ZEVEN DAGEN
GOEDE SPIJSVERTERING
PER WEEK.
Schetsen uit China.
lets over Duitsche en
Amerikaansche films.
Weinig menschen, zelfs de meest waar-
Seidslievende, kunnen met oprechtheid ver-
klaren „Ik lijd nimmer aan slechte spijsver-
teringf". Dikwijls is het reeds voldoend-e om
islechts een gerecht te eten waaraan men niet
gewend is, om onmiddellijk kramp of zuur
in de maag te bemerken. Deze ongemakken
zijn het gevolg van overmatige aciditeit en
het is steeds verstandig, zoodra zich ere
eerste teekeus ver toon en, stappen te doen om
yerwikkelingen te voorkomen. Dit kan gemak-
kelijk worden gedaan door een halt the?
iepeltje Gebismureerd Magnesium te gebrui-
ken, in een klein beetje water. Gebismureerd
Magnesium maakt onmiddellijk een eind aan
de schadelijke gevolgen van het zuur en het
gebruik er van, zoodra de geringste pijn
wordt opgemerkt, zal veel toekomstig lijden
voorkomen. Verkrijgbaar bij alle Apothekers
en Drogisten a 1.per flesch.
ker zal zijn, dat hetgeen tot stand zal worden
febraeht voor lange jaren dienstbaar zal
unnen wezen. En de groote vraag is:
zulks inderdaad in alle opzichten het geval
zal zijn. Toen in 1872 de nieuwe vervoer
middelen van dien tijd door eenige onderne-
inende mannen te Amsterdam werden inge
voerd men begon met een paar omnibus
sen werd de maatschappij, die in verband
daarmede werd opgericht, „Amsterdamsche
Omnibus-Maatschappij" gedcopt en die
naam bleef bestaan tot het begin dezer eeuw,
toen de Maatschappij reeds sedert lang geen
omnibussen meer bezat, doch een degelijk
paardentramweg-stelsel, en zij door de ge-
meente genaast werd. Toen is de electrificatle
van alle lijnen gekomen, is de naam omni
bus voorgoed verdwenen en de Gemcente-
tram gekomen.
Maar nu blijkt, dat men die benaming
„omnibus" wel1 had1 kunnen behouden, want
het zal niet zoo heel veel jaren meer dhren
of de gemeente zal hebben meer motor-omni
buslijnen dan electrische lijnen en wie weet
nagenoeg geen tramlijnen meer. 't Is nu al
opmerkelijk die terugkeer tot de omnibus, al
is de beweegkracht dan ook niet meer door
paarden, ddch door benzine, want er zijn al
een aantal omnibusroutes naar de ver-afge
legen nieuwere stadsgedeelten, waar de
straten eigenlijk beter geschikt zouden zijn
voor tramlijnen, dan de genoemde Leidsche-
en Utrechtsche straten, en hoeveel geriefelij
ker zou het er b.v. uitzien op ons Stations-
pi ein, vooral wanneer het over eenigen tijd
een asphaltbedekking zal hebben, indien
daar omnibussen stonden en de tallooze
tramrails verdwenen zouden zijn.
Ik sprak dezer dagen een Amsterdammer,
die voor zijn zaken aikwerf de noordelijke
provlncien heeft te bezoeken en, te Groningen
toevende, kennis had gemaakt met de daar
als openbaar vervoermiddel ingevoerde tram,
die niet op rails rijdt. Hij haa de ondervin-
d'ing opgedaan, dat die nieuwe tramwagens
daar geriefelijk waren en de mogelijkheid be-
staat met zulk een tram in de straten uit te
wijken gelijk met and:re voertuigen, wat het
verkeer heel wat verbeterd had „Waarom
brengen ze dergelijke trams ook niet door on-
ze nauwe Amsterdamsche straten?" vroeg
hij.
Ik heb de nieuwe Groningsche vervoermid
delen niet gezien en ik zal mij als niet-tech-
nicus ook niet wagen aan een antwoord op
zijn vraag, doch ik haalde zijn mededeeling
en opmerking slechts aan om aan te toonen,
welke mogelijkheden er nog bestaan om hier
te Amsterdam wijziging te brengen in het
verkeer door de oude stad; misschien dat
straks in den Raad de Groninger nieuwig
•Iheid ook wel bij de debatten over de han-
gende yoordraoht ter sprake zal komen.
Want, hoe het ook zij, het vraagstuk wordt
hoe langer hoe belangwekkender en de op-
lossing is ongetwijfeld zoo heel eenvoudig
niet
Wanneer we echter letten op onze onge-
val-statistieken, zien we duidelijk voor ons,
dat de gevaren, die ons in de Amsterdam
sche straten el ken dag bedreigen, hoe langer
hoe grooter worden. Ik zal niet beweren,
dat die alien te wijten zijn aan de huidige
inrichting van ons tramstelsel, doch dat dit,
zooal niet steeds direct, dan toch zeker indi
rect voor een goed deel ongevallen deed ont-
staan, is iets wat niemand zal kunnen te-
genspreken.
De ongevallen-statistiek in deze stad over
het tweede kwartaal van dit jaar, geeft te le-
zen, dat in genoemd tijd'perk door de politie
werden geconstateerd 1732 ongelukken, te-
;*en 1421 in hetzelfde kwartaal van het vo-
rige jaar. Van deze ongelukken hadden vier
i-en dood tengevolge; in 123 gevallen was
:rnstig letsel, in 305 licht letsel veroorzaakt,
terwijl in 1300 gevallen alleen materieele
schaae werd berokkend. De oorzaken van al
die ongelukken waren voor het grootste deel
te wijten aan fouten, begaan door bestuur-
ders van voertuigen, waaruit blijkt, dat nog
lang niet genccgd de noodige voorzichtig-
heid wordt betracht en ook diende voor het
afgeloopen kwartaal in aanmerking te wor
den gen-omen, dat de regenvai veel grooter
was geweest dan in hetzelfde tijdperk in
1926, want door al dien regen was uiteraard
het aantal ongelukken, veroorzaakt door
auto's, vrachtwagens en fietsen, die op het
gladde asphalt slipten, grooter; die regen
zal zeker in het derde kwartaal van dit jaar,
wanneer we daarvan de statistiek onder de
oogen zullen krijgen, ook heel veel schuid
hebben gehad.
Buiten twijfel is echter, dat men het ver
dwijnen der trams uit de straten de oude
stad het verkeer gemakkelijker geregeld zou
kunnen worden, vooral wanneer daarnevens
het aantal vluchtheuvels zou worden ver-
meerderd en deze breeder zouden zijn ge
maakt dan zij nu grootendeels zijn en ook
van tramrails werden bevrijd. Want het zon-
derlinge van vele vluchtheuvels in deze stad
is, dat zij tevens dienst doen als perrons van
tram-stopplaatsen. De ruimte, die zij bieden
voor op trams waehtende passagiers is
men behoeft maar eens te kijken bij de vlucht
heuvels voor de „Bijenkorf" aan het Damrak
en bij die voor het postkantocy en achter het
Paleis zeer gering' en als oversteek-plaat-
sen voor het publiek zijn zij door de trams,
die er precies laigs gaan, feitelijk ook geen
„veilige havens". We zijn te Amsterdam on-
fegenzeggeiijk op den goeden weg om de vei-
ligheid van het te-voet-gaande publiek zoo-
veel mogelijk te verzekeren, maar het vol-
maakte is in deze toch bij lange na nog niet
bereikt. Zoodra het vraagstuk: „tram of om
nibus" zal zijn opgelost, zal voor die veilig-
heid nog veel meer gedaan kunnen worden,
doch de oplossing is lang niet gemakkelijk,
ook al in verband met onze talrijke grachten,
omdat ten aanzien van deze de vraag rijst
of die wel geschikt zijn door motor-omnibus-
sen te worden bereden maar dat is wed°r
een kwestie op zich zelf, waarover later nog
wel het cen en ander te schrijven zal zijn.
SINI SANA.
U, II.
De Amerikaansche film, waarover ik in dit
opstel zal schrijven, is in Europa genoeg
doorgedrongen om in zijn karakter bekend te
zijn.
Ieder genre van Amerikaansche film is in
Europa door een grooter of kleiner aantal
producten vertegenwoordigd. Vooral op het
terrein van de amusementsfilm (en hieron-
der is niet alleen de „komische" of althans
„grappige" film te verstaan, maar ook de
verhaaltjesfilm en de avonturenfilm) heeft
Amerika veel aan Europa geleverd, zoodat
vooral op dit gebied Duitschland een zware
concurrentie heeft. Onze bekendheid met den
aard van den Amerikaanschen film wordt
vergroot door het feit, dat de tegenwoordige
Engelsche, Italiaansche en vooral Fransche
film (ik wijs hier b.v. op ,,1'Atlantide", „Koe-
nigsmark", „De Naakte Vrouw" e. a.) hoofd-
zalcelijk in de lijn van den Amerikaansche
liggen, zoowel in den vorm (spel, regie, de
cor) als, hoewel in mindere mate, in den in-
houd. (Evenals aan den anderen kant de
moderne Russische film nauw verwant is aan
de Duitsche, vgl. „Potemkin": hierover meer
in volgend opstel).
Zeker, quantitatief beschouwd kennen wij
lang niet alle Amerikaansche films: alleen
de films der groote beroemdheden (die ook in
Europa komen. Een enkel voorbeeld te il
groote serie der amusementsfilms (meestal
de sprekendste van hun soort) komen naar
Europa. Maar b.v. van de zoo bekende Wild-
West- of cowboy-films produceert Amerika
zeker tien- of twintigmaal zooveel als er naar
Europa komt. Een enkel voorbeeld ter il
lustrate. Wie kent ten onzent de filmspeel-
ster Marilyn Mills, die in een zeer groot aan
tal cowboyfilms de hoofdrol heeft vervuld,
die in Hollywood z66 beroemd is om haar
paardrijkunst-voor-de-film, dat zij herhaalde-
lijk voor de grootste filmsterren, als Mary
Pickford e. a., gedoubleerd heeft in gevaar-
volle paardscenes? Marilyn Mills, die zelfs
de leermeesteres in het paardrijden van Char
lie Chaplin is geweest, kan daarbij nog voor
ons land de attractie voegen, dat zij Neder-
landsche van geboorte is.
Intusschen, qualitatief kennen wij de
Amerikaansche film genoeg om er over te
schrijven.
Wat den inhoud aangaat heeft Amerika een
grooten rijkdom van grappige films, waarover
in het algemeen weinig te zeggen is: de Ame
rikaansche humor (ik zonder Charlie Chaplin
uit) schijnt, althans in de film, nog niet tot
iets belangrijks te zijn geworden. Verder heb
ben wij de reeds genoemde tallooze cowboy-
films, de „spannende" films van avonturen in
het „Wilde Westen en daarnaast de eveneens
zeer talrijke alledaagsche verhaaltjes, die
druipen van sentimentaliteit. Behalve deze
soorten kent Amerika ook de groote
ernstige film en deze is voor ons wel de
meest beteekenisvolle. Deze heeft meestal een
inhoud, verwant aan den realistischen roman
(resp. het realistische tooneelstuk), die in
Eurbpa van pl.m. 1850 tot pi.m. 1900 de
heerschappij in de litteratuur heeft gevoerd.
Het valt ons, ook reeds bij het beschouwen
van den inhoud, op, dat in de Amerikaan
sche film het bewegingselement, dat toch
eigenlijk het oorspronkelijke wezen van de
film uitmaakt, niet zoo bijzonder op den
voorgrond treedt. Zelfs, dat de Amerikaan
sche filmartist in 't algemeen mimisch niet
heel sterk is en dat hij wat al te veel het ver-
klarende woord noodig heeft. Jongere, Ame
rikaansche films, waarin gei'mmigreerde
Duitschers optreden, b.v. de Amerikaansche
Pola-Negri-films, zijn in dit opzicht wel heel
erg vooruitgegaan en deze invioed heeft zich
uitgebreid. Zoo heeft de toch heelemaal niet
Duitsche filmacteur Adolphe Menjou (die
echter vaak met Pola Negri heeft samenge-
speeld) weinig verklarenden tekst noodig; hij
is mimisch een van de beste filmspelers, die
Amerika op't oogenblik bezit.
Bij den inhoud van de Amerikaansche
film valt verder op, dat de behandelde ge-
beurtenissen ontleend zijn aan het dagelijk-
sche leven (wat de Duitsche film, die naar
een hooger, ook een artistiek hooger, plan
streeft, steeds minder doet). En hierbij komt
nu heel sterk uit, hoe banaal, hoe ouder-
wetsch-zoetelijk, hoe klein-burgerlijk zelfs de
tevenshouding (moraal, levensidealen etc.)
is, die uit de Amerikaansche films spreekt.
Zelfs een rassige, felle vrouw als Pola Negri
heeft aan deze opvattingen tol moeten beta-
len. Wie haar eenige jaren geleden, b.v. als
Carmen, heeft gezien en haar weerzag (ik
meen in den zomer 1925) -in „Het Vcrboden
Parardijs," besefte al, hoezeer zij verslapt
was. En in de nog latere films werd dit zoo
erg, dat wij ons slechts kunnen verheugen
over haar vertrek uit Amerika. Wanneer
Pola niet ten laatste zelf begrepen had, dat
zij het sub-tropisohe paradijs Los Angelos,
land van bloemen en van dollars en van
iden nu gestorven) Valentino moest verlaten,
zou de temperamentvolle Duitsche actrice zijn
afgedaald tot een zoetelijk-Hollywoodsche,
Duitsch-Amerikaansche coquette, die* dan
volgens het bekende, spreekwoordelijke recepl
later een „alte-Betschwester" was geworden,
bestemd voor de .,brave-vrouwe"-rollen van
middelbaren leeftijd. Immers de ondanks alles
brave" vrouw-van-middelbaren-leeftijd is wel
het tragediennetype van de Amerikaansche
film. Typeerend is, dat de werkelijk zeer be
langrijke Amerikaansche filmactrice Norma
Talmadge, die toch nog jong en mooi is, zulke
rollen al speelt. Want braaf, echt burgerlijk
braaf is de Amerikaansche film, ondanks nu-
diteiten en pikanterieen en gewaagde of „hel-
lende" situaties. die zij gaarne ten beste geeft.
Burgerlijk braaf in kern en wezen en strek- j
king.
Een genre vormt een uitzondering op ai
persoonlij'k spel blijft het
Nibelungen",
hetgeen hier gezega is: *de Charlie Chaplin-
film, maar hierover straks, omdat daar ook
regie en spel een cachet hebben, dat in Ame
rika apart staat.
En dan ik zeide het reeds in mijn vorig
opstel is er in den laatsten tijd een anderc
geest vaardig geworden in de Amerikaansche
filmwereld, zeer zeker niet buiten Duitschen
invioed, en het is uit dien geest, dat o.a. een
werk als „De Groote Parade" onstond Wel
kan dit filmwerk qua menschenregie niet in de
schaduw staan van „Fredericus Rex", „Anna
Boleyn", „Madame Dubarry", „Die Nibelun
gen", „Metropolis" of het Russische „Potem-
kin". En ook qua
ver, ver achter bij "„Variete'"',
„Manon Lescaut" e. m. a. Echter uit een oog-
punt van technische regie doet het b.v. voor
een „Metropolis"-film niet veel onder. De
„Groote Parade" geeft ons een beeld van den
wereldoorlog, of eigenlijk van den grooten
modernen oorlog in het algemeen, en zij doel
dit aan de hand der lotgevallen van een jon-
gen Amerikaan en een Fransch meisje. Do
eigenlijke menschelijke inhoud is, zoo met be-
paald banaal, dan toch zeer gewoon; van een
werkelijk karakteristiek is geen sprake, de per-
sonen zijn slechts getypeerd, maar ook deze
typeering gaat niet boven de doorsnee uit
Wat het eigenlijke spel betreft, de speler van
de hoofdrol, John Gilbert, heeft een heel goe
den filmkop, maar zijn mimisch spel is niet
van groote waarde. Men vcrgelijke daarmee
eens de mimiek van Emil Jannings, of, om
niet ineens de allergrootste Duitschers te noe-
men (waartoe overigens de mQmenteele ge-
vierdheid van John Gilbert wel aanleidiny
zou kunnen geven), men vergelijke Gilbert's
zwakke mimiek eens met die van Rudolf
Klein-Rogge of van Paul Richter! Waar Gil
bert het hoogtepunt van zijn mimiek zou moe
ten geven (in den mijnkrater bij het lijk van
,,den lange"), komt de intermitteerertde teksT
hem met ellenlange phrases te hulp. De ver-
tolkster van het Fransche meisje, de vrouwe
lijke hoofdactrice van de „Groote Parade",
heeft ongetwijfeld meer mimische kracht, haar
gelaatsexpresse zegt tennrinste herhaaldelijk
iets, al is ook bij haar het pakkende van een
groote mimiek, zooals Asta Nielsen en Lya de
Putti en Pola Negri geven kunnen, en zelfs
Xenia Desni en Ruth Weyher en ook de Ame
rikaansche Norma Talmadge, niet aanwezig.
Trouwens hier vinden wij een overgang tot
de bespreking van het filmspel der Amerika-
nen, omdat in het algemeen een in't oog val-
lende eigenschap bij hen is: de betrekkelfjk ge-
ringe mimiek. In Amerika wordt allereerst
gezocht naar den filmkop, die niet alleen
fotogenique moet zijn, maar ook zoowei
bij vrouwen als bij mannen beantwoorden
moet aan het Amerikaansche schoonheids-
ideaal (Gloria Swanson, Betty Blythe, Clara
Bow, Rudolph Valentino, John Gilbert. De
natuurlijke vorm van den kop, de eigen uit
drukking der oogen e.d. moeten reeds vol-
doende indruk op de massa maken, terwijl het
eigenlijke mimo-spel eerst in de tweede plaats
verlangd wordt. Zelfs de beste Amerikanen,
als Mary Pickford en Douglas Fairbanks,
zijn geen waarlijk groote mimische kunste-
naars, al geeft vooral Fairbanks goed en pak-
kend filmspel („De Dief van Bagdad"!)
Bovenaan op het gebied der mimiek staat in
Amerika m i. Norma Talmadge. Zij is voor
mij de grootste Amerikaansche filmspeelster
Kenschetsend voor haar is in de eerste plaa'.-,
de rijkdom van mogelijkheden in haar oogen
expressie: die heeft vrijwel geen enkele Ameri
kaansche in zoo groote mate. Norma Talmad-
ge's oogen-expressie is volstrekt niet eenzijdig
(zocals bij de meeste andere; zij beschikt
daarbij evengoed over het na'if-onschuldige
als over het demonische, over het amoureuse
als over het boosaardige en over het medelij-
denwekkende. Dan is teekenend voor haar ae
mogelijkheid (en ook de wil) om evengoed een
ouaere en oude vrouw uit te beelden, als een
jong meisje en een mooie jonge krouw. Vooral
dit laatste wijst op haar waarachtige artisti-
citeit; want bij de film geldt niet mmder dan
bij het tooneel, dat iedere dame, die jong is of
zichzelve jong vindt, voor alles graag de
mooie, jonge rol speelt! En tenslotte weet
Norma Talmadge ook voor de weergave der
verschillende emoties een zeer rij'k gebruik
van haar gelaatsspieren te maken, terwijl bij
haar niet het „mooie gezicht", maar het men
schelijke gezicht, door innerlijke emotie bewo-
gen, als filmdramatische hoofdzaak geldt.
Evenals in Europa de film aanvankelijk
uitsluitend spelfilm was en langzamerhand
de regie-film op den voorgrond is getreden
(bij de spelfilm ligt de nadruk op het indivi-
dueele spel der acteurs, bij de regiefilm op
het dramatisch geheel, opgebouwd door den
regisseur, gesteund door het spel der afzon-
derlijke spelers), zoo valt ook in Amerika een
soortgelijke ontwikkeling waar te nemen
Daar Amerika nog eyi eenigszins ouder
standpunt vertegenwoordigt, is de spelfilm in
Amerika nog het voornaamste. Ook al is dan
het eigenlijke spel in 't algmeen minder dan
bij den Europeeschen filmartist. In de laatste
jaren krijgt Amerika meer en meer zijn regie-
films; het hangt daarmee samen, dat een
groot Duitsch filmregisseur als Ernst Lu-
bits-cih -voor enkele jaren rr.ar Amerika ge-
gaan is. De Amerikaansche regisseur legt
evenwel meer den nadruk op de afwerking
van het technische gedeelte, dan op de men
schenregie. Trouwens ook bij de spelfilm
viel steeds .op, dat de Amerikaansche regis
seur (want natuurlijk kan ook de spelfilm den
regisseur niet missen) niet steeds een voldoen-
de gesloten samenspel weet te bereiken. En bij
massa-regie komt dit natuurlijk nog sterker
uit. In een toch zeker belangrijk werk als „de
Groote Parade" zijn de massa-scenes vaak
niet voldoende geregeld en vooral gewoonlijk
te vaag en te weinig sprekend.
Desondanks neemt in Amerika het aantal
belangrijke regie-films steeds toe en daarin
wordt ook inderdaad heel veel moois gegeven
De historische film komt nog weinig voor,
trouwens, de Amerikaan kan geen mooi histo-
riebeeld teekenen en teekent het bovendien
vaak verkeerd. De Amerikaansche regisseur
richt zich meer op het fantastische. („She"l)
Ook is bij de Amerikaansche regiefilm de
uiterlijke vorm (monteering, requisieten, e.d.)
meestal beter dan het innerlijke wezen.
Een heel afzonderlijke plaats neemt in
Amerika de Charlie-Chaplin-film in. Deze
Charlie Chaplin is inderdaad een zeer merk-
waardige figuur; tot voor eenige jaren kende
men hem in Europa slechts als den dwazen
komiekeling met de dwars-staande voeten,
maar sedert „The Kid" en vooral „Goldrush"
heeft men-wel begrepen, dat hij juist streeft
KING
naar een eigene, maar daardoor niet minder
ontrcerende tragiclc. Zijn humor heeft al het
schrijnende van de Bajazzo-figuur, echter
zonder de bravoure daarvan, want Chaplin's
creaties zijn de eenvoudigheid, ja de simpel-
heid zelve. Ook schijnt mij toe, dat deze man
een van de weinigen is, die begrijpen, dat, als
de film een nieuwe kunstvorm zal zijn, deze
nieuwe vorm ook zijn eigen wetten. zijn eigen
eischen, zijn eigen karakter heeft. Hij begrijpt
met name heel sterk het louter-mimische'van
den film. Hij begrijpt ook, dat de film niet
realistisch kan en mag zijn krachtens zijn
origine; dat het uitgangsprincipe, de basis,
waarop de heele film rust, de beweging is, en
dat het woord er dus ondergeschikt blijft, ja,
7.00 mogelijk, geheel er uit verdwijnen moet
Hij toont dit alle* te begrijpen door den op
bouw van zijn laatste films en ook door zijn
heel apart e-gen filmspel. Hij is ook een lou-
tere filmspeler, niet een tooneelspeler, die ook
wel eens voor de film speelt, niet cen kunste-
naar met cen algemeene tooneelroeping, die
toevallig de film heeft gcvonden en daar door
zijn mimisch talent geslaagd is. Chaplin is
louter mimospeler. Hij bezit een buitenge-
gewoon mimisch talent, dat misschien behalv-
voor de film ook. waarde zou kunnen hebv,,i
voor variete of revue, maar zeker niet voir li
eigenlijke tooneel. (Om een verre vergelijking
te maken; niet het komische talent van onze
tooneejspeler Joh. Kaart Jr. en Oscar Tour-
niaire, maar wel dat van onze revue komiek
Buziau is aan Charlie Chaplin verwant).
Charlie Chaplin heeft echter een zwak
punt: hij is zeer eenvoudig. Alleen de Bajaz-
zo, de zielige clown, de tragische komisctp
mensch in zijn element; iets anders geeft hij
nooit. In dramatische verscheidenheid staai
hij ver achter bij Norma Talmadge.
WIJNAND FRANS.
Nijmegen, 14 Aug.
Beter dan kinine slikken
Is het muggen dood te tikken.
Door Ir. F. J. Blom.
II.
Als ik 's middags van het kantoor thuis
kom en de vrouw met een kop thee gezellig
in de huiskamer zit, dan is de eerste vraag:
en, wat voor nieuws is er? Het is dikwijls
moeilijk een goed verslag te geven van de da-
gelijksche gebeurtenissen en niets te vergeten
en ik hoop dat het met meerdere echtvrien-
den gaat zooals met mij na een paar da
gen valt mij wel eens in, dat ik Jan of Piet ge-
sproken heb, die mij wat hebben meegedeeld
dat mij minder, doch de huisvrouw zeer inte-
resseert.
Na mijn nieuws geheel uitgeput te hebben,
kan ik rustig van mijn thee genieten. Maar
thans komen de huiselijke beslommeringen
voor den dag, die in China niet minder zijn
dan thuis.
De huisjongen komt binnen met een ver-
haal over den tuinman en den aankoop van
bloempotten en de noodige reparatie van een
gieter. Het verhaal heeft de huisvrouw al
moeten aanhooren, doch de heer des huizes,
volgens oud patriarchaal gebruik, moet over
het geval beslissen.
In een huis, zooals de meesten van ons dat
bewonen, is een bende personeel noodig, tot
groot verdriet van de huisvrouw. Ieder heeft
zijn werk en wijkt daar niet van af. De jon-
gen bedient, neemt stof af en doet dat er-
gerlijk slecht volgens mijn vrouw, en ik moet
haar gelijk geven hij maakt de bedden op
en is het factotum in huis. Hij spreekt En-
gelsch, of Duitsch of Fransch, min of meer
gebroken in een taaltje dat geleerd moet
worden en voor een nieuweling al even goed
verstaanbaar is als Gronnings voor een
Zeeuw. jt Is een taal zonder vervoegingen of
verbuigingen, met Chineeschen zinsbouw en
waarmee je na een aantal maanden wonder-
baarlijk veel mee kunt uitdrukken. De jongen
dresseert de koelie, die meestal geen vreemde
taal verstaat, het ruwe werk doet, en het be-
heer heeft over de emmers, de dweilen, zwab-
bers en die steeds bezems, zeep, soda en wat
dies meer zij noodig heeft en 't met een han-
digheid, Bamberg niet onwaardig, doet ver
dwijnen, zonder dat het den vloer gezien
heeft. Behalve zijn loon, zijn de oude kranten,
leege flesschen, leege blikjes, zijn bron van
inkomen, niet te vergeten de artikelen reeds
opgenoemd en waarvoor hij wel de kanalen
weet.
De kok troont in de keuken, zorgt voor het
eten, maakt de pannen schoon en schrobt de
keukentafel en vloer, maar doet verder ook
niets. Behalve dat hij een groot deel van de
procenten van de gekochte levensmiddelen
opstrijkt, hetzij een rechtmatige tien procent,
hetzij een extra twintig procent; hetgeen be
reikt wordt door het met den leverancier op
een accoordje te gooien omtrent den te vra-
gen prijs.
Het ambt van kok en jongen kan voor een
klein huishouden vereenigd worden. Voor het
stoppen van kousen, het wasschen van kleine
kleedjes, sokken en fijn ondergoed, zorgt de
amah, een soortgelijk artikel als de baboe in
Indie. Heeft ze de zorg voor een baby, dan
doet ze verder niets. Kunt U begrijpen, dat
zooveel volk in je huis aanleiding geeft tot
ruzie, slordigheid en het verdwijnen van eten
en zaken? 't Is de voornaamste bron van er-
gernis van de huisvrouw, die daar tusschen
door moet zeilen.
Daarbij komt dat de vrouw in China een
ondergeschikte rol speelt dat wil zeggen,
officieel en de vrouw des huizes minder
van de bedienden gedaan krijgt dan de man.
Dps werd het verhaal van den gieter uitge-
steld tot' „master", laten we zeggen, de baaa
thuis zou komen.
Laten we met den gieter beginnen. De
jongen krijgt de opdracht den tuinman te
ontbieden. Beste lezer, geloof niet dat het ge
val gieter het eenige zou zijn dat den baas
als oppersten rechter zou voorgelegd worden.
Het geval bleek veel ingewikkelder.
De jongen, keurig in een lange, witte jas,
stoffen schoentjes, goed geschoren en ge-
vknipt, komt met den tuinman terug. De oude
gieter moet voor den dag komen. Weg! Ver
dwenen. Waar? Het antwoord na veel heen
en weer verhaal in het Chineesch. de koelie.
De koelie moet op het tapijt verschijnen. Ge-
tuigt met een gegrinnik dat de tuinman den
gieter had weggegooid. Hij wilde den emmer
gebruiken voor de planten, maar de emmer
was weg. De emmer, 't regelmatig gebruiks-
voorwerp van de koelie, was weggenomen
door de amah. De amah op het tapijt. Waai
i n haar wasohbakken waren? De koelie had
op zijn kamertje om -ich te wasschen. Hi]
as te arm om een bak koopen maar speelt
in zijn zenuwachtigheid, nu hij de scnuld
krijgt, met zijn massale zilveren ketting,
waaraan cen groot horloge vastgelegd zit
Nieuwe verhalen volgen en een twistgesprek
tusschen kcelie en amah levert het feit^op, dat
de amah gestreken heeft, een kleedje heeft
veibrand en dat in de W. C. heeft doen ver
dwijnen. Een metselaar had moeten komen
om de verstopping te doen verdwijnen. Dat
had geld gekost. Wie zou dat betalen? Zie-
daar de ruzie, waarbij achtereenvolgens d?
emmer, de g.eter, de waschbak en een kleedje
te pas moet komen. Verveelt het U, lezer?
Ondfrwijl snelt de huisvrouw naar de keu
ken,waar ze wat ongerechtigs rook. Rijst, die
aai.jrandde de kok was nergens te vin
den.
Nadat ieder zijn vonnis had gehoord, een
vermaning, meer niet, toog't stel af. En het
bleek, dat de kok den jongen en den koelie 's
avonds uitnoodigde in een restaurant op een
eenvoudig eten met Chineeschen wijn om den
vrede te btzegelen. Leeg was het huis, vrien-
den vonden geen gehoor over de telefoon, de
honden werden niet op tijd uitgelaten, het ver-
brande, opgevisehte kleedje lag gestreken in
de bijkeuken en ik had bijna ruzie met
mijn vrouw over het bedienden-stel.
Maar kan dat nu niet anders. zult U vra-
gen. Waarom niet een bediende. In California,
waar personeel schaars is, vindt men ook
Chineesche jongens, die alleen al't huiswerk
verrichten. hoe dan ook. De hu'svrouw moet
dan ook de armen uit den mouw steken en
het werk wordt door mechanische hulpmidde-
len zeer verlicht.
In de Cost is handwerk, vooral huiswerk,
minderwaardig en voor haar prestige mag de
vrouw niet veel doen. Toch blijft er genoeg in
een huis te bestieren, kleedjes leggen, hier en
daar bloemen schikken, en't personeel naren-
nen. In Engelsch-Indie in sommige deelen is
't nog veel erger en verbieden sommige gods-
dienstige overwegingen bepaald huiswerk te
verrichten. De maandelijksche uitgaven wor
den daar met een geweldige salarispost ver-
zwaard.
Toch is handwerk, beroepswerk, geen
schande. Integcndeel. Als bij ons in den gil-
de tijd wordt een goede timmerman, smid,
schrijnwerker, ivocrsnijder, hoog geschat.
Maar weer niet een vak, waarvan de beoefc-
raar weinig of geen verantwoordelijkheid
draagt, of veel bij moet staan. Barbier, vooral
de straatbarbier is al 'n laag baantje, evenals
rickshaw koelie. Zij staan den geheelen dag
en veel hersens schijnen bij dat werk niet noo
dig te zijn. Een kruiwagen-koelie staat hoo
ger. Hij heeft de verantwoording voor het
goed, dat hij wegbrengt. En dat zegt dikwijls
heel wat. U kunt iederen dag op kruiwagens,
kisten zilver zien vervoeren, van bank tot
bank. In Holland zou daarvoor een detache-
ment politie en militairen voor bescherming
opgeroepen worden. Hier kijkt niemand er
naar om.
Maar ik ben van mijn onderwerp afge-
dwaald. Een goede huisjongen verdient 25
gulden in de maand, een koelie 12—16, een
kok 20130, cen waschmeid 14, een tuinman
1520 gulden. Zij wonen meestal in de be-
dienden-kwartieren op zeer bescheiden voet.
Hun maal is rijst met visch, altijd groente,
soms varkensvleesch. Maar laat ik U®it zeg
gen, dat ze geen boter, suiker, brood, zelfs
koffie van den baas versmaden. Het kan ook
haast niet anders. Het wettige loon is krap
en er moet bijverdiend worden om de kinderen
groot te brengen, voor de kleeren te zorgen
en dikwijls de ouders te onderhouden, een
van de eerste plichten van een Chinees jegens
zijn afgesloofden vader en moeder.
Pogingen ingesteld om door hoogere loo-
nen het ergerlijke gesteel te doen ophouden
zijn mislukt. Het kruimeldieven-systeem is te
ingeworteld.
De bedienden arrangeeren de prijzen met
de leveranciers, krijgen meestal 10 pCt. van
de rekeningen en een deel van het te veel be-
taalde, het wel opgeschreven maar niet ge-
bruikte goed dat door hen wordt overgo
spaard en teruggegeven. Verder zetten ze alle
prijzen op van kleine reparaties in het huis,
welke duur betaald moeten worden. Aan het
eind van de maand komt de jongen met een
rekening met het opschrift „dear master"
(mijn beste meester) en de meest fantastische
zaken worden daarin vermeld. Kunt U zich
begrijpen, dat ook hier het onderwerp „be-
dienden" een voornaam deel der conversatie
formt?. -
King-paperrnunf ia per ons verkrijgbaar in spec/-
aJe King-za/ges en verder in ro//en van 5 en IPcen/s.
Voor h.h. v keliers bij: J. F. VAN LIESHOUT en G. KUIPER te Alkmaar;