Alkmrtckc CiitiiL
JOOST TAN DEN VONDEL
De wettige Erigenaam.
KKHII.13ION.
ftlin§da^ 5 Fft)iuari
Een breed leven tot grooten stijl omgebouwd.
DE 1ATAARHEID OMTRENT
GENERAAL BOOTH
No. 30 1929
Honderd een en dertigste Jaargang.
Racflio-hoekje
Woensdag 6 Februari.
Hilversum, 1071 M. 10—10.15 Morgen-
wijding. 12.15—2— Concert door het A. V.
R. O.-Trio. 2—3— Gramofoonmuziek. 3.—
4— Maak het zelf! Cursus. 4—5— Prof.
W v. d. Pluim: Kunst van het Oude Grie-
kenland. 5.30—5.45 Gramofoonmuziek. 5.45
—6.15 Landbouwhalfuurtje door J. Sanid.
6.15—7.15 Concert door het Omroep-orkest.
7 i5_7.45 Gezondheidshalf uurtje door A.
J. Abrahams, arts. 8—8.30 Handelsweten-
schappelijke lezing door J. Pelse Jr. 8.30
,,Deftige straat", blijspel in 4 bedrijven van
Barrie. Opgevoerd door het Vereenigd 100-
neel, Verkade en Verbeek. In de pauze pers-
berichten. 10.45—11.30 Gramofoonmuziek.
Huizen, 336.3 M. (Na 6 uur 1852 M.)
(Uitsluitend N. C. R. V.) 11—11 30 Zieken-
dienst onder leiding van Ds. A. G. Won.
12.301.45 Concert. Mevr. W. Cante—van
Amerongen, sopraan. Mevr. L. v. d. Brink
Prakken, fluit. A. Adema, piano. 5—6—
Kinder uurtje onder leiding van Me]. B. v. d.
Veer. 6—630 Spr. P. Korthuys: Adam in
'Ballingschap (Vondel). 6.307.Fransche
lies 77 30 Engelsche handelscorrespon-
dentie. 7.30-8— Spr. E. Steendam: De
nieuwe wet op de N. V. 8.8.30 Dr. Ir.
W. Droesen: De Jonge Boerenstand. 8.30
Concert. Het Ned. Vocaal ensemble onder lei
ding van Joh. Nelissen. Mej. L. Wijngaar-
den, viool. J. Boezer, declamatie.
Daveniry, 1562 M. 10.35 Kcrkdienst.
ill.05 Lezing. 11.20 Gramofoonmuziek.
12.20 Balladenconcert, sopraan en bariton.
12.50 Gramofoonumuziek. 1 20—2.20 Or
kestconcert. 2.50 Voor de scholen. 3.15 Mu-
zkk. 3.20 Lezing 3.50 Lezing. 4.05 Licht
klassiek concert. Kantrovitch-Trio. 4.05 Con-
certorgelbespeling. 4.35 Kmderuurt]e. 6.20
Gramofoonmuziek. 6.35 Nieuwsberichten.
6.50 Tuinpraatje. 7— Muziek. 7.05 Pian°-
imuziek van Debussy. 7.20 Gezondheids-
praatje. 7.35 Muziek. 7.45 Lezing. 8.05 Een
verrassing. 8.20 Lichte muziek Hastings Ste-
delijk Orkest. 9.20 Nieuwsberichten. 9.35
Lezing: Cinema. 9.50 Nieuwsberichten. 9.55
A sea change", of „Love's Stowaway
opera-comique va i Howells en Henschel.
11.20—12.20 Dansmuziek.
Parijs „Radio-Paris"1750 M. 12.50—
2 10 Orkestconcert. 4.055.05 Orkestccn-
cert. 7.05—7.50 Gramofoonmuziek. 8 20—
11.20 „Othello", treurspel van Shakespeare.
Daarna concert.
Langenberg, 462 M. 9.35 Gramofoonmu
ziek. 10.35 Concert. Voor descho en. 11.30-
12.10 Gramofoonmuziek. 12 25—1.50 ur-
Jcestconcert. 5.05-5.50 Orkestconcert. 7.20
Gevarieerd program-ma. Confetti. Leden van
het Sted. Orkest. L. Gelber, sopraan. W K.
Lofler, bariton. Daarna tot 11.20 Dansmu-
Zietesen. 1649 M. 11.20-3.50 Lezingen.
3 50—4.50 Orkestconcert. 4.50—7.05 Lezin
gen 7.20 R. Nelson en W Joseph, op 2 vleu-
gels. Kape! Gica Jonesco. Daarna feestcon-
cert. Koorzang. Vervolgens tot 11.50 Dans
muziek.
Hamburg, 395 M. 10.20-11.20 Gramo
foonmuziek. 3.50 Orkestconcert. 5.20 Orkest
concert 7.20 Plat-Diritsche avond. 8.35
Mandolineconcert. 10.05 Heruitzending
Brussel, 509 M. 5.20 Orkestconcert 6.50
Speciaal concert. 8.35 Gramofoonmuziek.
8 50 Concert. Orkest onder leiding van Flor.
Alpaerts. H. Wagemans, wool.
y:
een der gaafste verpersoonlijkingen was van
Nederland's zeventiende eeuw.
GEVONDEN VOORWERPEN.
Aanwezig aan het Bureau van politie,
Langestraat en aldaar te bevragen op alle
werkdagen tusschen 11 en 1 uur, de navo -
gende voorwerpen als gevonden gedeponeerti
op 30 en 31 Januari. 1 en 2 Februari 1929:
autodoo; hondepenning; wagenmoet; porte-
monnaietje; ledige schooltasch; handschoe-
nen (wanten); banden van jassen en man
tels; sleutels.
Aanwezig en te bevragen bij de navolgen-
de ingezetenen, onderstaande vooi*werpen, als
gevondien aangegeven op 30 en 31 Januar
1 en 2 Februari 1929: huissleutel, A. v. Bu
ren, Westdijk 2; bankbiljet, D. Visser Ritse-
voort 15a; mand bloemen, Jamin, Lange
straat 6: actetasch, Zaadnoordijk, Luthk
Oudorpl2; kinderportemonnaie met inh., C.
Klomp Schoutenstraat 10; rijwielbelasting-
merk in etui, P. Renooy, G. v. 't Veerstraat
66; riiwielbelastingmerk in etui, N. Land
man, Oudegracht 291; 2 reparatietangen
Cauto), T. Niesman, Dijkgraafstraat 19;
knipmes, A. Kluft, Omval 51potlood en vul-
pen in omhulsel, zuster de Jong, St. Elisa
beth Ziekenhuisportemonnaie met inh.,
Kroon. Payglop 10; meaaillon, Adolf, Oude
gracht: portemonnaie met inh., A. Jansen,
Heul 22.
Dirk Coster heeft in zijn boek De Neder-
landsche poezie in honderd verzen sprekende
over Vondel, a dus Vondel's leven en werk
geschetst: „Een breed leven tot een grooten
stijl omgebouwd". Bondiger en korter kan het
m.i. niet gezegd worden. Vondel, voortgeko-
men uit een klein-burgerlijken kring, heeft
zich zelf ontwikkeld in groote, forsche lijnen
en, gevoed door omgeving en gedachten van
een in vele opzichten grooten tijd, in een
land van durf en kracht waar een wereldpols-
slag werd gevoeld, die grootheid van schep-
penden geest verworven die hem de eereplaats
geeft in het gebied der Nederlandsche lette-
ren.
Meer wordt er over hem gesproken aan ,dat
hij werkelijk gekend wordt. „Hij", dat wil
zeggen: zijn arbeid als dichter en schrijver.
Maar zelfs als men slechts weinig van hem
kent, kan veel over hem worden gezegd en
veel goeds. Want enkele gedeelten zijner wer-
ken, enkele zijner kleine gedichten, zijn zoo
grootsch en zoo ontroerend, dat zij den lof
rechtvaardigen, dien Nederland zoo gaarne
hem brengt.
Thans herdenker we zijn dood. Tweehon-
derd vijftig jaar ge'eden, den 5en Februari
1679, stierf hij te Amsterdam, zijn stad, at
was hij te Keuien uit Antwerpsche ouders ge-
boren, Amsterdam gaf hem zijn eerste be-
wuste indrukken. In 1601 Vondel is dan
dertien jaar oud en woont reeds sedert vijf
jaren in de tierige, ondernemende handels-
stad is hij al iemand, op wien de aandacht
valt van een man als Hooft, die zegt:
En Koster, Vondelen, Breero,
eh Victorijn,
Die nu al toonen wat zij eerlang
zul'en zijn
Van zeer jeugdigen leeftijd af is'hij als
ret ware bestemd voor zijn loopbaan, niet
die van kousenfabrikant, die zijn maatschap-
pelijk bestaan moest verzekeren, noch die van
boekhouder van de Bank van Leening, waar-
medle zijn armoedige ouderdom dragelijk
werd gemaakt, doch zijn loopbaan van dich
ter van groote, nobele, breede allure. Zijn
jeugdwerk was geen meesterwerk. Zijn rijme-
larii van den beginne wordt door zijn dicht-
werk van later niet tot poezie omges-meed.
Maar in hem zat meer dan de gemakkelijk-
heid en de spitsvondigheid van den gooche-
laar met taal en rijm, die in* de dagen van
bloeiende rederijkerij en van betaalde gele-1
genheidsgedichtjes uit die gemakkelijkheid en
spitsvondigheid een midde! tot levensonder-
houd wist te halen. In hem, kind en kleinkind
van om den ge'oove benarden, was een em-
stige geest en een vaste wil om zich te ont-
wikkelen en aan te vullen, wat een klein wei-
nigje schoolonderricht aan leemten in zijn
kennis had achtergelaten. Taalkundig en we-
tenschappeliik vormt hij zich tot een veel-
zijdigen autodidact. Rederijkerskamers, om-
gang met ge1eerde mannen als Balaeus, Vos-
sius, Hooft en dan Amsterdam, Amsterdam
met ziin alle zeeen bevarende schepen en ziin
wereldhandel, werken op hem in met al de
verscheidenheid en den rijkdom van hun aan
facetten rijke leven. Groote politieke gebeurte-
nissen, vinnige strijd op staatkundig en ker-
kelijk gebied, en, niet het minst, de ernst en
de beproeving van het aardsch bestaan schok-
ken, spitsen en verdiepen hem en maken hem
tot de groote figuur, die bij zijn dood geen
grafschrift noodig had om zijn grootheid te
verkondigen. „dondel" stond er op het voet-
stuk van de zwart marmeren urn, die bijna
een eeuw na zijn dood in een pilaar bij zijn
graf ter eere werd geplaatst: „Vondel", niets
meer en toch genoeg. Ook zijn grafsteen
droeg eerst geen lofuiting, totdat Six, Am
sterdam's burgemeester en raad, drie jaar na
des dichters heengaan daarop liet beitelen:
VIR PHOEBO ET MUSIS GRATUS
VONDELIUS HIC EST. 1)
Door E PHILIPS OPPENHE1M.
Qeautoriseerde vertaling van Mej E J. B
66
„Ik ben van het gevoelen van Monica", ver-
klaarde lady Betty. „Ze.fs maar te denken
aan onbeleefd-ziin tegen 'n millionnair is een
bewijs dat men heelemaal geen begrip heeft
van den tijdgeest".
„Ik heb je heelemaal niet gezien bij de
paarden, Chatfield", merkte .ord Rupert op.
„Heb je Piatt's rapport al gekregen?"
Francis schudde het hoofd.
„Ik vind dat ik wel had behooren te gaan
rien", zeide hij. „Maar ik dacht dat Molden,
mijn trainer, zou zijn opgedoken."
„Ze zijn vertrokken", riep Eustatius op-
eens.
„Iedereen keek een beetje onverschillig
naar de rennen".
De algemeene „favorite" was juist in kor-
ten galop langs het eindpunt gesneld, tien
paarden engten voor het dan volgende paard,
toen op de deur werd geklopt. Een bode
kwam binnen.
-Is de hertog van Chatfield hier?" vroeg
aan
op-
Toen Vondel den 5en Februari 1679 stierf
hadden waarschijr.lijk velen hem nog niet ge
zien in het licht, waarin het nageslacht hem
heeft geplaatst. Dat is het lot van groote
geesten, die boven hun werk uitwijzen, eerst
wanneer al de rijkdom daarvan is begrepen
en gewaardeerd. Velen dachten waars
lijk als de aartsbissveop van Mechelen,
wien Vondel zijn Altaargeheimenissen
droeg en een mooi gebonden exemplaar aan-
bood. Deze kerkvorst zeide, naar een oude
biografie van Vondel meedeelt:
„Wat zal ik uw zeggen, Heer Vondel, van
uw werk en rijmerij 't Gaat al wel, 't gaat al
welmaar gij bent nog op verre zo goed niet
als Cats". En de Nederlanders van dien tijd,
die Cats ijverig lazen en ziin dichtsel naast
den bijbel op het boekenplankje plaatsten,
schijnen in groote meerderheid een dergelijk
oordeel gevormd te hebben. Dat is begrijpe-
lijk. De groote menigte kan den arbeid van
het genie niet vatten en stelt zich tevreden
met dien van minder allooi.
Toch heeft Vondel zijn groote vereerders
gehad, ook bij zijn leven; vereerders, die hij
juist om den aard en de diepte van zijn werk
tot zich trok, evenals de felheid, waarmede
hij, als dichter, positie nam in staatkundige
en kerkelijke twisten, hem bewonderaars
evenals vijanden toebracht. Zijn geloofs-
strijd, die hem van doopsgezind protested,
langs en over een remonstrantsche overtui-
ging tot roomsch-katholiek maakte, deed de
schare van vrienden en vijanden toenemen of
verminderen, al naar de ziide van waar daar
op het oog wordt gericht. Wij, die een verren
terugblik op zijn leven hebben, hebben het ge-
makkelijker dan zijn tijdger.ooten. De twisten,
waarin hij gemengd werd, de onstuimige
stroomingen, waartusschen hij zich bewoog,
zijn voorbij. Met het groote werk, dat hij
achterliet, zien wij zijn gestalte groot te
voorschijn komen. Zijn heftigheid en zijn goe-
de hart, zijn felheid en de teerheid zijner ge-
voelens, en vooral zijn groote, in vroomheid
en ootmced geadelde geest, die den dichter in-
spireerde tot vaak grootsche uitdrukking,
maken hem tot den grooten Neder! ander, die
Over Vondel is het gemakkelijker een bro
chure of een boek 'e schrijven dan een enkel
dagbladartikel. De vermelding van zijn werk
alleen zou meer ruimte beslaan dan dit arti
kel mag innemcn. Wat kent de groote massa
van Vondel? Men noernt den „Gysbrecht van
Aemstel", dien men misschien door een op
voering, met eenige verveling genoten, ken:.
En dan enkele zijner „reyen". Zijn „Kerst-
nacht schooner dan de daegen" en het veel
geciteerde, veel voorgedragen: „Waer werd
opreghter trou" De verzen
Wij Edelinghen, blij van geest,
Ter kercke gaen op't hooghste feest
Den eerst geboren Heilant groeten,
En knielen voor de kleene voeten
Van't kint waer voor Herodes vreest,
met, aan het eind dier „rey" de grootsche mo-
raal1
Hier is de wijsheit ongheacht:
Hier geldt geen adel, stoet noch pracht
De hemel heeft het kleen verkoren.
Al wie door ootmoed wort herboren,
Is van het hemelsche geslacht,
zullen we ons herinneren, wellicht. Maar
voor den Nederlander is Vondel geen dich
ter, wiens werk in hen 1 e e f t. Daarvoor is
het te monumentaal; daarvoor is het ook te
veel werk van V o n d e l's tijd, waarin de
breedvoerigheid, de schoeiing op klassiek,
leest, de vulling en versiering met mytholo
gische vergelijkingen geen beletselen voor
waardeering waren. Toch is het te betreuren,
dat wij, Nederlanders, als volk genomen, ons
Vondel's werk niet meer eigen hebben ge
maakt en het meer in onderdeelen kennen
We zouden geen drama ter zijde kunnen leg
gen, zonder daarin gedachten en dichterlijke
vormen te hebben gevonden, die overwaard
ziin gelezen en onthouden te worden.
"Als n a t i o n a a 1 dichter blijve Vondel
leven. Hoe heeft hij ,,'s Lands treurspel"
meegeleefd, hoe, tot in zijn zang op „het
stokje van Johan van Oldenbarneveldt, Va-
der des Vaderlands", den man verdedigd en
vereerd, van wien hij met ontzetting vroeg:
Had hij Hollandt dan gedragen
Onder't hart,
Tot zijn afgeleefde dagen,
Met veel smart,
Om't meineedig zwaard te laven,
Met zijn bloet,
En t' mesten kray en raven,
Op zijn goet?
Zijn Huig de Groot, dien hij verdedigc
tegen laster, zijn blijdc cnuitsprekelijke hui-
de aan prins Frederik Hendrik, zijn veree-
ring van wat geestelijk grcot was, maken
zelfs zijn Hekeldigtcn aantrekkelijk
en doen vergeven al de grofheid, die er oyer
de Smouten, de Kakademie en de Kakastorie,
den Rommelpot van 't Hane-kot enz. enz
wordt uitgestort. In die H e k e 1 d i g t e n
is Vondel het kind van zijn tijd, strijdend In
de voorste rijen van het kerkelijk krijgsge
woel.
door
A. G. GARDINER.
Men vraagt zich af: is dit dezelfde dich
ter, die Geraert Vossius zijn „Vertroostinghe"
zendt bij het overlijden van zijn zoon? De
acht stophen waarin misschien een Fran
sche reminiscens terug te vinden is zijn
onsterflijk mooi door vroomheid en grootsclie
gedachte. En dan die berustende klacht bij
de „uitvaert van (zijn doebter) Maria van
Vondel", het geliefde kind, waarin alles
wordt ter zijde gesteld bij het „vaderlant
daer boven"
Haer leste stem en aem was Godi,
De troost der aengevochte harten,
Het beste deel en hooghste lot.
Zoo voerze heene uit alle smarten.
hij.
„Hij is er", antwoordde Francis, opstaande
„Wat wenscht u?"
„Lord Laveringham laat u verzoeken, of u
zoo vriendelijk wilt zijn even aan te loopen
in de kamer der commissarissen".
Er viel een onheilspellende stilte. Francis
zocht zijn hoed. Lord Henry kwam met veel
drukte binnen.
„Beste Francis!" riep hij opgewonden. „Ik
heb zooeven Laveringham verlaten. Het is
geloopen, zooals ik vreesde, de commissaris
sen wenschen je te spreken".
„Ik heb zoo juist een boodschap van hen
gekregen", zeide Francis.
„Indien mijn steun je van eenigen dienst
kan ziin, kan je op mij rekenen", verklaarde
Lord Henry. „Deze aangelegenheid raakt de
eer van ons Huis. Indien jij het wenscht, zal
ik je begeleiden".
„Dank u, ik za1 liever alleen gaan", ant
woordde Francis. „Ik weet niet precies wat
ze van mij willen, maar als u het mij toestaat,
kom ik hier terug".
Hij ging, naar alien uiterlijken schijn, vol-
komen onverschillig. Zijn oom keek om zich
been met een lichte zucht.
„Dit is vreeselijk! Outzettend!" riep hij uit
„Waarom?" vroeg Monica. „Francis heeft
niets oneerlijks g' daan."
„Hij heeft een verkeerde verklaring afge
legd omtrent het paard waarmede hij dacht
1) Hier ligt Vondel, bemind bij Apollo en
de Muzen.
te winnen", lichtte kapitein Halston toe. „En
dit is niet een zeer sympathieke houding.
Noch de commissarissen, noch het publiek
vinden dit althano zoo".
„Je kan nooit volkomen zeker zijn bij eeni
ge race", verdedigde Monica hem. „Boven
dien was't duidelijk dat Piatt ,,Grey Lady"
niet kon inhouden hoe hij het ook zou hebben
geprobeerd".
„Lieve, je weet er heel weinig van", meng-
de zich haar vader plechtig in het gesprek.
„Wij moeten ons echter herinneren dat wat
er ook gebeurde, het onze plicht is aan de
zijde van Francis te staan".
„Natuur'ijk, daar we alien leven op zijn
kos^en", stemde Monica binnensmonds in.
,,Dit is een zeer onjuiste manier om den
toestand op te vatten", protesteerde lord
Henry. „Francis geeft deze toelage slechts
aan ziin naaste bloedverwanten. Dat is ge-
bruikelijk en behoorlijk. Als dank ervoor ben
ik echter van oordeel, dat het onze plicht
is hem onzen steun te geven. Daarom bood ik
aan hem te begeleiden naar de kamer der
commissarissen"
Sir Stephen klopte en trad binnen.
„Hebt u het nieuws gehoord?" vroeg hij.
Ik vernam dat Chatfield bij de commissaris
sen is geroepen".
,,Zij zonden hem hier een verzoek om te ko
men", erkende iord Henry somber.
„Weten iullie, dat Francis voor geen pen-
In dat gedicht van twaalf strophen is een
hoogtepunt der lyriek van onze Nederland
sche letterkunde, te vergelijken met welke
lyriek der letterkunden ook.
Kort voor zijn dood op twee en negentig
jarigen leeftijd, had zijn dochter Anna hem,
die den dood waarvan hij volgens een
aanteekening van een tijdgenoot „een doods
vijand was" zag aankomen, gevraagd:
„Hebt gij wel zin in het eeuwige leven?"
Want vroeger had hij den dood „een leelijke
Prey!" genoemd; hij mocht wel „naar het
eeuwig leven zonder sterven toe vaaren als
Elias". Maar nu zeide hij tot haar: „Bid
voor mij, dat God mij uit het leeven haale.
Of ik al langer wagte, de wagen van Elias
zal toch niet koomen".
Toen kwam de „leelijke Prey" en sloot den
mond van deze groote stem, die in haar na-
klank nog ons bereikt en met eerbied en dank-
baarheid vervult.
A. J. BOTHENIUS BROUWER.
Den Haag.
(Uit. John. Bull" van 26 fan. 1929).
De val van Generaal Booth is meer dan
een persoonlijke tragedie. Het is de val van
een dynastie.
Er ligt een waarschuwing in voor alle
allectiheerschers, dat er iets is in de mensche-
lij-ke natuur, dat niet blijvend en erfelijk dic-
tatorschap kan aanvaarden, als hoe beiange-
loos en welwillend dit zichzelf ook moge be-
schouwen.
Indien men ons een paar maanden geleden
gevraagd zou hebben. van welke menschen-
gemeenschap het't minst waarschijnlijk was,
dat zij ooit zou uitbreken in vlammend ver-
zet tegen haar regeering, dan zouden de
meesten onzer het Leger des Heils hebben
genoemd.
Het scheen zoo gedisciplineerd en zoo ge-
oefend in gehoorzaamheid, zoo geabsorbeerd
in zijn taak, zoo onverschillig voor wat in
den regel de buitenwereld verdeclt, dat iets
als openlijke oneenigheid over zijn zaken on-
den-kbaar was.
Generaal Booth zat naar alien schijn even
vast op zijn troon als de Paus van Rome en
was even veilig in het hart van zijn volk als
de meest constitutioneele alter vorsten.
Toch had zich achter deze oogenschijn-
lijke kalmte ontevredenheid en verzet yerga-
derd, en toen het uur sloeg, vond hij een
overweldigende meerderheid van den -Hoo-
gen Raad tegenover zich.
Het punt, waarop hij viel, was eenvoudig.
Dat was niet de vraag, of Generaal Booth
geschikt was voor het bestuur. Het ging er
om, of hij zijn eigen opvolger benoemen
zou.
Met andere woorden: het ging er om, of
het Leger des Heils van de eene generatie
aan de andere zou worden vermaakt als een
soort persoonlijk bezit der familie Booth.
Dat was ongetwijfeld de bedoeling van den
Stichter. William Booth was een man van
verwonderlijke kracht, een man, die met
Loyola en Wesley en Fox in de historie zal
voortteven als een der grootste geestelijke
nieuw-leven-wekkers van alle tijden.
Zijn hartstochtelijke liefde voor de mensch-
heid was oprecht, zijn godsdienstige ijver
fanatiek. zijn zakengenie ontzagwekkend.
Indien hij in de politick was gegaan, dan
zou hij de meeste geduchte figuur in het parle-
mentaire leven zijn geweest In het zaken-
leven zou hij zich tot de hoogste hoogte heb
ben opgewerkt.
In plaats daarvan wijdde hij zich echter
aan het scheppen van een uitgebreid systeein
tot zedelijk en maatschappelijk herstel, en
het Leger des Heils is net monument voor
zijn genie.
Het rukte op uit de achterbuurten van
Oost-Londen met muziek en banieren en met
rauwe strijdleuzen. Het geleek een travestie
van den godsdienst en siuitte niet alleen op
den spot en den hoon der wereldmaar op
haar felle vijandigheid.
Maar het heeft die overleefd; het heeft
zich verbreid van land tot land, totdat het de
wereld omspande met een netwerk van ge-
organiseerde religie en maatscha'ppelijke
hulp.
Het was de grootste een-mans-prestatie der
moderne tijden. Het kon alleen geschapen
zijn door iemand. die autocraat was bij de
gratie van zijn genie.
En Booth was een geniaal autocraat. Hij
kon geen rivaal naast zijn troon dulden. En
toen hij stierf, benoemde hij zijn zoon tot
zijn opvolger, alsof het Leger des Heils een
persoonlijk bezit was.
Maar hoewel alleen een despoot het Leger
des Heils kon stichten, kon het despotisme
als dynastiek stelsel het niet in stand hou-
den.
En ongelukkig voor hem, bezat Bramwell
Booth niet de eigenschappen voor een wel-
slagend alkenheerscher De natuur had hem
in een gansch anderen vorm gegoten dan ziju
vader Hij miste William's dynamische kracht
en bczat ook niet diens gaven van initiatief
en durf. Hij had meer het voorkomen en het
temperament van een beminnelijk platte-
lands-geestelijke of van een aartsdeken. dan
van het hoofd van een conservatieve wereld-
instelling, half zaak, half kerk, als het Leger
des Heils.
Hij werd aanvaard als de zoon van ziin
vader, omdat de geweldigheid van dien
vader nog immer den geest van het Leger
beheerschte, en niemand denkt er aan om te
beweren, dat hij zijn werk niet trouw en
goed heeft verricht.
Winterhanden
Wi niervoeten
Schrale Lippen
Ruwe Huid
ny heeft gewed op „Grey Lady?" vroeg
Monica.
Lord Rupert streek zich over de kin.
„Ach zoo", mompelde hij.
„Dat zeide hij mij ook", verklaarde Eusta
tius.
„Vrij moeilijk te bewijzen", meende Hal
ston droogjes.
De deur werd voorzichtig geopend en mijn-
heer Ambrosius trad binnen.
„Ik hoop, dat ik niet stoor", zeide hij.
„Ik was diep getroffen toen ik hoorde dat de
hertog door de commissarissen ter verant-
woording was geroepen".
„Zij hebben inderdaad mijn neef te spre
ken gevraagd", erkende lord Henry stijfjes.
„Wij vertrouwen echter dat de zaak geen ge
volgen zal hebben".
„Er is verduiveld veel ontstemming",
merkte Halston op. „Ze zeggen dat de book
makers ruim een millioen hebben gehaald
van het Britscbe publiek. Er was natuurlijk
niemand die een duit op ,,Grey Lady" had in-
gezet. Dat wil zeggen, als Chatfield inder
daad niet heeft ingezet op haar".
„Je wilt, hoop ik, niet insinueeren, dat
Francis je een onwaarheid vertelde?" vroeg'
Monica met een boozen blik.
„2eker niet", antwoordde Halston haastig.
„Aan den anderen kant zal het vrij moeilijk
zijn de menschen den toestand te doen begrij-
pep".- - -
„Ik ben volkomen onwetend op het gebied
•van rennen", bekende Sir Stephen, „maar de
geheele zaak schijnt mij heel ongelukkig".
„Betreurenswaardig!" zuchtte lord Henry.
„Ik zou zeker nooit hebben kunnen droomen,
dat het hoofd van ons Huis, dat ooit eenige
Chatfield zou worden geroepen om ophelde-
ring te geven over het rennen van een van
zijn paarden".
„Ik kan niet inzien, dat Francis ook maar
eenigszins te laken zou zijn", hield Monica
vol. Hij verklaarde te zullen winnen, afgaan-
de op het rapport van zijn trainer Ik zie niet
in, wat hij anders had kunnen doen".
„Er loopen alierlei geruchten", vvaagde
Halston.
Lord Rupert knikte. v
„Een kerel, dien ik daar net bij de paddock
zag, beweerde tot iedereen, als een feit, dat
er daarna nog twee of drie proefrennen wa
ren gehouden, niaar dat er in het geheel geen
rekening mee was gehouden".
„Dit is een ellendige dag!" niokte iord
Henry. „Hij begon slecht. Het gezicht van
die ochtendbladen was als een nachtmerrie".
„Wat een stof voor de Zondagsbladen!"
riep Eustatius bedroefd.
„En te denken, dat die jonge man werd
gerukt uit wat men een „Heilig Leven"
noemt, om de positie te vervullen van hoofd
van ons Huis", zuchtte zijn vader.
'Wordf uervol ati
HUIO
tAsntiSi