Alkmaarsclie Cmrait. De Ondejaarsavond van oom Bogns. BE TWEEDE MARIE ANTOINETTE i.onderd en derti^sie Jaargang. Maaiidag- 31 December. No. 303 id28 Er woonde eens te L on den, zoo ongeveer tijdens de regeering van Koningin Elisabeth, etn geleerde. Bog was zijn naam, maar hij werd in de wandeling Bogus genoemd en hij was zelfs rain of meer beroemd om der wille van een zeer doorwerkte verhandeling, die hij Men schelijke dwalingen had gedoopt en die nie- mand ooit had gelezen. Vijf-en-twintig jaar lang had Bogus als een paard aan die verhandeling gewerkt. In- middels was zij aangegroeid tot 'n standaard- werk, dat op de planken van zijn bibliotheek niet minder dan tien folio deelen in be- slag nam. Het eerste deel behandelde de dwa- ling van geboren te worden, welke bijgevolg de grondslag was van alle andere dwalingen. In de volgende deelen werden achtereenvol- gens besproken: De dwalingen der kleine kinderen, die der jongelingen en jonge dochters, die der men- schen op rijpen leeftijd, die der grijsaards van beider kunne en die der verschillende be- roepsmenschen, zooals staatslieden, kooplui, sol da ten, koks, schrijvers, kappers en geeste- lijken. De laatste deelen bevatten de dwalingen van de republiek, die het natuurlijk gevolg zijn der individueele en der beroepsdwalin- gen. En zoo merkwaardig en gedrongen was de aaneenschakeling der gedachten in dit schoone werk, dat men met den besten wil der wereld niet een enkele bladzijde kon over- slaan. zonder voor goed den draad te verlie- zen. De bewijsvoeringen kwamen de eene uit de andere voort en de allerlaatste toonden klinkklaar aan, dat het kwaad bij slot van rekening de quintessens is van het mensche- ifijk leven en men met wiskundigste zekerheid kan beweren, hoe, zoo het leven een hoevee: heid is, er evenveel kwaad als leven op de aarde wordt gevonden. Bogus had zich behoed voor de dwaling van te trouwen. Hij leefde moederzalig alleen in zijn huisje, onder de verzorging van een oude meid-huishoudster, die den naam droeg van Kaat, een verkorting van Catharina maar die door den geleerde nooit anders ge noemd werd dan Clausentina, omdat ze van Southampton geboortig was. De zuster van den wij'sgeer, minder onte- vreden met de dingen der wereld, was van d eene dwaling in de andere vervallen. Ten erste was zij verliefd geraakt op een laken koopman, vervolgens had ze dien lakenkoop man getrouwd en eindelijk had ze een doch fertje ter wereld gebracht, dat Jessie heette. Haar laatste dwaling was geweest te ster- ven na een gelukkige echtverbintenis van tien jaar en bijgevolg den dood te veroorzaken van haar man, die haar niet kon overleven Bogus had toen de zwakheid begaan, zich het weesje aan te trekken, half uit medelijden half in de hoop, dat het kind hem een duide lijk bewijs zou geven van de kinderlijke dwa lingen. Het meiske was toen zes jaar oud. De eer ste acht dagen, die ze bij haar oom door- bracht. deed ze niets dan schreien en het was onmogelijk een woord uit haar te krijgen Maar aan den morgen van den negenden dag zeide ze tot Bog: „Oom, ik heb mama weergezien; ze was heelemaal in't wit en ze had bloemen in een plooi van haar japon; ze strooide de bloe men op mijn bed, maar toen ik vanmorgen wakker werd, waren ze weg. Toe, geef ze mij terug, oom, de bloemen van mama Bogus schreef terstond deze dwaling op, maar hij moest erkennen in den commentaar dien hij erop leverde. dat het een onschuldige dwaling was en zelfs een dwaling, die hare bekoorlijkheid had. Eenigen tijd later zeide Jessie tot haar oom: „Oom Bogus, je bent wel oud en leelijk, maar ik houd toch van je en je moet van mij houden." Bogus nam de pen op, maar daar hij er kennen moest, dat hij inderdaad niet jong meer was en nooit voor mooi was doorge- gaan, schreef hij de woorden van het kind niet neder, maar vroeg: „En waarom moet ik van je houden, Jes sie?" ,,Wel, omdat ik klein ben." Zou het waar zijn, zoo vroeg Bog zich af, zou het waar zijn, dat men van de kinderen moet houden, omdat ze klein zijn? 't Is best mogeliik, want het is een feit, dat ze erg veel behcefte aan iiefde hebben. Wat zouden ze moeten beginnen, zoo de groote menschen hen niet lief hadden? Op deze wijze zou de algemeen verspreide dwaling der moeders kunnen verontschuldigd worden, die aan han kinderen haar Iiefde geven. Het hoofdstuk in mijn verhandeling over moederliefde moet ik dus nog eens onderhanden nemen. Op d°n morgen van zijn veriaardag was de goede' geleerde zeer verwonderd, toen hij zijn studeerkamer binnenkwam en er een vaas met frissche bloemen zag, waarvan de geur hem recht aangenaam aandeed. Eenige mooie rozen, zachtkens door het zonnelicht ge- streeld, spreidden er haar teedere kleuren ten toon en gaven een andere tint aan het grauwe studeervertrek. Er rustte, om zoo te zeggen, een glimlach op alle voorwerpen. De oude leuningstoel, de tafel van noteboomhout, de rimpelige ruggen der deftige folianten, alles scheen een verandering te hebben ondergaan en de oude geleerde, verdroogd als de perka- menten classic:, kon niet nalaten te glim- lachen, te glimlachen van innerlijk genoe- gen. Jessie omhelsde hem en zeide: „Kijk eens, nu hebben we hier alles bij elkaar. Hier is de hemel (en ze wees met haar fijne vingertjes naar de in lood gevatte ruit- jes, waar doorheen men de zachte, blauwe lucht gewaar werd) en hier heb je de aarde, de aarde in bloei( en ze keek naar het bou- auetje) en daar beneden, waar die deftige, dikke boeken staan dat is de hel." Die deftige boeken waren toevallig julst de tien deelen der menschelijke dwalingen, die rug aan rug gerangschikt stonden onder in de boekenkast.' Deze dwaling van Jessie her- innerde den geleerde aan een zeer geleerde verhandeling, die hij sedert eenigen tijd ver- waarloosde, om met zijn kleine nichtje te wandelen. Het meisje ontdekte op die tochtjes honderdduizend kleinigheden, die voor haar even nieuw waren als voor oom Bogus, want voor deze het kind zijner zuster bij zich had genomen, had hij zich niet dikwijls aan wan delen bezondigd. Gelukkig bracht de kleine hem nu door haar opmerking weer tot zijn plicht terug. Hij opende zijn dikke folianten weer, maar hoe het kwam, wist hij niet, hij was er niet meer in thuis. Hij vond er noch Jessie, noch hare bloemen. Gelukkig kwam de wijsbegeerte hem te lulp, door hem de volgende gedachte aan de hand te doen: Jessie is eigenlijk tot niets nut." Hij klampte zich aan deze gedachte vast, want hij begreep, dat hij haar noodig had, om zijn webk ten einde te brengen. On een goeden morgen, toen hij daarover juist emstig nadacht, vond hij Jessie, in zijn studeerkamer zitten voor het venster, waar de bloemen hadden gestaan. Zij was bezig een draad in de naald te steken. Hij vroeg haar wat ze daarmede doen wilde. „Ma?r weet je dan niet. oom Bog, dat de zwaluwen vertrokken zijn?" Bogus wist er inderdaad niets van, want dat had hij nooit bij Plinius of Avicenna ge lezen. „Kaat", zoo ging Jessie voort, „Kaat zei mij gisteren. „Kaat!" riep Bogus uit, „o hemel, zoo noemt het kind de eerbiedwaardige Clausen tina!" „Kaat zei me gisteren: de zwaluwen zijn van't jaar veel vroeger dan gewoonlijk ver trokken en dat voorspelt een vroegen en strengen winter. Dat zei Kaat. En nu heb ik vannacht mama weergezien, ze was weer Hieelemaal in't wit en ze had een lichtglans om haar hoofd, maar ze had geen bloemen zooals den-vorigen keer. Maar ze heeft me gezegd: „Jessie, je moet de oude pelsjas van oom Bog uit de kleerkast halen en die in orde ma- ken, als ze kapot is." Toen ik wakker werd, ben ik er dadelijk naar gaan kijken en omdat ze overal ge- scheurd is, wil ik haar nu gaan verstellen. De winter kwam en was gelijk de zwalu wen voorspeld hadden. Bogus zat in zijn pelsmantel gedoken en warmde zijn voeten bij den haard, terwijl hij zijn verhandeling hier en daar wat veranderde. Maar zoo vaak hij zijn nieuwe ervaring-en met de theorie van het kwaad en der menschelijke dwalin gen wilde verzoenen, kwam Jessie zijn ge dachtengang storen door hem een kruik warm bier te brengen of met haar schalksche oogen en innemenden glimlach een levend protest in te dienen t-egen de pessimislische ideeen van den geleerde. Bogus keek naar het kind met een goedi-1 gen blik. Er was iets dat om zijn zorgvuldig geschoren lippen trok. Hij antwoordde: „Zeker, Jessie, ik vind het ook heerlijk." „En oom Bog", ging het meisje voort, „zul je mij bij je houden totdat ik groot ben en ga trouwen?" Oom Bogus keek even verschrikt op: Als je gaat trouwen Wil je dan van me weg?" „Neen, oom Bog, dat wil ik niet, maar ik ga toch eenmaal trouwen. Maar als je me nocdig hebt, blijf ik bij je en zali ik voor je zorgen en mijn man ook." Oom Bogus' oogen deden vreemd; zijn bril werd met een rukje recht gezet en weer eens recht gezet „Dat is goed, kind", zeide hij zacht, „dat is afgesproken. Jij blijft dan altij-d bij me, want ik zal je wel altij-d noodig hebben" Toen schraapte hij zijn keel snoot zijn neus en zeide: „En hoe staat het met je bloemen?" „Wel, oom Bog, ik heb er zoovsl, zoo veel, dat ik ze niet meer bergen kan in het boek, dat je me gaf." Oom Bog kuchte even. Langzaam stond hij op, liep naar de pla-ats, waar Jessie ge zegd had, dat ..de -hel" was, nam het eerste deel ..Menschelijke dwalingen" er uit en zei d€ i „Hier, Jessie, hier is het eerste van de tien. Je moogt ze aPemaal gebruiken voor je b'oem-en. Neem de gedroogde maar uit het foliant van miin waa-den collega;_ hij heeft minder hehoefte aan blnemen dan ik." En zoo geschi-edde. To^n het jaar geein- digd was in klokken-klanken en gerucht van menscheli'ke stemmen, was het nieuwe her barium ingewiid. De bloemen hadden bezit genomen van Bogus' Menschebike dwalin gen, evenals Jessie haar kinderlijke aanval- ligheid had vervu^d van andere gedachten dan die hit in ziin geleerde betoogen tot waarbeid had meenen te stempelen. door EDWARD VAN BERGEN. (Nadruk verboden.) Toen de zomer kwam, gingen oom en nichtje tez-amen wandehngen doen buiten de stad. Jessie bracht daarvan allerlei bloemen en kruiden mede terug. Oom Bogus zeide haar den naam van alles, wat ze piukte en des avonds rangschikte Jessie dat zorgvuldig. Het meisje gaf op die wand-elingen biijk van een lief gemoed en een frisschen geest. Eens op een avond, toen ze op tafel al de plan- ten had uitgestald, die ze over dag had ge- plukt, zeide ze eensklaps tot Bogus: Oom Bog, ik ken nu zoowat alle planten, die je me hebt uitgelegd. Deze hier hebben genezende kracht, die andere vertroosten. En nu zou ik die wel graag willen bewaren om ze steeds te herkennen en ze aan andei-en te doen kennen. Daarvoor heb ik een groot boek noodig, om ze erin te drogen." Oom Bogus keek even bedenkeiijk. Bloe men drog-en in een boek en dat door de hand van een kindMaar hij vond er toch wel iets aantrekkelijks in: bloemen en kinderen, dat had hij al wel begrepen, behooren bij el kaar en hij was er zelfs niet ver meer van af te aanvaarden, dat zij in het gezelschap van oude geleerden ook niet geheel misplaatst waren, de bloemen zoomin als de kinderen. Zorgvuldig keek hij langs de rijen zijner boekenverzameling en haaide er een foliant uit, geschreven door een tijdgenoot van hem, die twaalf folio deelen noodig had gehad om Bogus werk over Menschelijke dwalingen te bestrijden en tot de conclusie was gekomen de dwaas! dat het leven een eindelooZe reeks van vreugdevoll-e con sequences te zien gaf, welke konden leiden tot een gelukkig einde. Laat het kind Clarks' onzin maar voor haar bloemen gebruiken, dacht Bogus, dien leest toch niemand meer, als er ooit al iemand geweest is, die ze gelezen heeft". Een nieuwe winter volgde op den zomer, die den aanvankelijk k.-einen voorraad -van Jessie's bloemen zeer had vergroot. Het eene deel van Clark's „onzin" was vol met haar geplukte schat. En nu, in de lange winter- maanden, waarin alles nog eens werd nage- keken en beter gerangschikt, kwam zij tot de overtuiging, dat ze een tweeden foliant noo dig had om ailes behoorlijk te bewaren. Het rangschikken dier bloemen in de studeerka mer op deze winterdagen bracht Bogus tot de overtuiging, dai er van het kind en van de bloemen een bekormg uitging, die hij niet on der zijn „dwalingen'' kon rangschikken, doch welke een werkelijkheid van gelukkigen aard in zich bevatte. En nu was het de laatste dag van het jaar en de avond van dien laatsten dag. Jessie had vroeg de luiken gesloten tegen den voch tigen mist, die tusschen de huizen der nauw< kronke'ige straat hing. Zij had de vetkaa sen op de kand-elaars aangestoken. Voor dc haard stond een flesch wijn in flanel gepa: en zij gluurde af en toe naar een schot warme kastanjes, die op tafel gereed ston Zij had den ouden man nog eens warm i zijn kamerjapon gestopt en was toen op ec laag stoeltre bij hem kom-en zitten. „Oom Bog", zeide ze, „je hebt me g< zegd, dat ik va-navond mocht opb'ijven en d klokken hooren galmen om twaalf uur. Ii vind dat heerlijk en ik vind het ook heerlijk dat we zoo gezeHig bij elkaar zitten. Vindt jij het ook heerlijk?" Zeker Is het niet van algemeene be- kendheid dat Eleonore de Coudreaux, echtgenoote van Louis Michel Geroult de Marcilly, om hare sprekende gelijke- nis met de ongelukkige Koningin, in de geschiedenis van Frankrijk bekend staat onder den bijnaam van tweede Marie Antoinette en onder het schrik- bewind een oogenblik een treurige heldin was van een schokkende gebeur- tenis, die overvloedig stof bevat voor een boeienden roman of effectvol dra ma, waaraan echter, wonder genoeg, zich tot nog toe geen enkel sehrijver waagcle. Intusschen heeft 'n Fransch histori- cus, Jean Poujoulet, met bewonderens- waardig geduld alles nagesnuffeld, wat over deze weinig gekende figuur te vin- den was en van zijn goed gedocumen- teerden arbeid maken we dankbaar ge- bruik om op onze beurt het kortstondi- ge maar tragische leven dezer vrouw na te vertcllen, overtuigd dat het zoo niet de algemeene bewondering, dan toch de algemeene belangstelling der lezers zal wekken. Het was aan het einde van 1793, in volL- schrikbewind. Op een mijl af stand van La Fleche, gelegen aan de grens der Wester-provincien, toen in vuur en vlam, stond het kasteel van Marcilly, het eenige misschien van het Departe ment, niet verlaten door zijn eigenaar, die er onder de hoede en genegenheid zijner onderdanen, het rustige en een voudige leven leidde der landedellieden van voorheen. De zoo bevoorrechte Kasteelheer noemde zich Louis Michel Geroult de Marcilly, enkele jaren vroeger, in 1787 nauwelijks 25 jaar oud, getrouwd met een zeer jong meisje van zeldzame schoonheid, Eleonore de Coudreaux. Al spoedig had Eleonore genoeg van het eentonige buitenleven, ze wenschte het Hof te leeren kennen en wist van haar echtgenoot te verkrijgen dat hij eene be trekking kocht in het Huis des Konings Louis de Marcilly, rijk maar van la gen adel, moest zich tevreden stellen met een ondergeschikt ambt, dat zijne vrouw herhaaldelijk in aanraking bracht met Marie Antoinette, zoodat ze zich overtuigen kon van de juistheid der bewering van de sprekende gelijke nis met de Koningin. Eleonore maakte zich nu ook al de eigenaardigheden, de houding, den gang, de bewegingen zelfs den lach eigen en liet de toiletten van Marie Antoinette nabootsen, zoo dat de gelijkenis thans volkomen was Slechts enkele gelukkige jaren mocht Eleonore aan het Hof beleven. Bij de ontbinding van het Huis des Konings keerden de Marcilly's naar hunne provincie terug, waar ze door niemand verontrust werden. De echtge noot stond zoo hoog in de gunst des volks dat ver van hem te verdenken als oud-dienaar van het Hof, de patriotten van La Fleche hem benoemden tot of ficier der Nationale garde. Hij oefende dit ambt uit tot in 1792 bij den aanvang van het Schrikbewind toen trok hij zich op zijn land terug, waar hij betrekkelijk in veiliglieid leven kon dank zij een be wijs van burgertrouw, dat het revoluti- onnaire comite van La Fleche hem af leverde. Om die bescherming te verkrijgen had Iarcilly zich aan geen enkel der wree !e lafheden schuldig gemaakt, waar loor in die dagen bloohartigen zich ge iuchter maakten dan de slechten. Twee ioningsgezinden, zwervend en voort- luchtig, die in zijn kasteel een schuil laats kwamen vragen, ontving hij met evaar van zijn eigen leven. In de laatste dagen van November 793 werd La Fleche door het Koninklij :e leger bezet en verscheidene aanvoer lers begaven zich naar den heer de Marcilly om bij hem aan te dringen zich bij hen aan te sluiten. Eerst wei- gerde hij, daar hij zijne moeder en ziine vrouw nle? aiieen zonder verdediging wilde laten, maar laatstgenoemde kwam er tusschen. De terechtstelling der Koningin (welke zes weken te vo- ren had plaats gehad) had E16onore in het hart getroffen. Verbitterd tegen de revolutie, zich vernederd voelende haar man gescheiden te zien van de partij van den adel, moede, werkeloos en afge- zonderd te leven, opgesloten in haar kasteel, wilde zij het legep volgen, zoo als die aanzienlijke Vendeesche dames deden, die reeds hunne legende hadden. Ze verkreeg dus van Marcilly, dat hij vertrekken zou en met haar. Zoo wei nig stelde ze zich de gevaren van het veldleven voor, dat ze, om haar onder- weg te dienen, een meisje van vijftien jaren medenam, Fran?oise Guarode, eene wees, die de douairiere de Marcil ly uit liefdadigheid liet opvoeden. Voor den duur der expeditie boden de hoofden der Koningsgezinden de jonge vrouw hoffelijk een statiewagen aan, wat, de omstandigheden in acht geno men, gelijk stond met de oplettendheid, die men eene prinses zou bewijzen. Ze waren bekoord door de schoonheid, de jeugd, de geestdrift van Eleonore, aan wie ze toen den bijnaam gaven van Marie Antoinette", misschien uit hoof- de eener verre gelijkenis met de Ko ningin, misschien enkel als eene zin- speling op hare dweepzieke verknocht- heid aan hare nagedachtenis. Gedurende twaalf dagen, te rekenen van 1 December 1793, volgden de Mar cilly's het Koninklijke leger te Angers, Maris, Ancenis, Nivet door een reeks nederlagen, waarvan het zich nimmer herstellen zou. Na de laatste gevechten werd de Vendeesche oorlog een oorlog van wanhopenden. Elk uitzicht op een eindoverwinning was verctwenen. Voor den heer de Marcilly werd het onmogelijk zijne jonge vrouw mede te voeren achter de verstrooide benden, die als waanzinnigen over de Loire trokken, de gekwetsten aan hun lot overlatende en hunne aanvoeders niet meer erkennende. Maar, terugkeeren was onmogelijk. De republikeinsche troepen omsingelden den omtrek en dreven naar Nantes terug wat van het oproerige leger overbleef: „Ingevolge „de mij door u gegeven bevelen, schreef „Westermann aan de Conventie, heb ik „de kinderen onder de hoeven der paar „den vertrapt, de vrouwen neergesa- „beld, die geen gespuis meer zullen ba- „ren. Niet een gevangene heb ik mij te „verwijten, de wegen zijn met lijken be- „zaaid. Zonder onderbreken wordt er „doodgeschoten, want elk cogenblik ko „men er roovers zich gevangen geven „maar medelijden is niet omwente „lingsgezind". En inderdaad, om de verwarring on der de overwonnenen volledig te ma ken, lieten agenten van Carrier op ver- raderlijke wijze het gerucht verspreiden eener kwijtschelding van straf aan al de opstandelingen die zich kwamen on derwerpen. Marcilly vertrouwde on voorzichtiglijk dit gerucht. Scheen, trou- wens, elk ander reddingsmiddel niet bijna even gevaarlijk? Met zijne jonge vrouw en de kleine Frangoise begaf hij zich naar Nantes, vertrouwende, dat het revolutionnaire Comite dier stad met zijne vroegere gedramngen en het certificaat van burgertrouw, hem voor heen dooi de patriotteen van La Fleche overhandigd, zou rekening houden. Maar toen hij zich aan die laatste hoop vastklampte, kende hij stellig den toe- stand van Nantes niet onder het pro- consulaat van Carrier. Nantes in het bloed gedompeld, met lijken bezaaid, overgeleverd aan de slachting, de pest, den hongersnood, was de laatste kring in de hel van het Schrikbewind. In zestien zittingen sprak de militaire commissie negentien honderd negen en zestig veroordeelin- gen uit en de pro-consul, de rechterlijke vormen nog te langzaam vindende, nam zijn toevlucht tot executies zonder von- nis. In twee terechtstellingen werden er op die wijze drie en vijftig personen onthoofd, onder wie twee kinderen van dertien jaar, wier hoofd maar voor de helft op plank der guillotine uitste- kende door het mes verminkt werd. De beul was zoo door afschuw getroffen, dat hij er van stierf. Carrier zocht eene terechtstelling minder openbaar en sneller werkende dan guillotine en neerschieten. De ge- vangenissen moesten worden ont- ruimd, zes duizend personen vergingen er in het vuil en daar men slechts de lichamen opruimde van hen die stier- ven, was een typhusziekte uitgebroken Hongersnood heerschte in de stad en zooveel menschen als men deed ver- dwijnen, zooveel monden warer. er min der te voeden. Het gezochte middel werd aan den pro-consul ingegeven door een soort slechten geest, Jean Jacques Goulin, Kreool van San Domingo, die onder het oude regiem den edelman had gespeeld, na een levendige woordenwisseling zijn vader op stokslagen had onthaald, bij den aanvang der Revolutie in de koffie- huizen het hooge woord had gevoerd, bij den eersten aanval op Nantes door de Vendeeers geweigerd had de wapens te nemen onder voorwendsel eener ze- nuwziekte, eindelijk tot voorzitter werd benoemd der Volksvereeniging waar van de macht te Nantes zoo groot was dat de pro-consul het zich tot eene eer rekende er deel van te maken. Goulin sprak „over een schip, waarin men de gevangenen zou inschepen" Carrier begreep met een half woord. In- dien de immer voorzichtige Kreool zich niet belastte met de leiding der execu ties, hij bezorgde er de manschappen voor, allerlei gespuis vereenigd onder den naam van compagnie Marat. Die liefhebbers-beulen voegden zich als helpers, eene bende negers toe, op verzoek van Fournier naar Frankrijk j gekomen, nog gansch verhit van de 1 slachtingen te San Domingo. De moor- denaars gevonden, moesten ze een aan- voerder hebbende man die de zware verantwoordelijkheid op zich nam noemde zich Guillaume Lamberty. Tn de omstreken van Nantes, te Pontcha- teau, geboren, had in zijne prille jeugd het ambt van rijtuigmaker uitgeoefend. Op het tijdstip der Revolutie ongeveer 30 jaren oud, koos hij, als nagenoeg al de arbeiders der stad, de partij der Blauwen, die hem als spion gebruikten. Daar hij het land goed kende, dat hij vroeger vaak had afgeloopen, toen hij van het eene kasteel naar het andere ging om de rijtuigen te herstellen, kon hij de republikeinsche troepen den weg wijzen langs de holle wegen der door heggen afgezette Vendeesche velden. Soms ook had hij den moed alleen te gaan tot in het kamp van Charette; bij een dezer gevaarlijke tochten gevangen genomen, ontsnapte hij en keerde te Nantes terug alwaar hij zich in Juni 1793 bevond gedurende den gelijktijdi- gen aanval der legers van Charette en Cathelineau. Men weet dat het plan der Koningsgezinde aanvoerders mislukte door den onverwachten tegenstand van Nort, eene kleine plaats als een schild- wacht van Nances gelegen, op den boord van de rivier en door vijfhonderd Nan- tezers verdedigd, die het gedurende acht uren tegen tienduizend Vendeeers vol- hield. Van de vijfhonderd verdedigers van Nort bleven slechts dertig in leven. Daaronder behoorde Guillaume Lam berty; als een neld van de I lias had hij gestreden. Men vertelde van hem feiten als uit legenden; men vertelde dat hij alleen op een der bruggen van Nort, tweehonaerd Woningsgezinden in be- dwang had gehouden. Eenige maanden later ontstak Carrier bi; zijn komst in Nantes voor den volks- held in geestdrift, en dat des te leven- diger daar de pro-consul zelven zelden moedig en soms zeer laf was. Bij den slag van Cholet was hij van zijn paard gestegen om zich te verbergen; de groo te sabel dien hij aan de zijde droeg, waarmede hij bij elke gelegenheid dreigde en die hij op de tribune der Volksvereeniging zwaaide, diende hem niet anders dan om de kaarsen te snui- ten, zooals een getuige tijdens zijn pro- ces verklaarde. Hij schonk Lamberty dadelijk het be vel over de artillerie der stad en de& graad van generaal. De tegenwoordig- heid van 3en zoo moedig man verzeker- de zijne eigen zekerheid en door het graag den vorst spelen, maakte hij van den generaal zijn geliefkoosden adju- dant, een soort van eersten minister, voor wien hij zijn voorkeur niet verborg aan het kleine hof dat rond hem ge- vormd werd door de „Marats" en de le- den der Volksveieenigi lg: „Ge zijt goe de b...., maar Lamberty niet waard", zegde hij hun vaak in zijne vertrouwe- lijke spraak. De machtigen verheffen of vernederen hunne gunstelingen volgens hun eigen *peil. God weet wat Napoleon van een man als Lamberty zou hCoben gemaakt, Carrier maakte er een moordenaar van Eerst maakte hij hem deelgenoot zijner uitspattingen, vervolgens zijner misda- den. De pro-consul leidde in het weel- derig hotel tot verblijf gekozen, evenals zijne hovelingen, een leven van satraap, waarbij de verstrooiingen van Lodewijk XV in het hertenpark voor een herders- spel van Florian konden worden be- schouwd. Buiten- zijne twee werkelijke minnaressen, de Normand en de Carm, die zich door knevelarijen verrijkende, aan de Nantezeis meer kostten dan de Dubarry aan de Parijzenaars, was hij omringd van siechte vrouwen en al dat volkje vierde feest te midden der uitge- hongerde stad, bij het gerucht der los- branding der geweren. Lamberty die tot den mannelijken leeftijd slechts het harde leven van den werkman had gekend, was dronken door zijne spoedige fortuin; de verma- ken waarin hij zich wierp met al de woestheid zijner vurige natum, deden hem elk zedelijk evenwicht verliezen. „Lamberty" schreef een zijner tijdge- nooten, heeft moed getoond, maar zijne zeden waren ongebonden. Hij is een bloedhond geworden; hij heeft zich overgeleverd aan de meest gemeene zwelgpartijen, aan de meest verachtelij- ke losbandigheid." Het is bij het verlaten van een dezer zwelgpartijen in den nacht van 15 op 16 November, dat de eerste verdrinking werd uitgevoerd onder de bevelen van Lamberty en Robert Fouquet, een gewe- zen kuiper, van wien de adjudant-gene- raal zijn adjudant had gemaakt en die hem gam .i verkleefd was. De slachtoffers van dien eersten geza- menlijken moord waren negentig pries- ters in Bonffay opgesloten; hun dood werd door Carrier aan de ministers aan gekondigd pe. brief waarvan de lezing door de Conventie werd toegejuicht. Den dag na de terechtstelling vereenigde Carrier zijn kleine hof aan een avond- maal aan boord van de galjoot, van- waar de slachtoffers in het water waren gestort. De pro-consul wist Lamberty geen lof genoeg toe te zwaaien, hij om helsde hem, noemde hem den besten der revolutionnairen en bood hem de galjoot ten geschenke. Dronken, opge- wonden door den lof, leverden zich de moordenaars en hun a-nvoerders aan afschuwelijke snoeverijen over, verha- lende hoe zij met sabelhouwen de onge- lukkigen hadden afgemaakt, die zich zwemmende zochten te redden. Het avondmaal werd besloten met vader- landsche gezangen. Van toen af volgden de nachtelijke terechtstellingen zich met korte tus- schei poozen op: priesters, krijgsgevan- genen, verdachten, honderd en vijftig slachtoffers blindelings uit de gevange- nis gehaald, drie en tachtig publieke vrouwen. Het was een overheerschend denkbeeld van Carrier den republikein- schen bodem te zuiveren van die otge-.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1928 | | pagina 9