Alkmaarsctie tyrant.
De Plaatsvervanger
Brieven uit de hooidstad
Tooneel en publiek
HIUILLETON.
groote massa, tot het geheele volk.
Deze grootsche factor in de kunst van
het drama, haar universaliteit, brengt
echter tegelijkertijd voor haar juisce
waardeering groote moeilijkheden mee,
immers hoe uitgebreider de kring is, die
door een speciale kunst wordt aange-
trokken, des te bezwaarlijker wordt het
in die kring algemeene waardeering te
vinden.
Daarbij komt nog iets anders. De too-
neelkunst is niet slechts de meest uni-
verseele, ze is tegelijkertijd de meest ge-
compliceerde: Er is geen tooneel voor-
stelling mogelijk zonder de samenwer-
king van een aantal onderling verschil-
lende kunstenaars. Om maar bij de drie
voornaamste te blijven, in elk geval be-
hoeven we de schrijver, die de stof le-
vert, de speler die deze stof tot leven
brengt en de spelleider, wiens taak het
is het tooneelwoord en het tooneelbeeld
tot een harmonisch geheel te maken.
Als direct gevolg van deze gecompli-
ceerdheid zijn onder het publiek ver-
schillende groepen te onderscheiden:
Wordt de eeno toeschouwer het meest
geboeid door het tooneelbeeld, de andere
is het weer meer te doen om het spel, en
e^.r derde komt eigenlijk in hoofdzaak
om het woord om de gedachte. En on
der deze laatsten zijn er weer die uitslui-
tend komen om tc worden vermaakt, die
na een copieus diner zich niet meer wil-
len (of wanneer dat diner besproeid is
met de noodige opwekkende, maar niet
steeds verhelderende, alcoholica) zich
niet meer k u n n e n inspannen, en
alleen maar wenschen te gaan naar die
stukken waarbij volgens de annonce
„het publiek lacht, giert, bruit". Anderen
willen liever griezelen, „drie bedrijven
lang onafgebroken sensatie" trekt hun
meer aan; weer anderen willen alleen
stukken zien met een moraal, stukken
„waarvan je iets meeneemt".
Toen het Alkmaarsch Comite voor
Tooneeluitvoeringen werd opgericht wa-
ren de initiatiefnemers zich ten voile
bewust van de moeilijkheid, of liever de
onmogelijkheid, het ieder naar den zin
te maken. Behalve de in de inleiding ge-
noemde bezwaren, die men steeds onder
alle omstandigheden onder de oogen
heeft te zien, werden de moeilijkheden
nog vergroot doordat hier eigenlijk nog
eerst een publiek moest worden ge-
kweekt (voor vier jaar kreeg men ge-
durende het winterseizoen in Alkmaar
slechts bij hooge uitzondering een be-
hoorlijke tooneelvoorstelling) en doordat
de verhoudingen hier te lande van dien
aard zijn, dat men slechts zeer zelden
kan spreken van een genietbare vertol-
king van een werkelijk goed stuk.
Daarbij komt nog, dat we ons mogen
verheugen in het bezit van een gelegen-
heid, welke we bij gebrek aan een juiste-
re term voor een oogenblik „schouw-
burg" willen noemen, die aan de meest
bescheiden moderne eischen niet beant-
woordt. Het klinkt wel hard en ontmoe-
digend, maar moeten we, na de „ge-
hoorzaal"-mis6re van do laatste kwart-
eeuw met een variant op een bekende
spreuk niet tot de slotsom komen, dat
„elke plaats de schouwburg krijgt, die
ze verdient?" Kunnen we onze Alkmaar-
sche kunsttempels eigenlijk wel anders
beschouwen dan als tastbare symbolen
voor de hier heerschende geest van
verregaande onverschilligheid in kunst-
zaken? Men houde mij deze afdwaling
ten goede.
Voor mij ligt een opgave van de ge-
zelschappen, die wij hier gedurende de
laatste vier jaren hebben laten optreden.
Dat zijn vrijwel alle Nederlandsche troe-
pen van eenige beteekenis. De opge-
voerde werken zijn van de meest uiteen-
loopende aard geweest. Ik vind hier het
Nederlandsch klassieke blijspel (Krelis
Louwen), het Fransche costuumspel
(Een huwelijk onder Lodewijk XV), het
moderne Fransche blijspel (Als ik wil-
dehet Scandinavische symbolische
drama (Strindberg's Paschen), Engel-
sche en Amerikaansche kluchten (Hij,
Zij en de Pekingees, De Kleeren maken
de Vrouw), het moderne melodrama
(Het Chineesche Landhuis), sensatie-
spelen (De Wrekende God, Het Politie-
raadsel), verder gaven we Pirandello
(De Consequentie van Fatsoen), Henri
Gheon (Genesius), Max Halbe (De
Stroom), Timmermans (Leontientje),
Heijermans (Eva Bonheur) enz. Daarbij
traden buiten abonnement nog voor on
ze leden op de Marionetten van Paul
Brann en werden onder onze auspicien
en met belangrijke concessies voor onze
abonne's nog meerdere zeer goede voor-
stellingen gegeven, waarvan ik alleen wil
noemen het 5-jarig jubileum van Esther
de Boervan Rijk en de uitstekende ver-
tolking van Barrie s „Medailles van de
oude vrouw" door het Van der Veer-
Ensemble. In al deze stukken heeft men
gelegenheid gehad de allerbeste Neder
landsche tooneelkunstenaars meerdere
malen te Alkmaar te zien.
Het is niet alles „eerste klas" geweest.
Hoe zou dat ook kunnen! We wezen
reeds op eenige van de moeilijkheden,
waarmee we hier te kampen hebben. In
onze weifelende, zoekende overgangstijd
wordt bovendien haast geen groot too-
neel geschapen; het is overal hoogstens
een tasten, experimenteeren, geen heftig,
bezield en bezielend scheppen zooals dat
in tijden van sterk, doelbewust leven is
geweest. Het drama, dat nog het meest
onze eigen tijd reflecteert en daarom
als cultuurfactor waarde heeft, is dat
van de dialektiek, van de psychologische
analyse, het intellectueele „praat"-stuk,
dat ons verstandelijk mag intresseeren,
maar ons de emotie onthoudt, die onaf-
scheidbaar aan het waarachtig groote
kunstwerk is verbonden.
Toch geloof ik, dat wij met een zekere
voldoening op het bereikte resultaat te-
rug mogen zien en ik meen tevens (de
zoo goed als geheel gevulde Harmonie-
zaal bewijst dit overigens), dat ons werk
hier ook wel waardeering vindt, we er in
geslaagd zijn, binnen zekere grenzen, die
door fatsoen en goeden smaak worden
gesteld, stukken te brengen, die door een
elk kunnen worden genoten en we ons
niet hebben laten verleiden aan de een-
zijdige verlangens van bepaalde krin-
getjes toe te geven. Eenige malen echter
hebben we in den loop van het afgeloo-
pen jaar kritiek moeten hooren, dikwijls
anoniem en tegelijkertijd zoo scherp en
meedoogenloos, dat ik aanleiding heb ge-
vonden hierover eenigszins uitvoerig te
schrijven.
Zij wier kritiek het feist is geweest,
zijn de z.g. „intellectueelen". Op zichzelf
is mij dit woord niet erg sympathiek:
het meent maar al te vaak aan een titel
of wat aangeleerde kennis een zekere
superioristeit te mogen ontleenen tegen-
over hen, die misschien niet zoo „ge-
leerd" zijn, maar in ware intelligentie
verr. hun meerderen blijken. Deze (ik
geef toe meest quasi-intellectueelen) zijn
het, die ons verwijten, dat we niet genoeg
aandacht schenken aan het intellect-
drama, het drama, dat volgens hen het
eenige is, dat de moeite waard is ge-
speela te worden. Zij zijn het, die aan
het tooneel van de laatste dertig jaar on-
toerekenbare schade hebben toegebracht
door de groote massa (de misschien niet
intellectueele, maar daarom niet on-in-
telligente massa) van het tooneel te ver-
vreemden en van de schouwburg hebben
willen maken een podium tot het behan-
delen van allerlei sociologische, psycho
logische en ik weet niet welke andere
-ogische vraagstukken, zonder rekening
te houden met de eischen, die het tooneel
nu eenmaal stelt, waardoor de groote
ontroering, die de kern van alle werke-
lijke kunst moet zijn, gaandeweg is uit-
geschakeld, de deur is geopend voor al
lerlei gewichtig-doend dillettantisme
en de waarlijk talentvolle tooneelkunste
naars plaats hebben moeten maken voor
heele scharen pretentieuze middelma-
tigheden. Het is zich trouwens al aardig
aan het overleven, dat intellectueele
overwicht op tooneelgebied; het begint
te voelen, dat louter intellect ten slotte
eerder een gevaar dan een steun voor
het drama is, het schijnt zelf genoeg te
krijgen van haar pure verstandsproduc-
ten. Is het b.v. niet merkwaardig, dat
juist van intellectueele zijde den laatsten
tijd zoo'n bizondere belangstelling aan
den dag wordt gelegd voor de kunst van
de Fratellini's, van een „Groc", en (om
in ons land te blijven) een Buziau;
clowns dus aan wier kunst alle intellec-
tualiteit vreemd is? Is het niet teeke-
nend dat wekenlang het ..intellectueele"
Amsterdam in drommen is opgegaan
naar Bouber's „Zeemansvrouwen", een
vrij goedkoop, dikwijls grof-sentimenteel
stuk werk, gemaakt naar het overbeken-
de recept van „een lach en een traan",'
per saldo heelemaal niet iets om het ko-
lommenlange enthousiasme in de groote
bladen te wettigen? Maar men zag ten
slotte eindelijk weer eens iets, dat men
den laatsten tijd in onze schouwburgen
haast niet meer vond, men zag er weer
No. 105 1929
Hgntterd een en dertigste Jaargang.
Zaterdag 5 Mei.
POLITIEMAATREGELEN TIJDENS
DE MOTORWEDSTRIJDEN
OP 5 MEI 1929.
Op Zondag 5 Mei wordt zoowel bij den
janvang als bij afloop het rijverkeer in
een richting geleid en we! door de
Niauwpoortslaan in de richting Heiloo
en langs den Kennemerstraatweg in de
richting Alkmaar.
Vanaf 11 uur des voormiddags zijn de
Nieuwpoortssteeg en Langelaan aan de
straatwegzijde voor het rijverkeer ge-
sloten. Alle voertuigenverkeer gaat over
de Nieuwpoortslaaningang Vierstaten.
Voor het Sportpark zijn drie ingangen;
gerekend vanaf den Hout zijn de eerste
en de tweede ingang bestemd voor het
loopend publiek, terwijl de derde ingang
bestemd is voor auto's, andere voertui-
gen, motorrijwielen en fietsen, welke op
het terrein worden gestald.
Het tarief van stalling op het terrein
is: auto's 50, motorrijwielen 25 cent.
Op de Zandersloot, waar een ingang is
voor het loopende publiek, worden geen
rijwielen toegelaten en mogen aldaar
ook niet aan de hand worden vervoerd.
Op het middenterrein wordt niemand
toegelaten, die niet voorzien is van een
daarvoor geldige kaart, welke strikt
persoonlijk is.
Voertuigen mogen niet langer dan
noodig is voor het in- en uitlaten van
passagiers zich in de Nieuwpoortslaan
ophouden.
Voor stationneerende rijtuigen en
auto's is gelegenheid bij den Heilooer-
dijk.
Vruchten- en ijswagens enz. worden
bij de Vierstaten niet toegelaten.
Voetgangers die zich naar en van het
terrein begeven worden verzocht den
rechterkant van den weg te houden.
Het einde der motorraces wordt door
belluiden bekend gemaakt. Na afloop
kan het publiek door alle uitgangen,
welke op het sportterrein aanwezig zijn,
vertrekken.
Bij het uitgaan moeten de voertuigen
en rijwielen, ook die op particulier ter
rein gestald zijn, wachten, tot het loo
pend publiek vertrokken is en het rijver
keer uitsluitend in 6dn richting via
Nieuwpoortslaan naar den Kennemer
straatweg.
Alle rijverkeer, dat zich daarna naar
de stad begeeft, wordt geleid via Hei-
looSrdijk-van Hontenkade-Steijnstraat-
Emmastraat.
Publiek hetwelk zich op het terrein
bevindt en na afloop met auto's of ande
re voertuigen wenscht te vertrekken,
moet ann den der den ingang instappen.
Voor den derden ingang zal voor in-
zittenden van motorrijtuigen gelegen
heid zijn zich van kaarten te voorzien,
zonder het motorrijtuig te behoeven ver-
laten.
Geen kunst, waarvan de verhouding
tot het publiek zoo merkwaardig is als
die van het tooneel. Zeker, er wordt op
het gebied van muziek-, dicht-, schilder-
en beeldhouwkunst heel wat gebeun-
haasd, maar over het algemeen neemt
men stilzwijgend aan, dat tot een juiste
waardeering daarvan een zeker begrip,
of misschien beter een zekere aanleg,
hoe primitief ook, noodzakelijk is. Bij de
beoordeeling van een picturaal of muzi-
kaal kunstwerk hoort men immers nog
vaak: „Ik heb er geen kijk op, of geen
gehoor voor." En wil men dit niet erken-
nen, dan spreekt men anderen na, die er
wel verstand van hebben, of zich dat
verbeelden.
De toonkunstenaar, de schilder, de
beeldhouwer, de dichter, zij vinden
steeds min of meer hun eigen publiek,
natuurlijk met persoonlijk3 nuances in
smaak en opvatting, maar toch getrok-
ken in een gelijksoortige gevoelssfeer.
Bij het tooneel is dat geheel anders;
het drama toch is door alle eeuwen heen
de meest universeele kunst geweest; het
heeft in zijn beste en meest volmaakte
vorm te alien tijde gesproken tot de
Door RICHARD MARSH.
Vrij naar het Engelsch door C. M. G. de W.
61)
..Betty, ik smeek je, denk eens even na
Wat heeft de wereld niet reeds veel moeten
lijden door de nieirwsgierigheid van een
vrouw. Ik hoef niet te putten uit de oude ge-
schiedenis. Door het gelukkigste toeval en
zonder het in't minst te verdienen heb je een
ideaal echtgenoot gekregen. Als je broeder
stel ik het diepste belang in je geluk en
voorspoed. Ik verzeker je, dat je lot niet aan
veiliger handen kon zijn toevertrouwd. Later
kan ik misschien op je vragen antwoorden,
als je dan nog iets te vragen hebt; misschien!
dat beloof ik je echter nog niet vast. Maar
nu niet!" Hij riep door het hek: „Talbot,
mag ik je verzoeken je vrouw binnen te laten?
Ik moet weg en zij wil mij niet laten gaan
Ik heb je verteld van hoeveel belang het is;
het kan geen uitstel velen. Betty, als je niet
vrijwilhg wilt gaan, dan moet ik je man vAr
zoeken je binnen te halen".
De onstuimige edelman maakte rich met
•enig gewe'd van den greep van zijn zuster
loe en vloog letterlijk den weg op en riep
h ar over zijn schouder toe: „7al ik je groe-
tm overbrengen aan Helena? Wat moet ik
noemen; dat je graag hebt als een huwelijks-
•idsnstje?"
Toen zij met haar man naar huis wandel-
de, was zij ontzettend stijf tegen haar echt
genoot. Hij begon telkens een praatje te ma
ken.
„Heb je prettig gewandeld?"
Zonder op die vraag te letten maakte zij
een eenigszins verrassende opmerking.
„Ik wou, dat je niet zoo overtuigd was,
dat ik een idioot ben".
Hij glimlachte, misschien in de hoop de
spanning te verminderen.
„Integendeel, ik ben overtuigd dat je een
zeer verstandige vrouw bent".
Zij was volstrekt niet bevredigd door dit
compliment, integendeel, nu was ze niet al
leen koel, maar woedend.
„Denk je mij met zulke praatjes plerier te
doen? Wat moet je een rare meening hebben
van mijn verstand. Je gedrag tegenover Pol-
hurston bewijst, dat je er nog minder van
verwacht dan ik mij verbeeldde; het is im
mers duidelijk dat je hem een verklaring
gegeven hebt, die je mij niet verkiest te geven
Dat blijkt uit zijn gedrag. Ik ken hem, weet
je. Maar, de betrekking in aanmerking ge-
nomen, waarin wij tot elkander staan, had ik
gedacht dat je aan je vrouw een verklaring
kon hebben gegeven, te meer daar zij er
herhaaldelijk om gevraagd heeft, liever dan
aan haar broer".
„Ik heb geen enkele verklaring aan je
broer gegeven".
„Je moet toch iets tegen hem gezegd heb
ben, dat hem vo'doening gaf, anders zou hij
niet zijn heengegaan zooals hij deed: reel
meer berrodifd ik".
„Meen je, dat je met hem had moeten
meegaan?"
,.Dat vraag ik mijzelf ook af".
Zij werd nog steeds stijver tegenover hem
en sfak haar neusje hooger de lucht in.
Indien haar woorden hem pijn deden, hii
liet het niet blijken.
„Als je zeker weet, of zelfs wanneer je
denkt het bijna zeker te weten, dan heb je
maar een woord te spreken en de poort staat
wijd voor je open".
„Ik weet wel, dat je maar al te blij zoudt
wezen van mij af te zijn".
„Je weet heel goed, dat dit niet waar is".
„Ik geloof, dat je me als een speelpop be-
schouwt".
„Dat geloof je niet".
„Ik zeg van wel en het is zoo". Zij stampte
met haar voet op den grond, heftiger dan
noodig geweest zou zijn om een schrede voor-
waarts te doen. „Als dat niet zoo is, dan zou
je mij niet als een speelpop behandelen. Ik
wil vertrouwen in je hebben, maar dat laat je
niet toe".
„A1 weder vergis je je. Ik verzeker je, ik
geef je volkomen permissie".
Zij keek hem aan alsof zij hem met dien blik
een slag in het aangezicht wou geven. Zij
beschouwde zijn antwoord niet als een
woordje dat haar woede moest temperen. In
tegendeel, zij werd woedend.
„Ik kom tot de conclusie, dat je onaange-
namer dingen kunt zsggen dan ik ooit van
iemand gehoord teb".
„Dat is zeker een treurige conclajn'e na
zaft eta kert hawalijkalrvsw. Hat het •part
eens „spelen" en goed spelen. Annie Ver-
hulst werd een soort openbaring na de
oer-vervelende, dilettanterige raaune-
quir.achtige juffers, die (voor zoover ze
verstaanbaar waren), niet veel anders
deden dan met 'n pruimemondje, en een
beschMd accent hun rollen opdreunen.
We zullen zeker aan het drijven van
die intellect-fanatici niet toegeven. Vin
den ze bij ons niet wat ze wenschen, het
staat hun vrij te bedanken. In afwach-
ting van 't „nieuwe" drama, het drama
van een nieuwen tijd, waarin weer
acteur en schrijver tezamen een krach-
tige, bewust levende volksziel zullen
vertolken (tegen dien tijd zullen trou
wens onze kindskinderen onze taak wel
hebben overgenomen!), zullen we trach-
ten onze leden met alle eenigszins behoor
lijke uitingen van de Nederlandsche too-
neelspeelkunst te doen kennis maken,
d.w.z., we zullen niet schromen naast
werken van dieper gehalte, die van het
oude repertoire niet uitgezonderd (kan
men, evenals men een mooi boek gaarne
herleest, ook een goed stuk niet meer
dan eens genieten?), de goed gespeelde
amusementskunst, ja zelfs de klucht te
brengen. Wat was b.v. de „Pekingees"
door het dol-vermakelijke, maar tegelij
kertijd bizonder knappe en ingehouden
spel van De Bree niet een verheugenis!
De gedachte" moge hier ontbroken heb
ben, het heeft geboeid, het heeft, terwijl
het ons vermaakte, ons even aan onszelf
onttrokken, het heeft iets gebracht, dat
(ik aarzel niet het neer te schrijven) al
leen bereikt kan worden door datgene
wat werkelijke kunst benadert, al is die
dan ook simpel en ongecompliceerd. In
zijn pretentie-looze eenvoud is het mij
als tooneelwerk ten slotte liever dan zoo-
vele andere moderne praatstukken, die
in eindelooze gesprekken allerlei, inder-
daad vaak zeer belangwekkende proble-
men behandelen, maar waaraan overi
gens alle dramatische spanning ont-
breekt; een gebiedenden eisch voor elk
tooneelstuk, dat die naam verdient. Het
kan niet genoeg gezegd worden: Het
tooneel is nog iets anders dan een po
dium in een college- of vergaderzaal. Op
gevaar af voor zeer „on-intellectueel"
te worden gehouden, wil ik dan wel
roncluit verklaren, dat ik An een „Pe-
kingees" en .een „Wrekende God" verre
verkies boven een Shaw-vertooning, zoo
als ik ze voor kort hier in dc buurt zag
en die mij nu al eenige malen triomfan-
telijk van „intellectueele' zijde als lich-
tend voorbeeld is gesteld tegenover wat
wij hier in Alkmaar brengen; een ver-
tooning, die door onvoldoende bezetting
alle stijl miste en die, wat nog veel er-
ger is, door de meest ruwe coupures als
droog zand aan elkaar hing; zelfs de
passage, waaraan het stuk zijn naam
ontleent, was weggelaten, zeer waar-
s-hijnlijk om het gezelschap in staat te
stellen het stuk tusschen kwart over
acht en kwart voor elf af te jakkeren.
Men zie hierin geenszins een afbreken
van het streven van anderen; ditzelfde
had ook ons kunnen gebeuren, en is ons
meer dan eens overkomen. Wij weten
zelf veel te goed, dat men vaak tegen
over dergelijke ongelukken machteloos
staat; maar aan den anderen kant mag
het zeker geen aanleiding zijn zich over
ons werk te Alkmaar minder waardee-
rend uit te laten en zich daartegenover
met een zekeren trots (die ditmaal we!
heel weinig gemotiveerd is) te beroepen
op een dergelijke vertooning, alleen om-
dat die was van een stuk van een „in-
tellectueel" schrijver.
J. B. VAN AMERONGEN.
XXXV.
Uiierlijk en in/terlifk schoon.
Roovertje-spelen in een behaag-
zieke stad. Alweer een schouw-
burg-op-papier. Plein-vrees en de
bebouwing van het Paleis-terrein.
De „miss"-stedemaagd en een ge-
broken spiegeltje.
Amsterdam is ten zeerste bezorgd voor de
schoonheid van haar uiterlijk. Natuurlijk ook
voor de innerlijke schoonheid: het brave ge
drag der burgerij, vrede en moreele orae;
maar dat merkt men op straat zoo niet, d.w z.
men merkt het alleen als zoo nu en dan aan
die moreele orde iets blijkt te ontbreken, als
eenige heeren „Chicago-tje" gaan spelen en
met maskers vermomd en met revolvers bewa-
pend een eerzaam koopman in koek overval-
len en berooven of er met een post-auto van-
door gaan. Natuurlijk zijn deze Amsterdam-
mij erg".
„0 neen, spijten doet het je volstrekt niet,
je geeft niets om hetgeen ik zeg en nog min
der om hetgeen ik denk".
„Er is niets waar ik meer om geef".
„Als dat waai was, dan zou je mij niet
zoo behandelen. Wat heb je tegen Polhurston
ezegd en wat heeft hij tegen jou gezegd? Ik
ad verwacht, dat hij je zou aanvliegen. Ik
heb hem dingen over je hooren zeggen, die
mij een koude rilling gaven, en het was net
het tegenovergestelde: je schijnt beste maat-
jes met hem te zijn en hij spreekt over je als
over een vriend".
„Dat is jou toch stellig niet onaange-
naam?"
„Het is alles goed en wel, maar ik ik
wou weten wat je gezegd of gedaan hebt om
hem te kalmeeren. Je hebt wonderen gedaan
en als je vrouw als ik tenminste je vrouw
ben
„Ja, je bent mijn vrouw. Ik ben bereid dat
feit te hernalen zoo vaak je maar verkiest,
omdat het mij plezier doet. Telkens als ik
zeg: .,Je bent mijn vrouw, dan voel ik mij
gelukkig".
„Dus als ik je vrouw ben, waarom behan-
die! je mij dan niet als je vrouw?"
Betty! Ik mag je immers Betty noemen?"
„Wees dan toch zoo flauw niet! Je kunt
niet volhouden mij voortdurend mevrouw
Talbot te noemen, indien dat mijn naam is".
„Droom je wel een#?"
la natuurlijk".
„!k heb den hiatal on fijd telfcti* derflelfUen
drwm gttmd k eaaooi •▼or dag wawrop
sche roovers maar kinderen, vergeleken bij
hun Amerikaansche broeders. Met vijf man
hebben zij den verbouwereerden koopman in
koek slechts acht honderd gulden ontfutseld,
dat is per hoofd nog geen twee honderd gul
den. Wel een bedrag om er een paar jaar ge-
vangenisstraf voor over te hebben! Een en
kele Amerikaan zou met vijfduizend gulden
nog geen genoegen nemen. Neen, dan heeft
de dief van de post-auto het indertijd handi-
ger aangelegd. Hij heeft heel alleen de dikke
geldtrommel mee naar huis genomen en nog
een gratis ritje gehad. Ofschoon ook deze on-
derneming een twijfelachtig voordeel opleve-
ren zal, want boontje komt in ons land in den
regel om zijn loontje en vroeg of laat vindt
de recherche altijd de onbezonnen gegadig-
den voor het gevang. Het zou ons niet ver-
wonderen als de vijf gemaskerden reeds ont-
maskerd zijn, voor deze brief mijn lezers on
der oogen komt.
Doch wij willen het hebben over het uiter
lijk schoon van de hoofdstad, dat op allerlei
wijzen wordt bevorderd. Wij hebben 'een
schoonheidscommissie, die weliswaar zeer be-
perkte bevoegdheid heeft, maar toch nu en
dan tegen wansmaak te keer kan gaan; wij
hebben tal van publicisten, die voortdurend
waakzaam zijn om de alarm-klok te luiden,
zoodra eenige stedenschennis dreigt. Men
denke slechts aan de energieke wijze, waaroo
de verkeers-maniakken van de gemeentelijke
diensten worden aangevallen, zoodra zij de
oude grachten willen verwoesten; men denke
aan het Rokin-probleem, het Vijzelgracht-
probleem. Ja, er is zelfs een Reguliersgracht-
probleem aan de orde geweest, maar dat is
gelukkig sinds lang van de baan. Men zegt
wel, dat blaffende honden niet bijten, maar
het is toch maar beter de gemeentelijke blaf-
fers zoo spoedig mogelijk te muilkorven.
De brand van het „Paleis" heeft begrijpe-
lijkerwijs ook heel wat pennen in de weer ge
bracht, die voor het stedenschoon ijveren. Wij
hebben in een vorigen brief vooral de aan
dacht gevestigd op den schouwburg-nood," die
tengevolge van den brand meer dan ooit
wordt gevoeld, en op de plannen betreffende
schouwburgbouw, die aan de orde van den
dag zijn: de Koopman-schouwburg, de
Royaards-schouwburg, enz. Intusschen is nu
ook de heer Bouwmeester, Louis Jr., de be-
roemde Revue-koning, met een plan op de
proppen gekomen. Terwijl hij alle naaisters en
decoratie-schilders van Berlijn, Dresden en
Parijs aan het werk heeft gezet om hem zoo
spoedig mogelijk de costuums er. requisiten
voor zijn pakkende revue „Wonder boven
wonder" te leveren, opdat dit „spectacle"
voortgang hebben kan, wil hij ergens in de
hoofdstad een nieuwen schouwburg uit den
grond stampen, een revue-paleis, dat plaais
zal bieden aan 200 bezoekers. Over de bouw-
kosten maakt hij zich niet bezorgd. Hij meent,
dat het geld gemakkelijk gevonden kan wor
den. Ja, toen het Museum-theater nog onder-
werp van debat uitmaakte, heette het, dat
groote schouwburgzalen uit den tijd waren en
dat alleen „intiem" tooneel aan de eischen
van modernen smaak zou kunnen beantwoor-
den, en mede daarom kreeg de heer Bunge
nul op zijn rekst. Edoch, sindsdien komen en
de heer Koopman en de heer Bouwmeester
met even groote plannen voor den dag.
Klaarblijkelijk wordt aan een groote zaal dus
toch nog eenige behoefte gevoeld. Het argu
ment van de tegenstanders is ook te gek. Wij
zouden niet graag willen, dat Amsterdam
boven zijn stand ging leven, maar met niet
veel meer dan een modernen schouwburg voor
nog geen 1000 bezoekers slaat de hoofdstad
des lands toch wel een heel armelijk figuur.
Het mag dan waar zijn, dat het tooneef niet
met onzen volksaard strookt, de belangstel
ling voor velerlei uitingen van kunst is sinds
de laatste veertig jaar te zeer opgeleefd, dan
dat men het karkas van den Parkschouwburg
als afschrikwekkend voorbeeld in herinnering
mag brengen.
Doch wij willen niet opnieuw over dit bran-
dende vraagstuk spreken, dat sinds den brand
van het „Paleis" feller brandt dan ooit. Een
andere vraag dringt zich op: wat zal met het
Frederiksplein gebeuren? Hoe zal men dit
stedebouwkundige vraagstuk oplossen? Wie
een plattegrond van de hoofdstad bekijkt,
ziet, dat Sarphati zijn monumentale schep-
ping als een zwaar blok tusschen Wetering-
schans en Sarphatistraat heeft geplaatst. bit
had een groot voordeel. Van drie zijden had
men een fraai en vrij uitzicht op het Paleis,
Den voorgevel zag men uit de Utrechtsche
straat, de beide zij-vleugels van de beide ge-
noemde boulevards. Doch sinds Saiphati voor
de schoonheid der stad ijverde is er veel ver-
anderd. In zijn tijd stond het Paleis aan den
zelf kant van de stad en stelde het verkeer geen
zware eischen. De gemoedelijke paardenlram
sukkelde door de straten, de elegante rijtui
gen van de upper-ten voltooiden met de ..aap-
jes" het rijverkeer en er bestonden geen rijwie
len, om van automobielen niet eens ie spre
ken.
ik je, zooals je het zelf zegt, als mijn
vrouw zal beschouwen".
Zij herinnerde rich wat die vrouw uit
Penance gezegd had, hoe zij droomde van
den echtgenoot, op wieps terugkeer zii al die
jaren gewacht had. Zij dacht aan die" vrouw
enhuiverde.
In huis zat John Eva een telegram ont-
cijferen. De sleutel tot dat schrift was te vm-
den in een boek, dat open voor hem lag. Met
behulp van dat boek vertaalde hij de bood-
schap woord voor woord. Dat scheen hij niet
zoo gemakkelijk te vinden: eea- of twee woor
den schenen hem onverklaarbaar. Zelfs toen
hij ze ontcijferd had scheen hij toch niet vol
komen zeker te zijn of zijn vertaling wel juist
was. Misschien was de oorzaak hiervan, dat
de beteekenis hem zoozeer verbaasde, dat hij
het niet gelooven kon. Eindelijk had hij alles,
wat hij er van begrepen had, op een papier-
tje geschreven.
„Aan John Eva, Monniksland, Engeland.
„De markies van Polhurston vermoordde
Percival Talbot in den nacht van de aard-
beving, dat is de verklaring van hetgeen ge
tracht uit te maken. Wie de man kan ik ra-
den. Geen wonder dat ge een harde noot hebt
om te kraken; zulk een man is hij. Maar ik
ben zijn man. Ik zal je weldra van hem af-
helpen wanneer ik bij je kon- en ik kom regel-
recnt naar je toe.
Ben TarreH".
rat telegram was afgaaoudsn uit Messfn
(Word;