lltiuiuki Coiirant.
Damrubrieb.
De $trfj*t
oiid en uleiiw.
FEU1LLET0N.
Wi m,
Zaterda^ S April.
IngezonsieBi sfukken
wm hhf m
wM. w/' m
m m%,.
1928
Wo. 84
Hentfard dertipste iaargang,
(Builsn ver ant woordelijkheid van de Recta i
jHe. De opname in deze rnbriek bewijst geens-
tins dal de redactie er mede instemt.)
E-en vriend uit de buurt van Alkmaar was
zoo goed mij Uw blad van 24 Maart 1928
toe te zenden en stelde mij aldus in de ge
legenheid met het daarin voorkomende, be-
langwekkende artikel, d-at bovenstaanden
#tel draagt, keinnis te maken. Gezien het
feit, dat daarin van mijin optreden tot be
houd van de schoonheid des vaderlands op
critische wijze g-ewag wordt gemaakt, zult
gij waarschijnlijk wel zoo vriendelijk zijn,
mij in de gelegenheid te stelten, om dienaan-
gaande een enkel woord in het midden te
brengen.
Ik zal onbesproken laten het gedeelte, dat
slaat op bet gebeurde met de smidse te
Bergen. Dienaangaande heb ik niets anders
ged-aan, dan, op een uit dat dorp tot mij ge
richt verzoek, de aandacht van den minister
op de zaak te vestigen. Beoordeelen kan ik
het geval niet, omdat de toestand ter plaatse
mij onbekend is en d-us heb ik het ook niet
beoordeel-d. Indien het juist is, dat er g-een
on-hei! is gesticht (al schijnen er toch ette-
lijke mooie boomen geveld te zijn), des te
beter. Voor het overige heb ik mij van deze
aamgelegemheid niiets aam te trek-ken en niets
terug te nemen omdat ik niets gezegd heb.
Anders is het gesteld met het volgende
gedeelte van het -b-ewuste artikel:
„Wamneer de heier Polak van uit zijn
woonp'laats decreteert wat wij al dan niet
met omze hoofdstraat mogen doen, dan
zijn wij hem zeer dankbaar voor zijn des-
kundige adviez-en, m-a-ar dan zouden wij
het toch ook wel appredeeren, als hij er
tegeliijkertijd bij vermeldde, dat hij bereid
is de schade te d-ragen, die onze midden-
standers door deze adviezen zullen lijden.
Als hij, in zijn schoonheidsbevliegiingen,
openlij-k schrijft, dat het waarschijnlijk niet
zoo lan-g meer zal duren of er zal van het
natuurschoon- in en om Bergen niet veel
meer over zijn, dan beeft hij het aan zich
zelf te wijten, dat B. en W. van Bergen,
ma opsomming van alles wat zij in v-erloop
van tijd deden om de schoonheid der ge
meente te behouden, als hun overtuiging
sjiitspreken, dat des heeren Polaks v-ertoo-
gen alleirminst bijd-rag-en om het g-eza-g van
d-e bladen waarin hij schrijft, te verfioo-
gen."
Waarom mij er een verwijt van wordt ge
maakt, dat ik in mij-n- woonplaats schrijf,
begrijp ik ntiet goed. De meest-e men-schen,
die schrijv-en, doen het zelfde en er is, naar
het mij wit voorkomen, niets lakenswaardigs
in gelegen. Bovendien doet het er minder
toe waar iets geschreven, dan wat er
geschreven wordt. Doch het is niet onmo-
gelijk, dat men hier te doen heeft met een
ietwat zonderlinge editie van de meerma-len
verm-omen meeniimg, dat iemand, die zeg t-e
's-Gravenhage woont, geen woord mag zeg-
gen over iets, dat te Amsterdam voorvalt en
dat dus dn casu een inwoner van Laren
niets te maken heeft met e-en-e Alkmaarsche
of Bergensche aan-gelegen-heid. Dit is, zeker
wamneer het zaken van kunst- of(en) ge
schiedkundige waard-e betreft, echter on-
juist. De schoonheid des lands is het eig-en-
dom van de geheele 1-andsbevolking. Indien
lij dreigt geschonden of vernietiigd t-e wor-
den, is het -derhalve het recht van iedere-n
Nederlander, daartegen in verzet te komen
Sta mij toe, u daarvan een voorbeeld te
geven. De stad Veere bezit een kostb-aar am
tick kunstwerk, een- grooten zilveren drink-
beker van K-aizer Maximiliaan. Eenig-e ja-ren
feleden wilde Veere's gemeentebestuur, we-
gens den berooiden toestand der financien,
den bek-er naar het buiiten'land verkoopen
.Va-n a-Ee kanten, uit aide deelen des lands,
giiogen_ daartegen protesten op en de ver-
koop ging niet door. Wat hadden al die
protesteer rnden, volgens uwe steibng, met
het geval te maken? Het was immers hun
beker niet! De beker was het eigendotn van
Veere.
Neen, geachte Redactie, z-ulk een historisch
kunstwerk is het eigendom der geheele natie,
uie-t in den zin van het Burg'erlijk Wetboek
doch in een veel hoogeren, in ideeelen zin.
Wfe dus de schoonheid van Alkmaar of Ber
gen aantast, vergrijpt zich aan -een nationaal
Door J. S. Fletcher.
Geautoriseerde vertaling uit het Engelsch
door Mr. G. Keller.
Zij wa-nkelde plotsefing alsof zij in al'kan-
tezMMfcn en met een gesmoorden vloek
wnde Oswald Clev-erley baar te h-ulp ko
men. Doch Steven-ege greep Oswald bij zijn
srm en hie Id hem vast, terwijl Penthony met
een geruststel'lend woord Barbie on-der-
steunde Em bove-n al'les uit klonk What-
fflore s stem, die heftiiger dan ooit te voren
uitrrep:
»Ik? Ik uw oom verraden, juffrouw
barbie. Mijnheer Sheffield verraden?
Maar ik weet niets van mijnheer Sheffield!
I.,11116'® lCym nrijnheer Sheffield te ver-
sioen!
stilte, welk-e d-aarop volgde,
Stevemege, die intus-schen zijn arres-
vocr i Jos de °°sen op Barbie ge-
estigd. Beurtelings bloosde en verb-1-eekte
2' al60f een koortsaanval haar had aange-
tftepen en met van toorn flikkerende oogen
Wffidde zij zich p-lots-eling tot Oswald en
ijl.zrj d-e tanden op elkander klerode,
JW- zil hem met een heftig'heid, die den
r"*1? van ontzetting de handen
opheffen, toe;
-Jij afechuweliiike leusrenaaH Hr,a w- =-
bezit en- ieder Nederlander heeft het zede-
lijke recht zijn stem daartegen te verheffen,
hij moge op het Fmidsen of op den Loudeis-
weg, dan wel aan den Brink te Laren of mid
den op de Surhuisterveensche heide wonen.
Zoo heb ik dan ook gepoogd er iets toe bij
te dragen om te verhinderen, dat de stoepen
in de Alkmaarsche Langestraat zouden op-
geruimd worden. Het heeft niet mogen baten.
De oude, karakteristieke straat-indeeling,
het kleurenspel van keien, klinkers en blau
we zerken is verdwenener zullen nu wel
heel nette trottoirs, met keurige grijze tegeh
bevloerd, voor in de plaats gekomen zijn
ik heb het niet gezien en verlang er ook niet
naar. De Langestraat is „gemoderniseerd".
Waarom? Omdat de middenstanders schade
zouden geleden hebben, als de steepen geble-
ven waren. Dit leid ik althans af uit uwe
vriendelijke opmerking aangaande schade,
welke te vergoeden mijn plicht geweest zou-
de zijn, indien mijn advies opgevolgd ware
geworden.
Hier hebben wij een van de voornaamste
oorzaken van de vernietiging van veel 'dat
schoon en merkwaardig is Indien het be
houden bleef, dan zou er „schade" ontstaan
Wij, Heemschutters, zijn gij zult het
wellicht niet willen gelooven, maar het is
toch heusch zoo geen dwazen, die geen
rekening houden met economische en anderc
wezenlijke belangen. Wij weten wel, dat
niet alles, dat uit het verleden tot o-ns ge
komen is, behouden kan blijven. Doch wij
weten ook helaas maar al te goed daf
veel schoonheid vernietigd wordt, omdat men
m e e n t zich daarmede een voordeel te
verschaffen, dat in werkelijkheid niet verkre-
gen wordt.
Welk nadeel kan er voor de winkeliers in
de Langestraat gelegen zijn geweest in het
behoud der stoepen, welk voordeel vloeit
voor hen voort uit de aanwezigheid van
grauwe trottoirs? Geen enkel. Verlangens,
als die der genoemde winkeliers, zijn loute
verbeelding; het zijn grillen, voortgekomen
uit op niets reeels steunende verwachtingen,
die dan ook zelden of nooit verwezenlijk*
worden. Van alle verwachtingen, in tal van
st-ede-n gekoesterd nopens die ontwikke-ling
van gedempte grachten, die „boulevards"
zouden worden, is zoo goed als nergens iets
terecht gekomen. Het werden doode, holle
stratep; niemand had voordeel van de dem-
pingj doch de oude schoonheid was voor al-
tijd verdwenen. Ik houd mij overtuigd dat het
met de Langestraat na de ..verbetering" nier
anders is. Laat de winkeliers zich maar zelf
de vraag stellen, hoeveel rijker zij wel na dc
verandering van het straat-profiel geworden
zijn.
En nu Bergen.
Het is waar, in een mijner „schoonheidsbe-
vliegingen" (zou ik bij u, mutatis m u
t a n d i s, een continueele leelijkheids-begeer
te mogen veronderstellen?) heb ik mij over
hetgeen in den loop der jaren met dat dorp
is geschied, weinig vleiend uitgelaten. B. en
W. waren daarmede weinig ingenomen en
lieten niet na, in gezelschap van eenige
raadsleden, tegen mij te fulmineeren. Dat u
daarvan melding maakt, is uw recht. Doch
het ware wellicht fair geweest, indien gij
daarbij vermeld hadt, dat ik mij destijds be
reid verklaarde, mijn critiek met feiten te
staven, doch dat Bergen's vroede vaderen
van d i e kaas niet lustten.
Deze feiten zijn trouwens voor ieder zicht
baar, die van zulke dingen begrip heeft en
de geschiedenis van het dorp kent.
Het is slechts jammer, dat er te laat tegen
opgekomen werd en dat er bladen zijn, die
het met hun aanzien in overeenstemming
achten, de aan Bergen's schoonheid en
aan de schoonheid in het algemeen bega-
ne misdrijven, met niet altijd verheven rede
neeringen goed te praten.
Dankend voor de plaatsing,
HENRI POLAK.
Laren, 5 April 1928.
chitectonisch en historisch van geen waarde
is.
En nu kan de heer Polak zich wel houden
of dat alles hem weinig interesseert, maar
<h ij was de man, die het nocdig voud telegra-
fisch den minister te waarschuwen, wiens
deskundige den volgenden dag reeds tot de
conclusie kwam, dat hij een vergeefsche reis
naar Bergen gemaakt had.
Er schijnen zegt de heer Polak ette-
lijke mooie boomen geveld te zijn. Dat is in-
teressant, als men wieet, dat die boomen lou-
ter en alleen geveld zijn door het optreden
vande schoonheidsccmmissie. Immers,
om destijds de smidse te sparen, heeft deze
den eigenaar vergunning gegeven een huis
te zetten op een plaats waar tot dusver fraaie
beukeboomen stonden.
Als de heer Polak de moeite wil nemen in
ons vorig n.ummer het raadsverslag van Ber
gen te lezen, zal hij zien, dat daar verkla-ard
is, dat als er door het vellen van mooie beu-
kebooen iets bedorven is, dit juist gedaan is
door de menschen, die op het oogenblik tegen
den verbouw van de smidse protesteerien.
De heer Polak betoogt, dat het heel na-
tuurlijk is, dat hij steeds vanuit zijn woon
plaats schrijft en dat het er minder toe doet
waar iets geschreven wordt dan wel wat
er wordt geschreven.
In het algemeen is dat natuurlijk onaan-
vechtbaar, maar er zijn uitzonderingen op
dezen regel en wij gelooven, dat wij hier
juist met een der voornaamste uitzonderin
gen te doen hebben.
Wij kunnen vanuit elke plaats het behoud
van ons nationaal bezit verdedigen, wij kun
nen vanuit Den Helder en Maastricht protes-
teeren als de regeering, door geldnood ge-
dwongen, ooit de schatten uit ons Rijksmu-
seum zo-u willen ver-koopen.
Wij geven zelfs gaarne toe, dat wij er uit
alle deelen van ons land tegen opkom-en als
men den beroemden Veerschen beker te gelde
wil maken. ^Wij zullen van Veere's geldnood
niet den minsten last ondervinden en wij
kunnen dus heel gemakkelijk zoover gaan,
dat wij ons meer om ons nationaal bezit dan
om de getneente-financien van het verarmde
stadje bekommeren.
Hoewd dan toch bij velen de vraag rijst of,
als men Veere wil dwingen zijn beker onaan-
geroerd te laten, op diezelfde kunstmin-
naars niet de moreele plicht rust te zorgen,
dat het stadje in financieel opzichi daartoe
ook wer-kelijk in staat gesteld kan worden.
Het gaat hier om den verkoop van een be
ker, dat wil dus zeggen, het is een zuiver
financieele kwestie waarvoor met veler royale
medewerking nog wel een oplossing is te
vinden.
Iiets anders is bet, wanneer behoud1 van
het oude en seho-on-e in strijd komt met de ei-
schen van dezen tijd1, met de belangen van
handel en industrie, met de noodzakelijkheid
het verkeer in overeenstemming met de be-
staande toestanden te brengen.
„Wij zijn een levende maatschappij en het
tegenwoordige geslacht heeft ook zijn rech-
ten", heeft een raadslid gister te Bergen ver-
kondigd.
Zoo is het inderdaad. Wij voelen er niets
voor van onze stad een opentucht-museum
van oude architectuur te maken, wij wenschen
geen ville cnorte te worden, een stad welker
naam sleohts bekend is als een attractie voor
vreemdelingen, die hier onze oude gevels,
onze pittoreske straatjes, grachtjes en^brug-
getjes komen bewonderen.
tot bloedarmoedige
worden.
bedrijven gedegra'deerd
De heer Polak, die geen Alkmaarder is en
an wie wij het daarom begrijpelijk vinden,
dat hij zich meer voor de doode dan voor de
levende stad interesseert, kan vanuit Laren
niet beoordeelen hoezeer onze middenstan
ders geschaad worden als aan bestrating en
gevels van onze hoofdstraat niets veranderd
mag worden.
De groote magazijnen van dezen tijd
eischen moderne etalage-hallen en breed-e, ge-
makkelijke trottoirs, die den wandelaars
gelegenheid geven rustig te winkelen.
Wij staan, eerlijk gezegd, wel even ver-
baasd als een zoo veelzijdig ontwikkeld man
als de heer Polak nu nog zegt niet te kunnen
begrijpen, dat de Langestraatwinkeliers be-
zwaren hadden tegen de ongelijke trapjes-
stoepen, die door hekken en kettingen onder-
ling waren afgescheiden, die een trottoirver-
keer onmogelijk maakten en in de destijds
veel te smalle straat uitsluitend als vlucht-
heuvels dienst deden.
„De oude, karakteristieke straatindeeling,
het kleurenspel van klinkers en blauwe zer
ken is verdwenen," zucht de heer Polak.
Ja, zoo is het en in zeker opzicht is dat
natuurlijk te betreuren. Wij zouden strijden
voor het ongerept behoud, wanneer dit alles
in een vergeten hoekje onaangetast kon blij
ven, maar wij offeren het willens en wetens
wanneer het in't centrum van onze stad
den vooruitgang onzer gemeente in den weg
staat.
Het is zoo gemakkelijk als buitenstaander
te decreteeren wat men al of niet zal mogen
sloopen, maar wij kunnen van klinkers en
blauwe zerken alleen niet leven en wie zal
de schade der gedupeerde middenstander.
betalen als zij gedwongen worden de vooruit
gang hunner zaken aan de schoonheid van
stad of straat ten offer te brengen?
Wij Heemschutters, zegt de hieer Polak,
zijn geen dwazen, die geen rekening houden
met economische en andere belangen.
Wij zullen dit, ook na het oordeel van den
heer Polak over onze Langestraat nog gaar
ne accepteeren, al willen wij er nog even aan
herinneren, dat niemand minder dan profes
sor te Wechel den heer Polak dezer dagen in
De Telegraaf verweten heeft, dat deze in zijn
overigens te prijzen enthousiasme te ver
gaat, dat men het natuurschoon kan bewa-
ren, maar het met mate moet doen en dat het
niet aangaat te verlangen, dat waar
deel van ons land braak ligt, terwijl het tot
de dichtst bevolkte van Europa behoort
vrijwel al onze woeste gronden als natuur-
monument behouden zullen blijven.
de
Wij behoeven niet te vragen wie de belang-
stellen-de vriend was, die den heer Polak
onze couranten heeft toegezonden.
Het gaat in het schoonheidsspel prec-ies als
in het kinderspel: ails men het zelf niet win-
nen kan, gaat men naar huis om zijn grooten
broer te Ealem.
En dus hebben wij nu het genoegen den
heer Henri Polak in actie te zien en het
spreekt vanzelf, dat wij met groote belang-
stelling van zijn sdirijven hebben kennis ge-
nomen.
Wat er met de smidse te Bergen gebeurd
is, wil de heer Polak maar liever onbespro
ken laten.
Dat is begrijpelijk, want als de scho-on-
hei ds-en th-ous i as ten ooit overdreven hebben,
dan is het hier gebeurd. Zoowel de Vers en i- j
ging Hendrik de Keijser als Heemschut heb-1
ben verklaard, dat zij tegen den verbouw
geen bezwaar hadden, omdat het gebouw ar-
Wij danken den hemel, dat Alkmaar van
een oude, deftige woonstad tot een centrum
van handel en industrie gegr-oeid is, dat wij
over het doode punt heen gekomen zijn, dat
wij een levende stad zijn, waar het geuid van
den arbeid geho-ord wordt.
En nu moge men vanuit Laren betoogen,
dat wij onze Langestraat onveranderd moe-
ten laten, omdat die oude gevels, die arnti-
diluviaansche keien en oude stoepen zoo pit-
toresk zijn, maar d-e heer Polak kan vanuit
Laren niet beoordeelen in hoeverre behoud
van al dit oude in strijd komt met de levens-
belagen van onze gemeentenaren.
Het moge voor hem prettig zijn zich zoo
nu en dan, als hij Alkmaar bezoekt, eens aan
oud stedenschoon te laven, onze stad is ten
slotte geen kijikspel voor vreemdelingen.
Wij enoeten leven en groeien. Als het ver
keer zijn eischen st-elt, zullen smalle straat-
j"es in breede wegen moeten veranderen, als
het den handel goed gaat, zal onze hoofd
straat een winkelstraat moeten worden met
nieuwe magazijnen, en wij moeten verhinde
ren, dat die door schoonlieids-entnousiasten
mij durven wijsmaken, dat mijn oom dien
Tyson had vermoord, -dat Whatmore er van
af wist en dat daarom moest gemaakt wor
den dat hij uit het land verdween! En zoo,
Oswald, wilde je mij er ook toe dwingen
met je t-e trouwenjij laaghartige man!
Jijo!"
Geen der aaowez-igen sprak een woord
toen zij zich plotseling o-mwendde en haar
handen naar den ouden pr-edikant uitstnekte.
Doch Stevenege hoorde iemand lachen
een kalm rustig lachje, en als in een droom
werd hij zich bewust, dat hij zelf het was
die lachte, lachte, nauw hoorbaar, van puur
pJezier. Met een han-digen greep had hij
plotseling ook den anderen arm van Oswald
beet, en omkiemde dezen zoo stevi-g als in
een bankschroef, zood-at de anderen zich er
tegen begon te verweren.
„Laat mijn arm k>s, verdkerel!"
Oswald Wat duivel, wat heb je
Doch Stevenege bl-eef lachen en wenkte
Penthony naderbij te komen.
„Fouilleer hem", fluisterde hij. „Vuunva-
pens, en
„Ik heb geen vuurwapens bij me, ver-
vl-oebt-e gek!" bromde Oswald, „en
Maa-r Pemthony's ervaren handen door-
zochten reeds Oswald's zakken. Uit een bin-
nenzak haalde hij een portefeuille en uit die
portefeuille kwamen achtereenvolgens stuk
voor stuk, zorgvuldig in watten en karton
gewikkeld de vermiste noodmunten voor den
dag en daarna den brief aan but gemeester
Ollard, waarin Bransdale zijn bod van tien
dnizend pond had gebrachi
zei
Toen Stevenege dat zag, lachte hij nogmaals
en liet zijn ar-restant los. Wijzende op de
mu-nten en den brief, die Penthony op den
lessenaar voor den predikant en Barbie had
nedergelegd, vroeg hij met een cyniseh
lachje:
„Nu, wat heb je naar aanleiding daarvan
op te mer-k-en, Cleverley? Ik vermoed, dat het
zelfs boven jouw macht staat om een aan-
nemelij-ke uitlegging daarvoor te vinden!"
Oswald stak zijn handen, nu ze weer vrij
waren, in zijn zakken. Een ^oogenblik keek
hij zwijgend maar zijm voeten. Hij h-erwom
-echter zijn koelbloedigheid en plotseling
keek hij zijn tegenstanders m-et een min-
achtend lachje aan.
„Ik w-ee-t niet, of julfie de waarheid1 zult
erkennen, wanneer je haar h-oort", zeide hij.
„Denkeiijk zal ik haar intusschen w-el te -eeni-
ger tijd moeten zeggen en zoo kan ik haar
best thans doen hooren. Ik heb Tyson dien
verdkerel, gedood Onopzettelijik, be-
gnjpt dat wel,, en ik zal me dan ook voor
den rechter op n-oodweer beroepen. Ik pas-
seerde hem in het bosch, waar men zijn fijk
heeft gevonden, en wist op geen voeten of
vam-en na wie hij was. Hij zat daar de nood
munten te -bekijken. Ik herken-de ze en- pa-kte
hem bij den 'kraag. Wij werden handgemeen
en hij ging mij met alle kr-acht te llijff. Ik had
een golfs-tok in de hand een oude kolf,
die i-k altijd als wand-elstok gebruik en ik
ve-rweerde mij daanmede en gaf hem er een
f link en mep mede de kerel had zijn mes
tegen me getrokiken! Hij vdel als een blok
tegen dm grond toen hij dm sla-g kreeg.
De heer Polak ziet het: wij zijn niet
eenigen die hem overdrijving verwijten.
En wat het geschil tusschen hem en het
gemeentebestuur van Bergen betreft, wij
hebben er bij de herinnering aan het conflict
inderdaad niet bij vermeld, dat de heer Polak
zich destijds bereid verklaarde zijn critiek
met feiten te staven, doch dat Bergen's vroe
de vaderen laten wij de woorden van den
schoonheidslievenden heer Polak hier maar
overnemen van die kaas niet lustten.
Wij hebben dat er niet bij vermeld^ om de
eenvoudige reden, dat het ons niet bekend
was. Wij willen thans met genoegen mededee-
len, dat ons bij nadere informatie Is geb-lc-
ken, dat men in Bergen zoo verbolgen over
de overdrijving van den heer Polak geweest
is, dat men er geen prijs op stelde verder met
hem te correspondeeren.
Wij begrijpen volkomen, dat inzender aan
het einde van zijn stuk de behoefte gevoeld
heeft een paar minder vriendelijke woorden
over onze waardeering van natuur- en ste
denschoon te schrijven, ja zelfs, dat hij, wat
ons betreft, een continueele leelijkheidsbe-
geerte wil veronderstellen, alsof al wat prac-
tisch en modern is, vanzelfsprekend ook al
tijd leeiijk zal moeten zijn.
Het is al weer te betreuren, dat de heer
Polak niet in Alkmaar woont, want ware het
laatste het geval en hadden wij het genoegen
hem tot onze trouwe lezers te mogen rekenen,
dan zou het hem bekend zijn, dat wij steeds
op de bres gestaan hebben om het oude en
historische ongeschonden te bewaren, wan
neer dat kon gebeuren, zonder de levensbe-
langen van onze gemeente te schaden.
Wie ziet dat een „schoonheids"-commissie
den bouw van het pakhuispand aan de Hout-
til en van de garage aan het Nassauplem
heeft verdedigd, komt sterker dan ooit tot de
overtuiging, dat schoonheid een zeer relatief
begrip is en dat het geen wonder is, dat de
een waardeloos acht, wat de ander niet gaar
ne zou willen missen.
Ook dit noopt tot voorzichtigheid in he!
uitspreken van een oordeel en de heer Polak
had nimmer in het Handelsblad mogen ver-
kondigen, dat het niet lang meer zou duren
dat er van het natuurschoon in en om Bergen
niet veel meer zal overblijven.
In den Bergenschen raad is gisteren opge-
merkt, dat men de eischen die de schoonheid
stelt moet vereenigen met die, welke den bloef
der gemeente bevorderen.
Zoo is het inderdaad.
Men zal van beide zijden wat moeten ge
ven en nemen, maar men mag nimmer ver--
langen, dat de levende belangen van dezen
tijd aan de doode schoonheid uit vroeg er
eeuwen ten offer gebracht worden.
Toen begreep ik inee-ns, dat hij het had af-
g-elegd. Ik pakt-e de noodm-uiniten en zijn
portefeuille en haalde wat ba-nkbilj-etten uit
zijn beurs om d-e menschen t-e doen geloo
ven dat hij om zijn geld was vermoord, en
ging heen, na het mes, dat hij had getrokken,
in bet struikgewas te h-ebb-en gegooi-d als
je goed- zoekt, ka-n j-e het zeker terugvinden.
Noodweer natuurlijk geen jury zal een
andere uitspraak geven."
.,Hoe kwam je aan- dien brief?" vroeg
Stevenege.
"Gevonden op een stoe-1 onder O-Mards
kapstokophaak in de kleedkamer van de
lede-n der golfclub", antwoordde Oswald
prompt. ,,Ik denk, dat hij hem daar v-erloren
had".
„En je behield hem om hem t-e laten zien.
„Niets wilde ik laten zien!" antwoordde
Oswald op onbescha-amden toon. ,,En als je
denkt dat ik de munten wilde behouden om
ze te gelde te m-aken, vergis je j-e toch danig.
Ik had juist een m-ooi plannetje bedacbt om
ze aan de stad terug te bezorgennadat
:i-k getrouwd zou zijn. ,,Maar", liet hij er op
voig-en met een zijdelingschen blik naar
Barbie, die, naast -den ouden predikant met
-de grootst-e nieu-wsgierigheid toeluist-erde,
"daar zal nu wel niets va-n komen, vermoed
ik
Het bloed steeg den ouden- predikant naar
het hoofd en- verbolgen riep hij
„U is een diep verdOrven jongm-ensch
mijnheer Clev-erley! U dwong dit meisj-e u te
belovem m-et u te trouwen, -nadat u eerst een
vcrhaaltje had- bedacht dat mijn oude vriend
AAN DE DAMMERS!
In onze vorige rubriek gaven wij ter op
lossing probleem no. 1010 (auteur Joh. df
Bree).
Stand. 1
Zw. 7 sch. op: 8, 13, 16, 18, 26, 27, 3C
en dam op 31.
W. 10 sch. op: 22, 29, 30, 34, 37, 38, 40.
43, 47, 48.
Oplossing. i
1. 38—32!
2. 32 21
3. 34 3 (4
s.
1. 31 38 (si. 5 sch.)
2. 26:28
dam).
Een korte maar fraai aangebrachte oplos
sing.
STANDEN VAN BERGIER.
De beide volgende standen zijn van dert
Franschen componist Bergier.
w 1
Zw. 14 sch. op: 3, 7/11, 14, 17, 20, 21,
25, 30, 35, 39.
W. 12 sch. op: 18, 22, 23, 28, 31, 32, 33,
38, 40, 42, 44, 47.
Wit speelt:
1. 18—12
1.
7 36
2. 32—27
2.
21 43
3. 23—19
3.
14 32
4. 47—41
4.
36 29
5. 44 2
5.
35 :44
6. 2:21!
2e stand.
Zw 10 sch. op: 7, 8, 9, 10, 15, 16, 20, 21,
2o, JO.
W. 10 sch. op: 27, 29, 31, 32, 33, 37, 43,
44, 48, 50.
Hier behaalt wit de overwinning door:
1. 32-28 1. 21 34 i
2. 44—40! 2. 34:45
3. 37-32 3. 26:39
4. 43 1
Ook ditmaal ontvingen wij wedero-m van
den heer P. Kleute uit den Haag een speciaal
probleem voor de Paaschrubriek. Het is een
Sheffield sehuldig zou zijn, wat a-bsoluut gt-
log-en was, om haar vervol-gens te bedreigen
alles aan de politic te zullen mededeelen als
zij weigerde u die belofte te g-even. En daar
na heeft u nogmaals gelog-en door haar wija
te ma-ken dat die ongelukkig-e Whatmore a-IIes
afwist van Sheffield's misdaad en dus mcesr
weggewerkt worden. Uw g*sdrag is wt 'ke-
lij-k zoo, dat
..Allies mag in d-e liefdtei-' riep Oswald
En wat dien Whatmore betreft. °k was een
o-eetje bang voor hem, wat mezelven be
treft. Ik was namelijk zoo ezUacbtig
weest aan Whatmore made t-e deelen dat*ik
OP de hoog-te was van Bra-nsdale's bodi van
loOOO pond voor die vervloekte munten, ik
vreesde dat Whatmore het oader pressie zou
v-erklappen en dan nu, u begrijpt! Maar
1 loor nu eens, Stevenege, het is a-H-es mooi en
wel, maar -i-k -heb je e-erlijk de waarheid ge
zegd en het is niets anders dan rechtmatrge
noodweer geweest. Maar bovendien, wat
voor een -kerel was die Tyson, om er'zoo'n
drukte over te m-aken. Hier zij-n alle munten,
netjes terug wat wil je n-u nog beginn-en?"
St-even-ege stak een- hand in zijn heupzak,
laalde deze er plotseling weder uit en- liet
iets van koud en glin-sterend st-aal zien.
"Wat ben je van plan, Cleverley?" vroeg
hij kalm. ,,Ga je rustig m-ee, zonder je te
verzetten- of moe-t i-k je de han-dboeien aan-
d-oen?
-EINDE.
n
OP AANVRAGE WORDT U GRATIS TOEGE:
ZONDEN DE BROCHURE OVER GRANULINE
HET MIODEL VAN Dr. J. H. VAN GRAFHORST.
ARTS, TEGEN TUBERCULOSE EN KLIER*
V'W'X.