Iltiimckt Comint.
Dajnrnbrieb.
Scbaakrobriek.
MmLm
i mm mm
mam mm,,,,.
umnkrt*FmTm
wfwmffmfm
m 1
Kindert! derflgsle Jaargang.
Brieven uit Weenen.
FEU1LLET0N.
-ji™
I mm
mm fm wm.
Iill
p
ft. 107 1928
Kaferdas 5 Wei.
Toelating van Leerlingen tot de
Gomeenteschoien.
Nrs. 1 t/m. 4 en 6 t/m. 9.
rURGEMEESTER en WETHOUDERS
van ALKMAAR brengen ter kenms van be
ianebebbenden, dat zij, die na afloop der
•nmervacantie bunne kmderen een der Ge-
meentescholen nrs. 1 t/m. 4 oi 6 t/m. 9 wen-
crhen te doen bezoeken, daarvan aangifte
kuimen doen ter GEMEENTE-SECRLFA-
RIE AFDEELING ONDERWIJS, onder
overiegging van het geboortebewijs (ot
trouwboekje der ouders) en, voor zoover de
liinderen zijn ingeent, het vaccmebewijs.
De kinderen moeten voor toelating op de
voornoemde scholen op 1 Augustus e.k. den
leeftijd van 5% jaar hebben bereikt (derha-
ve geboren zijn voor o! op 1 Februari 1923L
De gelegenheid tot aangifte is opengesteld
voor hen, wier geslachtsnamen aanvangen
met de letters:
A. t/m. F. bi] voorkeur op MAANDAG
(Pt/m. K. bij voorkeur op DINSDAG S
L. t/m. S. bij voorkeur op WOENSDAG 9
^Tt/m. Z. bij voorkeur op DQNDERDAG
Ks1 DES NAMIDDAGS VAN 2 TOT
6 UUR.
Ouders, die hun kmderen bij de opening
van de nieuw te stichten school aan de Lin
denlaan deze willen doen bezoeken, wordt
verzocht daarvan bij de aangifte mededeeling
te doen. Deze kinderen worden voorshands
ondergebracht in een parallelklasse van Ge-
meenteschool nr. 6.
De ouders of verzorgers van leerlmgen uit
indere gemeenten zijn verplicht de aanvra-
-en tot toelating te richten tot de gemeente-
iesturen van hun woonplaats.
Alkmaar, 30 April 1928.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
WENDELAAR, Burgemeester.
A. KOELMA, Secretaris.
XL I.
DE KATAKOMBEN.
Met Baedeker en met de geestige brochure
Was nicht im Baedeker steht" van den be-
kenden Weenschen novellist Ludwig Hirsch-
feld, gewapend, zullen dezen zomer weer dui-
zenden toeristen en vooral Schubert-enthou-
siasten door Weenen draven, om de vele pa-
leizen, musea, Schubert-woningen en andere
interessante bezienswaardigheden onder 't
Amerikaansche gehoornde brilleglas te ne-
men. Nog hebben de „Fremdenfuhrer" met de
kolossale toeters, en de vergrijsde lieden die
u door oud-keizerlijke vertrekken in den „Hof-
burg" of't paleis Schonbrunn geleiden, 't vri]
rustig, maar spoedig komt de tijd, dat ookzij
weer hun brood in t zweet huns aanschijns
zullen moeten verdienen. Een reiziger kan
zijn dorst naar kunst, wetenschap en natuur-
schoon bier volop verzadigen, maar ook zijn
hunkering naar sensatie. 't Is niet dan met
een lichtelijk gevoel van afgrijzen, dat ik mij
neerzet om nu een Weensche bezienswaardig-
tieid te beschrijven, die zelfs den meesten Wee-
ners nog onbekend is en degenen, die haar
zagen, veelal de haren te berge deed rijzen
Dagelijks voert mijn weg langs de impo-
sante gothische St. Stefanus-kathedraal, aan
welker adhterzijde een miniem bordje prijkt,
waarop haast onzichtbaar geschreven staat:
„Anmeldung zum Katakombenbesuch". Nog
nintmer was ik er toe gekomen mij bij dit
poortje, waarachter vier gebaarde steenklop-
pers in witte jassengehuld en met een kalotje
op de gerimpelde hoofden, heiligenbeelden en
andere kerkelijke verfraaiingen repareeren en
formeeren, aan te melden. Totdat deze week
verschillende omstandigheden mijn aandacht
sterker dan gewoonlijk naar de geheimzinni-
ge-lugubere onderaardsche gewelven deden
trekken. Het was merkwaardig, dat ik mij in
deze juichende en geurende lentedagen ver-
diepte in de sombere verhalen van den groo-
ten Engelschen dichter Edgar Allan Poe. De
volledige verzameling zijner vertellingen ver-
scheen in Duitsche vertaling met een voor-
treffelijken Poe-karakteristiek van den schrij-
ver Hanz Heinz Ewers, wiens bekende, realis
tische en merkwaardige, haast ziekelijk-geraf-
fineerde geestproducten eveneens uit een on-
gemeen literair begaafd fantastisch brein
sprat®. EWerb ftteld drffiSr aagch ebMge Te-
zingen in de groote „Konzerthaussaal" en
wie wellicht gedacht had een door alcohol,
cocaine, nicotine of andere uitspattingen ge-
teekend mensch voor zich te zien, vergiste zich
erbarmelijk: de schrijver toonde geen verval-
len, bleek gelaat, integendeel, 't was blozend
en stralend van gezondheid, een frissche vijf
en veertiger, een van die menschen, die er al-
tijd uitzien, alsof ze net geschoren zijn, ter-
wijl 't lichaam door de noodige „K6rperkul-
tur" en sport prachtig getraind was.
Ik las dus Poe's vertellingen, alsook Tim-
merman's „Schemeringen van den Dood" in
't zelfde genre, en dat nog wel in de St. Urba-
nikeller, een van die donkere Weensche wijn-
kelders, ook nu nog slechts door walmende
kaarsen verlicht, waar vroeger bleeke monni-
ken rondwaarden, maar nu voor een bezoek
van verliefde paren ter gezapige nuttiging
van wijn, koek en worst ingericht. In de St
Urbanikeller, die men in de eerste acte van de
film ,,Liebelei" van Arthur Schnitzler kan
zien, is't niet moeilijk met wat fantasie en
goeden wil de griezeligheden van den wand
te zien druipen. Weliswaar zijn het in meer
concreten vorm korstige steenuitwassen van
den muur in de groezeligste kleuren, zooals
men ze ook in druipsteengrotten ontwaren
kan, maar in't flakkerend avondlicht dijen
zij uit tusschen de kronkelende kandelabers,
de gehoutskoolde etsen, het Christusbeeld, de
dennetakken en de eikenhouten stoelen en
tafeltjes tot groteske figuren, die trillen en
dansen boven den vurigen blokkenhaard.
i Waneer er weinig menschen zijn en er niet
de Zaterdagavondmuziek klinkt met veel ge-
schal en gelach van vroolijk-opgewonden
i stemmen, kan't er zijn als in dat doodsch-
verlaten huis, beschreven in Timmerman's
„De Kelder" of in t stille gebouw met lange,
holle gangen uit Poe's „William Wilson":
een beklemmende sfeer van kille eenzaamheid
langt er en komt van uit de kleine ruimten,
die achter donkere hoeken opdoemen en waar
een onbescheiden toeschouwer het eeuwig spel
van wereldverloren minnekoozen kan gade-
slaan.
Was't wonder, dat na dezen avond, waarin
omgeving en verbeelding krachtig op't ge-
moed inwerkten, blauwe cigarettenwalm en
een halve liter koppige wijn voor een niet-
gewoonheidsdnnker de omtrekken tot een waas
vernevelden, de herinnering aan spookachtige
fantasieen zelfs in den nuchteren, blij-zonni-
gen ochtend levendig bleef? En dat ik, bij de
poort der katakomben aangekomen, gedre-
ven werd nog dienzelfden dag naar beneden
te gaan, om het ontstellende te zien, dat ik,
naar hooren zeggen, daar verborgen wist?
De katakomben: 't zijn de grafgewelven,
dateerend uit't begin van de 16e eeuw, een
gedeelte zelfs uit de 1 lde eeuw, onder de plek
waar eens een oud ridderkasteel stond, vlak
naast de Stefanskirche. Er ligt hier, onder
het plaveisel van Weenen's centrum, een gan
sche onderaardsche stad, met eindelooze gan
gen, een zwartdonker doolhof. Twee verdie
pingen, de onderste sinds jaren afgesloten en
niet meer betreden. Hier liggen duizenden ge-
storvenen uit de 17de en 18de eeuw: vorsten,
t.w. 13 Habsburgers, kardinalen, adellijken.
beroemde mannen der wetenschap, kunste-
naars en rijke burgers. Men schat 't aantal
op 40.000. terwijl in de z.g. „Festturm" on-
geveer 5000 lijken begraven zijn ,wier over
blijfselen, door de hoeveelheid kaik, waarmed?
zij ter desinfectie begoten werden, echter ge-
heel vergingen. De resten der anderen zijn
meerendeels ingedroogd onder den grond
zonder eenige preparatie nagenoeg volkomen
gemummificeerd.
We dalen langs een smal wenteltrapje naar
beneden, voorafgegaan door onzen I,ids met
een walmende fakkel. Slecht een kleine plek
rond hem wordt verlicht; even verder is
stikdonkere nacht. Een benauwde, vochtige
lucht komf ons tegemoet. De gangen dalen en
rijzen, zwart is't overal in't rond; we krijgen
het gevoel levend begraven te zijn. Hier zijn
we volgens aanwijzingen van den gids onder
't „Deutsches Haus", een oud klooster, nu
natuurlijk een wijnrestaurant, even achter d-
kerk, een kwartier later onder de Botenturm-
strasse, waar de taxi's jagen en Weenen in
voorjaarskleedij rondparadeert.
Hier beneden heerscht de dood. We zien de
koperen sarcofagen van bisschoppen, daar-
naast, door een kleine opening in een einde-
loos uitgestrekte ruimte, half vergane kisten
rij aan rij, met de welhaast ongeschonden
overblijfselen der gestorvenen en nog niet
vergane bruine doodskleedij.
Het is slechts een miniem gedeelte van de
duizenden, die van uit de kerk hoog boven
ons door breede goten naar beneden gleden
en hier werden bijgezet. Groote ruimten, ge-
heel gevuld, werden op't eind der 18e eeuw
op keizerlijk bevel afgesloten, daar de ontbin
dingsgeur te sterk bemerkbaar werd.
Het is hier niet de plaats in details den
aanblik te beschrijven van de velen, die op
deze wereld leefden en streden, lange jaren
gel«ren en nu, m de meest verschillende hou-
dingen door't walmend fakkellicht besche-
nen, aan de nieuwsgierige blikken van eenige
groepen belangstellenden en op sensatie be-
lusten, getoond worden. Het ware wellicht
beter, dat een bezoek aan dit middeleeuwsche,
onderaardsche kerkhof geheel verboden werd.
Ouders geneeren zich niet met kleine kinderen
zonder blozen naar binnen te gluren en de op-
merkingen van den, overigens niet van humor
ontblooten, in oer-Weensch dialect uitlegging
gevenden gids getuigen af en toe niet van veel
Naar het Engelsch van
RAFAeL SABATINI.
(Schrijver van „De Zeevalk").
23)
„Integendeel freule, ik ben diep ontstdd".
„Omdat u uw verloofde -niet ontmoet
hebt?" vroe-g zij en nu voor het eerst sloeg
zij de oogen op en zij ontmoette de mij-ne
alsof zij ze w-il-de doorst-eken.
„Freule, ik heb de eer ge-had u -gisteren te
zeggen, dat ik aan- geen enkel-e vrouw een
trouw-belcfte heb gedaan".
Bij d-e herinnering aan gisteren k-romp
Roxalan-ne i-neen, het speet mij dat -i'k er over
gesproken had, want de wond in haar trotsch
toegebracht bloedde opni-euw. Gisteren had
ik haar bijna in rond-e woorden gezegd, dat
ik haar liefhad en gisteren had zij mij gean-t-
woord, dat ze mij ook liefhad, want gisteren
had ik haar verzekerd dat het v-erhaal van- St.
Eustache over mijn verloving -een leugen
was. Vandaag had zij van het meisje zelf de
waarh-eid vernomen van hetgeen St. Eustache
had beweerd en i'k kon haar verontwaardi-
g-ing en schaamte dus begrijpem
„Gisteren heeft u meer dan een ding ge-
logen mijnheer", antwoordde zij met diepe
verachting.
nNeen, ik heb de volledige waarhead ge
sproken.
„Ach!" riep ik -plotseling hartstochtelijk uit,
„gelooft u mij niet? Wilt ge mijn woord van
-eer niet aannemen en -een weinig gedulc
hebben totdat ik mij van eenige verplichtin-
gen heb gekweten, zoodat ik in staa-t ben u
verklari-ng t-e geven?"
,,Verklaring?" zei ze mi-nachtend
„Er is in dit alles een afschuwelij'k mis-
v-erstand. Ik ben het slachtoffer van een on
gelukki-ge opeenvolging van omstandig
heden, die in elkander grijpen als de schakels
van een keten. O ik kan -niet meer zeggen'
Die Marsac's zal ik gemakk-elijk t-evreden
stellen. Ik moet overmorgen met monsieur de
Marsac een samenkomst hebben te Grenade.
Ik heb een brief in mijn za-k van dien 1-even-
den degen-k-ling, waarin hij mij med-edeelt, dat
hij zich zelf het g-enooegen wil v-erschaffen
mij te dooden. En toch
„I'k hoop dat hij het -doet mijnheer", bracht
zij in bet midden met een he-ftigh-eid die mij
deed verstom-men en mij belette mijn zin te
voleindigen. „Ik zal God sm-eeken, dat hij u
doodt. U verdient het meer dan iemand!"
Ik was -een oogenblik werkelijk verbluft
door haar woorden. Maar toen de oorzaak
van die heftigheid tot mijn hersens door-
dron-g, vervulde mij eenskiaps een gevoel van
groote vreugde. Het was een heftigheid,
voorkcmende uit een haat, die een -gedeelte
is van li-efde, maar geen haat kan doodelijk
zijn. En toch sprak die haat duidelij'k van- de
evoelens die zij angstva-llig t-rachtte te v-er-
;eu en dit bewustzijn- verleende mij plot-
gevo
berg-
't Is in ieder geval een aanblik, die slechts
door een zuiver op de beschrijving van lugu-
bere, schrikwekkehd-afstootende thema's inge-
stelden geest naar waarde op papier zou
kunnen worden vastgelegd. Het gezicht op
deze eenzame, stille doodenzaal, wier omvang
niet te overzien is en welker doorkruising,
ware 't mogelijk de gegrendelde deurbn te
verbreken, uren in beslag zou nemen, kan
slechts op absoluut verharde naturen geen
indruk maken.
Nog komen we langs een bergenhooge op-
eenstapeling van doods'hoofden, beenderen en
skeletten, die vanuit een oud-Weensch kerk
hof, weinige minuten verderop, na de ophef-
fing naar deze katakomben werden overge-
bracht. Achter de uitgestrekte muren in deze
eindelooze doodenstad weten wij de rijen kis
ten, doch we zijn er dankbaar voor, deze ver
zameling niet in haar vollen omvang te zien.
Waar we gaan, wordt slechts over een dunne
laag aarde en steenen geloopen, vlak daar-
onder liggen weer bergen beenderen, zooah
de gids toont, wanneer hij met zijn voet of stok
een gat maakt.
Het is merkwaardig, de leden van een
groep kijklustigen te observeeren. De dappe-
ren loopen met hun zaklantaam al vast voor-
uit, maar worden door den ginds onder veel
gebrom teruggecommandeerd. Hij houdt zijn
20 volgelingen zoo compact mogelijk bij
elkaar en teff hen iedere vijf minuten na. De
ellende, wanneer iemand in dit labyrinth var.
gangen verdwaalde of wegraakte, zou dan
ook niet te overzien zijn. Eenige paartjes om-
strengelen elkaar nog inniger dan anders,
onge meisjes gichelen angstig en men kan
laar harten welhaast in de holle gewelven
hooren kloppen, terwijl eenige robuste buiten-
jongens het blijkbaar op een accoordje ge-
gooid hebben, den anderen te toonen, dat
t woord „gevoel" hen ten eenenmale vreemd
is. Zoo loopt een groep onder veel „Achs" en
,,0's", als even zoovele kreten van ontzetting
een uur lang door den inktzwarten, van elk
daglawaai verstooten nacht, waarin slechts
voor luttele s-econden een levensteeken wordt
gehoord, wanneer in de verte een andere
groep aan komt sidderen en beven. 't Spijt
mij, u niet een vollediger beschrijving met veel
jaartall-en en geschi-edkundige bijzond-erheden
te kunnen geven: 't dialect van den lei-der
was zoo goed als onverstaanbaar, terwijl zijn
geheugen slechts matig ontwikkeld bleek- en
zijn uitlegging zich tot een zeer beknopte, on-
samenhangende,algemeene beschouwing be-
perkte. Pogingen mijnerzijds om ter nadere
orienteering een boekwerk over de katakom
ben te bemachtigen, li-epen op niets uit, daar
weliswaar een geleerd professor dit onder-
werp b-ehandelde, maar zulks met de bekende
Duitsche „grundlichkeit", zoodat de omvang
van het werk even buitensporig was als de
prijs, die er voor gevraagd werd. Waardoor
deze professorale beschouwing, na den met
moeite v-erkochten eersten druk, maar niet
meer op de boekenmarkt verscheen. Sindsdien
kon er blijkbaar zelfs niet meer een korte bro
chure op overschieten
Daar boven jaagt en rent alles door el
kaar, danst, eet, verdient geld of verspecu-
leert't weer, zit in de zorgen of viert feest
Hier beneden is onder al deze menschelijke
sffijders een rust gekomen, die indrukwek-1
kend, maar tevens onheilspellend is. Door de
kelders van't „Deutsches Haus" wandelen we
steil naar boven, weer't daglicht tegemoet,
naar de Stefanskerk met haar vroolijk-warme,
hemelsche pracht. De schoonste der ongeveer
300 Weensche kerken, die haast alien door
architectuur of geschiedkundige herinnering
een bezoek ten voile waard zijn.
Wij staan weer te midden van 't duizend-
voudig klinkende groote stadslawaai. In de
herinnering beelden, die slechts een Goya in
voile verschrikking had kunnen schilaeren.
We zien de verstarde pronkpoppen in de con-
fectie-magazijnen, het expres-buffet met de
sandwich-, taart en drank-automaten en de
vlijtige courantenjongens. Een propvolle auto
bus met haastige lus-gangers suits voorbij
Hoe ver staat dit alles af van de wereld,
waar zij leefden, wier overblijfselen wij nog
eenige minuten geleden voor oogen zagen.
Zal er vanaf dezen dag, waarop ik einde-
lijk besloot neer te dalen in de duistere wereld,
waarboven Weenen zich uitstrekt, een oogen
blik zijn, waarin ik niet even denk, gaande
door de oude stad, aan de doodenrij met de
gekromde vingers, de grimlachende gebitten
en de holle oogkassen, daar vlak onder 't
bruisende stadsgewoel? Het sprookje van
Grimm, „Wie einer auszog, urn das „Gru-
seln" (griezelen) zu lernen" behoef ik na
dezen tocht -niet meer te lezen!
TH. J. H.
AAN DE DAMMERS!
In onze vorige rubriek gaven wij ter op-
lossing probleem no. 1014 (auteur Raymond,
Canada.)
Stand.
Zw. 8 sch. op: 9/13, 15, 16, 40 en dam op
45.
W. 11 sch. op: 20, 22, 23, 24, 27, 33, 37,
38, 48, 49, 50.
O p 1 o s s i n g.
1. 49—44 1. 40:49
2. 38—32 2. 45 18
3. 50—44 3. 49 19
4. 48—43 4. 15 24
5. 27—21 5. 18 28 (4 sch.)
6. 32 3 6. 16 27
7. 3 6 en wint.
UIT DE PARTI J.
In een te Haarlem gespeelde partij (com-
petitie) tusschen de heeren Faure (A'dam)
met wit en W. v. Daalen (Haarlem) ir.et
zwart. kwam de volgende positie voor:
zwart net nu volgen: 15—20, 16—21,
11 44 en 30 28!! Mooi gezien!
EEN BELANGRIJK EINDSPEL'.
De volgende eindstand verdient werkelijk
de aandacht. Men moet zoo'n stand met wit
kunnen winnen.
Zw. 12 sch. op: 3, 6, 9, 11/16, 18, 30.
W. 2 sch. op: 21, 25, 27, 31, 32, 34, 36,
38, 39, 42, 43, 49.
Wit aan zet speelde 3126, waarop zwart
liet volgen 1319! met de dubbele dreiging
1217 en 1420. Om deze beide gevaren
te ontgaan speelde wit 27—22 en 3228
denkende de schijf terug te winnen. Maar
q)£
f/ltlANGE
Zw. 2 sch. op 37 en 38.
W. 2 sch. op 8 en 47 en dam op 40.
Wit speelt 83! dam.
Zwart heeft nu vier zetten 38—43, 3842,
3742 en 3741. We zullen deze achtereen-;
volgens behandelen.
a. Op 3843 wint wit door 4742, 4049
en 49 21.
b. Op 3842 wint wit door 47 38 (zw. 37
—41) 4023 en 235 als zwart op 46
gaat of 2314 als zw. op 47 gaat.
c. Op 37—42 wint 3—25 (zw. 42—48
gedw.) en 4034.
d. Op 3741 volgt 47 36 en dan kan
zwart 3843 of 3842.
Op 3843 komt 4040 (zw. 43—48)
36—31 en 49—21.
Op 38—42 volgt 40—29 met 36—31 en
29—12 als zwart op 48 dam haalt en 29—
15 als hij naar 47 gaat.
Zeer leerzaam
Ter oplossing voor deze week:
Probleem 1015 van J. C. de Bleu te Breslcens.
mm mm mm mm
Zw. 12 sch. op: 1, 6, 9, 10, 11, 14, 16, 19,
20, 23, 30, 36.
W. 3 sch. op: 12, 17, 22, 27, 28, 32, 39,
43, 44, 46, 47, 48, 50.
Interessante ontleding!
In onze volgende rubriek geven wij de op
lossing.
Oplosing eindspel 220 (L. Kubbel).
Wit moet zorgen dat zwart met zijn L'.
niet de lijn alh8 kan bestrijken. Daartoe
speelt hij 1. Pe6 (belet Ld4) speelt zwart nu
1Lf2el of h4 dan volgt 2. Pc5f en
3. Pe4 wat zwart belet te komen op c3 en f6.
Na 1Lg3 volgt 2. Pd4f en 3. Pf3
waardoor zwart niet op e5 kan komen. Zoc
kan wit onverhinderd op h8 dame halen en
winnen.
ng probleem 184.
2. Ld6 mat.
2. Lg5 mat.
2. Lc5 mat.
2. Lc5 mat.
2. f6 mat.
2. Lc5 mat.
2. Lc5 mat.
Eindspel 221.
Zw.: Mackenzie.
seling de kracfat vlak bij haar te komen.
„Roxalanne", zei ik met vuur, „neen dat
hoopt ge niet. Wat zou uw leven wezen wan
neer ik dood was? Kind, kind, ge hebt mij
even lief als ik u liefheb". Ik greep haar plot
seling aan met oneindige teederheid, met eer-
bied bijna. „Kunt ge niet luisteren naar de
stem van die liefde? Kunt ge mij niet een
weinig vertrouwen? Kunt ge niet begrijpen
dat er geen plaats zou zijn voor die liefde
wanneer ik werkelijk zoo onwaardig was als
ge u zelf wilt wijsmaken?"
„Er is geen plaats voor die liefde", riep zij
uit. „Ge liegt evenals ge al die andere
dingen liegt. Ik heb u niet lief. Ik haat u!
Aeh! hoezeer haat ik u!"
Tot nu toe had zij in mijn armen ge-
legen, met opgeheven gelaat en droevige,
verschrikte oogen als een vogeltje dat
zich voelt in het net van een slang, maar
dat door schrik toch eenigszins geboeid
wordt. Maar nu terwijl zij sprak, scheen haar
wil sterker te warden en zij poogde zich los
te maken Maar naar mate de heftigheid van
'haar kant toenam, verkreeg mijn besludt ook
meer kracht en ik hield haar stijf vast.
„Waarom haat je mij?" vroeg ik met vaste
stem. „Vraag het je zelf af Roxalanne en zeg
mij wat je hart je voor antwoord geeft. Ant-
woordt het je niet dat je mij niet haat, dat
je mij liefhebt?"
„0! Zoo beleedigd te worden!" riep zij
uit. „Wilt ge mij niet loslaten, fauichelaar?
Moet ik om hulp roepen? O, daar zult ge
voor boeten, daarvoor zult ge gestraft wor
den".
Maar in mijn drift hield ik haar vast, niet-
tegenstaande haar smeekbeden, haar bedrei-
gingen en pogingen om los te komen. Ik
was redeloos.ruw, al wat ge wilt. Maar be-
denk wat mij bezielde zoo verkeerd beoor-
deeld te worden, stel u in mijn plaats en be-
oordeel mij niet te hard. De moed alles te
bekennen, een moed dien ik al die dagen ge-
mist had, kreeg ik op dat oogenblik. Ik moest
het haar zeggen. Wat er het gevolg van
mocht wezen het kon niet erger zijn dan
dit, en dit kon ik niet langer uithouden.
„LuiMer Roxalanne!"
„Ik wil niet luisteren. Ik heb nu al genoeg
beleedigingen gehoord! Laat mij los!"
„Neen, ge zult naar mij luisteren. Ik ben
niet Rene de Lesperon. Indien die Marsac's
wat minder onstuimig en dwaas geweest
waren had den zij vanmorgen even op mij ge-
wacht, dan zouden ze het u zelf verteld heb
ben".
Zij staakte een oogenblik haar pogingen
om los te komen en zag mij aan. Maar met
een verachtelijk lachje hernieuwde zij ze met
des te meer kracht.
„Met wel'ke nieuwe leugens komt ge mij
nu weer aan? Laat1 mij los, i'k wil niet langer
luisteren".
„De Hemel is mijn getuige, ik heb je de
waarheid verteld Ik begrijp hoe ongerijmd
dit schijnt en gedeeltelijk daarom heb ik het
niet eerder verteld. Maar ik kan die mim-
achting niet verdragen. Dat ge mij een
leugenaar noemt wanneer ik beweer je lief
«ri
y/zm Wrn myy
t g
te hebben
Haar pogingen waren zoo heftig gewor-
den, dat ik genoodzaakt was haar wat los
te laten. Maar dit deed ik zoo plotseling, dat
zij haar evenwicht verloor en dreigde ach-
terover te vallen. Zij greep mijn wambuis,
dat open scheurde.
Wij stonden nu op een kleinen afstand van
elkaar. Bleek en bevende van toorn zag ze
mij aan. Haar oogen schenen mij te willen
vernietigen, maar onder mijn vasten blik
sloeg zij ze eindelijk neer. Toen zij ze weer
opsloeg zag ik een glimlaohje van kalme
maar onuitsprekelij'ke minachting op haar
lippen. „Wilt ge er een eed op doen", zei ze,
dat ge niet Rene de Lesperon zijt? Dat ma
demoiselle de Marsac niet uw verloofde is?"
„Ja bij alles wat mij heilig is!" riep ik
hartstochtelijk uit.
Zij bleef mij aanzien met dien kalmen glim-
lach van spot en toorn.
„Ik heb u hooren zeggen", zei ze, dat de
grootste leugenaars het spoedigste bereid
zijn een eed te doen". En met onuitspreke
lij'ke verachting voegde zij er op den grond
wijzende bij: ,,1'k geloof dat u wat laat val
len mijnheer". En zonder mijn antwoord af
te wachten keerde zij om en ging been.
Met het gezicht naar boven lag aan mijn
voeten het portretje dat die arme Lesperon
mij stervende had toevertrouwd. Het was in
den strijd uit mijn zak gevallen en nu twij-
felde ik er niet aan of het was het portret
van freule de Marsac. (Wordt vervolgd.).
ilp T p p
WW.
■/w'Zv// diss