Iltiimckt Comint. Dajnrnbrieb. Scbaakrobriek. MmLm i mm mm mam mm,,,,. umnkrt*FmTm wfwmffmfm m 1 Kindert! derflgsle Jaargang. Brieven uit Weenen. FEU1LLET0N. -ji™ I mm mm fm wm. Iill p ft. 107 1928 Kaferdas 5 Wei. Toelating van Leerlingen tot de Gomeenteschoien. Nrs. 1 t/m. 4 en 6 t/m. 9. rURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR brengen ter kenms van be ianebebbenden, dat zij, die na afloop der •nmervacantie bunne kmderen een der Ge- meentescholen nrs. 1 t/m. 4 oi 6 t/m. 9 wen- crhen te doen bezoeken, daarvan aangifte kuimen doen ter GEMEENTE-SECRLFA- RIE AFDEELING ONDERWIJS, onder overiegging van het geboortebewijs (ot trouwboekje der ouders) en, voor zoover de liinderen zijn ingeent, het vaccmebewijs. De kinderen moeten voor toelating op de voornoemde scholen op 1 Augustus e.k. den leeftijd van 5% jaar hebben bereikt (derha- ve geboren zijn voor o! op 1 Februari 1923L De gelegenheid tot aangifte is opengesteld voor hen, wier geslachtsnamen aanvangen met de letters: A. t/m. F. bi] voorkeur op MAANDAG (Pt/m. K. bij voorkeur op DINSDAG S L. t/m. S. bij voorkeur op WOENSDAG 9 ^Tt/m. Z. bij voorkeur op DQNDERDAG Ks1 DES NAMIDDAGS VAN 2 TOT 6 UUR. Ouders, die hun kmderen bij de opening van de nieuw te stichten school aan de Lin denlaan deze willen doen bezoeken, wordt verzocht daarvan bij de aangifte mededeeling te doen. Deze kinderen worden voorshands ondergebracht in een parallelklasse van Ge- meenteschool nr. 6. De ouders of verzorgers van leerlmgen uit indere gemeenten zijn verplicht de aanvra- -en tot toelating te richten tot de gemeente- iesturen van hun woonplaats. Alkmaar, 30 April 1928. Burgemeester en Wethouders voornoemd, WENDELAAR, Burgemeester. A. KOELMA, Secretaris. XL I. DE KATAKOMBEN. Met Baedeker en met de geestige brochure Was nicht im Baedeker steht" van den be- kenden Weenschen novellist Ludwig Hirsch- feld, gewapend, zullen dezen zomer weer dui- zenden toeristen en vooral Schubert-enthou- siasten door Weenen draven, om de vele pa- leizen, musea, Schubert-woningen en andere interessante bezienswaardigheden onder 't Amerikaansche gehoornde brilleglas te ne- men. Nog hebben de „Fremdenfuhrer" met de kolossale toeters, en de vergrijsde lieden die u door oud-keizerlijke vertrekken in den „Hof- burg" of't paleis Schonbrunn geleiden, 't vri] rustig, maar spoedig komt de tijd, dat ookzij weer hun brood in t zweet huns aanschijns zullen moeten verdienen. Een reiziger kan zijn dorst naar kunst, wetenschap en natuur- schoon bier volop verzadigen, maar ook zijn hunkering naar sensatie. 't Is niet dan met een lichtelijk gevoel van afgrijzen, dat ik mij neerzet om nu een Weensche bezienswaardig- tieid te beschrijven, die zelfs den meesten Wee- ners nog onbekend is en degenen, die haar zagen, veelal de haren te berge deed rijzen Dagelijks voert mijn weg langs de impo- sante gothische St. Stefanus-kathedraal, aan welker adhterzijde een miniem bordje prijkt, waarop haast onzichtbaar geschreven staat: „Anmeldung zum Katakombenbesuch". Nog nintmer was ik er toe gekomen mij bij dit poortje, waarachter vier gebaarde steenklop- pers in witte jassengehuld en met een kalotje op de gerimpelde hoofden, heiligenbeelden en andere kerkelijke verfraaiingen repareeren en formeeren, aan te melden. Totdat deze week verschillende omstandigheden mijn aandacht sterker dan gewoonlijk naar de geheimzinni- ge-lugubere onderaardsche gewelven deden trekken. Het was merkwaardig, dat ik mij in deze juichende en geurende lentedagen ver- diepte in de sombere verhalen van den groo- ten Engelschen dichter Edgar Allan Poe. De volledige verzameling zijner vertellingen ver- scheen in Duitsche vertaling met een voor- treffelijken Poe-karakteristiek van den schrij- ver Hanz Heinz Ewers, wiens bekende, realis tische en merkwaardige, haast ziekelijk-geraf- fineerde geestproducten eveneens uit een on- gemeen literair begaafd fantastisch brein sprat®. EWerb ftteld drffiSr aagch ebMge Te- zingen in de groote „Konzerthaussaal" en wie wellicht gedacht had een door alcohol, cocaine, nicotine of andere uitspattingen ge- teekend mensch voor zich te zien, vergiste zich erbarmelijk: de schrijver toonde geen verval- len, bleek gelaat, integendeel, 't was blozend en stralend van gezondheid, een frissche vijf en veertiger, een van die menschen, die er al- tijd uitzien, alsof ze net geschoren zijn, ter- wijl 't lichaam door de noodige „K6rperkul- tur" en sport prachtig getraind was. Ik las dus Poe's vertellingen, alsook Tim- merman's „Schemeringen van den Dood" in 't zelfde genre, en dat nog wel in de St. Urba- nikeller, een van die donkere Weensche wijn- kelders, ook nu nog slechts door walmende kaarsen verlicht, waar vroeger bleeke monni- ken rondwaarden, maar nu voor een bezoek van verliefde paren ter gezapige nuttiging van wijn, koek en worst ingericht. In de St Urbanikeller, die men in de eerste acte van de film ,,Liebelei" van Arthur Schnitzler kan zien, is't niet moeilijk met wat fantasie en goeden wil de griezeligheden van den wand te zien druipen. Weliswaar zijn het in meer concreten vorm korstige steenuitwassen van den muur in de groezeligste kleuren, zooals men ze ook in druipsteengrotten ontwaren kan, maar in't flakkerend avondlicht dijen zij uit tusschen de kronkelende kandelabers, de gehoutskoolde etsen, het Christusbeeld, de dennetakken en de eikenhouten stoelen en tafeltjes tot groteske figuren, die trillen en dansen boven den vurigen blokkenhaard. i Waneer er weinig menschen zijn en er niet de Zaterdagavondmuziek klinkt met veel ge- schal en gelach van vroolijk-opgewonden i stemmen, kan't er zijn als in dat doodsch- verlaten huis, beschreven in Timmerman's „De Kelder" of in t stille gebouw met lange, holle gangen uit Poe's „William Wilson": een beklemmende sfeer van kille eenzaamheid langt er en komt van uit de kleine ruimten, die achter donkere hoeken opdoemen en waar een onbescheiden toeschouwer het eeuwig spel van wereldverloren minnekoozen kan gade- slaan. Was't wonder, dat na dezen avond, waarin omgeving en verbeelding krachtig op't ge- moed inwerkten, blauwe cigarettenwalm en een halve liter koppige wijn voor een niet- gewoonheidsdnnker de omtrekken tot een waas vernevelden, de herinnering aan spookachtige fantasieen zelfs in den nuchteren, blij-zonni- gen ochtend levendig bleef? En dat ik, bij de poort der katakomben aangekomen, gedre- ven werd nog dienzelfden dag naar beneden te gaan, om het ontstellende te zien, dat ik, naar hooren zeggen, daar verborgen wist? De katakomben: 't zijn de grafgewelven, dateerend uit't begin van de 16e eeuw, een gedeelte zelfs uit de 1 lde eeuw, onder de plek waar eens een oud ridderkasteel stond, vlak naast de Stefanskirche. Er ligt hier, onder het plaveisel van Weenen's centrum, een gan sche onderaardsche stad, met eindelooze gan gen, een zwartdonker doolhof. Twee verdie pingen, de onderste sinds jaren afgesloten en niet meer betreden. Hier liggen duizenden ge- storvenen uit de 17de en 18de eeuw: vorsten, t.w. 13 Habsburgers, kardinalen, adellijken. beroemde mannen der wetenschap, kunste- naars en rijke burgers. Men schat 't aantal op 40.000. terwijl in de z.g. „Festturm" on- geveer 5000 lijken begraven zijn ,wier over blijfselen, door de hoeveelheid kaik, waarmed? zij ter desinfectie begoten werden, echter ge- heel vergingen. De resten der anderen zijn meerendeels ingedroogd onder den grond zonder eenige preparatie nagenoeg volkomen gemummificeerd. We dalen langs een smal wenteltrapje naar beneden, voorafgegaan door onzen I,ids met een walmende fakkel. Slecht een kleine plek rond hem wordt verlicht; even verder is stikdonkere nacht. Een benauwde, vochtige lucht komf ons tegemoet. De gangen dalen en rijzen, zwart is't overal in't rond; we krijgen het gevoel levend begraven te zijn. Hier zijn we volgens aanwijzingen van den gids onder 't „Deutsches Haus", een oud klooster, nu natuurlijk een wijnrestaurant, even achter d- kerk, een kwartier later onder de Botenturm- strasse, waar de taxi's jagen en Weenen in voorjaarskleedij rondparadeert. Hier beneden heerscht de dood. We zien de koperen sarcofagen van bisschoppen, daar- naast, door een kleine opening in een einde- loos uitgestrekte ruimte, half vergane kisten rij aan rij, met de welhaast ongeschonden overblijfselen der gestorvenen en nog niet vergane bruine doodskleedij. Het is slechts een miniem gedeelte van de duizenden, die van uit de kerk hoog boven ons door breede goten naar beneden gleden en hier werden bijgezet. Groote ruimten, ge- heel gevuld, werden op't eind der 18e eeuw op keizerlijk bevel afgesloten, daar de ontbin dingsgeur te sterk bemerkbaar werd. Het is hier niet de plaats in details den aanblik te beschrijven van de velen, die op deze wereld leefden en streden, lange jaren gel«ren en nu, m de meest verschillende hou- dingen door't walmend fakkellicht besche- nen, aan de nieuwsgierige blikken van eenige groepen belangstellenden en op sensatie be- lusten, getoond worden. Het ware wellicht beter, dat een bezoek aan dit middeleeuwsche, onderaardsche kerkhof geheel verboden werd. Ouders geneeren zich niet met kleine kinderen zonder blozen naar binnen te gluren en de op- merkingen van den, overigens niet van humor ontblooten, in oer-Weensch dialect uitlegging gevenden gids getuigen af en toe niet van veel Naar het Engelsch van RAFAeL SABATINI. (Schrijver van „De Zeevalk"). 23) „Integendeel freule, ik ben diep ontstdd". „Omdat u uw verloofde -niet ontmoet hebt?" vroe-g zij en nu voor het eerst sloeg zij de oogen op en zij ontmoette de mij-ne alsof zij ze w-il-de doorst-eken. „Freule, ik heb de eer ge-had u -gisteren te zeggen, dat ik aan- geen enkel-e vrouw een trouw-belcfte heb gedaan". Bij d-e herinnering aan gisteren k-romp Roxalan-ne i-neen, het speet mij dat -i'k er over gesproken had, want de wond in haar trotsch toegebracht bloedde opni-euw. Gisteren had ik haar bijna in rond-e woorden gezegd, dat ik haar liefhad en gisteren had zij mij gean-t- woord, dat ze mij ook liefhad, want gisteren had ik haar verzekerd dat het v-erhaal van- St. Eustache over mijn verloving -een leugen was. Vandaag had zij van het meisje zelf de waarh-eid vernomen van hetgeen St. Eustache had beweerd en i'k kon haar verontwaardi- g-ing en schaamte dus begrijpem „Gisteren heeft u meer dan een ding ge- logen mijnheer", antwoordde zij met diepe verachting. nNeen, ik heb de volledige waarhead ge sproken. „Ach!" riep ik -plotseling hartstochtelijk uit, „gelooft u mij niet? Wilt ge mijn woord van -eer niet aannemen en -een weinig gedulc hebben totdat ik mij van eenige verplichtin- gen heb gekweten, zoodat ik in staa-t ben u verklari-ng t-e geven?" ,,Verklaring?" zei ze mi-nachtend „Er is in dit alles een afschuwelij'k mis- v-erstand. Ik ben het slachtoffer van een on gelukki-ge opeenvolging van omstandig heden, die in elkander grijpen als de schakels van een keten. O ik kan -niet meer zeggen' Die Marsac's zal ik gemakk-elijk t-evreden stellen. Ik moet overmorgen met monsieur de Marsac een samenkomst hebben te Grenade. Ik heb een brief in mijn za-k van dien 1-even- den degen-k-ling, waarin hij mij med-edeelt, dat hij zich zelf het g-enooegen wil v-erschaffen mij te dooden. En toch „I'k hoop dat hij het -doet mijnheer", bracht zij in bet midden met een he-ftigh-eid die mij deed verstom-men en mij belette mijn zin te voleindigen. „Ik zal God sm-eeken, dat hij u doodt. U verdient het meer dan iemand!" Ik was -een oogenblik werkelijk verbluft door haar woorden. Maar toen de oorzaak van die heftigheid tot mijn hersens door- dron-g, vervulde mij eenskiaps een gevoel van groote vreugde. Het was een heftigheid, voorkcmende uit een haat, die een -gedeelte is van li-efde, maar geen haat kan doodelijk zijn. En toch sprak die haat duidelij'k van- de evoelens die zij angstva-llig t-rachtte te v-er- ;eu en dit bewustzijn- verleende mij plot- gevo berg- 't Is in ieder geval een aanblik, die slechts door een zuiver op de beschrijving van lugu- bere, schrikwekkehd-afstootende thema's inge- stelden geest naar waarde op papier zou kunnen worden vastgelegd. Het gezicht op deze eenzame, stille doodenzaal, wier omvang niet te overzien is en welker doorkruising, ware 't mogelijk de gegrendelde deurbn te verbreken, uren in beslag zou nemen, kan slechts op absoluut verharde naturen geen indruk maken. Nog komen we langs een bergenhooge op- eenstapeling van doods'hoofden, beenderen en skeletten, die vanuit een oud-Weensch kerk hof, weinige minuten verderop, na de ophef- fing naar deze katakomben werden overge- bracht. Achter de uitgestrekte muren in deze eindelooze doodenstad weten wij de rijen kis ten, doch we zijn er dankbaar voor, deze ver zameling niet in haar vollen omvang te zien. Waar we gaan, wordt slechts over een dunne laag aarde en steenen geloopen, vlak daar- onder liggen weer bergen beenderen, zooah de gids toont, wanneer hij met zijn voet of stok een gat maakt. Het is merkwaardig, de leden van een groep kijklustigen te observeeren. De dappe- ren loopen met hun zaklantaam al vast voor- uit, maar worden door den ginds onder veel gebrom teruggecommandeerd. Hij houdt zijn 20 volgelingen zoo compact mogelijk bij elkaar en teff hen iedere vijf minuten na. De ellende, wanneer iemand in dit labyrinth var. gangen verdwaalde of wegraakte, zou dan ook niet te overzien zijn. Eenige paartjes om- strengelen elkaar nog inniger dan anders, onge meisjes gichelen angstig en men kan laar harten welhaast in de holle gewelven hooren kloppen, terwijl eenige robuste buiten- jongens het blijkbaar op een accoordje ge- gooid hebben, den anderen te toonen, dat t woord „gevoel" hen ten eenenmale vreemd is. Zoo loopt een groep onder veel „Achs" en ,,0's", als even zoovele kreten van ontzetting een uur lang door den inktzwarten, van elk daglawaai verstooten nacht, waarin slechts voor luttele s-econden een levensteeken wordt gehoord, wanneer in de verte een andere groep aan komt sidderen en beven. 't Spijt mij, u niet een vollediger beschrijving met veel jaartall-en en geschi-edkundige bijzond-erheden te kunnen geven: 't dialect van den lei-der was zoo goed als onverstaanbaar, terwijl zijn geheugen slechts matig ontwikkeld bleek- en zijn uitlegging zich tot een zeer beknopte, on- samenhangende,algemeene beschouwing be- perkte. Pogingen mijnerzijds om ter nadere orienteering een boekwerk over de katakom ben te bemachtigen, li-epen op niets uit, daar weliswaar een geleerd professor dit onder- werp b-ehandelde, maar zulks met de bekende Duitsche „grundlichkeit", zoodat de omvang van het werk even buitensporig was als de prijs, die er voor gevraagd werd. Waardoor deze professorale beschouwing, na den met moeite v-erkochten eersten druk, maar niet meer op de boekenmarkt verscheen. Sindsdien kon er blijkbaar zelfs niet meer een korte bro chure op overschieten Daar boven jaagt en rent alles door el kaar, danst, eet, verdient geld of verspecu- leert't weer, zit in de zorgen of viert feest Hier beneden is onder al deze menschelijke sffijders een rust gekomen, die indrukwek-1 kend, maar tevens onheilspellend is. Door de kelders van't „Deutsches Haus" wandelen we steil naar boven, weer't daglicht tegemoet, naar de Stefanskerk met haar vroolijk-warme, hemelsche pracht. De schoonste der ongeveer 300 Weensche kerken, die haast alien door architectuur of geschiedkundige herinnering een bezoek ten voile waard zijn. Wij staan weer te midden van 't duizend- voudig klinkende groote stadslawaai. In de herinnering beelden, die slechts een Goya in voile verschrikking had kunnen schilaeren. We zien de verstarde pronkpoppen in de con- fectie-magazijnen, het expres-buffet met de sandwich-, taart en drank-automaten en de vlijtige courantenjongens. Een propvolle auto bus met haastige lus-gangers suits voorbij Hoe ver staat dit alles af van de wereld, waar zij leefden, wier overblijfselen wij nog eenige minuten geleden voor oogen zagen. Zal er vanaf dezen dag, waarop ik einde- lijk besloot neer te dalen in de duistere wereld, waarboven Weenen zich uitstrekt, een oogen blik zijn, waarin ik niet even denk, gaande door de oude stad, aan de doodenrij met de gekromde vingers, de grimlachende gebitten en de holle oogkassen, daar vlak onder 't bruisende stadsgewoel? Het sprookje van Grimm, „Wie einer auszog, urn das „Gru- seln" (griezelen) zu lernen" behoef ik na dezen tocht -niet meer te lezen! TH. J. H. AAN DE DAMMERS! In onze vorige rubriek gaven wij ter op- lossing probleem no. 1014 (auteur Raymond, Canada.) Stand. Zw. 8 sch. op: 9/13, 15, 16, 40 en dam op 45. W. 11 sch. op: 20, 22, 23, 24, 27, 33, 37, 38, 48, 49, 50. O p 1 o s s i n g. 1. 49—44 1. 40:49 2. 38—32 2. 45 18 3. 50—44 3. 49 19 4. 48—43 4. 15 24 5. 27—21 5. 18 28 (4 sch.) 6. 32 3 6. 16 27 7. 3 6 en wint. UIT DE PARTI J. In een te Haarlem gespeelde partij (com- petitie) tusschen de heeren Faure (A'dam) met wit en W. v. Daalen (Haarlem) ir.et zwart. kwam de volgende positie voor: zwart net nu volgen: 15—20, 16—21, 11 44 en 30 28!! Mooi gezien! EEN BELANGRIJK EINDSPEL'. De volgende eindstand verdient werkelijk de aandacht. Men moet zoo'n stand met wit kunnen winnen. Zw. 12 sch. op: 3, 6, 9, 11/16, 18, 30. W. 2 sch. op: 21, 25, 27, 31, 32, 34, 36, 38, 39, 42, 43, 49. Wit aan zet speelde 3126, waarop zwart liet volgen 1319! met de dubbele dreiging 1217 en 1420. Om deze beide gevaren te ontgaan speelde wit 27—22 en 3228 denkende de schijf terug te winnen. Maar q)£ f/ltlANGE Zw. 2 sch. op 37 en 38. W. 2 sch. op 8 en 47 en dam op 40. Wit speelt 83! dam. Zwart heeft nu vier zetten 38—43, 3842, 3742 en 3741. We zullen deze achtereen-; volgens behandelen. a. Op 3843 wint wit door 4742, 4049 en 49 21. b. Op 3842 wint wit door 47 38 (zw. 37 —41) 4023 en 235 als zwart op 46 gaat of 2314 als zw. op 47 gaat. c. Op 37—42 wint 3—25 (zw. 42—48 gedw.) en 4034. d. Op 3741 volgt 47 36 en dan kan zwart 3843 of 3842. Op 3843 komt 4040 (zw. 43—48) 36—31 en 49—21. Op 38—42 volgt 40—29 met 36—31 en 29—12 als zwart op 48 dam haalt en 29— 15 als hij naar 47 gaat. Zeer leerzaam Ter oplossing voor deze week: Probleem 1015 van J. C. de Bleu te Breslcens. mm mm mm mm Zw. 12 sch. op: 1, 6, 9, 10, 11, 14, 16, 19, 20, 23, 30, 36. W. 3 sch. op: 12, 17, 22, 27, 28, 32, 39, 43, 44, 46, 47, 48, 50. Interessante ontleding! In onze volgende rubriek geven wij de op lossing. Oplosing eindspel 220 (L. Kubbel). Wit moet zorgen dat zwart met zijn L'. niet de lijn alh8 kan bestrijken. Daartoe speelt hij 1. Pe6 (belet Ld4) speelt zwart nu 1Lf2el of h4 dan volgt 2. Pc5f en 3. Pe4 wat zwart belet te komen op c3 en f6. Na 1Lg3 volgt 2. Pd4f en 3. Pf3 waardoor zwart niet op e5 kan komen. Zoc kan wit onverhinderd op h8 dame halen en winnen. ng probleem 184. 2. Ld6 mat. 2. Lg5 mat. 2. Lc5 mat. 2. Lc5 mat. 2. f6 mat. 2. Lc5 mat. 2. Lc5 mat. Eindspel 221. Zw.: Mackenzie. seling de kracfat vlak bij haar te komen. „Roxalanne", zei ik met vuur, „neen dat hoopt ge niet. Wat zou uw leven wezen wan neer ik dood was? Kind, kind, ge hebt mij even lief als ik u liefheb". Ik greep haar plot seling aan met oneindige teederheid, met eer- bied bijna. „Kunt ge niet luisteren naar de stem van die liefde? Kunt ge mij niet een weinig vertrouwen? Kunt ge niet begrijpen dat er geen plaats zou zijn voor die liefde wanneer ik werkelijk zoo onwaardig was als ge u zelf wilt wijsmaken?" „Er is geen plaats voor die liefde", riep zij uit. „Ge liegt evenals ge al die andere dingen liegt. Ik heb u niet lief. Ik haat u! Aeh! hoezeer haat ik u!" Tot nu toe had zij in mijn armen ge- legen, met opgeheven gelaat en droevige, verschrikte oogen als een vogeltje dat zich voelt in het net van een slang, maar dat door schrik toch eenigszins geboeid wordt. Maar nu terwijl zij sprak, scheen haar wil sterker te warden en zij poogde zich los te maken Maar naar mate de heftigheid van 'haar kant toenam, verkreeg mijn besludt ook meer kracht en ik hield haar stijf vast. „Waarom haat je mij?" vroeg ik met vaste stem. „Vraag het je zelf af Roxalanne en zeg mij wat je hart je voor antwoord geeft. Ant- woordt het je niet dat je mij niet haat, dat je mij liefhebt?" „0! Zoo beleedigd te worden!" riep zij uit. „Wilt ge mij niet loslaten, fauichelaar? Moet ik om hulp roepen? O, daar zult ge voor boeten, daarvoor zult ge gestraft wor den". Maar in mijn drift hield ik haar vast, niet- tegenstaande haar smeekbeden, haar bedrei- gingen en pogingen om los te komen. Ik was redeloos.ruw, al wat ge wilt. Maar be- denk wat mij bezielde zoo verkeerd beoor- deeld te worden, stel u in mijn plaats en be- oordeel mij niet te hard. De moed alles te bekennen, een moed dien ik al die dagen ge- mist had, kreeg ik op dat oogenblik. Ik moest het haar zeggen. Wat er het gevolg van mocht wezen het kon niet erger zijn dan dit, en dit kon ik niet langer uithouden. „LuiMer Roxalanne!" „Ik wil niet luisteren. Ik heb nu al genoeg beleedigingen gehoord! Laat mij los!" „Neen, ge zult naar mij luisteren. Ik ben niet Rene de Lesperon. Indien die Marsac's wat minder onstuimig en dwaas geweest waren had den zij vanmorgen even op mij ge- wacht, dan zouden ze het u zelf verteld heb ben". Zij staakte een oogenblik haar pogingen om los te komen en zag mij aan. Maar met een verachtelijk lachje hernieuwde zij ze met des te meer kracht. „Met wel'ke nieuwe leugens komt ge mij nu weer aan? Laat1 mij los, i'k wil niet langer luisteren". „De Hemel is mijn getuige, ik heb je de waarheid verteld Ik begrijp hoe ongerijmd dit schijnt en gedeeltelijk daarom heb ik het niet eerder verteld. Maar ik kan die mim- achting niet verdragen. Dat ge mij een leugenaar noemt wanneer ik beweer je lief «ri y/zm Wrn myy t g te hebben Haar pogingen waren zoo heftig gewor- den, dat ik genoodzaakt was haar wat los te laten. Maar dit deed ik zoo plotseling, dat zij haar evenwicht verloor en dreigde ach- terover te vallen. Zij greep mijn wambuis, dat open scheurde. Wij stonden nu op een kleinen afstand van elkaar. Bleek en bevende van toorn zag ze mij aan. Haar oogen schenen mij te willen vernietigen, maar onder mijn vasten blik sloeg zij ze eindelijk neer. Toen zij ze weer opsloeg zag ik een glimlaohje van kalme maar onuitsprekelij'ke minachting op haar lippen. „Wilt ge er een eed op doen", zei ze, dat ge niet Rene de Lesperon zijt? Dat ma demoiselle de Marsac niet uw verloofde is?" „Ja bij alles wat mij heilig is!" riep ik hartstochtelijk uit. Zij bleef mij aanzien met dien kalmen glim- lach van spot en toorn. „Ik heb u hooren zeggen", zei ze, dat de grootste leugenaars het spoedigste bereid zijn een eed te doen". En met onuitspreke lij'ke verachting voegde zij er op den grond wijzende bij: ,,1'k geloof dat u wat laat val len mijnheer". En zonder mijn antwoord af te wachten keerde zij om en ging been. Met het gezicht naar boven lag aan mijn voeten het portretje dat die arme Lesperon mij stervende had toevertrouwd. Het was in den strijd uit mijn zak gevallen en nu twij- felde ik er niet aan of het was het portret van freule de Marsac. (Wordt vervolgd.). ilp T p p WW. ■/w'Zv// diss

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1928 | | pagina 5