecht doorreizen om daar verdere besprekingen te voeren, toen de Heeren zich' bedachtende 'Namensche steen vroor zoo gemakkelijk stuk en dus kwam het meer gewenscht voor om „bentemer" (d. w. z. „Bentheimer") steen aan te schaffen, wat dan ook geschiedde. In dezelfde maand trokken er ook Heeren naar Hoorn en Medemblik om het benoodigde hout in te koopen dat voor de afwerking van de sluis moest dienen. En de regenten gingen bovendien over tot het treffen van voorzorgsmaatregelenhet vingerling werd gesloten en aan de buiten- zijde werd het verstevigd met een krammat van stroo. Aleer men zich aan het werk zette werden er nogmaals twee deskundige sluis makers gehoord, nl. W. J. Benningh, dien wij reeds aantroffen en „Mr. Dancker van Am sterdam.". Laatstgenoemde was Cornells Danckerts, stadsmeestermetselbaas, een van de eerste architecten aldaar. Daarna werd vastgelegd, dat de sluis zou worden gemaakt op een wijdte van 24 voet met 100 voeten schutkolk; de lengte van de vleugels zou naar evenredigheid zijn en de diepte 2 voet lager dan de oude bodem was geweest. Nogmaals versterkte men het vingerling: het ging zoo secuur, dat er zelfs stormzeilen moesten aanrukken waarvan de Alkmaar sche hoofdingeland burgemeeste: J. P. Stoop, die zeilmaker was, d:e leverantie kreeg. Met nauwgezetheid werd op deze wijze ahes. in de puntjes verzorgd, ja zelfs men besloot an April, dal er we'kelijks een Heemraad op het werk aarwezig zou zijn om overal op te letten en om de rekening te boeken. Daarom huurde men een bed en dekens en voor de lafenis was men er op bedacht„twee tonnen maerts bier in te legge 1 Onze voorouders gingen niet over het ijs van een nacht, want in Mei wijzigde men het plan weer en men besloot de sluis wat verder zeewaarts te brengep op voorslag van W, J. Benningh, die gedurende het heele werk als architect fungeerde. Nog meer probeerde men te tornen aan de eenmaal vastgestelde plannen: zoo wilden en'kele Hoofdingelanden de breedte veranderen maar hunne poging mislukte. Wel werd het plan nog wat uitge- breid want in Juli besloot het college nog tot het aanbrengen van twee ebdeuren. In Januari van 1632 was het werk gereed; het vingerling werd weggenomen; de tim- merlieden en metselaars werden „vereert" met -80.voor „drinckgelt oever het rech- ten van de meijeboom van de Sijpse sluijs." Ook Benningh ontvipg z'n honorarium even- als Dirck Cornelisz houtkooper aan de sluis, die „bij nacht en ontijden" goeden dienst had gedaan. Nog steeds herinnert aan die dagen een versje op de Zijpsche sluis, dat ons vertelt van architect Benningh en over Burgemeester de Graeff, die als eerste-steenlegger blijkt fe zijn opgetreden. Met luidt a'idus: ALS DUYSENT EN' S'ES HONDERT [YAER „EN DARTICH EEN GEKOOMEN [WAAR „DOEN OCEAE'N ONS DRAYGDE FEL „LAYD IACOB VAN DEN GRAVE WEL „AEN MYN DEN ALDEREERS'TEN [STEIE'N ,.MAER' BENNINGH MYN VOLTROCK [METEEN." Lang hield deze sluis zich staande en na- d'at zij een minder ingrijpende restauratie had ondergaan in 1711 b^loten de regenten van de Zijpe weer tot een vernieuwing in 1764. Dat alles op te halen en te vertellen hoe het toen geschiedde zou te veel plaats- ruimte vorderen en ik wil daarom volstaan met de mededeeling van de herinneringen aan de laatstgenoemde voorziening. Men ziet thans nl. nog op de sluis tweemaal het Zijp sche wapen'(de zwaan) en de jaartallen 1764 en 1765. Behalve deze teekens is tijdens het herstel van die jaren weer een gedlicht aangebracht, daar men natuurlijk niet wilde onderdoen voor hetgeen de voorgangers van 1631 gerijmd hadden! Zoo leest men thans ncg in het midden van de sluis op een steen beter kiezen, en daardoor zou er ook veel meer tijd zijn voor het bekoelen van zijn toorn al- vorens zij elkaar weer zouden ontmoeten Op die wijze zou de gelukkige Zondag ook niet bedorven worden. En het was een gelukkige Zondag, de ge- lukkigste, dien zij ooit had beleefd. Eerst toen het geluk bijna ten einde was, op het oogen- blik van afscheid nemen, gevoelde zij zich weer beklemd Zij stoncien in den door alien verlaten salon afscheid van elkaar te nemen. Hij had haar eenmaal gekust en toen nog eens en weer eens, toen zij zich in "een plotse- lingen aanval van angst in zijn armen wierp, zich tegen hem aandrukte, en bevend haar gelaat tot hem ophief. „Zweer me, Tadeusz, zweer me!" riep zij hijgend, „dat je mij nooit zult verlaten, dat nooit iets tusschen ons zal komen te staan!" „Katya, mijn lieveling, welke woorden! Welke gedachten! Ik zou liever duizendmaal mijn leven verliezen!" „Maar zweer het, zweer het!" smeekte zij, met zonderling vertrokken gelaat. „Als je niet zweert, Tadeusz, besterf ik het!" „Welnu, ik bezweer het jebij onze liefde, Katya, maar ik begrijp niet wat „Je zult het eenmaal begrijpen!" fluisterde zij bijna onhoorbaar, toen zij in een soort van plotselinge uitputting in zijn armen bleef lig gen. Zacht kustte hij haar gesloten oogledien, verward en een beetje ongerust, intusschen enkel voor haar gezondheid. Tot nog toe had hij haar niet beschouwd als iemand die nel- ging toonde voor zenuwfoevallen. Den volgenden dag werd de brief geschre- ven en zelfs gefrankeerd, maar niet op de bus gedaan. Na uren van ingespannen pein- zen was zij besloten hem niet per post te zen- den, maar hap zelve ter hand' te stellen bij „EK BEN HE'RNIEUT INT VIER EN [VYF EN BEST I GST JAAR „VAN D'E ACHTIENDE EEUW MYN TRITS BAAS TIMMERLIEDEN WA'R'EN „JAN VAD'ER PIETE'R TYSZ COR'N'ELIS rnF'FI FN 'T PAAR „CORNELIS ARIESZ EN KLAAS HOEK [MYN METZELAR'EN." „IOHANNIES SMIT STEENHOUDER". Alkmaar, 30 Mei 1927. Mr. J. BE'LON'JE 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 'Partij ges'peeld in de Hoofdklasse van den Nat. Schaakwedstrijd op Hemelvaartsdag te Alkmaar. Wit: „Raads'heer". Zw. N. 1. Pf3 Modern! 1c5 2. b4!? cb4 3. di4? Zwart heeft de klok hooren lui- den enz. Inderdaad wordt dit gambiet 1. Pf3 c5 2. b4 wel gespeeld. Is zelfs op meestertournooien ge speeld. Is zeer aanbeve- velingswaardig voor si- multaanspelers, maar is als elk gambiet uit den booze; had wit nu nog vervolgd met 3. a3 ba3 4. La3, dan had hij ten- minste kans om door spoedige ontwikkeling een equivalent te krijgen voor zijn geofferde pionnen. Maar wit speelt zonder systeem verder. e6 d'5? ed5 Dd5 Pf6 Zoo krijgt zwart ontwik keling inplaats van wit. Db3 Le7 a3 Pc6 ab4 Pb4 Pa3? Wat moet dit paard daar? Beter was La3 en Pc3. i Pc6 Dit lijkt tempoverlies, in derdaad is't een valstrik. Zwart vermoedt, dat wit spelen wil Pc4 en Pb6! nadat Pb4 verjaagd is, ten minste Wit dacht hier ongeveer 20 minuten. Was nu niet 10. Lb2 of Lf4 beter? Imrners Wit weet niet wat te doen. 00 Nu staat zwart prachtig en is klaar voor den aan val. Pe4. Nu komt na 11. Pb6, waarvoor zwart vreesde, 11Lb4J Weer doet wit wat zwart niet verwacht. Maar tammer spelen bestaat niet. Dat is geen gambietstijl. - Pc5 Dbl. Pd3. (L. en D. in combinatie kunnen g -^rr'ijk wor den). cd3 Ld4t I<e2 Te8 Lc3. Noodig voor den vol- len. Nu gaat» hij stellig en zekai verloren. Lc3. Noodig is voor den vol genden zet. Ta3 Pd4t Kfl Pf3 TcT Ph2f Ke2 Wit wil na Thl een aanval op- zetten op g7. d'5! dreigt van alles. T!il Dc7!! Hierop had zwart niet gerekend. Nu is er min- stens een stuk verloren. 't Eenige wat wit nu nog heeft is D'b5. Hierop zou zwart antwoorden Le6 of Ld7 g3 Dit ic onmiddellijk fout. Lg4f Kel Pf3 Kfl dc4 Tc4 Dd7 Tf4 Wit heeft geen goede zetten meer. Dc6! dreigt 27. Pd2 28. Ld2 Dh8 en Damewinst. 27. e4 enige zet maar; u is wit's laat ste hoop ml. de aanval op Ii7 met T. en D. in rook vervlogen. 27h5 28. Kg2 Pd4 10. e3 10. II. Pc4. 12. I d3 12. 13. 14. 15. 16. 16. 17. 18. 19. 20. 20. 21. 22. 22. 23. 24. 25. 26. 26. Hallo! Ik wist niet, dat je getrouwd (Le Eire). 29. f3 Zie zoo denkt wit: Ik heb je, maar hij rekende weer buiten den waard. Zwart had dit berekend. 29g5! 30. fg4 gf4 31. Th5 Dc2f 32. Dc2 Pc2 33. Lf4 Pelf 34. Kfl Pd3 35. Lh6 Wit probeert nog wat maar dan had hij beter gespeeld Lg5 en Lf6 35Te5 om hem ook nog de laat ste kans te benemen. 36. Th3 Te5 37. Ld2 (dreigt Lc3 en Th8) 37Tc8 38. g5 Tc2 39. g3?? Wit geeft op. Na Td2 dreigt Tel mat. Een door wit slecht gespeelde partij. Oplossing No. 149 van F. B. Feast (Br, Ch. Magazine). Wit: Ka2 Dg4 Lb5 en g3 Pa4 en c8. Zwart: Kd5 Te6 Pb2. 1. La6. Tab: (a5 enz.) 2. Pe7 mat. 1. Te4 2. Dd7 mat. 1. T. anders 2. Lb7 mat. 1. Kc6 2. De6 mat. i. Pc5 2. Dc4 mat. Tempo-tweezet met variantenwinst (Kc6) en matverandering (Te3 enz. Pf6 mat! Te3 enz. Lb7 mat!) Zeer mooi van opstelling. Goede opl. ontvangen van den heer D. de Boer te Alkmaar. am 1 i mm abode tgh Probleem No. 151 van J. W. Abbott. 111. London News 1886. Zwart (4) Wit (7) V eft mat in 2 zetten. EINDSP'EL. Zwart: Blackburne. gelegenbeid van zijn bezoek op aanstaanden Zondag, en wel op het oogenblik van zijn vertrek. De angst voor een definitieve schei- ding, de vrees, dat hij niet meer zou terug- keeren, zelfs niet om haar te berispen, had opnieuw de overwinning behaald. De gan- sche week lag de gesloten brief in haar lesse naar. Des Zondags in den vroegen ochtend stak zij hem in haar zak om hem er den gan- schen dag in te houden, wachtende op een gunstige gelegenheid, om ten slotte er weer uit gehaald te worden gekreukt en verfrom- meld, maar nog altijd ongeopend. Was haar de moed weer ontzonken, of had zij door de ontroering van het afscheid heelemaal niet aan den brief gedacht? Zij zou het zelve niet hebben kunnen zeggen. Er brak nu voor haar een periode aan, zoo als zij nog nooit had beleefd, en die vreemd was aan haar karakter. De liefde maakte van haar iets wat zij nog nooit was geweest: een zedelijke lafaard. Vergeefs peinsde zij over mogeiijke middelen om aan het gevaar te ontkomen, dat, zooals zij zilh zeer wel be- wust was, met elken dag van uitstel grooter werd, zij miste den moed om alles op een worp te zetten. Lubynia en haar oorspronke lijk plan waren geheel uit het oog verloren. En toch o ironie van het lot! zou wel- licht op die rots haar leven schipbreuk lijden! In de eerste plaats zou zij het vuur van zijn toorn moeten trotseeren, zou zij harde woor den moeten hooren van die lippen, welke van zooveel liefde getuigd hadden. Maar ook, en dat was het ergste, zou zij zijn booze blik ken hebben te doorstaan. Zij was het meest bevreesd voor de mogelijkheid, dat op zijn zoo mooi voorhoofd zich de diepe sporen van verdriet zouden vertoonen. De gedachte aan de wijze waarop hi} haar met gefronst b c d e f g h Wit: Fritz. Er volgde: 1Pg6—h4! 2. Oh6—f6t! Kh8gS 3. Te6Xc7 Tb2Xg2+ 4. Kh2—hi Tg2—glf Remise door eeuwig schaak. voorhoofd zou aanzien, begon haar een soort van obsessie te worden, doordat haar zenuwen er door overstuur geraakten. „Nog niets gehoord uit Moskou?" was elke week zijn eerste vraag, welke Katya met onbestemde opmerkingen over den ongeregel- den postdienst in deze onrustige tijden, d< vrtraging door de censuur enz. beantwoord de. Maar inderdaad had zij reeds antwoorci van haar voogd alsmede alle benoodigde stukken. Zij lagen veilig onder haar benis ting, enkel wachtend op het oogenblik waar op zij van Tadeusz" lippen zou hooren, of zij al dan niet noodig zouden zijn. En Kazimira verzwaarde onbewust nog meer dan hij haar marteling. „Maar het is nog niet de lste October", zei Katya eens, toen haar het vuur erg nauw aan de schenen werd gelegd. „Vo6r hij wg- gaat, is het al lang gebeurd." „Jawel, maar het moet gebeurd zijn voor ik ga!" zei Kazimira met haar zwakke stem, met iets sluws in haar verwrongen glim- lachje. „0, Kazimira, zeg dat toch niet! Ik kan dat niet hooren!" En zij barstte in tranen uit, tot verbazing van haar vriendin. De spanning begon haar te machtig te worden. Kazimira had reeds meenen op te merken, dat haar gezondheid niet zoo schitte- rend was, dat haar oogen niet meer zoo hel- der stonden. En dat juist nu, nu zij zich kon koesteren in de stralen van haar geluk! Kazi mira begreep er niets meer van. Er brak nu een andere periode aan, Haar angst werd minder knagend, kreeg het karak ter van lusteloosheid, er ontstond een neiging tot lijdzaamheid, de dingen ovxer hun kant te laten gaan, ia plaats van ze uit te lokkem (Wordt vervolgd.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1927 | | pagina 5