AlKmaarsche Courant
Scbaakrnbriek.
Damrabrieb.
II "M
m m%
Wat het leven mij leerde.
MARTIN'S VERJONGINGSKUUR.
FEU1LLETON.
w H.
m' m' mi
m m i
In en om de hoofdstad.
Hi 'mm, warn
JTo. 207 1927
riendsrd Negen en Twintigste Jaargang.
Zaterdasc 3 September.
Bekentenissen van een staalsman
door J. Ramsay Macdonald, den leider der
oppositie in het Britsdie Lagerhuis en
voormalig eerste minister.
Het moet wel een mer-kwaardig, en stellig
geen wijs man geweest zijn, die zeggen zou
dat het leven hem niets heeft geleerd. Welke
eigenschappen wij ook mogen hebben of welke
ons mogen ontbreken, indien wij de vaardig
fceid missen om uit onze ervaringen iets te
Jeeren, zouden wij hopeloos verloren zijn. De
jneeste menschen, die probeeren de resultaten
van hunne ervaringen te toetsen aan hun ver-
worven levenswijsheid, zullen, geloof ik, toe-
geven dat het resultaat in den regel niet sen-
sationeel is; het zal hun zelfs gering toeschij-
nen. Mij heeft het leven geleerd, dat sensa-
tioneel zelfs iets minderwaardigs is. Ik heb
gezien, hoe sensationeel mannen en gebeurte-
nissen op den voorgrond traden en spektakel
maakten om plotseling in't duister te ver-
dwijnen.
Ik ben er op voonbereid, dat men mij criti-
eeeren zal wanneer ik zeg, dat de oprechte
vreugde, die ik in harden arbeid smaak, het
beste is wat het leven mij geleerd heeft. Toen
ik voor het eerst in Londen kwam., had ik het
geluk in handen te vallen van een strengen
meester, die mij eenigen tijd het leven zuur
genoeg maakte, maar ik ben hem er steeds
oankbaar voor gebleven, dat ik van hem tucht
leerde en mij er aan gewende, mij hardnekkig
te houden aan elke taak, die mij was opgedra-
gen.
Hiermee hangt nauw samen de leer, dat
men nooit goed werk kan verrichten wanneer
men dat niet van h arte doet. Dat leerde ik
eens heel aardig uit den arbeid van een mijn
werker, dien ik in de oostelijke districten leer
de kennen. Hij was tot voor korten tijd een
trg ruwe kerel geweest en ik vroeg hem hoe
hij er toe gekomen was, zidh zoo te vdrande-
ren. Toen vertelde hij mij, dat hij gewerkt had
als 'n machine, tot't hem door een of andere
gebeurtenis duidelij'k was geworden, dat door
zijn arbeid het haardvuur in de keukens zijner
tnedemenschen werd gevoed. Sedert dien
werkte hij evenzeer met zijn hart als met zijn
armen. Dit is dan ook een van de merkwaar-
tfigste stelregels die men zich voor oogen
moet houden: indien gij met uw hart niet bij
uw werk zij-t, kunt gij niets verrichten flat vol-
maakt is.
In dezen tijd van algemeene ontevredenheic
en maat9chappelijke onzekerheid zou het voor
ons alien good wezen, daaraan herinnerd te
worden, dat het genoeg is wanneer iedere dag
fets goeds oplevert. Mij heeft het leven dit al-
Uhans stellig geleerd, ofschoon ik hardnekkige
tji-tzonderingen heb aansChouwd, die het
tegendeel schenen te bewijzen. Om te voorko
men dat dit stukje philosophic verkeerd wordt
ttitgelegd door scherpe critici, die zouden kun
nen vragen: „Waarom dan nog meer te wer
ken?" voeg ik er bij, dat het goede onein-
dig veel rijke vruchten kan brengen aan ka-
rakter-vorming en levensgeluk. Het goede van
den eenen dag is slechts de voorkamer voor
het goede van den volgenden dag en het
tnaakt den weg daarheen vrij. De beteekenis
van het leven is niet beperking, maar uitbrei-
ding. Wanneer ik zeg dat het genoeg is dat
elke dag iets goeds moet hebben, wil ik daar-
nwe niet zeggen dat het voor morgen genoeg
is. Wij moeten er op passen, dat ons optimis-
me niet ontaardt in zelfgenoegzaamheid,
welke, evenals pessimisme en verbittering,
ons streven verlamt. Tusschen deze beide
niters ten zweven de nullen van deze wereld
been en weer, en wijs en nuttig is alleen hij,
die ze beide vermijdt.
Nog niets anders heb ik van het leven ge
leerd en ik twijfel er aan, of dat door de men-
adien wel op den waren prijs wordt gesteld,
n.l. dat men voor alles, wat men bezit, den
prijs moet betalen. Dat geldt zoowel den shil
ling, dien gij in de beurs draagt, als het aan-
zien, dat gij in de wereld geniet. Hoe meer
succes gij hebt, des te grooter wordt uw last
Nooit komt gij klaar met het leven. Gij gaat
het leven in, en hoe verder gij komt, des te
meer verheugt het u. Niet o-mdat gij meer
rust en tijd voor u zelf krijgt en uw tevreden-
heid toeneemt, maar omdat gij de moeilijk-
heden te gemakkelijker draagt naarmate zij
interessanter zijn. Ik zou willen zeggen: uwe
lasten worden zwaarder, maar zij worden
voornamer.
Het leven leert ons nog iets anders dat zeer
merkwaardig is. Uw inkomen mag nog zoo
groot wezen, gij kunt het altijd opmaken en
nog vinden dat het niet toereikend is. Ik heb
in Londen vorstelij'k geleefd van 12 sh. 6 d.
(drie rijksdaalders) in de week en daarbij nog
geld overgeihouden. Ik heb eChter ook wel drie
rijksdaalder per uur verdiend. Deze tijden
kunnen niet met elkaar worden vergeleken;
zij hadden, elk op hun manier, hunne voor-
en nadeelen. De menschelijke natuur bezit een
buitengewone vaardigheid to t ontwikkeling
en tegelijkertijd een opmerkelijk aanpassings-
vermogen. Wat mijne persoonlijke wenschen
en neigingen aangaat geloof ik, dat ik er vol-
komen tevreden mee zou wezen, wanneer ik
terug moest keeren naar de drie rijksdaalders
in de week, maar dan zou natuurlijk de weg
smaller en de muren zouden hooger wezen.
Wanneer het leven mij nu dit alles heeft ge-
geven, heeft het mij dan niets ontnomen?
Heeft het geen illusies verstoord, geene voor-
opgezette meeningen bevestigd? Ik zou al
zeer ontevreden wezen als ik dit moest toe-
geven, want het is geen compliment om te
looren, dat wij niets veranderd zijn en niets
nieuws ontdekt hebben. Hem kan het leven
niets leeren, die in zijn voortdurende wisselin-
gen slechts de bevestiging zoekt van zijn
eigen theorien en onderstellingen. Logiscb
verband is iets anders als stilstand en de
jeugd treedt het leven nooit onbevooroor-
deeld tegemoet. Wij verwachten en wij hopen
veel en het leven brengt, gelijk de gang van
het leven nu eenmaal is, als iedere dag donke-
re en zonnige uren. Men doet wijs als men
deze dingen op een behoorlijken afstand be-
s-dhouwt en als men zelfs teleurstellingen be-
ziet in het juiste perspectief. Teleurs.ellingen
moet men niet te licht opliemeneen teleur-
stelling is zeer vaak een goed dat nog niet
verwezenlijkt is of de weg naar een goed, dat
alleen door verdere proeven met ideeen bereikt
kan worden. De groote ideeen van het leven
veranderen nooit; dat geldt voor het idee van
den dienst aan de gemeenschap, de samenwer
king en de verbetering van het leven der mas-
sa. Ik ben dikwijls teleurgesteld geworden in
mijn arbeid en in de menschen, maar niet in
dien zin, dat men cynisch wordt of zijn geloof
verliest. Op den avond overziet men vele we-
gen, waarop men weer zou moeten terugkee-
ren, omdat zij niet voerden naar het ge-
wensdhte doel, maar zij moesten worden na-
gespoord voor men ze opgaf. Dat nasporeir
beduidt noch verloren'gegane tijd, nocli fou-
ten. Het behoort bij het plan. Het beteekent,
dat een mensch met ideeen en idealen leven
moet in een wereld, waarvan men zeer weinig
weet en die hare waarhede nslechts doet ken
nen na nauwgezet onderzoek.
In weinig woorden gezegd: het leven leert
ons veel, dat ons cynisch zou kunnen rnaken,
maar nog meer, dat ons helpt om ons geloof
te bewaren. Het goede overheerscht in het
leven wij moeten echter zoeken om het te
vinden.
S-ICILIAANSOH.
Partij gespeeld in een cluhmatch in 1923
van 't A. S. C. (Amsterdam) tegen V.V.V.
(Alkmaar).
Wit: Alkmaar. Zw. Amsterdam.
Door Rafael Sabatini.
Uit het Engelsch door C. M. G. d
W.
23)
„Bedoelt u mij daarmee, mynheer?"
snaunjde hij.
Garnache haalde de schouders op. „Als
mijnheer voelt, dat de schoen hem past, zal
ik niet weigeren hem aan te reiken."
De vreemdelinig legde een hand op de
tafel en boog zich voorover tot Garnache
„Mag ik mijnheer verzoeken wat duidelij'ker
te spreken?" vroeg hij.
Garnache leunde achterover in zijn stoel
en zag den man glimlachend aan. floe op-
vliegend hij gewoonlijk was, nu amuseerde
de man hem meer dan hij hem boos maakte
Hij had dikwijls een twist zien ontstaan uit
onbeduidende oorzaken, maar stellig nooit
was hij getuige geweest van iets dergelijks
Het was of alles met voorbedachten rade
was geschied, of de man opzettelij'k was ge
komen om het met hem aan den stok te krij-
gen.
Plotseling rees een vermoeden bij hem op.
Hij herinnerde zich de waarschuwing, die
mademoiselle hem had gegeven. En hij was
verbaasd. Was dit een streek van dien man
om hem in den val te la-ten loopen? Hij nam
hem nauwkeuriger op; maar hij kon niets
ontdekken dat zijn vermoedens grond gaf.
De vreemdeling zag er zoo openhartig en
eerliik uit en ziin accent deed bepaald, >an
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
7.
8.
8.
9.
e4
Pf3
d4
Pd'4
Le2
0-0
Pcb?
Pd2
10.
11.
11.
12.
13.
13.
c5
Pcd
cd4
e6
ad Om de Paulsen-variant ie
krijgen (Dc7 en dus geen
last hebben van Pb5.
Dc7
beter was hier 7. c4 en 8. Pc3.
bed
beter 8. c4 en 9. Pc3.
d!5
ed5 cd5 Zoo komt door Wits spel,
dat zwart zijn Loopers op
de diagonalen plaatsen
kan en zoo wits konings-
vleugel onder vuur kan ne-
mne. Wit krijgt nu han-
denvol werk met de verde-
diging. Hij heeft dus ver
keerd gespeeld, anders
had hij t initiatief zelf be-
houden.
c3 Ld6
g3 Wit wil niet spelen Pf3 want
hij wil trachten tot f4 te
komen, om zoodoende het
centrum van wit tegen te
houden. Toch was Pf3
misschien veiliger ge
weest; de Lcl staat im-
mers geblokkeerd.
Pe7
Pf3 0-0
Ph4 om tot f4 e komen.
Lb7
14. Le3. Dit behoqrt vooral te gaan aan
aan f4 om hin-dierlijke
schaakje te ontgaan.
14. 1... Dc6! dreigt 15d4 en
16Dhl,
15. Tel! Pg6
Na 15d4 volgt 16.
Lf3, daarom moet eerst
Ph4 weg.
16. Pg6 Net nog volaoende.
1 6fg6 Na- 16d4 volgt 17.
f3 en dan blijft zwart
niets over dan de3 of fg6
en zijn aanval is afgesla-
gen.
17. f4 Nn dreigt na 17d4 weer
18. Lf3.
1 7g5
18. Dd4! Wit is nu uit de moeielijkheden
Zoo lang hij maar de zet
d4 van zwart verhindert,
kan hij gerust zijn.
1 8gf4
19. gf4 Na 19. Lf4 volgt 19. e5!
20. Le5 Le5 21. De5 d!4!!
dan liever een geisoleer-
den pion.
1 9Tf6
20. Tf3! Taf8
21. Tcfl Dc7 Zwart erkent dat zijn
aanval is doodgeloopen en
wil de partij nog weer
nieuw leven in blazen.
22. Tflf2 e5
23. fe5 Le5
24. Tf6! dreigt mat.
24Tf6
25. Dh4 Tg-6 Nog een valstrik.
26. Sfl! Na 26. Tg2 volgt 26. Tg2
27. Kg2 d4f enz.
26: Lf6 Zw. heeft niets meer;
27. Df4 Dc6 dreiging als van ouds
Een gewaarschuwde vij-
and is niet gemakkelijk te
verrassen.
28. LcM Wit staat nu zelfs beter.
28Lc8 Er dreigde 29. Db8f en
de partij wordt remise.
29. Lf6 Tf6
29. Dd4 Hier namen de partijen genoe-
gen met remise. Er zat niets
meer in. Wederkeerig had
men gemerkt dial op on-
voorzichtig spel der tegen-
partij niet te rekenen viel.
Men ziet zoo gespeeld
door zwart zit deze speel-
wijze vol gevaren voor wit.
Oplossing eindspel 185 (Bernstein).
1. Tg6d6, d2 -
2. Ta6c6 Tb8
Na 2. Td6 3. Td6 Tc2
volgt 4. f4 en Kf3, zoodat
de zwarte pion valt.
Na 2dlD volgt 3.
Tdl enz.)
3. Tb6 Ta8 4. Ta6 en wrt biedt telkens
zijn Torens tot afruil aan
waardoor de pion niet kan
promoveeren en zwart niet
kan winnen.
Oplossing probleem No. 157 van Jos. Op-
denoordt te Venlo.
(2e pr. N. S. B. 1917).
Wit: Kb3 Da7 Tf8 Pe3 en f4 pi c4 en g6.
Zwart: Ke5 Pf2 en g3 Lab en d6, pi b4,
e7 en e4
1. g7 (tempo)
Lc4:+" 2. Pc4 mat
- La6 onv. 2. Dal mat.
Ld6 onv. 2. Dc5 mat.
Pf2 onv. 2. Pg4 mat.
- Pg3onv. 2. Tf5 mat.
- e6 2. Pg6 mat.
Een mooie matverandernig na 1- v.6
(oorspronkelijk e6Dg7 mat.)
Probleem' No. 159 van J. Stewart.
Zwart (6)
een bui-tenlander denken. Het was best moge-
lijik, dat het een jeugdige lord uit. Savoye
was, die niet gewoon was, dat men hem liet
wachten en die door zijn honger nog wat
pri'kkelbaarder en ongeduldiger geworden
was. Als dat zoo was, dan verdiende de
jonge heer zeker een lesje om hem te be
wijzen, dat hij nu in Frankrijk was, waar
men aan betere manieren gewend was, dan
hij toon-de te bezitten; en toch uit vrees, dat
hij iemand anders was, besloot Garnache
zijn verzoeniingspolitiek voi te houden. Het
zou dwaasheid zijn zich juist op dat oogen-
bl'i'k in moeilijkheden te steken, of hij iemand
uit Can-dillac mocht wezen, ja of neen."
„Ik heb u gevraagd, wat duidelijker uit te
spreken mijnheer", ging de vreemdeling
voort.
Garnache glimlachte nu wat vriendehjker.
„Ronduit gezegd'', zei hij, ,vind ik dat
lastig. Mijn opmerking was vaag, onb-e-
paald. En dat was ook mijn plan."
„Maar was beleedigend voor mij, mijn
heer", antwoordde de ander op scherp-en
toon.
De Parijzenaar trok de wenikbrauwen op
en perste de lippen samen. „Dan spijt het
mij zei hij. En nu moest het hardste van
alles nog komen. De uitdrukking op het ge-
la-at van den vreemdeling yeranderde. Er was
verbazing en m-inachting in zijn bli'k.
„Begrijp ik het goed, dan maakt mijnheer
zijn exouus."
Garnache voelde de kleur naar zijn gezicht
stijg-en; zijn zelfb-edwang liet hem in den
steek; weer voelde hij den druk
schouder en hij begreep -bij tijds, dat
waarschuwing was van Rabecque.-
1.
1.
1.
1.
1.
1.
-
ill
Wit (5)
Tweezet mat.
op zijn
it het een
AAN DE DAMMERS!
In onze vorige rub rick gaven wij ter oplos
sing probleem 979 van C. Meeuwe (t)
Stand.
Zw. 12 sch. op: 4, 7, 8, 12, 13, 14, 18, 20,.'
22, 23 29 37.
W. 12 sch. op: 21, 26, 27, 30, 31, 35, 38,
39, 40, 42, 43, 47.
Oplossing.
1. 38—33
1.
29 49
2. 39—34
2.
37 48
3. 21—17
3.
12 32
4. 31—27
4.
32 21
5. 26 10
5.
4 15
6. 30—25
6.
48 30
7. 35 24
7.
49 19
8. 25 1!
UIT DE
PARTIJ.
De volgende stand is uit de partij De Jong
-de Vries.
mm mm.
Zw. 13 sch. op: 3, 5, 9, 10, 14, 15, 17, 19,
20, 21, 22, 27, 36.
W. 12 sch. op: 25. 26, 28, 29, 30, 33, 35,
38, 39, 43, 47, 48.
Wit heeft een schljf minder.
1. 29—23 1. 9—13
2. 4842! Sterk gespeeld met diep ctoor-
zicht dreigend door den ach-
terwaartschen uitruil een schijf
te winnen. Wit mocht niet 23
18 spelen, dan zou volgen
19—24 en 3 32
2. 13—18
3. 23 12 3. 17 8
4. 28 17 4. 21 12
5. 42-37 Wit wint zijn schijf tyrug.
Stand van I J. te Goff.
„Ik begrijp niet mijnheer, dat ik u belee-
d-igd h-eb'„ z-ei hij ei-ndelijik, terwijl hij zich
met stevige hand in bedwang hi-eld hij
had dien hrutalen vreemdeling zoo graag
een flinken slag t-oegebracht. Maar ik ver-
zoek u te gelooven, dat ik het gedaan heb
zonder het te weten. Ik was het niet van
plan".
De vreemdeling nam zijn hand van de
tafel af en stond' r-echtovereind
„Enfin dan maar", zei hij op in't oog
loopend verachtelijken toon „Als u even be-
minnelijk wilt zijn met het souper, dan zal
i-k hlij zijn een kennisma-king af te breken
waarin ik geen eer zou zier. voor mijzeif die
voort te zetten."
Dit was meer dan Garnache verdragen
kon. Hij werd' vuurrood1 van drift, het vol-
gend oogenbli'k zou hij niettegenstaande den
krachtigen druk van Rabecque op zijn schou
der, d-e ragout ini het gezicht van d-en jon-
gen heer -gegooid hebben, toen plotseling de
waard onverwach-ts te hulp kwam.
Mijnheer, daar komt uw souper aan", zei
hij, terwijl zijn vrouw de keuken weer u-it-
kwam met een blad vol spijzen.
Een oogen'blik scheen d-e vreemdeling van
zijn stuk gebrach-t. Toen keek hij koel bru-
taal van de schotels, die voor Garnache wa
ren neergezet naar die, welke voor hem be-
stemd waren.
„Ach misschien is dat te prefereeren". De
toon waarop hij dit zeide, was onuitspreke-
lijk beleedigend. „Deze ragout zou koud
worden."
Hij snuffelde even, draaide zich om op zijn
hi el zonder een woord of b ewijs van groet
voor Garnache, en liep naar het a-ndere tafel-
im as
WM) W
WS..Wb...
-WM
i-
Zw. 8 sch. p: 7, 8, 9, 16, 19, 23, 28, 36.
W. 8 sch. op: 21, 26, 34, 38, 44, 47, 49, 50
Wit s-peelt:
1. 5045 1. 16:27
2. 34—29 2. 23 34
3. 45—40 3. 34 45
4. 47—41 4. 36 47
5. 26—21 5. 47 50
6. 21 1 6. 50—
7. 49—44 7. 50.
8. 16 en wint.
Ter o-plossing voor deze week:
Probleem 980 van R. Ortige (Fr.)
Zw. 15 sch. op: 3, 8/12, 14, 17, 19/22, 24,
25, 4-5.
W. 14 sch. op: 23, 26, 29, 31, 33, 34, 36,
37, 39, 40, 42, 47, 48, 49.
In onze volgende rubriek geven wij de op
lossing.
CCLI
TRAM OF OMNIBUS.
De lezers van dit bla-d, die geregeld vol»
gen hetgeen ik hen uit het leven der hoofd
stad mededeel, zullen zich herinneren, dat ik
vroeger reeds gewezen heb op de moeilijk
heden, die door de uitbreiding der stad naar
alle kanten allengs gerezen zijn met betrek-
king tot het tramverkeer in het oudste deel-
van Amsterdam met zijn talrijke smalle stra-
ten. De tram, die eens onze trots is geweest
en misschien in tal van opzichten die eer
nog waardig is, is op vele plaatsen eei last-
post geworden en een vervoermddel, waarte-
gen velen, die er dagelijks gebruik van moe
ten maken, zelfs mo-pperen, omdat de snel-
heid van haar bewegingen hun te gering is.
Dat kan de tram echter niet helpen. Het
oude deel van Amsterdam, hetwelk als de
vroegere halve maan begrensd werd door het
IJ en de oude buiten-singelgrachten, is bij
lange na nog niet te vergelijken met de Lon-
densche „city" bijvoorbeeld, ook al zijn er,
die dit uitheemsche woord gaarne met be-
trekking tot hetgeen nu in posterijen-taal
„Amsterdam-Centrum" heet, gebruiken. Zo<J
ver is het nog niet met dit oudste deel der
hoofdsta-d gekomen; het loopt 's avo-nds
volstrekt hiet heeNnaal ledig, want er wo-
n-en nog steecfe duizenden menschen en het is
nog altijd het middelpunt van het winkel-
beurijf en van de groote hotels, restaurants,
schouwburgen en andere plaatsen van ver-
maak.
Maar, het is toch ook een feit, dat tal vaa
buizen, vooral aan onze grachten, niet lan-
ger tot woningen dienen, doch veranderd
zijn in kantoorgebouwenhet is eveneens een
feit, dat degenen, die daar vroeger woen-
den, zijn getrokken naar de nieuwe buiten-
wijken en dat zich in die nieuwe gedeelten
ook andere duizenden metterwoon gevestigd
hebben, die alien's morgens naar „de halve
maan" gaan, waar zij hun werk hebben en
van-daar's avonds naar huis terugkeeren
En hun weg naar de straten en grachten,
waar de zaken worden gedaan, waar de win-
kels en magazijnen en bankgebouwen en
kantoren zijn, leidt dan door nauwe straten,
die nooit op zulk druk verkeer berekend wa
ren, te voet, op de fiets, in trams. Leidsche.
en Utrechtsche straten, om er maar niet m£er
te noemen, zijn dan ook in de ochtenduren en
in de avonduren, wanneer de buitenwijk-be-
woners huiswaarts gaan, veel en veel te
smal geworden- en het verkeer wordt er dan
danig belemmerd door de trams, die het mid
den der straat berijden. We staan daardoor
reeds lang voor het vraagstuk: wat moeten
we met die trams aan? Moeten de tramlij-
niet, nu ons plaveisel hoe langer hoe dege-
niet, nu ons pdaveisel hoe lander hoe dege-
lijker en hoe langer hoe steviger is gewor
den, niet overgaan tot motor-omnibusdien-
sten? Ge weet, ik heb destijds reeds als mijn
meening gegeven, dat het op den duur tot
motor-omnibusdiensten zal moeten komer. en
dat Amsterdam in zooverre iets op Londen
zal gaan gelijkeo, dat trams alleen noodig
zullen ziin in de buitenwijken en ommbussen
zullen moeten komen over die trajecten, wel
ke thans tra-mlijnen hebben, die door oud-
Amsterdam gaan. Er zijn er thans ai meer-
deren, die deze omwenteling verwachten.
Nog dezer dagen heeft het Eerste Kamerlid,
de heer Henri Polak, die in woord en ge-
schrift reeds zoo lang de verkeersproblemen
van stad en land onder de oogen ziet, in het
„Handelsblad" op de noodzakelijkheid van
motorbussen in plaats van trams voor d<
binnensta-d gewezen en terecht de opmerking
gemaakt, dat men in de laatste paar jaren
van gemeentewege in de buitenwijken motor-
omn-ibusdiensten heeft ingesteld, doch dez<
in de oude stad, waar ze feitelijk meer noo
dig zijn, weert.
De kwestie is juist op dit oogenblik van
nog grooter belang geworden, omdat er
voor den Raad voord'rachten ter behande-
ling liggen, die bedoelen eenige tramlijn-en
een eenigszins andere richting te geven; en-
kele er van te verlengen; nieuwe stukken
tram te leggen, waarmcde gepaard zal moe
ten gaan brugverbreeding of brugverster-
king; aanbo-uw van nieuwe tramwagenlood-
sen en aanschaffen van nog meer materieel
het loopt alles in de honderdduizenden.
Er is al heel wat geschrijf en gewrijf over
dezen nieuwen en gewijzigden aan leg ge
weest en er zal, wanneer de zaak in Septem
ber weder in den Raad1 komt, zeker nog heel
wat over te doen komen, want niemand zal
er tegen zijn veel geld voor nieuwe verkeers-
middelen toe te staan, mits men dan ook ze-
tie, waar hij- bij zijn ken-nissen ging zitten.
Garnache zag h-em -na; zijn oogen gl-oeiden
van onderdr-ukteni toorn. Nooit in zijn leven
had hij zich zelf zoo zeer in bedwang ge-
houden als op dat oogenblik wat was de
red-en, dat hij de gelegenheid had laten voor-
bijgaan om iets groots te doen hij deed
het ter wi-ll-e van dat kind boven, en omdat
hij de gedachte steeds voor den geest had,
dat haar grievend leed zou worden aa-nge-
daan, wanneer hem iet-s overkwam. Maar hij
bedwong zijn drift ten k-oste van zijn eet-
1-ust. Hij kon niet eten van woede. En hij
sch oof zijn bard weg en stond op.
Hij wen-dd-e zich tot Rabecque en wat de
bediende zag op zijn gelaa-t deed hem een
paar pass-en- achteruit gaan van schrik. Gar
nache wees naar de tafel: „Eet Rabecque",
zei hii, „en kom dan boven
En gevolgd, even als straks, door de
oogen van den vreemdeling en zijn mefcge-
zell-en, liep Garnache de kamer uit en ging
naar boven om troost t-e zoe-ken in een ge-
sprek met Valerie. Maar hoe veel moeite het
hem kostte de beleediging die hij had on-
dergaan te verzwijgen, hij zei er geen woord
van tot het meisje, uit vrees haar rust te
verstoren.
HOOFDSTUK VII
De val wordt openge
zet.
Garnache deed dien nach-t in Grenoble
geen oog dicht; het grootste gedeelte van
den nacht hield hij de wacht daar hij den
angst van Valerie nergens beter door kon
wegnemen. Toch gebeurde er dien nacht
-geen vijan-delijikheden van de zijde der Con-
dillacs, zooals Valerie vreesde en zooals
Garnache beweerde, d-at niet zouden, niet
konden plaats hebben.
Den volgenden- morgen zond hij Rabecque
reeds vroeg naar de Auberge de France
voor het beloofde rijtuig en gebruikte zijn
ontbijt i-n de gelagkamer, terwijl hij tevens
d-en terugkeer van zijn bediende afwachtte.
De vreemdeling van den vorigen avond z.ai
daar reeds, nu echter alleen en scheen geen
plan meer te hebben zich met Garnache te
bemoeien. Garnache vroeg zich af of da'
misschien kwam omdat hij alleen was, neet
toch niet alleen, hij had niet zooals gisteren
drie vrienden bij zich, maar slechts een, daar
door was hij misschien r.iet zoo dapper.
Aan een ander tafeltje zaten twee h-eeren,
die hij wist niet waar vandaan kwamen, een-
vouddg gekleed1 en met goede manieren. Hi:
lette eerst niet veel op hen, totdat een slank*
man, met een haviksneus en een donker voor-
-komen, plotseling opstond en even schrikte
toen hij den- Parijzenaar zag en hem dadelijk
bij zijn naam noemde. Garnache zweeg eve)
en stond van tafel op, hij draaide zich hal
om en zag d-en heer met het d-onkere uiter
lijik oplettend aan, maar herkende hem niet
Hij- ging naar hem toe.
,,Heb ik de eer bij u bekend te zijn, mijn
heer?" zei hij half vragend.
„Parbleu, mijnheer de Garnache!" riep d»
ander met een gulden lach, des te innemendei
daar de rest van zijn gezicht zeer sombei
was. „Is er eeo man in heel Parijs, die u niei
kent? Ik heb u dikwijls in het hotel de Botir-
gone gezien."
(Wordt vervolgd.) i
1'
m W!V/v.