Alkmaarsctie tyrant. De Plaatsvervanger Brieven uit de hooidstad Tooneel en publiek HIUILLETON. groote massa, tot het geheele volk. Deze grootsche factor in de kunst van het drama, haar universaliteit, brengt echter tegelijkertijd voor haar juisce waardeering groote moeilijkheden mee, immers hoe uitgebreider de kring is, die door een speciale kunst wordt aange- trokken, des te bezwaarlijker wordt het in die kring algemeene waardeering te vinden. Daarbij komt nog iets anders. De too- neelkunst is niet slechts de meest uni- verseele, ze is tegelijkertijd de meest ge- compliceerde: Er is geen tooneel voor- stelling mogelijk zonder de samenwer- king van een aantal onderling verschil- lende kunstenaars. Om maar bij de drie voornaamste te blijven, in elk geval be- hoeven we de schrijver, die de stof le- vert, de speler die deze stof tot leven brengt en de spelleider, wiens taak het is het tooneelwoord en het tooneelbeeld tot een harmonisch geheel te maken. Als direct gevolg van deze gecompli- ceerdheid zijn onder het publiek ver- schillende groepen te onderscheiden: Wordt de eeno toeschouwer het meest geboeid door het tooneelbeeld, de andere is het weer meer te doen om het spel, en e^.r derde komt eigenlijk in hoofdzaak om het woord om de gedachte. En on der deze laatsten zijn er weer die uitslui- tend komen om tc worden vermaakt, die na een copieus diner zich niet meer wil- len (of wanneer dat diner besproeid is met de noodige opwekkende, maar niet steeds verhelderende, alcoholica) zich niet meer k u n n e n inspannen, en alleen maar wenschen te gaan naar die stukken waarbij volgens de annonce „het publiek lacht, giert, bruit". Anderen willen liever griezelen, „drie bedrijven lang onafgebroken sensatie" trekt hun meer aan; weer anderen willen alleen stukken zien met een moraal, stukken „waarvan je iets meeneemt". Toen het Alkmaarsch Comite voor Tooneeluitvoeringen werd opgericht wa- ren de initiatiefnemers zich ten voile bewust van de moeilijkheid, of liever de onmogelijkheid, het ieder naar den zin te maken. Behalve de in de inleiding ge- noemde bezwaren, die men steeds onder alle omstandigheden onder de oogen heeft te zien, werden de moeilijkheden nog vergroot doordat hier eigenlijk nog eerst een publiek moest worden ge- kweekt (voor vier jaar kreeg men ge- durende het winterseizoen in Alkmaar slechts bij hooge uitzondering een be- hoorlijke tooneelvoorstelling) en doordat de verhoudingen hier te lande van dien aard zijn, dat men slechts zeer zelden kan spreken van een genietbare vertol- king van een werkelijk goed stuk. Daarbij komt nog, dat we ons mogen verheugen in het bezit van een gelegen- heid, welke we bij gebrek aan een juiste- re term voor een oogenblik „schouw- burg" willen noemen, die aan de meest bescheiden moderne eischen niet beant- woordt. Het klinkt wel hard en ontmoe- digend, maar moeten we, na de „ge- hoorzaal"-mis6re van do laatste kwart- eeuw met een variant op een bekende spreuk niet tot de slotsom komen, dat „elke plaats de schouwburg krijgt, die ze verdient?" Kunnen we onze Alkmaar- sche kunsttempels eigenlijk wel anders beschouwen dan als tastbare symbolen voor de hier heerschende geest van verregaande onverschilligheid in kunst- zaken? Men houde mij deze afdwaling ten goede. Voor mij ligt een opgave van de ge- zelschappen, die wij hier gedurende de laatste vier jaren hebben laten optreden. Dat zijn vrijwel alle Nederlandsche troe- pen van eenige beteekenis. De opge- voerde werken zijn van de meest uiteen- loopende aard geweest. Ik vind hier het Nederlandsch klassieke blijspel (Krelis Louwen), het Fransche costuumspel (Een huwelijk onder Lodewijk XV), het moderne Fransche blijspel (Als ik wil- dehet Scandinavische symbolische drama (Strindberg's Paschen), Engel- sche en Amerikaansche kluchten (Hij, Zij en de Pekingees, De Kleeren maken de Vrouw), het moderne melodrama (Het Chineesche Landhuis), sensatie- spelen (De Wrekende God, Het Politie- raadsel), verder gaven we Pirandello (De Consequentie van Fatsoen), Henri Gheon (Genesius), Max Halbe (De Stroom), Timmermans (Leontientje), Heijermans (Eva Bonheur) enz. Daarbij traden buiten abonnement nog voor on ze leden op de Marionetten van Paul Brann en werden onder onze auspicien en met belangrijke concessies voor onze abonne's nog meerdere zeer goede voor- stellingen gegeven, waarvan ik alleen wil noemen het 5-jarig jubileum van Esther de Boervan Rijk en de uitstekende ver- tolking van Barrie s „Medailles van de oude vrouw" door het Van der Veer- Ensemble. In al deze stukken heeft men gelegenheid gehad de allerbeste Neder landsche tooneelkunstenaars meerdere malen te Alkmaar te zien. Het is niet alles „eerste klas" geweest. Hoe zou dat ook kunnen! We wezen reeds op eenige van de moeilijkheden, waarmee we hier te kampen hebben. In onze weifelende, zoekende overgangstijd wordt bovendien haast geen groot too- neel geschapen; het is overal hoogstens een tasten, experimenteeren, geen heftig, bezield en bezielend scheppen zooals dat in tijden van sterk, doelbewust leven is geweest. Het drama, dat nog het meest onze eigen tijd reflecteert en daarom als cultuurfactor waarde heeft, is dat van de dialektiek, van de psychologische analyse, het intellectueele „praat"-stuk, dat ons verstandelijk mag intresseeren, maar ons de emotie onthoudt, die onaf- scheidbaar aan het waarachtig groote kunstwerk is verbonden. Toch geloof ik, dat wij met een zekere voldoening op het bereikte resultaat te- rug mogen zien en ik meen tevens (de zoo goed als geheel gevulde Harmonie- zaal bewijst dit overigens), dat ons werk hier ook wel waardeering vindt, we er in geslaagd zijn, binnen zekere grenzen, die door fatsoen en goeden smaak worden gesteld, stukken te brengen, die door een elk kunnen worden genoten en we ons niet hebben laten verleiden aan de een- zijdige verlangens van bepaalde krin- getjes toe te geven. Eenige malen echter hebben we in den loop van het afgeloo- pen jaar kritiek moeten hooren, dikwijls anoniem en tegelijkertijd zoo scherp en meedoogenloos, dat ik aanleiding heb ge- vonden hierover eenigszins uitvoerig te schrijven. Zij wier kritiek het feist is geweest, zijn de z.g. „intellectueelen". Op zichzelf is mij dit woord niet erg sympathiek: het meent maar al te vaak aan een titel of wat aangeleerde kennis een zekere superioristeit te mogen ontleenen tegen- over hen, die misschien niet zoo „ge- leerd" zijn, maar in ware intelligentie verr. hun meerderen blijken. Deze (ik geef toe meest quasi-intellectueelen) zijn het, die ons verwijten, dat we niet genoeg aandacht schenken aan het intellect- drama, het drama, dat volgens hen het eenige is, dat de moeite waard is ge- speela te worden. Zij zijn het, die aan het tooneel van de laatste dertig jaar on- toerekenbare schade hebben toegebracht door de groote massa (de misschien niet intellectueele, maar daarom niet on-in- telligente massa) van het tooneel te ver- vreemden en van de schouwburg hebben willen maken een podium tot het behan- delen van allerlei sociologische, psycho logische en ik weet niet welke andere -ogische vraagstukken, zonder rekening te houden met de eischen, die het tooneel nu eenmaal stelt, waardoor de groote ontroering, die de kern van alle werke- lijke kunst moet zijn, gaandeweg is uit- geschakeld, de deur is geopend voor al lerlei gewichtig-doend dillettantisme en de waarlijk talentvolle tooneelkunste naars plaats hebben moeten maken voor heele scharen pretentieuze middelma- tigheden. Het is zich trouwens al aardig aan het overleven, dat intellectueele overwicht op tooneelgebied; het begint te voelen, dat louter intellect ten slotte eerder een gevaar dan een steun voor het drama is, het schijnt zelf genoeg te krijgen van haar pure verstandsproduc- ten. Is het b.v. niet merkwaardig, dat juist van intellectueele zijde den laatsten tijd zoo'n bizondere belangstelling aan den dag wordt gelegd voor de kunst van de Fratellini's, van een „Groc", en (om in ons land te blijven) een Buziau; clowns dus aan wier kunst alle intellec- tualiteit vreemd is? Is het niet teeke- nend dat wekenlang het ..intellectueele" Amsterdam in drommen is opgegaan naar Bouber's „Zeemansvrouwen", een vrij goedkoop, dikwijls grof-sentimenteel stuk werk, gemaakt naar het overbeken- de recept van „een lach en een traan",' per saldo heelemaal niet iets om het ko- lommenlange enthousiasme in de groote bladen te wettigen? Maar men zag ten slotte eindelijk weer eens iets, dat men den laatsten tijd in onze schouwburgen haast niet meer vond, men zag er weer No. 105 1929 Hgntterd een en dertigste Jaargang. Zaterdag 5 Mei. POLITIEMAATREGELEN TIJDENS DE MOTORWEDSTRIJDEN OP 5 MEI 1929. Op Zondag 5 Mei wordt zoowel bij den janvang als bij afloop het rijverkeer in een richting geleid en we! door de Niauwpoortslaan in de richting Heiloo en langs den Kennemerstraatweg in de richting Alkmaar. Vanaf 11 uur des voormiddags zijn de Nieuwpoortssteeg en Langelaan aan de straatwegzijde voor het rijverkeer ge- sloten. Alle voertuigenverkeer gaat over de Nieuwpoortslaaningang Vierstaten. Voor het Sportpark zijn drie ingangen; gerekend vanaf den Hout zijn de eerste en de tweede ingang bestemd voor het loopend publiek, terwijl de derde ingang bestemd is voor auto's, andere voertui- gen, motorrijwielen en fietsen, welke op het terrein worden gestald. Het tarief van stalling op het terrein is: auto's 50, motorrijwielen 25 cent. Op de Zandersloot, waar een ingang is voor het loopende publiek, worden geen rijwielen toegelaten en mogen aldaar ook niet aan de hand worden vervoerd. Op het middenterrein wordt niemand toegelaten, die niet voorzien is van een daarvoor geldige kaart, welke strikt persoonlijk is. Voertuigen mogen niet langer dan noodig is voor het in- en uitlaten van passagiers zich in de Nieuwpoortslaan ophouden. Voor stationneerende rijtuigen en auto's is gelegenheid bij den Heilooer- dijk. Vruchten- en ijswagens enz. worden bij de Vierstaten niet toegelaten. Voetgangers die zich naar en van het terrein begeven worden verzocht den rechterkant van den weg te houden. Het einde der motorraces wordt door belluiden bekend gemaakt. Na afloop kan het publiek door alle uitgangen, welke op het sportterrein aanwezig zijn, vertrekken. Bij het uitgaan moeten de voertuigen en rijwielen, ook die op particulier ter rein gestald zijn, wachten, tot het loo pend publiek vertrokken is en het rijver keer uitsluitend in 6dn richting via Nieuwpoortslaan naar den Kennemer straatweg. Alle rijverkeer, dat zich daarna naar de stad begeeft, wordt geleid via Hei- looSrdijk-van Hontenkade-Steijnstraat- Emmastraat. Publiek hetwelk zich op het terrein bevindt en na afloop met auto's of ande re voertuigen wenscht te vertrekken, moet ann den der den ingang instappen. Voor den derden ingang zal voor in- zittenden van motorrijtuigen gelegen heid zijn zich van kaarten te voorzien, zonder het motorrijtuig te behoeven ver- laten. Geen kunst, waarvan de verhouding tot het publiek zoo merkwaardig is als die van het tooneel. Zeker, er wordt op het gebied van muziek-, dicht-, schilder- en beeldhouwkunst heel wat gebeun- haasd, maar over het algemeen neemt men stilzwijgend aan, dat tot een juiste waardeering daarvan een zeker begrip, of misschien beter een zekere aanleg, hoe primitief ook, noodzakelijk is. Bij de beoordeeling van een picturaal of muzi- kaal kunstwerk hoort men immers nog vaak: „Ik heb er geen kijk op, of geen gehoor voor." En wil men dit niet erken- nen, dan spreekt men anderen na, die er wel verstand van hebben, of zich dat verbeelden. De toonkunstenaar, de schilder, de beeldhouwer, de dichter, zij vinden steeds min of meer hun eigen publiek, natuurlijk met persoonlijk3 nuances in smaak en opvatting, maar toch getrok- ken in een gelijksoortige gevoelssfeer. Bij het tooneel is dat geheel anders; het drama toch is door alle eeuwen heen de meest universeele kunst geweest; het heeft in zijn beste en meest volmaakte vorm te alien tijde gesproken tot de Door RICHARD MARSH. Vrij naar het Engelsch door C. M. G. de W. 61) ..Betty, ik smeek je, denk eens even na Wat heeft de wereld niet reeds veel moeten lijden door de nieirwsgierigheid van een vrouw. Ik hoef niet te putten uit de oude ge- schiedenis. Door het gelukkigste toeval en zonder het in't minst te verdienen heb je een ideaal echtgenoot gekregen. Als je broeder stel ik het diepste belang in je geluk en voorspoed. Ik verzeker je, dat je lot niet aan veiliger handen kon zijn toevertrouwd. Later kan ik misschien op je vragen antwoorden, als je dan nog iets te vragen hebt; misschien! dat beloof ik je echter nog niet vast. Maar nu niet!" Hij riep door het hek: „Talbot, mag ik je verzoeken je vrouw binnen te laten? Ik moet weg en zij wil mij niet laten gaan Ik heb je verteld van hoeveel belang het is; het kan geen uitstel velen. Betty, als je niet vrijwilhg wilt gaan, dan moet ik je man vAr zoeken je binnen te halen". De onstuimige edelman maakte rich met •enig gewe'd van den greep van zijn zuster loe en vloog letterlijk den weg op en riep h ar over zijn schouder toe: „7al ik je groe- tm overbrengen aan Helena? Wat moet ik noemen; dat je graag hebt als een huwelijks- •idsnstje?" Toen zij met haar man naar huis wandel- de, was zij ontzettend stijf tegen haar echt genoot. Hij begon telkens een praatje te ma ken. „Heb je prettig gewandeld?" Zonder op die vraag te letten maakte zij een eenigszins verrassende opmerking. „Ik wou, dat je niet zoo overtuigd was, dat ik een idioot ben". Hij glimlachte, misschien in de hoop de spanning te verminderen. „Integendeel, ik ben overtuigd dat je een zeer verstandige vrouw bent". Zij was volstrekt niet bevredigd door dit compliment, integendeel, nu was ze niet al leen koel, maar woedend. „Denk je mij met zulke praatjes plerier te doen? Wat moet je een rare meening hebben van mijn verstand. Je gedrag tegenover Pol- hurston bewijst, dat je er nog minder van verwacht dan ik mij verbeeldde; het is im mers duidelijk dat je hem een verklaring gegeven hebt, die je mij niet verkiest te geven Dat blijkt uit zijn gedrag. Ik ken hem, weet je. Maar, de betrekking in aanmerking ge- nomen, waarin wij tot elkander staan, had ik gedacht dat je aan je vrouw een verklaring kon hebben gegeven, te meer daar zij er herhaaldelijk om gevraagd heeft, liever dan aan haar broer". „Ik heb geen enkele verklaring aan je broer gegeven". „Je moet toch iets tegen hem gezegd heb ben, dat hem vo'doening gaf, anders zou hij niet zijn heengegaan zooals hij deed: reel meer berrodifd ik". „Meen je, dat je met hem had moeten meegaan?" ,.Dat vraag ik mijzelf ook af". Zij werd nog steeds stijver tegenover hem en sfak haar neusje hooger de lucht in. Indien haar woorden hem pijn deden, hii liet het niet blijken. „Als je zeker weet, of zelfs wanneer je denkt het bijna zeker te weten, dan heb je maar een woord te spreken en de poort staat wijd voor je open". „Ik weet wel, dat je maar al te blij zoudt wezen van mij af te zijn". „Je weet heel goed, dat dit niet waar is". „Ik geloof, dat je me als een speelpop be- schouwt". „Dat geloof je niet". „Ik zeg van wel en het is zoo". Zij stampte met haar voet op den grond, heftiger dan noodig geweest zou zijn om een schrede voor- waarts te doen. „Als dat niet zoo is, dan zou je mij niet als een speelpop behandelen. Ik wil vertrouwen in je hebben, maar dat laat je niet toe". „A1 weder vergis je je. Ik verzeker je, ik geef je volkomen permissie". Zij keek hem aan alsof zij hem met dien blik een slag in het aangezicht wou geven. Zij beschouwde zijn antwoord niet als een woordje dat haar woede moest temperen. In tegendeel, zij werd woedend. „Ik kom tot de conclusie, dat je onaange- namer dingen kunt zsggen dan ik ooit van iemand gehoord teb". „Dat is zeker een treurige conclajn'e na zaft eta kert hawalijkalrvsw. Hat het •part eens „spelen" en goed spelen. Annie Ver- hulst werd een soort openbaring na de oer-vervelende, dilettanterige raaune- quir.achtige juffers, die (voor zoover ze verstaanbaar waren), niet veel anders deden dan met 'n pruimemondje, en een beschMd accent hun rollen opdreunen. We zullen zeker aan het drijven van die intellect-fanatici niet toegeven. Vin den ze bij ons niet wat ze wenschen, het staat hun vrij te bedanken. In afwach- ting van 't „nieuwe" drama, het drama van een nieuwen tijd, waarin weer acteur en schrijver tezamen een krach- tige, bewust levende volksziel zullen vertolken (tegen dien tijd zullen trou wens onze kindskinderen onze taak wel hebben overgenomen!), zullen we trach- ten onze leden met alle eenigszins behoor lijke uitingen van de Nederlandsche too- neelspeelkunst te doen kennis maken, d.w.z., we zullen niet schromen naast werken van dieper gehalte, die van het oude repertoire niet uitgezonderd (kan men, evenals men een mooi boek gaarne herleest, ook een goed stuk niet meer dan eens genieten?), de goed gespeelde amusementskunst, ja zelfs de klucht te brengen. Wat was b.v. de „Pekingees" door het dol-vermakelijke, maar tegelij kertijd bizonder knappe en ingehouden spel van De Bree niet een verheugenis! De gedachte" moge hier ontbroken heb ben, het heeft geboeid, het heeft, terwijl het ons vermaakte, ons even aan onszelf onttrokken, het heeft iets gebracht, dat (ik aarzel niet het neer te schrijven) al leen bereikt kan worden door datgene wat werkelijke kunst benadert, al is die dan ook simpel en ongecompliceerd. In zijn pretentie-looze eenvoud is het mij als tooneelwerk ten slotte liever dan zoo- vele andere moderne praatstukken, die in eindelooze gesprekken allerlei, inder- daad vaak zeer belangwekkende proble- men behandelen, maar waaraan overi gens alle dramatische spanning ont- breekt; een gebiedenden eisch voor elk tooneelstuk, dat die naam verdient. Het kan niet genoeg gezegd worden: Het tooneel is nog iets anders dan een po dium in een college- of vergaderzaal. Op gevaar af voor zeer „on-intellectueel" te worden gehouden, wil ik dan wel roncluit verklaren, dat ik An een „Pe- kingees" en .een „Wrekende God" verre verkies boven een Shaw-vertooning, zoo als ik ze voor kort hier in dc buurt zag en die mij nu al eenige malen triomfan- telijk van „intellectueele' zijde als lich- tend voorbeeld is gesteld tegenover wat wij hier in Alkmaar brengen; een ver- tooning, die door onvoldoende bezetting alle stijl miste en die, wat nog veel er- ger is, door de meest ruwe coupures als droog zand aan elkaar hing; zelfs de passage, waaraan het stuk zijn naam ontleent, was weggelaten, zeer waar- s-hijnlijk om het gezelschap in staat te stellen het stuk tusschen kwart over acht en kwart voor elf af te jakkeren. Men zie hierin geenszins een afbreken van het streven van anderen; ditzelfde had ook ons kunnen gebeuren, en is ons meer dan eens overkomen. Wij weten zelf veel te goed, dat men vaak tegen over dergelijke ongelukken machteloos staat; maar aan den anderen kant mag het zeker geen aanleiding zijn zich over ons werk te Alkmaar minder waardee- rend uit te laten en zich daartegenover met een zekeren trots (die ditmaal we! heel weinig gemotiveerd is) te beroepen op een dergelijke vertooning, alleen om- dat die was van een stuk van een „in- tellectueel" schrijver. J. B. VAN AMERONGEN. XXXV. Uiierlijk en in/terlifk schoon. Roovertje-spelen in een behaag- zieke stad. Alweer een schouw- burg-op-papier. Plein-vrees en de bebouwing van het Paleis-terrein. De „miss"-stedemaagd en een ge- broken spiegeltje. Amsterdam is ten zeerste bezorgd voor de schoonheid van haar uiterlijk. Natuurlijk ook voor de innerlijke schoonheid: het brave ge drag der burgerij, vrede en moreele orae; maar dat merkt men op straat zoo niet, d.w z. men merkt het alleen als zoo nu en dan aan die moreele orde iets blijkt te ontbreken, als eenige heeren „Chicago-tje" gaan spelen en met maskers vermomd en met revolvers bewa- pend een eerzaam koopman in koek overval- len en berooven of er met een post-auto van- door gaan. Natuurlijk zijn deze Amsterdam- mij erg". „0 neen, spijten doet het je volstrekt niet, je geeft niets om hetgeen ik zeg en nog min der om hetgeen ik denk". „Er is niets waar ik meer om geef". „Als dat waai was, dan zou je mij niet zoo behandelen. Wat heb je tegen Polhurston ezegd en wat heeft hij tegen jou gezegd? Ik ad verwacht, dat hij je zou aanvliegen. Ik heb hem dingen over je hooren zeggen, die mij een koude rilling gaven, en het was net het tegenovergestelde: je schijnt beste maat- jes met hem te zijn en hij spreekt over je als over een vriend". „Dat is jou toch stellig niet onaange- naam?" „Het is alles goed en wel, maar ik ik wou weten wat je gezegd of gedaan hebt om hem te kalmeeren. Je hebt wonderen gedaan en als je vrouw als ik tenminste je vrouw ben „Ja, je bent mijn vrouw. Ik ben bereid dat feit te hernalen zoo vaak je maar verkiest, omdat het mij plezier doet. Telkens als ik zeg: .,Je bent mijn vrouw, dan voel ik mij gelukkig". „Dus als ik je vrouw ben, waarom behan- die! je mij dan niet als je vrouw?" Betty! Ik mag je immers Betty noemen?" „Wees dan toch zoo flauw niet! Je kunt niet volhouden mij voortdurend mevrouw Talbot te noemen, indien dat mijn naam is". „Droom je wel een#?" la natuurlijk". „!k heb den hiatal on fijd telfcti* derflelfUen drwm gttmd k eaaooi •▼or dag wawrop sche roovers maar kinderen, vergeleken bij hun Amerikaansche broeders. Met vijf man hebben zij den verbouwereerden koopman in koek slechts acht honderd gulden ontfutseld, dat is per hoofd nog geen twee honderd gul den. Wel een bedrag om er een paar jaar ge- vangenisstraf voor over te hebben! Een en kele Amerikaan zou met vijfduizend gulden nog geen genoegen nemen. Neen, dan heeft de dief van de post-auto het indertijd handi- ger aangelegd. Hij heeft heel alleen de dikke geldtrommel mee naar huis genomen en nog een gratis ritje gehad. Ofschoon ook deze on- derneming een twijfelachtig voordeel opleve- ren zal, want boontje komt in ons land in den regel om zijn loontje en vroeg of laat vindt de recherche altijd de onbezonnen gegadig- den voor het gevang. Het zou ons niet ver- wonderen als de vijf gemaskerden reeds ont- maskerd zijn, voor deze brief mijn lezers on der oogen komt. Doch wij willen het hebben over het uiter lijk schoon van de hoofdstad, dat op allerlei wijzen wordt bevorderd. Wij hebben 'een schoonheidscommissie, die weliswaar zeer be- perkte bevoegdheid heeft, maar toch nu en dan tegen wansmaak te keer kan gaan; wij hebben tal van publicisten, die voortdurend waakzaam zijn om de alarm-klok te luiden, zoodra eenige stedenschennis dreigt. Men denke slechts aan de energieke wijze, waaroo de verkeers-maniakken van de gemeentelijke diensten worden aangevallen, zoodra zij de oude grachten willen verwoesten; men denke aan het Rokin-probleem, het Vijzelgracht- probleem. Ja, er is zelfs een Reguliersgracht- probleem aan de orde geweest, maar dat is gelukkig sinds lang van de baan. Men zegt wel, dat blaffende honden niet bijten, maar het is toch maar beter de gemeentelijke blaf- fers zoo spoedig mogelijk te muilkorven. De brand van het „Paleis" heeft begrijpe- lijkerwijs ook heel wat pennen in de weer ge bracht, die voor het stedenschoon ijveren. Wij hebben in een vorigen brief vooral de aan dacht gevestigd op den schouwburg-nood," die tengevolge van den brand meer dan ooit wordt gevoeld, en op de plannen betreffende schouwburgbouw, die aan de orde van den dag zijn: de Koopman-schouwburg, de Royaards-schouwburg, enz. Intusschen is nu ook de heer Bouwmeester, Louis Jr., de be- roemde Revue-koning, met een plan op de proppen gekomen. Terwijl hij alle naaisters en decoratie-schilders van Berlijn, Dresden en Parijs aan het werk heeft gezet om hem zoo spoedig mogelijk de costuums er. requisiten voor zijn pakkende revue „Wonder boven wonder" te leveren, opdat dit „spectacle" voortgang hebben kan, wil hij ergens in de hoofdstad een nieuwen schouwburg uit den grond stampen, een revue-paleis, dat plaais zal bieden aan 200 bezoekers. Over de bouw- kosten maakt hij zich niet bezorgd. Hij meent, dat het geld gemakkelijk gevonden kan wor den. Ja, toen het Museum-theater nog onder- werp van debat uitmaakte, heette het, dat groote schouwburgzalen uit den tijd waren en dat alleen „intiem" tooneel aan de eischen van modernen smaak zou kunnen beantwoor- den, en mede daarom kreeg de heer Bunge nul op zijn rekst. Edoch, sindsdien komen en de heer Koopman en de heer Bouwmeester met even groote plannen voor den dag. Klaarblijkelijk wordt aan een groote zaal dus toch nog eenige behoefte gevoeld. Het argu ment van de tegenstanders is ook te gek. Wij zouden niet graag willen, dat Amsterdam boven zijn stand ging leven, maar met niet veel meer dan een modernen schouwburg voor nog geen 1000 bezoekers slaat de hoofdstad des lands toch wel een heel armelijk figuur. Het mag dan waar zijn, dat het tooneef niet met onzen volksaard strookt, de belangstel ling voor velerlei uitingen van kunst is sinds de laatste veertig jaar te zeer opgeleefd, dan dat men het karkas van den Parkschouwburg als afschrikwekkend voorbeeld in herinnering mag brengen. Doch wij willen niet opnieuw over dit bran- dende vraagstuk spreken, dat sinds den brand van het „Paleis" feller brandt dan ooit. Een andere vraag dringt zich op: wat zal met het Frederiksplein gebeuren? Hoe zal men dit stedebouwkundige vraagstuk oplossen? Wie een plattegrond van de hoofdstad bekijkt, ziet, dat Sarphati zijn monumentale schep- ping als een zwaar blok tusschen Wetering- schans en Sarphatistraat heeft geplaatst. bit had een groot voordeel. Van drie zijden had men een fraai en vrij uitzicht op het Paleis, Den voorgevel zag men uit de Utrechtsche straat, de beide zij-vleugels van de beide ge- noemde boulevards. Doch sinds Saiphati voor de schoonheid der stad ijverde is er veel ver- anderd. In zijn tijd stond het Paleis aan den zelf kant van de stad en stelde het verkeer geen zware eischen. De gemoedelijke paardenlram sukkelde door de straten, de elegante rijtui gen van de upper-ten voltooiden met de ..aap- jes" het rijverkeer en er bestonden geen rijwie len, om van automobielen niet eens ie spre ken. ik je, zooals je het zelf zegt, als mijn vrouw zal beschouwen". Zij herinnerde rich wat die vrouw uit Penance gezegd had, hoe zij droomde van den echtgenoot, op wieps terugkeer zii al die jaren gewacht had. Zij dacht aan die" vrouw enhuiverde. In huis zat John Eva een telegram ont- cijferen. De sleutel tot dat schrift was te vm- den in een boek, dat open voor hem lag. Met behulp van dat boek vertaalde hij de bood- schap woord voor woord. Dat scheen hij niet zoo gemakkelijk te vinden: eea- of twee woor den schenen hem onverklaarbaar. Zelfs toen hij ze ontcijferd had scheen hij toch niet vol komen zeker te zijn of zijn vertaling wel juist was. Misschien was de oorzaak hiervan, dat de beteekenis hem zoozeer verbaasde, dat hij het niet gelooven kon. Eindelijk had hij alles, wat hij er van begrepen had, op een papier- tje geschreven. „Aan John Eva, Monniksland, Engeland. „De markies van Polhurston vermoordde Percival Talbot in den nacht van de aard- beving, dat is de verklaring van hetgeen ge tracht uit te maken. Wie de man kan ik ra- den. Geen wonder dat ge een harde noot hebt om te kraken; zulk een man is hij. Maar ik ben zijn man. Ik zal je weldra van hem af- helpen wanneer ik bij je kon- en ik kom regel- recnt naar je toe. Ben TarreH". rat telegram was afgaaoudsn uit Messfn (Word;

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1929 | | pagina 5