Alkmrtckc CiitiiL JOOST TAN DEN VONDEL De wettige Erigenaam. KKHII.13ION. ftlin§da^ 5 Fft)iuari Een breed leven tot grooten stijl omgebouwd. DE 1ATAARHEID OMTRENT GENERAAL BOOTH No. 30 1929 Honderd een en dertigste Jaargang. Racflio-hoekje Woensdag 6 Februari. Hilversum, 1071 M. 10—10.15 Morgen- wijding. 12.15—2— Concert door het A. V. R. O.-Trio. 2—3— Gramofoonmuziek. 3.— 4— Maak het zelf! Cursus. 4—5— Prof. W v. d. Pluim: Kunst van het Oude Grie- kenland. 5.30—5.45 Gramofoonmuziek. 5.45 —6.15 Landbouwhalfuurtje door J. Sanid. 6.15—7.15 Concert door het Omroep-orkest. 7 i5_7.45 Gezondheidshalf uurtje door A. J. Abrahams, arts. 8—8.30 Handelsweten- schappelijke lezing door J. Pelse Jr. 8.30 ,,Deftige straat", blijspel in 4 bedrijven van Barrie. Opgevoerd door het Vereenigd 100- neel, Verkade en Verbeek. In de pauze pers- berichten. 10.45—11.30 Gramofoonmuziek. Huizen, 336.3 M. (Na 6 uur 1852 M.) (Uitsluitend N. C. R. V.) 11—11 30 Zieken- dienst onder leiding van Ds. A. G. Won. 12.301.45 Concert. Mevr. W. Cante—van Amerongen, sopraan. Mevr. L. v. d. Brink Prakken, fluit. A. Adema, piano. 5—6— Kinder uurtje onder leiding van Me]. B. v. d. Veer. 6—630 Spr. P. Korthuys: Adam in 'Ballingschap (Vondel). 6.307.Fransche lies 77 30 Engelsche handelscorrespon- dentie. 7.30-8— Spr. E. Steendam: De nieuwe wet op de N. V. 8.8.30 Dr. Ir. W. Droesen: De Jonge Boerenstand. 8.30 Concert. Het Ned. Vocaal ensemble onder lei ding van Joh. Nelissen. Mej. L. Wijngaar- den, viool. J. Boezer, declamatie. Daveniry, 1562 M. 10.35 Kcrkdienst. ill.05 Lezing. 11.20 Gramofoonmuziek. 12.20 Balladenconcert, sopraan en bariton. 12.50 Gramofoonumuziek. 1 20—2.20 Or kestconcert. 2.50 Voor de scholen. 3.15 Mu- zkk. 3.20 Lezing 3.50 Lezing. 4.05 Licht klassiek concert. Kantrovitch-Trio. 4.05 Con- certorgelbespeling. 4.35 Kmderuurt]e. 6.20 Gramofoonmuziek. 6.35 Nieuwsberichten. 6.50 Tuinpraatje. 7— Muziek. 7.05 Pian°- imuziek van Debussy. 7.20 Gezondheids- praatje. 7.35 Muziek. 7.45 Lezing. 8.05 Een verrassing. 8.20 Lichte muziek Hastings Ste- delijk Orkest. 9.20 Nieuwsberichten. 9.35 Lezing: Cinema. 9.50 Nieuwsberichten. 9.55 A sea change", of „Love's Stowaway opera-comique va i Howells en Henschel. 11.20—12.20 Dansmuziek. Parijs „Radio-Paris"1750 M. 12.50— 2 10 Orkestconcert. 4.055.05 Orkestccn- cert. 7.05—7.50 Gramofoonmuziek. 8 20— 11.20 „Othello", treurspel van Shakespeare. Daarna concert. Langenberg, 462 M. 9.35 Gramofoonmu ziek. 10.35 Concert. Voor descho en. 11.30- 12.10 Gramofoonmuziek. 12 25—1.50 ur- Jcestconcert. 5.05-5.50 Orkestconcert. 7.20 Gevarieerd program-ma. Confetti. Leden van het Sted. Orkest. L. Gelber, sopraan. W K. Lofler, bariton. Daarna tot 11.20 Dansmu- Zietesen. 1649 M. 11.20-3.50 Lezingen. 3 50—4.50 Orkestconcert. 4.50—7.05 Lezin gen 7.20 R. Nelson en W Joseph, op 2 vleu- gels. Kape! Gica Jonesco. Daarna feestcon- cert. Koorzang. Vervolgens tot 11.50 Dans muziek. Hamburg, 395 M. 10.20-11.20 Gramo foonmuziek. 3.50 Orkestconcert. 5.20 Orkest concert 7.20 Plat-Diritsche avond. 8.35 Mandolineconcert. 10.05 Heruitzending Brussel, 509 M. 5.20 Orkestconcert 6.50 Speciaal concert. 8.35 Gramofoonmuziek. 8 50 Concert. Orkest onder leiding van Flor. Alpaerts. H. Wagemans, wool. y: een der gaafste verpersoonlijkingen was van Nederland's zeventiende eeuw. GEVONDEN VOORWERPEN. Aanwezig aan het Bureau van politie, Langestraat en aldaar te bevragen op alle werkdagen tusschen 11 en 1 uur, de navo - gende voorwerpen als gevonden gedeponeerti op 30 en 31 Januari. 1 en 2 Februari 1929: autodoo; hondepenning; wagenmoet; porte- monnaietje; ledige schooltasch; handschoe- nen (wanten); banden van jassen en man tels; sleutels. Aanwezig en te bevragen bij de navolgen- de ingezetenen, onderstaande vooi*werpen, als gevondien aangegeven op 30 en 31 Januar 1 en 2 Februari 1929: huissleutel, A. v. Bu ren, Westdijk 2; bankbiljet, D. Visser Ritse- voort 15a; mand bloemen, Jamin, Lange straat 6: actetasch, Zaadnoordijk, Luthk Oudorpl2; kinderportemonnaie met inh., C. Klomp Schoutenstraat 10; rijwielbelasting- merk in etui, P. Renooy, G. v. 't Veerstraat 66; riiwielbelastingmerk in etui, N. Land man, Oudegracht 291; 2 reparatietangen Cauto), T. Niesman, Dijkgraafstraat 19; knipmes, A. Kluft, Omval 51potlood en vul- pen in omhulsel, zuster de Jong, St. Elisa beth Ziekenhuisportemonnaie met inh., Kroon. Payglop 10; meaaillon, Adolf, Oude gracht: portemonnaie met inh., A. Jansen, Heul 22. Dirk Coster heeft in zijn boek De Neder- landsche poezie in honderd verzen sprekende over Vondel, a dus Vondel's leven en werk geschetst: „Een breed leven tot een grooten stijl omgebouwd". Bondiger en korter kan het m.i. niet gezegd worden. Vondel, voortgeko- men uit een klein-burgerlijken kring, heeft zich zelf ontwikkeld in groote, forsche lijnen en, gevoed door omgeving en gedachten van een in vele opzichten grooten tijd, in een land van durf en kracht waar een wereldpols- slag werd gevoeld, die grootheid van schep- penden geest verworven die hem de eereplaats geeft in het gebied der Nederlandsche lette- ren. Meer wordt er over hem gesproken aan ,dat hij werkelijk gekend wordt. „Hij", dat wil zeggen: zijn arbeid als dichter en schrijver. Maar zelfs als men slechts weinig van hem kent, kan veel over hem worden gezegd en veel goeds. Want enkele gedeelten zijner wer- ken, enkele zijner kleine gedichten, zijn zoo grootsch en zoo ontroerend, dat zij den lof rechtvaardigen, dien Nederland zoo gaarne hem brengt. Thans herdenker we zijn dood. Tweehon- derd vijftig jaar ge'eden, den 5en Februari 1679, stierf hij te Amsterdam, zijn stad, at was hij te Keuien uit Antwerpsche ouders ge- boren, Amsterdam gaf hem zijn eerste be- wuste indrukken. In 1601 Vondel is dan dertien jaar oud en woont reeds sedert vijf jaren in de tierige, ondernemende handels- stad is hij al iemand, op wien de aandacht valt van een man als Hooft, die zegt: En Koster, Vondelen, Breero, eh Victorijn, Die nu al toonen wat zij eerlang zul'en zijn Van zeer jeugdigen leeftijd af is'hij als ret ware bestemd voor zijn loopbaan, niet die van kousenfabrikant, die zijn maatschap- pelijk bestaan moest verzekeren, noch die van boekhouder van de Bank van Leening, waar- medle zijn armoedige ouderdom dragelijk werd gemaakt, doch zijn loopbaan van dich ter van groote, nobele, breede allure. Zijn jeugdwerk was geen meesterwerk. Zijn rijme- larii van den beginne wordt door zijn dicht- werk van later niet tot poezie omges-meed. Maar in hem zat meer dan de gemakkelijk- heid en de spitsvondigheid van den gooche- laar met taal en rijm, die in* de dagen van bloeiende rederijkerij en van betaalde gele-1 genheidsgedichtjes uit die gemakkelijkheid en spitsvondigheid een midde! tot levensonder- houd wist te halen. In hem, kind en kleinkind van om den ge'oove benarden, was een em- stige geest en een vaste wil om zich te ont- wikkelen en aan te vullen, wat een klein wei- nigje schoolonderricht aan leemten in zijn kennis had achtergelaten. Taalkundig en we- tenschappeliik vormt hij zich tot een veel- zijdigen autodidact. Rederijkerskamers, om- gang met ge1eerde mannen als Balaeus, Vos- sius, Hooft en dan Amsterdam, Amsterdam met ziin alle zeeen bevarende schepen en ziin wereldhandel, werken op hem in met al de verscheidenheid en den rijkdom van hun aan facetten rijke leven. Groote politieke gebeurte- nissen, vinnige strijd op staatkundig en ker- kelijk gebied, en, niet het minst, de ernst en de beproeving van het aardsch bestaan schok- ken, spitsen en verdiepen hem en maken hem tot de groote figuur, die bij zijn dood geen grafschrift noodig had om zijn grootheid te verkondigen. „dondel" stond er op het voet- stuk van de zwart marmeren urn, die bijna een eeuw na zijn dood in een pilaar bij zijn graf ter eere werd geplaatst: „Vondel", niets meer en toch genoeg. Ook zijn grafsteen droeg eerst geen lofuiting, totdat Six, Am sterdam's burgemeester en raad, drie jaar na des dichters heengaan daarop liet beitelen: VIR PHOEBO ET MUSIS GRATUS VONDELIUS HIC EST. 1) Door E PHILIPS OPPENHE1M. Qeautoriseerde vertaling van Mej E J. B 66 „Ik ben van het gevoelen van Monica", ver- klaarde lady Betty. „Ze.fs maar te denken aan onbeleefd-ziin tegen 'n millionnair is een bewijs dat men heelemaal geen begrip heeft van den tijdgeest". „Ik heb je heelemaal niet gezien bij de paarden, Chatfield", merkte .ord Rupert op. „Heb je Piatt's rapport al gekregen?" Francis schudde het hoofd. „Ik vind dat ik wel had behooren te gaan rien", zeide hij. „Maar ik dacht dat Molden, mijn trainer, zou zijn opgedoken." „Ze zijn vertrokken", riep Eustatius op- eens. „Iedereen keek een beetje onverschillig naar de rennen". De algemeene „favorite" was juist in kor- ten galop langs het eindpunt gesneld, tien paarden engten voor het dan volgende paard, toen op de deur werd geklopt. Een bode kwam binnen. -Is de hertog van Chatfield hier?" vroeg aan op- Toen Vondel den 5en Februari 1679 stierf hadden waarschijr.lijk velen hem nog niet ge zien in het licht, waarin het nageslacht hem heeft geplaatst. Dat is het lot van groote geesten, die boven hun werk uitwijzen, eerst wanneer al de rijkdom daarvan is begrepen en gewaardeerd. Velen dachten waars lijk als de aartsbissveop van Mechelen, wien Vondel zijn Altaargeheimenissen droeg en een mooi gebonden exemplaar aan- bood. Deze kerkvorst zeide, naar een oude biografie van Vondel meedeelt: „Wat zal ik uw zeggen, Heer Vondel, van uw werk en rijmerij 't Gaat al wel, 't gaat al welmaar gij bent nog op verre zo goed niet als Cats". En de Nederlanders van dien tijd, die Cats ijverig lazen en ziin dichtsel naast den bijbel op het boekenplankje plaatsten, schijnen in groote meerderheid een dergelijk oordeel gevormd te hebben. Dat is begrijpe- lijk. De groote menigte kan den arbeid van het genie niet vatten en stelt zich tevreden met dien van minder allooi. Toch heeft Vondel zijn groote vereerders gehad, ook bij zijn leven; vereerders, die hij juist om den aard en de diepte van zijn werk tot zich trok, evenals de felheid, waarmede hij, als dichter, positie nam in staatkundige en kerkelijke twisten, hem bewonderaars evenals vijanden toebracht. Zijn geloofs- strijd, die hem van doopsgezind protested, langs en over een remonstrantsche overtui- ging tot roomsch-katholiek maakte, deed de schare van vrienden en vijanden toenemen of verminderen, al naar de ziide van waar daar op het oog wordt gericht. Wij, die een verren terugblik op zijn leven hebben, hebben het ge- makkelijker dan zijn tijdger.ooten. De twisten, waarin hij gemengd werd, de onstuimige stroomingen, waartusschen hij zich bewoog, zijn voorbij. Met het groote werk, dat hij achterliet, zien wij zijn gestalte groot te voorschijn komen. Zijn heftigheid en zijn goe- de hart, zijn felheid en de teerheid zijner ge- voelens, en vooral zijn groote, in vroomheid en ootmced geadelde geest, die den dichter in- spireerde tot vaak grootsche uitdrukking, maken hem tot den grooten Neder! ander, die Over Vondel is het gemakkelijker een bro chure of een boek 'e schrijven dan een enkel dagbladartikel. De vermelding van zijn werk alleen zou meer ruimte beslaan dan dit arti kel mag innemcn. Wat kent de groote massa van Vondel? Men noernt den „Gysbrecht van Aemstel", dien men misschien door een op voering, met eenige verveling genoten, ken:. En dan enkele zijner „reyen". Zijn „Kerst- nacht schooner dan de daegen" en het veel geciteerde, veel voorgedragen: „Waer werd opreghter trou" De verzen Wij Edelinghen, blij van geest, Ter kercke gaen op't hooghste feest Den eerst geboren Heilant groeten, En knielen voor de kleene voeten Van't kint waer voor Herodes vreest, met, aan het eind dier „rey" de grootsche mo- raal1 Hier is de wijsheit ongheacht: Hier geldt geen adel, stoet noch pracht De hemel heeft het kleen verkoren. Al wie door ootmoed wort herboren, Is van het hemelsche geslacht, zullen we ons herinneren, wellicht. Maar voor den Nederlander is Vondel geen dich ter, wiens werk in hen 1 e e f t. Daarvoor is het te monumentaal; daarvoor is het ook te veel werk van V o n d e l's tijd, waarin de breedvoerigheid, de schoeiing op klassiek, leest, de vulling en versiering met mytholo gische vergelijkingen geen beletselen voor waardeering waren. Toch is het te betreuren, dat wij, Nederlanders, als volk genomen, ons Vondel's werk niet meer eigen hebben ge maakt en het meer in onderdeelen kennen We zouden geen drama ter zijde kunnen leg gen, zonder daarin gedachten en dichterlijke vormen te hebben gevonden, die overwaard ziin gelezen en onthouden te worden. "Als n a t i o n a a 1 dichter blijve Vondel leven. Hoe heeft hij ,,'s Lands treurspel" meegeleefd, hoe, tot in zijn zang op „het stokje van Johan van Oldenbarneveldt, Va- der des Vaderlands", den man verdedigd en vereerd, van wien hij met ontzetting vroeg: Had hij Hollandt dan gedragen Onder't hart, Tot zijn afgeleefde dagen, Met veel smart, Om't meineedig zwaard te laven, Met zijn bloet, En t' mesten kray en raven, Op zijn goet? Zijn Huig de Groot, dien hij verdedigc tegen laster, zijn blijdc cnuitsprekelijke hui- de aan prins Frederik Hendrik, zijn veree- ring van wat geestelijk grcot was, maken zelfs zijn Hekeldigtcn aantrekkelijk en doen vergeven al de grofheid, die er oyer de Smouten, de Kakademie en de Kakastorie, den Rommelpot van 't Hane-kot enz. enz wordt uitgestort. In die H e k e 1 d i g t e n is Vondel het kind van zijn tijd, strijdend In de voorste rijen van het kerkelijk krijgsge woel. door A. G. GARDINER. Men vraagt zich af: is dit dezelfde dich ter, die Geraert Vossius zijn „Vertroostinghe" zendt bij het overlijden van zijn zoon? De acht stophen waarin misschien een Fran sche reminiscens terug te vinden is zijn onsterflijk mooi door vroomheid en grootsclie gedachte. En dan die berustende klacht bij de „uitvaert van (zijn doebter) Maria van Vondel", het geliefde kind, waarin alles wordt ter zijde gesteld bij het „vaderlant daer boven" Haer leste stem en aem was Godi, De troost der aengevochte harten, Het beste deel en hooghste lot. Zoo voerze heene uit alle smarten. hij. „Hij is er", antwoordde Francis, opstaande „Wat wenscht u?" „Lord Laveringham laat u verzoeken, of u zoo vriendelijk wilt zijn even aan te loopen in de kamer der commissarissen". Er viel een onheilspellende stilte. Francis zocht zijn hoed. Lord Henry kwam met veel drukte binnen. „Beste Francis!" riep hij opgewonden. „Ik heb zooeven Laveringham verlaten. Het is geloopen, zooals ik vreesde, de commissaris sen wenschen je te spreken". „Ik heb zoo juist een boodschap van hen gekregen", zeide Francis. „Indien mijn steun je van eenigen dienst kan ziin, kan je op mij rekenen", verklaarde Lord Henry. „Deze aangelegenheid raakt de eer van ons Huis. Indien jij het wenscht, zal ik je begeleiden". „Dank u, ik za1 liever alleen gaan", ant woordde Francis. „Ik weet niet precies wat ze van mij willen, maar als u het mij toestaat, kom ik hier terug". Hij ging, naar alien uiterlijken schijn, vol- komen onverschillig. Zijn oom keek om zich been met een lichte zucht. „Dit is vreeselijk! Outzettend!" riep hij uit „Waarom?" vroeg Monica. „Francis heeft niets oneerlijks g' daan." „Hij heeft een verkeerde verklaring afge legd omtrent het paard waarmede hij dacht 1) Hier ligt Vondel, bemind bij Apollo en de Muzen. te winnen", lichtte kapitein Halston toe. „En dit is niet een zeer sympathieke houding. Noch de commissarissen, noch het publiek vinden dit althano zoo". „Je kan nooit volkomen zeker zijn bij eeni ge race", verdedigde Monica hem. „Boven dien was't duidelijk dat Piatt ,,Grey Lady" niet kon inhouden hoe hij het ook zou hebben geprobeerd". „Lieve, je weet er heel weinig van", meng- de zich haar vader plechtig in het gesprek. „Wij moeten ons echter herinneren dat wat er ook gebeurde, het onze plicht is aan de zijde van Francis te staan". „Natuur'ijk, daar we alien leven op zijn kos^en", stemde Monica binnensmonds in. ,,Dit is een zeer onjuiste manier om den toestand op te vatten", protesteerde lord Henry. „Francis geeft deze toelage slechts aan ziin naaste bloedverwanten. Dat is ge- bruikelijk en behoorlijk. Als dank ervoor ben ik echter van oordeel, dat het onze plicht is hem onzen steun te geven. Daarom bood ik aan hem te begeleiden naar de kamer der commissarissen" Sir Stephen klopte en trad binnen. „Hebt u het nieuws gehoord?" vroeg hij. Ik vernam dat Chatfield bij de commissaris sen is geroepen". ,,Zij zonden hem hier een verzoek om te ko men", erkende iord Henry somber. „Weten iullie, dat Francis voor geen pen- In dat gedicht van twaalf strophen is een hoogtepunt der lyriek van onze Nederland sche letterkunde, te vergelijken met welke lyriek der letterkunden ook. Kort voor zijn dood op twee en negentig jarigen leeftijd, had zijn dochter Anna hem, die den dood waarvan hij volgens een aanteekening van een tijdgenoot „een doods vijand was" zag aankomen, gevraagd: „Hebt gij wel zin in het eeuwige leven?" Want vroeger had hij den dood „een leelijke Prey!" genoemd; hij mocht wel „naar het eeuwig leven zonder sterven toe vaaren als Elias". Maar nu zeide hij tot haar: „Bid voor mij, dat God mij uit het leeven haale. Of ik al langer wagte, de wagen van Elias zal toch niet koomen". Toen kwam de „leelijke Prey" en sloot den mond van deze groote stem, die in haar na- klank nog ons bereikt en met eerbied en dank- baarheid vervult. A. J. BOTHENIUS BROUWER. Den Haag. (Uit. John. Bull" van 26 fan. 1929). De val van Generaal Booth is meer dan een persoonlijke tragedie. Het is de val van een dynastie. Er ligt een waarschuwing in voor alle allectiheerschers, dat er iets is in de mensche- lij-ke natuur, dat niet blijvend en erfelijk dic- tatorschap kan aanvaarden, als hoe beiange- loos en welwillend dit zichzelf ook moge be- schouwen. Indien men ons een paar maanden geleden gevraagd zou hebben. van welke menschen- gemeenschap het't minst waarschijnlijk was, dat zij ooit zou uitbreken in vlammend ver- zet tegen haar regeering, dan zouden de meesten onzer het Leger des Heils hebben genoemd. Het scheen zoo gedisciplineerd en zoo ge- oefend in gehoorzaamheid, zoo geabsorbeerd in zijn taak, zoo onverschillig voor wat in den regel de buitenwereld verdeclt, dat iets als openlijke oneenigheid over zijn zaken on- den-kbaar was. Generaal Booth zat naar alien schijn even vast op zijn troon als de Paus van Rome en was even veilig in het hart van zijn volk als de meest constitutioneele alter vorsten. Toch had zich achter deze oogenschijn- lijke kalmte ontevredenheid en verzet yerga- derd, en toen het uur sloeg, vond hij een overweldigende meerderheid van den -Hoo- gen Raad tegenover zich. Het punt, waarop hij viel, was eenvoudig. Dat was niet de vraag, of Generaal Booth geschikt was voor het bestuur. Het ging er om, of hij zijn eigen opvolger benoemen zou. Met andere woorden: het ging er om, of het Leger des Heils van de eene generatie aan de andere zou worden vermaakt als een soort persoonlijk bezit der familie Booth. Dat was ongetwijfeld de bedoeling van den Stichter. William Booth was een man van verwonderlijke kracht, een man, die met Loyola en Wesley en Fox in de historie zal voortteven als een der grootste geestelijke nieuw-leven-wekkers van alle tijden. Zijn hartstochtelijke liefde voor de mensch- heid was oprecht, zijn godsdienstige ijver fanatiek. zijn zakengenie ontzagwekkend. Indien hij in de politick was gegaan, dan zou hij de meeste geduchte figuur in het parle- mentaire leven zijn geweest In het zaken- leven zou hij zich tot de hoogste hoogte heb ben opgewerkt. In plaats daarvan wijdde hij zich echter aan het scheppen van een uitgebreid systeein tot zedelijk en maatschappelijk herstel, en het Leger des Heils is net monument voor zijn genie. Het rukte op uit de achterbuurten van Oost-Londen met muziek en banieren en met rauwe strijdleuzen. Het geleek een travestie van den godsdienst en siuitte niet alleen op den spot en den hoon der wereldmaar op haar felle vijandigheid. Maar het heeft die overleefd; het heeft zich verbreid van land tot land, totdat het de wereld omspande met een netwerk van ge- organiseerde religie en maatscha'ppelijke hulp. Het was de grootste een-mans-prestatie der moderne tijden. Het kon alleen geschapen zijn door iemand. die autocraat was bij de gratie van zijn genie. En Booth was een geniaal autocraat. Hij kon geen rivaal naast zijn troon dulden. En toen hij stierf, benoemde hij zijn zoon tot zijn opvolger, alsof het Leger des Heils een persoonlijk bezit was. Maar hoewel alleen een despoot het Leger des Heils kon stichten, kon het despotisme als dynastiek stelsel het niet in stand hou- den. En ongelukkig voor hem, bezat Bramwell Booth niet de eigenschappen voor een wel- slagend alkenheerscher De natuur had hem in een gansch anderen vorm gegoten dan ziju vader Hij miste William's dynamische kracht en bczat ook niet diens gaven van initiatief en durf. Hij had meer het voorkomen en het temperament van een beminnelijk platte- lands-geestelijke of van een aartsdeken. dan van het hoofd van een conservatieve wereld- instelling, half zaak, half kerk, als het Leger des Heils. Hij werd aanvaard als de zoon van ziin vader, omdat de geweldigheid van dien vader nog immer den geest van het Leger beheerschte, en niemand denkt er aan om te beweren, dat hij zijn werk niet trouw en goed heeft verricht. Winterhanden Wi niervoeten Schrale Lippen Ruwe Huid ny heeft gewed op „Grey Lady?" vroeg Monica. Lord Rupert streek zich over de kin. „Ach zoo", mompelde hij. „Dat zeide hij mij ook", verklaarde Eusta tius. „Vrij moeilijk te bewijzen", meende Hal ston droogjes. De deur werd voorzichtig geopend en mijn- heer Ambrosius trad binnen. „Ik hoop, dat ik niet stoor", zeide hij. „Ik was diep getroffen toen ik hoorde dat de hertog door de commissarissen ter verant- woording was geroepen". „Zij hebben inderdaad mijn neef te spre ken gevraagd", erkende lord Henry stijfjes. „Wij vertrouwen echter dat de zaak geen ge volgen zal hebben". „Er is verduiveld veel ontstemming", merkte Halston op. „Ze zeggen dat de book makers ruim een millioen hebben gehaald van het Britscbe publiek. Er was natuurlijk niemand die een duit op ,,Grey Lady" had in- gezet. Dat wil zeggen, als Chatfield inder daad niet heeft ingezet op haar". „Je wilt, hoop ik, niet insinueeren, dat Francis je een onwaarheid vertelde?" vroeg' Monica met een boozen blik. „2eker niet", antwoordde Halston haastig. „Aan den anderen kant zal het vrij moeilijk zijn de menschen den toestand te doen begrij- pep".- - - „Ik ben volkomen onwetend op het gebied •van rennen", bekende Sir Stephen, „maar de geheele zaak schijnt mij heel ongelukkig". „Betreurenswaardig!" zuchtte lord Henry. „Ik zou zeker nooit hebben kunnen droomen, dat het hoofd van ons Huis, dat ooit eenige Chatfield zou worden geroepen om ophelde- ring te geven over het rennen van een van zijn paarden". „Ik kan niet inzien, dat Francis ook maar eenigszins te laken zou zijn", hield Monica vol. Hij verklaarde te zullen winnen, afgaan- de op het rapport van zijn trainer Ik zie niet in, wat hij anders had kunnen doen". „Er loopen alierlei geruchten", vvaagde Halston. Lord Rupert knikte. v „Een kerel, dien ik daar net bij de paddock zag, beweerde tot iedereen, als een feit, dat er daarna nog twee of drie proefrennen wa ren gehouden, niaar dat er in het geheel geen rekening mee was gehouden". „Dit is een ellendige dag!" niokte iord Henry. „Hij begon slecht. Het gezicht van die ochtendbladen was als een nachtmerrie". „Wat een stof voor de Zondagsbladen!" riep Eustatius bedroefd. „En te denken, dat die jonge man werd gerukt uit wat men een „Heilig Leven" noemt, om de positie te vervullen van hoofd van ons Huis", zuchtte zijn vader. 'Wordf uervol ati HUIO tAsntiSi

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1929 | | pagina 5