lltiuiuki Coiirant. Damrubrieb. De $trfj*t oiid en uleiiw. FEU1LLET0N. Wi m, Zaterda^ S April. IngezonsieBi sfukken wm hhf m wM. w/' m m m%,. 1928 Wo. 84 Hentfard dertipste iaargang, (Builsn ver ant woordelijkheid van de Recta i jHe. De opname in deze rnbriek bewijst geens- tins dal de redactie er mede instemt.) E-en vriend uit de buurt van Alkmaar was zoo goed mij Uw blad van 24 Maart 1928 toe te zenden en stelde mij aldus in de ge legenheid met het daarin voorkomende, be- langwekkende artikel, d-at bovenstaanden #tel draagt, keinnis te maken. Gezien het feit, dat daarin van mijin optreden tot be houd van de schoonheid des vaderlands op critische wijze g-ewag wordt gemaakt, zult gij waarschijnlijk wel zoo vriendelijk zijn, mij in de gelegenheid te stelten, om dienaan- gaande een enkel woord in het midden te brengen. Ik zal onbesproken laten het gedeelte, dat slaat op bet gebeurde met de smidse te Bergen. Dienaangaande heb ik niets anders ged-aan, dan, op een uit dat dorp tot mij ge richt verzoek, de aandacht van den minister op de zaak te vestigen. Beoordeelen kan ik het geval niet, omdat de toestand ter plaatse mij onbekend is en d-us heb ik het ook niet beoordeel-d. Indien het juist is, dat er g-een on-hei! is gesticht (al schijnen er toch ette- lijke mooie boomen geveld te zijn), des te beter. Voor het overige heb ik mij van deze aamgelegemheid niiets aam te trek-ken en niets terug te nemen omdat ik niets gezegd heb. Anders is het gesteld met het volgende gedeelte van het -b-ewuste artikel: „Wamneer de heier Polak van uit zijn woonp'laats decreteert wat wij al dan niet met omze hoofdstraat mogen doen, dan zijn wij hem zeer dankbaar voor zijn des- kundige adviez-en, m-a-ar dan zouden wij het toch ook wel appredeeren, als hij er tegeliijkertijd bij vermeldde, dat hij bereid is de schade te d-ragen, die onze midden- standers door deze adviezen zullen lijden. Als hij, in zijn schoonheidsbevliegiingen, openlij-k schrijft, dat het waarschijnlijk niet zoo lan-g meer zal duren of er zal van het natuurschoon- in en om Bergen niet veel meer over zijn, dan beeft hij het aan zich zelf te wijten, dat B. en W. van Bergen, ma opsomming van alles wat zij in v-erloop van tijd deden om de schoonheid der ge meente te behouden, als hun overtuiging sjiitspreken, dat des heeren Polaks v-ertoo- gen alleirminst bijd-rag-en om het g-eza-g van d-e bladen waarin hij schrijft, te verfioo- gen." Waarom mij er een verwijt van wordt ge maakt, dat ik in mij-n- woonplaats schrijf, begrijp ik ntiet goed. De meest-e men-schen, die schrijv-en, doen het zelfde en er is, naar het mij wit voorkomen, niets lakenswaardigs in gelegen. Bovendien doet het er minder toe waar iets geschreven, dan wat er geschreven wordt. Doch het is niet onmo- gelijk, dat men hier te doen heeft met een ietwat zonderlinge editie van de meerma-len verm-omen meeniimg, dat iemand, die zeg t-e 's-Gravenhage woont, geen woord mag zeg- gen over iets, dat te Amsterdam voorvalt en dat dus dn casu een inwoner van Laren niets te maken heeft met e-en-e Alkmaarsche of Bergensche aan-gelegen-heid. Dit is, zeker wamneer het zaken van kunst- of(en) ge schiedkundige waard-e betreft, echter on- juist. De schoonheid des lands is het eig-en- dom van de geheele 1-andsbevolking. Indien lij dreigt geschonden of vernietiigd t-e wor- den, is het -derhalve het recht van iedere-n Nederlander, daartegen in verzet te komen Sta mij toe, u daarvan een voorbeeld te geven. De stad Veere bezit een kostb-aar am tick kunstwerk, een- grooten zilveren drink- beker van K-aizer Maximiliaan. Eenig-e ja-ren feleden wilde Veere's gemeentebestuur, we- gens den berooiden toestand der financien, den bek-er naar het buiiten'land verkoopen .Va-n a-Ee kanten, uit aide deelen des lands, giiogen_ daartegen protesten op en de ver- koop ging niet door. Wat hadden al die protesteer rnden, volgens uwe steibng, met het geval te maken? Het was immers hun beker niet! De beker was het eigendotn van Veere. Neen, geachte Redactie, z-ulk een historisch kunstwerk is het eigendom der geheele natie, uie-t in den zin van het Burg'erlijk Wetboek doch in een veel hoogeren, in ideeelen zin. Wfe dus de schoonheid van Alkmaar of Ber gen aantast, vergrijpt zich aan -een nationaal Door J. S. Fletcher. Geautoriseerde vertaling uit het Engelsch door Mr. G. Keller. Zij wa-nkelde plotsefing alsof zij in al'kan- tezMMfcn en met een gesmoorden vloek wnde Oswald Clev-erley baar te h-ulp ko men. Doch Steven-ege greep Oswald bij zijn srm en hie Id hem vast, terwijl Penthony met een geruststel'lend woord Barbie on-der- steunde Em bove-n al'les uit klonk What- fflore s stem, die heftiiger dan ooit te voren uitrrep: »Ik? Ik uw oom verraden, juffrouw barbie. Mijnheer Sheffield verraden? Maar ik weet niets van mijnheer Sheffield! I.,11116'® lCym nrijnheer Sheffield te ver- sioen! stilte, welk-e d-aarop volgde, Stevemege, die intus-schen zijn arres- vocr i Jos de °°sen op Barbie ge- estigd. Beurtelings bloosde en verb-1-eekte 2' al60f een koortsaanval haar had aange- tftepen en met van toorn flikkerende oogen Wffidde zij zich p-lots-eling tot Oswald en ijl.zrj d-e tanden op elkander klerode, JW- zil hem met een heftig'heid, die den r"*1? van ontzetting de handen opheffen, toe; -Jij afechuweliiike leusrenaaH Hr,a w- =- bezit en- ieder Nederlander heeft het zede- lijke recht zijn stem daartegen te verheffen, hij moge op het Fmidsen of op den Loudeis- weg, dan wel aan den Brink te Laren of mid den op de Surhuisterveensche heide wonen. Zoo heb ik dan ook gepoogd er iets toe bij te dragen om te verhinderen, dat de stoepen in de Alkmaarsche Langestraat zouden op- geruimd worden. Het heeft niet mogen baten. De oude, karakteristieke straat-indeeling, het kleurenspel van keien, klinkers en blau we zerken is verdwenener zullen nu wel heel nette trottoirs, met keurige grijze tegeh bevloerd, voor in de plaats gekomen zijn ik heb het niet gezien en verlang er ook niet naar. De Langestraat is „gemoderniseerd". Waarom? Omdat de middenstanders schade zouden geleden hebben, als de steepen geble- ven waren. Dit leid ik althans af uit uwe vriendelijke opmerking aangaande schade, welke te vergoeden mijn plicht geweest zou- de zijn, indien mijn advies opgevolgd ware geworden. Hier hebben wij een van de voornaamste oorzaken van de vernietiging van veel 'dat schoon en merkwaardig is Indien het be houden bleef, dan zou er „schade" ontstaan Wij, Heemschutters, zijn gij zult het wellicht niet willen gelooven, maar het is toch heusch zoo geen dwazen, die geen rekening houden met economische en anderc wezenlijke belangen. Wij weten wel, dat niet alles, dat uit het verleden tot o-ns ge komen is, behouden kan blijven. Doch wij weten ook helaas maar al te goed daf veel schoonheid vernietigd wordt, omdat men m e e n t zich daarmede een voordeel te verschaffen, dat in werkelijkheid niet verkre- gen wordt. Welk nadeel kan er voor de winkeliers in de Langestraat gelegen zijn geweest in het behoud der stoepen, welk voordeel vloeit voor hen voort uit de aanwezigheid van grauwe trottoirs? Geen enkel. Verlangens, als die der genoemde winkeliers, zijn loute verbeelding; het zijn grillen, voortgekomen uit op niets reeels steunende verwachtingen, die dan ook zelden of nooit verwezenlijk* worden. Van alle verwachtingen, in tal van st-ede-n gekoesterd nopens die ontwikke-ling van gedempte grachten, die „boulevards" zouden worden, is zoo goed als nergens iets terecht gekomen. Het werden doode, holle stratep; niemand had voordeel van de dem- pingj doch de oude schoonheid was voor al- tijd verdwenen. Ik houd mij overtuigd dat het met de Langestraat na de ..verbetering" nier anders is. Laat de winkeliers zich maar zelf de vraag stellen, hoeveel rijker zij wel na dc verandering van het straat-profiel geworden zijn. En nu Bergen. Het is waar, in een mijner „schoonheidsbe- vliegingen" (zou ik bij u, mutatis m u t a n d i s, een continueele leelijkheids-begeer te mogen veronderstellen?) heb ik mij over hetgeen in den loop der jaren met dat dorp is geschied, weinig vleiend uitgelaten. B. en W. waren daarmede weinig ingenomen en lieten niet na, in gezelschap van eenige raadsleden, tegen mij te fulmineeren. Dat u daarvan melding maakt, is uw recht. Doch het ware wellicht fair geweest, indien gij daarbij vermeld hadt, dat ik mij destijds be reid verklaarde, mijn critiek met feiten te staven, doch dat Bergen's vroede vaderen van d i e kaas niet lustten. Deze feiten zijn trouwens voor ieder zicht baar, die van zulke dingen begrip heeft en de geschiedenis van het dorp kent. Het is slechts jammer, dat er te laat tegen opgekomen werd en dat er bladen zijn, die het met hun aanzien in overeenstemming achten, de aan Bergen's schoonheid en aan de schoonheid in het algemeen bega- ne misdrijven, met niet altijd verheven rede neeringen goed te praten. Dankend voor de plaatsing, HENRI POLAK. Laren, 5 April 1928. chitectonisch en historisch van geen waarde is. En nu kan de heer Polak zich wel houden of dat alles hem weinig interesseert, maar <h ij was de man, die het nocdig voud telegra- fisch den minister te waarschuwen, wiens deskundige den volgenden dag reeds tot de conclusie kwam, dat hij een vergeefsche reis naar Bergen gemaakt had. Er schijnen zegt de heer Polak ette- lijke mooie boomen geveld te zijn. Dat is in- teressant, als men wieet, dat die boomen lou- ter en alleen geveld zijn door het optreden vande schoonheidsccmmissie. Immers, om destijds de smidse te sparen, heeft deze den eigenaar vergunning gegeven een huis te zetten op een plaats waar tot dusver fraaie beukeboomen stonden. Als de heer Polak de moeite wil nemen in ons vorig n.ummer het raadsverslag van Ber gen te lezen, zal hij zien, dat daar verkla-ard is, dat als er door het vellen van mooie beu- kebooen iets bedorven is, dit juist gedaan is door de menschen, die op het oogenblik tegen den verbouw van de smidse protesteerien. De heer Polak betoogt, dat het heel na- tuurlijk is, dat hij steeds vanuit zijn woon plaats schrijft en dat het er minder toe doet waar iets geschreven wordt dan wel wat er wordt geschreven. In het algemeen is dat natuurlijk onaan- vechtbaar, maar er zijn uitzonderingen op dezen regel en wij gelooven, dat wij hier juist met een der voornaamste uitzonderin gen te doen hebben. Wij kunnen vanuit elke plaats het behoud van ons nationaal bezit verdedigen, wij kun nen vanuit Den Helder en Maastricht protes- teeren als de regeering, door geldnood ge- dwongen, ooit de schatten uit ons Rijksmu- seum zo-u willen ver-koopen. Wij geven zelfs gaarne toe, dat wij er uit alle deelen van ons land tegen opkom-en als men den beroemden Veerschen beker te gelde wil maken. ^Wij zullen van Veere's geldnood niet den minsten last ondervinden en wij kunnen dus heel gemakkelijk zoover gaan, dat wij ons meer om ons nationaal bezit dan om de getneente-financien van het verarmde stadje bekommeren. Hoewd dan toch bij velen de vraag rijst of, als men Veere wil dwingen zijn beker onaan- geroerd te laten, op diezelfde kunstmin- naars niet de moreele plicht rust te zorgen, dat het stadje in financieel opzichi daartoe ook wer-kelijk in staat gesteld kan worden. Het gaat hier om den verkoop van een be ker, dat wil dus zeggen, het is een zuiver financieele kwestie waarvoor met veler royale medewerking nog wel een oplossing is te vinden. Iiets anders is bet, wanneer behoud1 van het oude en seho-on-e in strijd komt met de ei- schen van dezen tijd1, met de belangen van handel en industrie, met de noodzakelijkheid het verkeer in overeenstemming met de be- staande toestanden te brengen. „Wij zijn een levende maatschappij en het tegenwoordige geslacht heeft ook zijn rech- ten", heeft een raadslid gister te Bergen ver- kondigd. Zoo is het inderdaad. Wij voelen er niets voor van onze stad een opentucht-museum van oude architectuur te maken, wij wenschen geen ville cnorte te worden, een stad welker naam sleohts bekend is als een attractie voor vreemdelingen, die hier onze oude gevels, onze pittoreske straatjes, grachtjes en^brug- getjes komen bewonderen. tot bloedarmoedige worden. bedrijven gedegra'deerd De heer Polak, die geen Alkmaarder is en an wie wij het daarom begrijpelijk vinden, dat hij zich meer voor de doode dan voor de levende stad interesseert, kan vanuit Laren niet beoordeelen hoezeer onze middenstan ders geschaad worden als aan bestrating en gevels van onze hoofdstraat niets veranderd mag worden. De groote magazijnen van dezen tijd eischen moderne etalage-hallen en breed-e, ge- makkelijke trottoirs, die den wandelaars gelegenheid geven rustig te winkelen. Wij staan, eerlijk gezegd, wel even ver- baasd als een zoo veelzijdig ontwikkeld man als de heer Polak nu nog zegt niet te kunnen begrijpen, dat de Langestraatwinkeliers be- zwaren hadden tegen de ongelijke trapjes- stoepen, die door hekken en kettingen onder- ling waren afgescheiden, die een trottoirver- keer onmogelijk maakten en in de destijds veel te smalle straat uitsluitend als vlucht- heuvels dienst deden. „De oude, karakteristieke straatindeeling, het kleurenspel van klinkers en blauwe zer ken is verdwenen," zucht de heer Polak. Ja, zoo is het en in zeker opzicht is dat natuurlijk te betreuren. Wij zouden strijden voor het ongerept behoud, wanneer dit alles in een vergeten hoekje onaangetast kon blij ven, maar wij offeren het willens en wetens wanneer het in't centrum van onze stad den vooruitgang onzer gemeente in den weg staat. Het is zoo gemakkelijk als buitenstaander te decreteeren wat men al of niet zal mogen sloopen, maar wij kunnen van klinkers en blauwe zerken alleen niet leven en wie zal de schade der gedupeerde middenstander. betalen als zij gedwongen worden de vooruit gang hunner zaken aan de schoonheid van stad of straat ten offer te brengen? Wij Heemschutters, zegt de hieer Polak, zijn geen dwazen, die geen rekening houden met economische en andere belangen. Wij zullen dit, ook na het oordeel van den heer Polak over onze Langestraat nog gaar ne accepteeren, al willen wij er nog even aan herinneren, dat niemand minder dan profes sor te Wechel den heer Polak dezer dagen in De Telegraaf verweten heeft, dat deze in zijn overigens te prijzen enthousiasme te ver gaat, dat men het natuurschoon kan bewa- ren, maar het met mate moet doen en dat het niet aangaat te verlangen, dat waar deel van ons land braak ligt, terwijl het tot de dichtst bevolkte van Europa behoort vrijwel al onze woeste gronden als natuur- monument behouden zullen blijven. de Wij behoeven niet te vragen wie de belang- stellen-de vriend was, die den heer Polak onze couranten heeft toegezonden. Het gaat in het schoonheidsspel prec-ies als in het kinderspel: ails men het zelf niet win- nen kan, gaat men naar huis om zijn grooten broer te Ealem. En dus hebben wij nu het genoegen den heer Henri Polak in actie te zien en het spreekt vanzelf, dat wij met groote belang- stelling van zijn sdirijven hebben kennis ge- nomen. Wat er met de smidse te Bergen gebeurd is, wil de heer Polak maar liever onbespro ken laten. Dat is begrijpelijk, want als de scho-on- hei ds-en th-ous i as ten ooit overdreven hebben, dan is het hier gebeurd. Zoowel de Vers en i- j ging Hendrik de Keijser als Heemschut heb-1 ben verklaard, dat zij tegen den verbouw geen bezwaar hadden, omdat het gebouw ar- Wij danken den hemel, dat Alkmaar van een oude, deftige woonstad tot een centrum van handel en industrie gegr-oeid is, dat wij over het doode punt heen gekomen zijn, dat wij een levende stad zijn, waar het geuid van den arbeid geho-ord wordt. En nu moge men vanuit Laren betoogen, dat wij onze Langestraat onveranderd moe- ten laten, omdat die oude gevels, die arnti- diluviaansche keien en oude stoepen zoo pit- toresk zijn, maar d-e heer Polak kan vanuit Laren niet beoordeelen in hoeverre behoud van al dit oude in strijd komt met de levens- belagen van onze gemeentenaren. Het moge voor hem prettig zijn zich zoo nu en dan, als hij Alkmaar bezoekt, eens aan oud stedenschoon te laven, onze stad is ten slotte geen kijikspel voor vreemdelingen. Wij enoeten leven en groeien. Als het ver keer zijn eischen st-elt, zullen smalle straat- j"es in breede wegen moeten veranderen, als het den handel goed gaat, zal onze hoofd straat een winkelstraat moeten worden met nieuwe magazijnen, en wij moeten verhinde ren, dat die door schoonlieids-entnousiasten mij durven wijsmaken, dat mijn oom dien Tyson had vermoord, -dat Whatmore er van af wist en dat daarom moest gemaakt wor den dat hij uit het land verdween! En zoo, Oswald, wilde je mij er ook toe dwingen met je t-e trouwenjij laaghartige man! Jijo!" Geen der aaowez-igen sprak een woord toen zij zich plotseling o-mwendde en haar handen naar den ouden pr-edikant uitstnekte. Doch Stevenege hoorde iemand lachen een kalm rustig lachje, en als in een droom werd hij zich bewust, dat hij zelf het was die lachte, lachte, nauw hoorbaar, van puur pJezier. Met een han-digen greep had hij plotseling ook den anderen arm van Oswald beet, en omkiemde dezen zoo stevi-g als in een bankschroef, zood-at de anderen zich er tegen begon te verweren. „Laat mijn arm k>s, verdkerel!" Oswald Wat duivel, wat heb je Doch Stevenege bl-eef lachen en wenkte Penthony naderbij te komen. „Fouilleer hem", fluisterde hij. „Vuunva- pens, en „Ik heb geen vuurwapens bij me, ver- vl-oebt-e gek!" bromde Oswald, „en Maa-r Pemthony's ervaren handen door- zochten reeds Oswald's zakken. Uit een bin- nenzak haalde hij een portefeuille en uit die portefeuille kwamen achtereenvolgens stuk voor stuk, zorgvuldig in watten en karton gewikkeld de vermiste noodmunten voor den dag en daarna den brief aan but gemeester Ollard, waarin Bransdale zijn bod van tien dnizend pond had gebrachi zei Toen Stevenege dat zag, lachte hij nogmaals en liet zijn ar-restant los. Wijzende op de mu-nten en den brief, die Penthony op den lessenaar voor den predikant en Barbie had nedergelegd, vroeg hij met een cyniseh lachje: „Nu, wat heb je naar aanleiding daarvan op te mer-k-en, Cleverley? Ik vermoed, dat het zelfs boven jouw macht staat om een aan- nemelij-ke uitlegging daarvoor te vinden!" Oswald stak zijn handen, nu ze weer vrij waren, in zijn zakken. Een ^oogenblik keek hij zwijgend maar zijm voeten. Hij h-erwom -echter zijn koelbloedigheid en plotseling keek hij zijn tegenstanders m-et een min- achtend lachje aan. „Ik w-ee-t niet, of julfie de waarheid1 zult erkennen, wanneer je haar h-oort", zeide hij. „Denkeiijk zal ik haar intusschen w-el te -eeni- ger tijd moeten zeggen en zoo kan ik haar best thans doen hooren. Ik heb Tyson dien verdkerel, gedood Onopzettelijik, be- gnjpt dat wel,, en ik zal me dan ook voor den rechter op n-oodweer beroepen. Ik pas- seerde hem in het bosch, waar men zijn fijk heeft gevonden, en wist op geen voeten of vam-en na wie hij was. Hij zat daar de nood munten te -bekijken. Ik herken-de ze en- pa-kte hem bij den 'kraag. Wij werden handgemeen en hij ging mij met alle kr-acht te llijff. Ik had een golfs-tok in de hand een oude kolf, die i-k altijd als wand-elstok gebruik en ik ve-rweerde mij daanmede en gaf hem er een f link en mep mede de kerel had zijn mes tegen me getrokiken! Hij vdel als een blok tegen dm grond toen hij dm sla-g kreeg. De heer Polak ziet het: wij zijn niet eenigen die hem overdrijving verwijten. En wat het geschil tusschen hem en het gemeentebestuur van Bergen betreft, wij hebben er bij de herinnering aan het conflict inderdaad niet bij vermeld, dat de heer Polak zich destijds bereid verklaarde zijn critiek met feiten te staven, doch dat Bergen's vroe de vaderen laten wij de woorden van den schoonheidslievenden heer Polak hier maar overnemen van die kaas niet lustten. Wij hebben dat er niet bij vermeld^ om de eenvoudige reden, dat het ons niet bekend was. Wij willen thans met genoegen mededee- len, dat ons bij nadere informatie Is geb-lc- ken, dat men in Bergen zoo verbolgen over de overdrijving van den heer Polak geweest is, dat men er geen prijs op stelde verder met hem te correspondeeren. Wij begrijpen volkomen, dat inzender aan het einde van zijn stuk de behoefte gevoeld heeft een paar minder vriendelijke woorden over onze waardeering van natuur- en ste denschoon te schrijven, ja zelfs, dat hij, wat ons betreft, een continueele leelijkheidsbe- geerte wil veronderstellen, alsof al wat prac- tisch en modern is, vanzelfsprekend ook al tijd leeiijk zal moeten zijn. Het is al weer te betreuren, dat de heer Polak niet in Alkmaar woont, want ware het laatste het geval en hadden wij het genoegen hem tot onze trouwe lezers te mogen rekenen, dan zou het hem bekend zijn, dat wij steeds op de bres gestaan hebben om het oude en historische ongeschonden te bewaren, wan neer dat kon gebeuren, zonder de levensbe- langen van onze gemeente te schaden. Wie ziet dat een „schoonheids"-commissie den bouw van het pakhuispand aan de Hout- til en van de garage aan het Nassauplem heeft verdedigd, komt sterker dan ooit tot de overtuiging, dat schoonheid een zeer relatief begrip is en dat het geen wonder is, dat de een waardeloos acht, wat de ander niet gaar ne zou willen missen. Ook dit noopt tot voorzichtigheid in he! uitspreken van een oordeel en de heer Polak had nimmer in het Handelsblad mogen ver- kondigen, dat het niet lang meer zou duren dat er van het natuurschoon in en om Bergen niet veel meer zal overblijven. In den Bergenschen raad is gisteren opge- merkt, dat men de eischen die de schoonheid stelt moet vereenigen met die, welke den bloef der gemeente bevorderen. Zoo is het inderdaad. Men zal van beide zijden wat moeten ge ven en nemen, maar men mag nimmer ver-- langen, dat de levende belangen van dezen tijd aan de doode schoonheid uit vroeg er eeuwen ten offer gebracht worden. Toen begreep ik inee-ns, dat hij het had af- g-elegd. Ik pakt-e de noodm-uiniten en zijn portefeuille en haalde wat ba-nkbilj-etten uit zijn beurs om d-e menschen t-e doen geloo ven dat hij om zijn geld was vermoord, en ging heen, na het mes, dat hij had getrokken, in bet struikgewas te h-ebb-en gegooi-d als je goed- zoekt, ka-n j-e het zeker terugvinden. Noodweer natuurlijk geen jury zal een andere uitspraak geven." .,Hoe kwam je aan- dien brief?" vroeg Stevenege. "Gevonden op een stoe-1 onder O-Mards kapstokophaak in de kleedkamer van de lede-n der golfclub", antwoordde Oswald prompt. ,,Ik denk, dat hij hem daar v-erloren had". „En je behield hem om hem t-e laten zien. „Niets wilde ik laten zien!" antwoordde Oswald op onbescha-amden toon. ,,En als je denkt dat ik de munten wilde behouden om ze te gelde te m-aken, vergis je j-e toch danig. Ik had juist een m-ooi plannetje bedacbt om ze aan de stad terug te bezorgennadat :i-k getrouwd zou zijn. ,,Maar", liet hij er op voig-en met een zijdelingschen blik naar Barbie, die, naast -den ouden predikant met -de grootst-e nieu-wsgierigheid toeluist-erde, "daar zal nu wel niets va-n komen, vermoed ik Het bloed steeg den ouden- predikant naar het hoofd en- verbolgen riep hij „U is een diep verdOrven jongm-ensch mijnheer Clev-erley! U dwong dit meisj-e u te belovem m-et u te trouwen, -nadat u eerst een vcrhaaltje had- bedacht dat mijn oude vriend AAN DE DAMMERS! In onze vorige rubriek gaven wij ter op lossing probleem no. 1010 (auteur Joh. df Bree). Stand. 1 Zw. 7 sch. op: 8, 13, 16, 18, 26, 27, 3C en dam op 31. W. 10 sch. op: 22, 29, 30, 34, 37, 38, 40. 43, 47, 48. Oplossing. i 1. 38—32! 2. 32 21 3. 34 3 (4 s. 1. 31 38 (si. 5 sch.) 2. 26:28 dam). Een korte maar fraai aangebrachte oplos sing. STANDEN VAN BERGIER. De beide volgende standen zijn van dert Franschen componist Bergier. w 1 Zw. 14 sch. op: 3, 7/11, 14, 17, 20, 21, 25, 30, 35, 39. W. 12 sch. op: 18, 22, 23, 28, 31, 32, 33, 38, 40, 42, 44, 47. Wit speelt: 1. 18—12 1. 7 36 2. 32—27 2. 21 43 3. 23—19 3. 14 32 4. 47—41 4. 36 29 5. 44 2 5. 35 :44 6. 2:21! 2e stand. Zw 10 sch. op: 7, 8, 9, 10, 15, 16, 20, 21, 2o, JO. W. 10 sch. op: 27, 29, 31, 32, 33, 37, 43, 44, 48, 50. Hier behaalt wit de overwinning door: 1. 32-28 1. 21 34 i 2. 44—40! 2. 34:45 3. 37-32 3. 26:39 4. 43 1 Ook ditmaal ontvingen wij wedero-m van den heer P. Kleute uit den Haag een speciaal probleem voor de Paaschrubriek. Het is een Sheffield sehuldig zou zijn, wat a-bsoluut gt- log-en was, om haar vervol-gens te bedreigen alles aan de politic te zullen mededeelen als zij weigerde u die belofte te g-even. En daar na heeft u nogmaals gelog-en door haar wija te ma-ken dat die ongelukkig-e Whatmore a-IIes afwist van Sheffield's misdaad en dus mcesr weggewerkt worden. Uw g*sdrag is wt 'ke- lij-k zoo, dat ..Allies mag in d-e liefdtei-' riep Oswald En wat dien Whatmore betreft. °k was een o-eetje bang voor hem, wat mezelven be treft. Ik was namelijk zoo ezUacbtig weest aan Whatmore made t-e deelen dat*ik OP de hoog-te was van Bra-nsdale's bodi van loOOO pond voor die vervloekte munten, ik vreesde dat Whatmore het oader pressie zou v-erklappen en dan nu, u begrijpt! Maar 1 loor nu eens, Stevenege, het is a-H-es mooi en wel, maar -i-k -heb je e-erlijk de waarheid ge zegd en het is niets anders dan rechtmatrge noodweer geweest. Maar bovendien, wat voor een -kerel was die Tyson, om er'zoo'n drukte over te m-aken. Hier zij-n alle munten, netjes terug wat wil je n-u nog beginn-en?" St-even-ege stak een- hand in zijn heupzak, laalde deze er plotseling weder uit en- liet iets van koud en glin-sterend st-aal zien. "Wat ben je van plan, Cleverley?" vroeg hij kalm. ,,Ga je rustig m-ee, zonder je te verzetten- of moe-t i-k je de han-dboeien aan- d-oen? -EINDE. n OP AANVRAGE WORDT U GRATIS TOEGE: ZONDEN DE BROCHURE OVER GRANULINE HET MIODEL VAN Dr. J. H. VAN GRAFHORST. ARTS, TEGEN TUBERCULOSE EN KLIER* V'W'X.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1928 | | pagina 5