AlKmaarsche Courant Scbaakrnbriek. Damrabrieb. II "M m m% Wat het leven mij leerde. MARTIN'S VERJONGINGSKUUR. FEU1LLETON. w H. m' m' mi m m i In en om de hoofdstad. Hi 'mm, warn JTo. 207 1927 riendsrd Negen en Twintigste Jaargang. Zaterdasc 3 September. Bekentenissen van een staalsman door J. Ramsay Macdonald, den leider der oppositie in het Britsdie Lagerhuis en voormalig eerste minister. Het moet wel een mer-kwaardig, en stellig geen wijs man geweest zijn, die zeggen zou dat het leven hem niets heeft geleerd. Welke eigenschappen wij ook mogen hebben of welke ons mogen ontbreken, indien wij de vaardig fceid missen om uit onze ervaringen iets te Jeeren, zouden wij hopeloos verloren zijn. De jneeste menschen, die probeeren de resultaten van hunne ervaringen te toetsen aan hun ver- worven levenswijsheid, zullen, geloof ik, toe- geven dat het resultaat in den regel niet sen- sationeel is; het zal hun zelfs gering toeschij- nen. Mij heeft het leven geleerd, dat sensa- tioneel zelfs iets minderwaardigs is. Ik heb gezien, hoe sensationeel mannen en gebeurte- nissen op den voorgrond traden en spektakel maakten om plotseling in't duister te ver- dwijnen. Ik ben er op voonbereid, dat men mij criti- eeeren zal wanneer ik zeg, dat de oprechte vreugde, die ik in harden arbeid smaak, het beste is wat het leven mij geleerd heeft. Toen ik voor het eerst in Londen kwam., had ik het geluk in handen te vallen van een strengen meester, die mij eenigen tijd het leven zuur genoeg maakte, maar ik ben hem er steeds oankbaar voor gebleven, dat ik van hem tucht leerde en mij er aan gewende, mij hardnekkig te houden aan elke taak, die mij was opgedra- gen. Hiermee hangt nauw samen de leer, dat men nooit goed werk kan verrichten wanneer men dat niet van h arte doet. Dat leerde ik eens heel aardig uit den arbeid van een mijn werker, dien ik in de oostelijke districten leer de kennen. Hij was tot voor korten tijd een trg ruwe kerel geweest en ik vroeg hem hoe hij er toe gekomen was, zidh zoo te vdrande- ren. Toen vertelde hij mij, dat hij gewerkt had als 'n machine, tot't hem door een of andere gebeurtenis duidelij'k was geworden, dat door zijn arbeid het haardvuur in de keukens zijner tnedemenschen werd gevoed. Sedert dien werkte hij evenzeer met zijn hart als met zijn armen. Dit is dan ook een van de merkwaar- tfigste stelregels die men zich voor oogen moet houden: indien gij met uw hart niet bij uw werk zij-t, kunt gij niets verrichten flat vol- maakt is. In dezen tijd van algemeene ontevredenheic en maat9chappelijke onzekerheid zou het voor ons alien good wezen, daaraan herinnerd te worden, dat het genoeg is wanneer iedere dag fets goeds oplevert. Mij heeft het leven dit al- Uhans stellig geleerd, ofschoon ik hardnekkige tji-tzonderingen heb aansChouwd, die het tegendeel schenen te bewijzen. Om te voorko men dat dit stukje philosophic verkeerd wordt ttitgelegd door scherpe critici, die zouden kun nen vragen: „Waarom dan nog meer te wer ken?" voeg ik er bij, dat het goede onein- dig veel rijke vruchten kan brengen aan ka- rakter-vorming en levensgeluk. Het goede van den eenen dag is slechts de voorkamer voor het goede van den volgenden dag en het tnaakt den weg daarheen vrij. De beteekenis van het leven is niet beperking, maar uitbrei- ding. Wanneer ik zeg dat het genoeg is dat elke dag iets goeds moet hebben, wil ik daar- nwe niet zeggen dat het voor morgen genoeg is. Wij moeten er op passen, dat ons optimis- me niet ontaardt in zelfgenoegzaamheid, welke, evenals pessimisme en verbittering, ons streven verlamt. Tusschen deze beide niters ten zweven de nullen van deze wereld been en weer, en wijs en nuttig is alleen hij, die ze beide vermijdt. Nog niets anders heb ik van het leven ge leerd en ik twijfel er aan, of dat door de men- adien wel op den waren prijs wordt gesteld, n.l. dat men voor alles, wat men bezit, den prijs moet betalen. Dat geldt zoowel den shil ling, dien gij in de beurs draagt, als het aan- zien, dat gij in de wereld geniet. Hoe meer succes gij hebt, des te grooter wordt uw last Nooit komt gij klaar met het leven. Gij gaat het leven in, en hoe verder gij komt, des te meer verheugt het u. Niet o-mdat gij meer rust en tijd voor u zelf krijgt en uw tevreden- heid toeneemt, maar omdat gij de moeilijk- heden te gemakkelijker draagt naarmate zij interessanter zijn. Ik zou willen zeggen: uwe lasten worden zwaarder, maar zij worden voornamer. Het leven leert ons nog iets anders dat zeer merkwaardig is. Uw inkomen mag nog zoo groot wezen, gij kunt het altijd opmaken en nog vinden dat het niet toereikend is. Ik heb in Londen vorstelij'k geleefd van 12 sh. 6 d. (drie rijksdaalders) in de week en daarbij nog geld overgeihouden. Ik heb eChter ook wel drie rijksdaalder per uur verdiend. Deze tijden kunnen niet met elkaar worden vergeleken; zij hadden, elk op hun manier, hunne voor- en nadeelen. De menschelijke natuur bezit een buitengewone vaardigheid to t ontwikkeling en tegelijkertijd een opmerkelijk aanpassings- vermogen. Wat mijne persoonlijke wenschen en neigingen aangaat geloof ik, dat ik er vol- komen tevreden mee zou wezen, wanneer ik terug moest keeren naar de drie rijksdaalders in de week, maar dan zou natuurlijk de weg smaller en de muren zouden hooger wezen. Wanneer het leven mij nu dit alles heeft ge- geven, heeft het mij dan niets ontnomen? Heeft het geen illusies verstoord, geene voor- opgezette meeningen bevestigd? Ik zou al zeer ontevreden wezen als ik dit moest toe- geven, want het is geen compliment om te looren, dat wij niets veranderd zijn en niets nieuws ontdekt hebben. Hem kan het leven niets leeren, die in zijn voortdurende wisselin- gen slechts de bevestiging zoekt van zijn eigen theorien en onderstellingen. Logiscb verband is iets anders als stilstand en de jeugd treedt het leven nooit onbevooroor- deeld tegemoet. Wij verwachten en wij hopen veel en het leven brengt, gelijk de gang van het leven nu eenmaal is, als iedere dag donke- re en zonnige uren. Men doet wijs als men deze dingen op een behoorlijken afstand be- s-dhouwt en als men zelfs teleurstellingen be- ziet in het juiste perspectief. Teleurs.ellingen moet men niet te licht opliemeneen teleur- stelling is zeer vaak een goed dat nog niet verwezenlijkt is of de weg naar een goed, dat alleen door verdere proeven met ideeen bereikt kan worden. De groote ideeen van het leven veranderen nooit; dat geldt voor het idee van den dienst aan de gemeenschap, de samenwer king en de verbetering van het leven der mas- sa. Ik ben dikwijls teleurgesteld geworden in mijn arbeid en in de menschen, maar niet in dien zin, dat men cynisch wordt of zijn geloof verliest. Op den avond overziet men vele we- gen, waarop men weer zou moeten terugkee- ren, omdat zij niet voerden naar het ge- wensdhte doel, maar zij moesten worden na- gespoord voor men ze opgaf. Dat nasporeir beduidt noch verloren'gegane tijd, nocli fou- ten. Het behoort bij het plan. Het beteekent, dat een mensch met ideeen en idealen leven moet in een wereld, waarvan men zeer weinig weet en die hare waarhede nslechts doet ken nen na nauwgezet onderzoek. In weinig woorden gezegd: het leven leert ons veel, dat ons cynisch zou kunnen rnaken, maar nog meer, dat ons helpt om ons geloof te bewaren. Het goede overheerscht in het leven wij moeten echter zoeken om het te vinden. S-ICILIAANSOH. Partij gespeeld in een cluhmatch in 1923 van 't A. S. C. (Amsterdam) tegen V.V.V. (Alkmaar). Wit: Alkmaar. Zw. Amsterdam. Door Rafael Sabatini. Uit het Engelsch door C. M. G. d W. 23) „Bedoelt u mij daarmee, mynheer?" snaunjde hij. Garnache haalde de schouders op. „Als mijnheer voelt, dat de schoen hem past, zal ik niet weigeren hem aan te reiken." De vreemdelinig legde een hand op de tafel en boog zich voorover tot Garnache „Mag ik mijnheer verzoeken wat duidelij'ker te spreken?" vroeg hij. Garnache leunde achterover in zijn stoel en zag den man glimlachend aan. floe op- vliegend hij gewoonlijk was, nu amuseerde de man hem meer dan hij hem boos maakte Hij had dikwijls een twist zien ontstaan uit onbeduidende oorzaken, maar stellig nooit was hij getuige geweest van iets dergelijks Het was of alles met voorbedachten rade was geschied, of de man opzettelij'k was ge komen om het met hem aan den stok te krij- gen. Plotseling rees een vermoeden bij hem op. Hij herinnerde zich de waarschuwing, die mademoiselle hem had gegeven. En hij was verbaasd. Was dit een streek van dien man om hem in den val te la-ten loopen? Hij nam hem nauwkeuriger op; maar hij kon niets ontdekken dat zijn vermoedens grond gaf. De vreemdeling zag er zoo openhartig en eerliik uit en ziin accent deed bepaald, >an 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 7. 8. 8. 9. e4 Pf3 d4 Pd'4 Le2 0-0 Pcb? Pd2 10. 11. 11. 12. 13. 13. c5 Pcd cd4 e6 ad Om de Paulsen-variant ie krijgen (Dc7 en dus geen last hebben van Pb5. Dc7 beter was hier 7. c4 en 8. Pc3. bed beter 8. c4 en 9. Pc3. d!5 ed5 cd5 Zoo komt door Wits spel, dat zwart zijn Loopers op de diagonalen plaatsen kan en zoo wits konings- vleugel onder vuur kan ne- mne. Wit krijgt nu han- denvol werk met de verde- diging. Hij heeft dus ver keerd gespeeld, anders had hij t initiatief zelf be- houden. c3 Ld6 g3 Wit wil niet spelen Pf3 want hij wil trachten tot f4 te komen, om zoodoende het centrum van wit tegen te houden. Toch was Pf3 misschien veiliger ge weest; de Lcl staat im- mers geblokkeerd. Pe7 Pf3 0-0 Ph4 om tot f4 e komen. Lb7 14. Le3. Dit behoqrt vooral te gaan aan aan f4 om hin-dierlijke schaakje te ontgaan. 14. 1... Dc6! dreigt 15d4 en 16Dhl, 15. Tel! Pg6 Na 15d4 volgt 16. Lf3, daarom moet eerst Ph4 weg. 16. Pg6 Net nog volaoende. 1 6fg6 Na- 16d4 volgt 17. f3 en dan blijft zwart niets over dan de3 of fg6 en zijn aanval is afgesla- gen. 17. f4 Nn dreigt na 17d4 weer 18. Lf3. 1 7g5 18. Dd4! Wit is nu uit de moeielijkheden Zoo lang hij maar de zet d4 van zwart verhindert, kan hij gerust zijn. 1 8gf4 19. gf4 Na 19. Lf4 volgt 19. e5! 20. Le5 Le5 21. De5 d!4!! dan liever een geisoleer- den pion. 1 9Tf6 20. Tf3! Taf8 21. Tcfl Dc7 Zwart erkent dat zijn aanval is doodgeloopen en wil de partij nog weer nieuw leven in blazen. 22. Tflf2 e5 23. fe5 Le5 24. Tf6! dreigt mat. 24Tf6 25. Dh4 Tg-6 Nog een valstrik. 26. Sfl! Na 26. Tg2 volgt 26. Tg2 27. Kg2 d4f enz. 26: Lf6 Zw. heeft niets meer; 27. Df4 Dc6 dreiging als van ouds Een gewaarschuwde vij- and is niet gemakkelijk te verrassen. 28. LcM Wit staat nu zelfs beter. 28Lc8 Er dreigde 29. Db8f en de partij wordt remise. 29. Lf6 Tf6 29. Dd4 Hier namen de partijen genoe- gen met remise. Er zat niets meer in. Wederkeerig had men gemerkt dial op on- voorzichtig spel der tegen- partij niet te rekenen viel. Men ziet zoo gespeeld door zwart zit deze speel- wijze vol gevaren voor wit. Oplossing eindspel 185 (Bernstein). 1. Tg6d6, d2 - 2. Ta6c6 Tb8 Na 2. Td6 3. Td6 Tc2 volgt 4. f4 en Kf3, zoodat de zwarte pion valt. Na 2dlD volgt 3. Tdl enz.) 3. Tb6 Ta8 4. Ta6 en wrt biedt telkens zijn Torens tot afruil aan waardoor de pion niet kan promoveeren en zwart niet kan winnen. Oplossing probleem No. 157 van Jos. Op- denoordt te Venlo. (2e pr. N. S. B. 1917). Wit: Kb3 Da7 Tf8 Pe3 en f4 pi c4 en g6. Zwart: Ke5 Pf2 en g3 Lab en d6, pi b4, e7 en e4 1. g7 (tempo) Lc4:+" 2. Pc4 mat - La6 onv. 2. Dal mat. Ld6 onv. 2. Dc5 mat. Pf2 onv. 2. Pg4 mat. - Pg3onv. 2. Tf5 mat. - e6 2. Pg6 mat. Een mooie matverandernig na 1- v.6 (oorspronkelijk e6Dg7 mat.) Probleem' No. 159 van J. Stewart. Zwart (6) een bui-tenlander denken. Het was best moge- lijik, dat het een jeugdige lord uit. Savoye was, die niet gewoon was, dat men hem liet wachten en die door zijn honger nog wat pri'kkelbaarder en ongeduldiger geworden was. Als dat zoo was, dan verdiende de jonge heer zeker een lesje om hem te be wijzen, dat hij nu in Frankrijk was, waar men aan betere manieren gewend was, dan hij toon-de te bezitten; en toch uit vrees, dat hij iemand anders was, besloot Garnache zijn verzoeniingspolitiek voi te houden. Het zou dwaasheid zijn zich juist op dat oogen- bl'i'k in moeilijkheden te steken, of hij iemand uit Can-dillac mocht wezen, ja of neen." „Ik heb u gevraagd, wat duidelijker uit te spreken mijnheer", ging de vreemdeling voort. Garnache glimlachte nu wat vriendehjker. „Ronduit gezegd'', zei hij, ,vind ik dat lastig. Mijn opmerking was vaag, onb-e- paald. En dat was ook mijn plan." „Maar was beleedigend voor mij, mijn heer", antwoordde de ander op scherp-en toon. De Parijzenaar trok de wenikbrauwen op en perste de lippen samen. „Dan spijt het mij zei hij. En nu moest het hardste van alles nog komen. De uitdrukking op het ge- la-at van den vreemdeling yeranderde. Er was verbazing en m-inachting in zijn bli'k. „Begrijp ik het goed, dan maakt mijnheer zijn exouus." Garnache voelde de kleur naar zijn gezicht stijg-en; zijn zelfb-edwang liet hem in den steek; weer voelde hij den druk schouder en hij begreep -bij tijds, dat waarschuwing was van Rabecque.- 1. 1. 1. 1. 1. 1. - ill Wit (5) Tweezet mat. op zijn it het een AAN DE DAMMERS! In onze vorige rub rick gaven wij ter oplos sing probleem 979 van C. Meeuwe (t) Stand. Zw. 12 sch. op: 4, 7, 8, 12, 13, 14, 18, 20,.' 22, 23 29 37. W. 12 sch. op: 21, 26, 27, 30, 31, 35, 38, 39, 40, 42, 43, 47. Oplossing. 1. 38—33 1. 29 49 2. 39—34 2. 37 48 3. 21—17 3. 12 32 4. 31—27 4. 32 21 5. 26 10 5. 4 15 6. 30—25 6. 48 30 7. 35 24 7. 49 19 8. 25 1! UIT DE PARTIJ. De volgende stand is uit de partij De Jong -de Vries. mm mm. Zw. 13 sch. op: 3, 5, 9, 10, 14, 15, 17, 19, 20, 21, 22, 27, 36. W. 12 sch. op: 25. 26, 28, 29, 30, 33, 35, 38, 39, 43, 47, 48. Wit heeft een schljf minder. 1. 29—23 1. 9—13 2. 4842! Sterk gespeeld met diep ctoor- zicht dreigend door den ach- terwaartschen uitruil een schijf te winnen. Wit mocht niet 23 18 spelen, dan zou volgen 19—24 en 3 32 2. 13—18 3. 23 12 3. 17 8 4. 28 17 4. 21 12 5. 42-37 Wit wint zijn schijf tyrug. Stand van I J. te Goff. „Ik begrijp niet mijnheer, dat ik u belee- d-igd h-eb'„ z-ei hij ei-ndelijik, terwijl hij zich met stevige hand in bedwang hi-eld hij had dien hrutalen vreemdeling zoo graag een flinken slag t-oegebracht. Maar ik ver- zoek u te gelooven, dat ik het gedaan heb zonder het te weten. Ik was het niet van plan". De vreemdeling nam zijn hand van de tafel af en stond' r-echtovereind „Enfin dan maar", zei hij op in't oog loopend verachtelijken toon „Als u even be- minnelijk wilt zijn met het souper, dan zal i-k hlij zijn een kennisma-king af te breken waarin ik geen eer zou zier. voor mijzeif die voort te zetten." Dit was meer dan Garnache verdragen kon. Hij werd' vuurrood1 van drift, het vol- gend oogenbli'k zou hij niettegenstaande den krachtigen druk van Rabecque op zijn schou der, d-e ragout ini het gezicht van d-en jon- gen heer -gegooid hebben, toen plotseling de waard onverwach-ts te hulp kwam. Mijnheer, daar komt uw souper aan", zei hij, terwijl zijn vrouw de keuken weer u-it- kwam met een blad vol spijzen. Een oogen'blik scheen d-e vreemdeling van zijn stuk gebrach-t. Toen keek hij koel bru- taal van de schotels, die voor Garnache wa ren neergezet naar die, welke voor hem be- stemd waren. „Ach misschien is dat te prefereeren". De toon waarop hij dit zeide, was onuitspreke- lijk beleedigend. „Deze ragout zou koud worden." Hij snuffelde even, draaide zich om op zijn hi el zonder een woord of b ewijs van groet voor Garnache, en liep naar het a-ndere tafel- im as WM) W WS..Wb... -WM i- Zw. 8 sch. p: 7, 8, 9, 16, 19, 23, 28, 36. W. 8 sch. op: 21, 26, 34, 38, 44, 47, 49, 50 Wit s-peelt: 1. 5045 1. 16:27 2. 34—29 2. 23 34 3. 45—40 3. 34 45 4. 47—41 4. 36 47 5. 26—21 5. 47 50 6. 21 1 6. 50— 7. 49—44 7. 50. 8. 16 en wint. Ter o-plossing voor deze week: Probleem 980 van R. Ortige (Fr.) Zw. 15 sch. op: 3, 8/12, 14, 17, 19/22, 24, 25, 4-5. W. 14 sch. op: 23, 26, 29, 31, 33, 34, 36, 37, 39, 40, 42, 47, 48, 49. In onze volgende rubriek geven wij de op lossing. CCLI TRAM OF OMNIBUS. De lezers van dit bla-d, die geregeld vol» gen hetgeen ik hen uit het leven der hoofd stad mededeel, zullen zich herinneren, dat ik vroeger reeds gewezen heb op de moeilijk heden, die door de uitbreiding der stad naar alle kanten allengs gerezen zijn met betrek- king tot het tramverkeer in het oudste deel- van Amsterdam met zijn talrijke smalle stra- ten. De tram, die eens onze trots is geweest en misschien in tal van opzichten die eer nog waardig is, is op vele plaatsen eei last- post geworden en een vervoermddel, waarte- gen velen, die er dagelijks gebruik van moe ten maken, zelfs mo-pperen, omdat de snel- heid van haar bewegingen hun te gering is. Dat kan de tram echter niet helpen. Het oude deel van Amsterdam, hetwelk als de vroegere halve maan begrensd werd door het IJ en de oude buiten-singelgrachten, is bij lange na nog niet te vergelijken met de Lon- densche „city" bijvoorbeeld, ook al zijn er, die dit uitheemsche woord gaarne met be- trekking tot hetgeen nu in posterijen-taal „Amsterdam-Centrum" heet, gebruiken. Zo<J ver is het nog niet met dit oudste deel der hoofdsta-d gekomen; het loopt 's avo-nds volstrekt hiet heeNnaal ledig, want er wo- n-en nog steecfe duizenden menschen en het is nog altijd het middelpunt van het winkel- beurijf en van de groote hotels, restaurants, schouwburgen en andere plaatsen van ver- maak. Maar, het is toch ook een feit, dat tal vaa buizen, vooral aan onze grachten, niet lan- ger tot woningen dienen, doch veranderd zijn in kantoorgebouwenhet is eveneens een feit, dat degenen, die daar vroeger woen- den, zijn getrokken naar de nieuwe buiten- wijken en dat zich in die nieuwe gedeelten ook andere duizenden metterwoon gevestigd hebben, die alien's morgens naar „de halve maan" gaan, waar zij hun werk hebben en van-daar's avonds naar huis terugkeeren En hun weg naar de straten en grachten, waar de zaken worden gedaan, waar de win- kels en magazijnen en bankgebouwen en kantoren zijn, leidt dan door nauwe straten, die nooit op zulk druk verkeer berekend wa ren, te voet, op de fiets, in trams. Leidsche. en Utrechtsche straten, om er maar niet m£er te noemen, zijn dan ook in de ochtenduren en in de avonduren, wanneer de buitenwijk-be- woners huiswaarts gaan, veel en veel te smal geworden- en het verkeer wordt er dan danig belemmerd door de trams, die het mid den der straat berijden. We staan daardoor reeds lang voor het vraagstuk: wat moeten we met die trams aan? Moeten de tramlij- niet, nu ons plaveisel hoe langer hoe dege- niet, nu ons pdaveisel hoe lander hoe dege- lijker en hoe langer hoe steviger is gewor den, niet overgaan tot motor-omnibusdien- sten? Ge weet, ik heb destijds reeds als mijn meening gegeven, dat het op den duur tot motor-omnibusdiensten zal moeten komer. en dat Amsterdam in zooverre iets op Londen zal gaan gelijkeo, dat trams alleen noodig zullen ziin in de buitenwijken en ommbussen zullen moeten komen over die trajecten, wel ke thans tra-mlijnen hebben, die door oud- Amsterdam gaan. Er zijn er thans ai meer- deren, die deze omwenteling verwachten. Nog dezer dagen heeft het Eerste Kamerlid, de heer Henri Polak, die in woord en ge- schrift reeds zoo lang de verkeersproblemen van stad en land onder de oogen ziet, in het „Handelsblad" op de noodzakelijkheid van motorbussen in plaats van trams voor d< binnensta-d gewezen en terecht de opmerking gemaakt, dat men in de laatste paar jaren van gemeentewege in de buitenwijken motor- omn-ibusdiensten heeft ingesteld, doch dez< in de oude stad, waar ze feitelijk meer noo dig zijn, weert. De kwestie is juist op dit oogenblik van nog grooter belang geworden, omdat er voor den Raad voord'rachten ter behande- ling liggen, die bedoelen eenige tramlijn-en een eenigszins andere richting te geven; en- kele er van te verlengen; nieuwe stukken tram te leggen, waarmcde gepaard zal moe ten gaan brugverbreeding of brugverster- king; aanbo-uw van nieuwe tramwagenlood- sen en aanschaffen van nog meer materieel het loopt alles in de honderdduizenden. Er is al heel wat geschrijf en gewrijf over dezen nieuwen en gewijzigden aan leg ge weest en er zal, wanneer de zaak in Septem ber weder in den Raad1 komt, zeker nog heel wat over te doen komen, want niemand zal er tegen zijn veel geld voor nieuwe verkeers- middelen toe te staan, mits men dan ook ze- tie, waar hij- bij zijn ken-nissen ging zitten. Garnache zag h-em -na; zijn oogen gl-oeiden van onderdr-ukteni toorn. Nooit in zijn leven had hij zich zelf zoo zeer in bedwang ge- houden als op dat oogenblik wat was de red-en, dat hij de gelegenheid had laten voor- bijgaan om iets groots te doen hij deed het ter wi-ll-e van dat kind boven, en omdat hij de gedachte steeds voor den geest had, dat haar grievend leed zou worden aa-nge- daan, wanneer hem iet-s overkwam. Maar hij bedwong zijn drift ten k-oste van zijn eet- 1-ust. Hij kon niet eten van woede. En hij sch oof zijn bard weg en stond op. Hij wen-dd-e zich tot Rabecque en wat de bediende zag op zijn gelaa-t deed hem een paar pass-en- achteruit gaan van schrik. Gar nache wees naar de tafel: „Eet Rabecque", zei hii, „en kom dan boven En gevolgd, even als straks, door de oogen van den vreemdeling en zijn mefcge- zell-en, liep Garnache de kamer uit en ging naar boven om troost t-e zoe-ken in een ge- sprek met Valerie. Maar hoe veel moeite het hem kostte de beleediging die hij had on- dergaan te verzwijgen, hij zei er geen woord van tot het meisje, uit vrees haar rust te verstoren. HOOFDSTUK VII De val wordt openge zet. Garnache deed dien nach-t in Grenoble geen oog dicht; het grootste gedeelte van den nacht hield hij de wacht daar hij den angst van Valerie nergens beter door kon wegnemen. Toch gebeurde er dien nacht -geen vijan-delijikheden van de zijde der Con- dillacs, zooals Valerie vreesde en zooals Garnache beweerde, d-at niet zouden, niet konden plaats hebben. Den volgenden- morgen zond hij Rabecque reeds vroeg naar de Auberge de France voor het beloofde rijtuig en gebruikte zijn ontbijt i-n de gelagkamer, terwijl hij tevens d-en terugkeer van zijn bediende afwachtte. De vreemdeling van den vorigen avond z.ai daar reeds, nu echter alleen en scheen geen plan meer te hebben zich met Garnache te bemoeien. Garnache vroeg zich af of da' misschien kwam omdat hij alleen was, neet toch niet alleen, hij had niet zooals gisteren drie vrienden bij zich, maar slechts een, daar door was hij misschien r.iet zoo dapper. Aan een ander tafeltje zaten twee h-eeren, die hij wist niet waar vandaan kwamen, een- vouddg gekleed1 en met goede manieren. Hi: lette eerst niet veel op hen, totdat een slank* man, met een haviksneus en een donker voor- -komen, plotseling opstond en even schrikte toen hij den- Parijzenaar zag en hem dadelijk bij zijn naam noemde. Garnache zweeg eve) en stond van tafel op, hij draaide zich hal om en zag d-en heer met het d-onkere uiter lijik oplettend aan, maar herkende hem niet Hij- ging naar hem toe. ,,Heb ik de eer bij u bekend te zijn, mijn heer?" zei hij half vragend. „Parbleu, mijnheer de Garnache!" riep d» ander met een gulden lach, des te innemendei daar de rest van zijn gezicht zeer sombei was. „Is er eeo man in heel Parijs, die u niei kent? Ik heb u dikwijls in het hotel de Botir- gone gezien." (Wordt vervolgd.) i 1' m W!V/v.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1927 | | pagina 5