ALKMAARSCHE COURANT
Honderd een en dertigste Jaargang.
No. 113. l929,
WOENSDAG 15 WIEI.
B. en W. schrijven in bijlage No. 50 aan den Raad:
Organisatie Stads-Ziekenhuls.
Nu het tijdstip nadert, waarop het stadsziekenhuis naar het
nieuwe gebouw aan de Wilhelminalaan zal kunnen worden
overgebracht, zullen eenige aangelegenheden moeten warden
eeregeld, die met het beheer en de organisatie van het zieken
huis verband houden. Hieronder hebben wij puntsgewijze aange-
ceven, welke onderwerpen de aandacht vragen en welke oplos-
sing wij U met betrekking tot elk punt in overweging zouden
willen geven. In zoover voorlichting gewenscht was van het
college van Regenten, hebben wij met dat college oveileg ge-
pleegd.
I. Rechtsvorm.
i Het is Uwe Vergadering bekend, dat bij de voorbereiding van
den ziekenhuisbouw voor en na de vraag is opgeworpen, b.v. in
het eerste rapport der z.g. Ziekenhuiscommissie d.d. 1~ Februari
1925 bijl. 18, biz. 8, of het nieuwe ziekenhuis rechtstreeks door
de gemeente moet worden geexploiteerd dan wel of de bestaande
instelling met de exploitatie moet belast blijven. De ziekenhuis
commissie. was, op grond van de overweging, dat alleen bij een
exploitatie van het ziekenhuis als een bedrijf een zuiver econo-
mische opzet mogelijk was, van oordeel, dat de instelling, aan
welke het tegenwoordige stadsziekenhuis toebehoort, moet wor
den opgeheven. Wij hebben ons aanvankelijk met die gedachte
[vereenigd en hebben o.a. bij het voeren der onderhandelingen
'"met de omliggende gemeenten over toekenning van een bijdrage
,in de exploitatiekosten ons op het standpunt gesteld, dat het zie
kenhuis in rechtstreeksch beheer door de gemeente zou worden
geexploiteerd. Nadere bestudeering en overweging van deze
aangelegenheid hebben ons intusschen tot de slotsom gebracht,
f'dat de boven weergegeven gedachtengang niet noodzakelijk de
opheffing der instelling tengevolge behoeft te hebben en dat er
anderzijds motieven gelden, die handhaving van den tegenwoor-
digen rechtsvorm zelfs raadzaam maken.
Wij stellen op den voorgrond, dat wij er aan hechten ook in
de toekomst het ziekenhuisbeheer over te laten aan een insti-
tuut, dat, beheerd door een bestuur dat door den Raad wordt
aangewezen, een zekere zelfstandigheid bezit. De exploitatie
van een ziekenhuis vereischt een zekere vrijheid van handelen.
Allerlei bemoeiingen, die verband houden met het eigenaardig
karakter van een dergelijke inrichting, kunnen het best worden
toevertrouwd aan een orgaan, dat zich uitsluitend aan de be-
hartiging der ziekenhuisbelangen wijdt en daardoor over een
rijke ervaring beschikt. Aanraking met andere takken van ge-
meentedienst heeft het ziekenhuis weinig of niet. De inrichting
van den dienst is op geheel andere leest geschoeid. Zonder nu
te willen beweren, dat, wanneer de zelfstandige instelling niet
reeds bestond, de gemeente haar voor dit doel in het leven zou
moeten roepen, meenen wij toch de gedachte die aan deze orga
nisatie uitsluitend of mede ten grondslag ligt en die sedert
eeuwen het ziekenhuis als een afzonderlijk beheerd instituut
deed voortbestaan, ook thans nog als juist te moeten erkennen.
Naar ons voorkomt, leent zich deze organisatie-vorm in het bij-
zonder voor de regeling van alles wat op het ziekenhuisbeheer
betrekking heeft. Daarbij komt, dat de wet aan deze instellin-
gen, die rechtspersoonlijkheid bezitten, bijzondere bescherming
verleent en opheffing slechts in bijzondere omstandigheden on-
der goedkeuring van Gedeputeerde Staten mogelijk is. Handha
ving der instelling behoeft niet uit te sluiten, dat er een econo-
mische exploitatie wordt gevoerd. Ook de Ziekenhuiscommissie
stelde zich niet op het standpunt, dat baten en lasten tegen
elkaar zouden opwegen: jaarlijks zal ook naar den opzet der
Commissie een subsidie uit de openbare kas aan de instelling
ten goede moeten komen. Financieel onafhankelijk zal de instel
ling wel nooit worden, wat derhalve beteekent, dat er altijd een
categorie patienten zal blijven, die tegen een economisch gespro-
ken te laag tarief worden verpleegd.
II. Samenstelling bestuur.
Intusschen, op een punt hebben de omstandigheden een wijzi
ging noodig gemaakt. Het aantal regenten zal moeten worden
uitgebreid in verband met de voorwaarde, welke de subsi-
dieerende gemeenten aan haar toezegging van financieelen
steun hebben verbonden. De Raden dier gemeenten (Barsinger-
horn, Broek op Langendijk, Callantsoog, Egmond aan Zee,
Graft, Heiloo, Hensbroek, Koedijk, St. Maarten, Nieuwe Niedorp,
Noord-Scharwoude, Oterleek, Oudkarspel, Petten, de Rijp,
Schermerhorn, Schoorl, Wieringen, Wieringerwaard, Winkel,
Zuid- en Noordschermer, Zuid-Scharwoude en Zijpe) hebben
uitdrukkelijk o.a. het volgende bedongen:
„In de Commissie van Advies over de exploitatie eg het be-
„stuur van het ziekenhuis zullen twee vertegenwoordigers der
,,bijdragende buitengemeenten, door deze aan te wijzen, zitting
„hebben".
In dezen vorm zal deze voorwaarde, wanneer Uwe Vergade
ring m&t ons de voorkeur geeft aan handhaving der bestaande
instelling, niet kunnen worden nageleefd. Zij is trouwens een
terugslag op het in den tijd, waarin de subsidieaanvragen wer-
den verzonden, ook bij ons college bestaand vermoeden, dat de
nieuwe inrichting zou worden bestuurd door Burgemeester en
Wethouders, bijgestaan door een commissie van advies, in welke
commissie de andere gemeenten twee plaatsen voor zich opvor-
derden. Nu wij bij nadere overweging geen reden hebben, er toe
mede te werken dat het beheer aan de bestaande instelling ont-
trokken wordt, zal, wanneer Uwe Vergadering zich met onze
meening vereenigt, moeten worden getracht met de subsidieeren-
de gemeenten tot overeenstemming te komen omtrent een nieu
we formuleering.
Daarbij moet in aanmerking worden genomen, dat de buiten
gemeenten zich nimmer een medebesturende funetie hebben
toegedacht. Zij hebben invloed bedongen in een adviseerend
college. Reeds daarom kan het niet in de bedoeling der buiten
gemeenten liggen, eenzelfden invloed te verlangen in het Regen-
tencollege als in de indertijd verwachte adviescommissie. Daar
bij komt, dat het aantal subsidieerende gemeenten aanmerkelijk
geringer is dan men zich aanvankelijk had voorgesteld en dat
van de subsidieerende gemeenten verschillende een geringer
bedrag, sommigt zelfs oen aanmerkelijk geringer bedrag, hebben
toegezegd dan waarop was gerekend. Alkmaar zal dus een groo-
ter deel van het financieele risico moeten dragen dan men inder
tijd verwachtte. Wij meenen daarom te mogen hopen op de in-
stemming der bovengenoemde gemeenten, wanneer wij U voor-
stellen aan die gemeenten e6n plaats in het Regentencollege aan
te bieden.
Nu derhalve toch tot uitbreiding van het aantal Regenten
moet \yorden overgegaan, achten wij het raadzaam, van deze
gelegenheid gebruik te maken om een nauwer contact tot stand
te brengen tusschen het ziekenhuisbestuur en ons college. On-
danks onze voorkeur voor het behoud der zelfstandige instelling
beschouwen wij het toch wel als een gemaentebelang, dat ons
college door tusschenkomst van een zijner leden zich gersgeld
op de hoogte kan stellen van den gang van zaken.
Daarmede is dan het bezwaar dat van den teaenwoordigen
exploitatievorm een onvermijdelijk gevolg is, n.l. dat het centrale
bestuursorgaan niet uit eigen ervaring kan oordeel en over
ziekenhuisaangelegenheden, voorzoover het daarin wordt be-
trokken, opgeheven. Naar ons voorkomt, zou de Burgemeester
ambtshalve het gemeentebestuur behooren te vertegenwoordi-
gen en als voorzitter in het Regentencollege zitting behooren te
nemen, hetgeen in het reglement zou kunnen worden vast-
gelegd. Voor den eersten tijd schijnt ons ook overigens verster-
king van het college gewenscht, omdat wij het niet onwaar-
schijnlijk achten, dat de talrijke bemoeiingen, die in de eerste
jaren der nieuwe exploitatie van het Regentencollege zullen
worden gevorderd, zullen medebrengen dat sub-commissies
voor speciale onderdeelen zullen moeten worden gevormd. Of
intusschen op den duur een belangrijk grooter aantal Regenten
dan thans zal noodig blijken, zal de toekomst moeten leeren.
Vandaar, dat wij er de voorkeur aan zouden geven, in het re
glement geen streng bindende bepaling op dat punt op te nemen,
doch het aantal regenten vast te stellen op ten hoogste 9, ten-
minste 7 (het tegenwoordige aantal van 5, vermeerderd met den
Burgemeester en den vertegenwoordiger der andere gemeenten).
Naar gelang van omstandigheden zal Uwe Vergadering dan
telkens het aantal kunnen bepalen.
Nu het hier een toevoeging geldt van 4 leden aan het bestaan
de college en derhalve een overgang naar een geheel nieuwen
staat van zaken, ligt het, naar wij meenen, voor de hand, dat de
keuze der nieuwe leden voor den eersten keer geschiedt enkel op
aanbeveling van ons College, voorzoover mogelijk. De Burge
meester zou n.l., gelijk wij reeds opmerkten, ambtshalve in* het
ziekenhuisbestuur zitting nemen, terwijl voor de benoeming van
een vertegenwoordiger der andere gemeenten met de besturen
dier gemeenten overeenstemming moet zijn verkregen. De be
noeming van dezen vertegenwoordiger zal zoo spoedig mogelijk
worden voorbereid.
Voor de benoeming der beide door Uwe Vergadering aan te
wijzen Alkmaarsche Regenten hebben wij de volgende aanbeve-
lingen opgemaakt:
A. G. C. DUN.
G. GRONDSMA.
B. M. VAN DER WEIJST.
W. S. WIJNANDS.
III. Verhouding tot de subsidieerende gemeenten.
Behalve hetgeen onder II is vermeld ten aanzien van den in
vloed, dien de subsidieerende gemeenten hebben bedongen op
den gang van zaken, zijn er nog een tweetal voorwaarden ge
steld en wel:
A. dat de gemeente bij de „oprichting" zoodanige regelen stelt,
dat het ziekenhuis bij voortduring op neutralen grondslag
zal worden geexploiteerd;
B. dat ten aanzien van de opneming en verpleging van pa
tienten uit de bijdragende gemeenten dezelfde regelen zul
len gelden als voor de Alkmaarsch§ patienten, zoo b.v. ten
opzichte van volgorde van opname, verpleging en tarieven.
Ad A. Deze voorwaarde komt feitelijk overeen met de reeds
door den Raad aanvaarde voorwaarde voor de met de stichting
„Alkmaarsch Neutraal Ziekenhuis" te sluiten leeningsovereen-
komst. Het reglement der instelling zal met een daarop betrek
king hebbende bepaling kunnen worden aangevuld.
3 Ad B. Ook hieromtrent zal in het reglement een bepaling kun
nen worden opgenomen. De gelijkstelling ten opzichte van de
tarieven kan, gelijk voor de hand ligt, alleen gelden voor die ge
meenten, die het haar in 1925 gevraagde subsidie ten voile heb
ben verleend. Wij komen hierna op dit onderwerp terug.
IV. Organisatie van het ziekenhuis als verplegings-inrichting.
De organisatie van den geneeskundigen, den verplegings-, den
huishoudelijken, den administratieven en den algemeenen
dienst vraagt nog bijzondere aandacht. Wel zijn daarover be-
schouwingen opgenomen in de rapporten der ziekenhuiscom
missie dd. 12 Februari 1925 (bijlage nr. 18) en 4 Februari 1927
(bijl. nr. 14), doch het was uiteraard niet de bedoeling van die
rapporten, stelling te nemen ten opzichte van vraagstukken als
vrije huisartsen- en specialistenkeuze en bovendien kon de
commissie geen rekening houden met Uw na de verschijning
van haar laatste rapport genomen besluit van 16 Febr. 1928,
waarbij tot wijziging van het bouwplan werd besloten. Zoowel
de toevoeging van een waschinrichting als de uitbreiding met
een kinder- en een zenuwafdeeling zullen wijziging van de per-
soneelbezetting tengevolge hebben.
Het ligt dus voor de hand dat Uwe Vergadering zich in dit
opzicht niet meer gebonden behoeft te achten door het bij het
rapport van 4 Februari 1927 (bijl. 14) overgelegde en in de
Raadsvergadering van 3 Maart 1927 aanvaarde z.g. plan A.
A. GENEESKUNDIGE DIENST.
Wij stipten in de eerste plaats aan het vraagstuk der vrije
huisartsen- en specialistenkeuze. Dit vraagstuk en in het alge-
meen alles wat met den medischen dienst samenhangt, kan
worden ontleed in de volgende vraagpunten:
1. Moet aan alle huisartsen, evenals aan de specialisten vrije
toegang tot het ziekenhuis worden gegeven ter behandeling
van hun patienten?
2. Indien ja, welke gevolgen heeft dit voor de organisatie van
den medischen dienst?
3. Zal in dat geval ook aan armlastige patienten vrije keuze
van den huisarts, zoonoodig van den specialist, worden ge
geven?
4. Hoe zal, in verband met de beantwoording der bovenstaande
vragen, in de medische leiding van het ziekenhuis moeten
worden voorzien?
5. Is het noodig, aan het ziekenhuis te verbinden een inwonen-
den assistent?
Ad 1. De vereeniging van huisartsen heeft zich bij adres van
20 Februari 1928 tot Uwe Vergadering gewend met het verzoek,
de hier gestelde vraag bevestigend te beantwoorden. Regenten
hebben geadviseerd het verzoek in te willigen. Ook ons College
is van oordeel, dat aan het verzoek moet worden voldaan.
Wij zien niet voorbij, dat dit beteekent een volledig breken
met de tot dusver hier gevolgde gedragslijn. In medische krin-
gen heerscht omtrent dit punt een diepgaand verschil van mee
ning. Of opname van een patient in het ziekenhuis moet gepaard
gaan met het ontheffen van den huisarts van zijn verantwoor-
delijkheid voor de verdere behandeling en het overbrengen er-
van op een aan het ziekenhuis te verbinden medicus, is cen
vraag die voor verschillende beantwoording vatbaar is, waarbij
het van het grootste belang is op welk standpunt men zich
plaatst ten aanzien van de taak van een ziekenhuis in het alge-
meen. Vordert men, dat het ziekenhuis zal zijn een inrichting
die zich belast met de behandeling en de verpleging van de
patienten, dan is daaraan onverbrekelijk verbonden, dat aan het
ziekenhuis een vaste medische staf werkzaam is, die met uit-
sluiting van anderen de verantwoordelijkheid voor die behande
ling en verpleging draagt. Volstaat men met van het ziekenhuis
alleen te verlangen, dat het de verpleging op zich neemt en dat
het aan anderen gelegenheid biedt, patienten te behandelen,
dan kan de vraag, hoe in de medische hulp wordt' voor
zien, van weinig, althans niet overwegend, belang zijn, al zou
ook dan nog op practische gronden behoud van een vasten staf
zijn te verdedigen. E«n uitvoarig plait v66r het handhaven van
een medischen staf heeft Dr. A. J. Korteweg alhier geleverd in
een in „Het Ziekenhuis' van October 1927 geplaatste bijdrage,
getiteld „Strijdvragen uit de ziekenliuispolitiek", welk geschrift
wij voor U ter inzage hebben gelegd.
Wij willen ons niet begeven in een beoordeeling van een der
beide stelsels in abstracto. Wij meenen eclrter wel te kunnen
vaststelleu, dat hier algemeen de wensch leeft, dat alle huis
artsen in de gelegenheid worden gesteld, hun patienten in het
stadsziekenhuis te behandelen. Nu Regenten daartegen geen be
zwaar opperen en daarvoor dus blijkbaar de verantwoordelijk
heid aanvaarden, hebben wij geen reden U een andere beslissing
in overweging te geven.
Een belangrijke stap in deze richting is trouwens al gedaan
door Uw besluit van 5 Mei 1927 (gem. blad 1061), waarbij aan
specialisten werd vergund, hun eigen patienten in het Stadszie
kenhuis te onderzoeken en volledig te behandelen. De gemeente^
onttrok zich uitdrukkelijk aan de verantwoordelijkheid voor de
behandeling van deze patienten.
Een doorvoering van dit beginsel ook voor andere patienten
dan die van specialisten brengt ons tot het overwegen van de
boven in de tweede plaats gestelde vraag:
Ad 2. Welke gevolgen moet dit hebben voor de organisatie
van den medischen dienst? 4
Met Regenten zijn wij van oordeel, dat er dan geen reden is,
den vasten internist in het ziekenhuis te handhaven. En de con-
sequentie zal moeten zijn, dat ook de aan het ziekenhuis ver
bonden specialisten van hun funetie worden ontheveo.
Ook Regenten wijzen op deze mogelijkheid, waarbij zfj
ken, dat bij opheffing van den specialistenstaf met alle hier ge-
vestigde specialisten overeenkomsten zouden moeten worden
gesloten met betrekking tot de behandeling van armlastige pa
tienten. Wij hebben daartoe overleg gepleegd met de specialis-
ten-organisatie alhier en haar de vraag voorgelegd of de specia
listen bereid zouden zijn, de stadspatienten te behandelen tegen
het tarief, geldend voor de bij het Alg. Afd. Ziekenfonds aange-
slotenen. De organisatie heeft geantwoord, dat de specialisten,
behoudens een kleine minderheid, bereid zijn de stadspatienten
tegen de volgende tarieven te behandelen:
a. hen die doorloopend voor gewone contributie in het Alg.
ziekenfonds zijn verzekerd volgens het tarief van dat fonds,
n.l. 1.20 per ziel per jaar voor de gemeentelijke specialisten;
b. hen, die in het algemeen ziekenfonds verzekerd zullen wor
den tegen een hoogere contributie dan de normale, voor een
zelfde meervoud van 1.20 als de contributie de normale zal
overtreffen
c. voor hen, die niet in het afdeelings-ziekenfonds zijn verze
kerd, een bedrag per verrichting als tot 1 Januari 1929 gold
voor behandeling van de verzekerden bij het algemeen
ziekenfonds.
De mogelijkheden sub a. en b. kunnen op dit oogenblik worden
uitgeschakeld. Wel hebben wij met het algemeen ziekenfonds
een overleg geopend omtrent de vraag of de stadspatienten in
dat fonds zouden kunnen worden opgenomen, doch, zooals wij
hierna zullen vermelden, kleeft aan de daaraan verbonden vrije
artsenkeuze voor de stadspatienten een groot bezwaar, zoodat
wij van een oplossing in dien zin hebben afgezien. Er blijft dus
alleen over de mogelijkheid van het sluiten van een overeen-
komst enkel op den sub c. aangegeven voet. Wij meenen, dat op
dien grondslag een overeenkomst behoort te worden gesloten.
Thans komt de derde hiervoor gestelde vraag ter sprake.
Ad 3. Zal er zijn vrije keuze van huisarts en specialist ook
voor de armlastige patienten?
In een bespreking met Regenten hebben de stadsartsen aange-
boden, de armlastige patienten ook in het ziekenhuis te behan
delen. Hetzelfde zal ongetwijfeld gelden voor de behandeling van
de R. K. stadspatienten in het St. Elisabeth-Ziekenhuis. Dit
vergemakkelijkt de beantwoording van de hiergestelde vraag.
Immers bij handhaving van de stadsartsen is men dan, ook al
is er geen medische staf aan het ziekenhuis verbonden, voor alle
gevallen verzekerd van de bij de Armenwet vereischte genees-
kundige voorziening voor behoeftigen, zij het dan, dat de patien
ten evenmin als tot dusver vrij zijn in de keuze van den arts. Wij
zouden evenwel bereid zijn, zoo er bij een patient een voorkeur,
voor een bepaalden stadsarts mocht bestaan, met die voorkeur
zooveel mogelijk rekening te houden ook bij de behandeling bui-
ten het ziekenhuis. Wij hebben ons dit aldus voorgesteld, dat
ieder, die bij het Burgerlijk Armbestuur geneeskundige hulp
vraagt, daarbij opgeeft door welken van de drie stadsartsen (wij
hebben bij Uwe Vergadering een aanbeveling ingediend ter ver-
vulling van de vacature-Conijn) hij wenscht te worden behan-t
deld. Gedurende het jaar waarin hij de bemid deling van het
Burgerlijk Armebestuur heeft gevraagd, kan hij niet van keuze
veranderen. Evenmin is dit mogelijk ten aanzien van het ziekte-
geval waarvoor een patient op het eind van het jaar wordt be-
handeld, ook al duurt de behandeling in het tweede jaar voort.
Dit stelsel moet een wijziging in de salarieering der stadsart
sen ten gevolge hebben. Immers het is nu niet te voorzien van
welken omvang de taak van iederen stadsarts in verhouding tot
die van zijn collega over een bepaald jaar zal zijn. Wij zouden
dan ook de jaarwedde der stadsartsen willen doen bestaan uit
een vast en een wisselend bedrag. Het vaste bedrag (thans be-
draagt de jaarwedde 1000.—) ware te bepalen op f 400.—, ter
wijl het resteerende deel der wedden, in totaal derhalve drie-
maal 600 is 1800.—, over de drie stadsartsen ware te verdee-
len in verhouding tot het aantal patienten, dat ieder in een be
paald jaar heeft behandeld. Wij hebben nog overwogen de wen-
schelijkheid, algeheele vrije artsenkeuze in te voeren voor de
behoeftige patienten. Aan de vereeniging van huisartsen hebben
wij de vraag voorgelegd, of de huisartsen bereid zouden zijn, de
stadspatienten te behandelen met inachtneming van het be
ginsel van vrije artsenkeuze, tegen een gezamenlijk honorarium,
gelijk aan het totaal van de jaanvedden der stadsartsen. De ver
eeniging heeft hierop ontkennend geantwoord. Daarna hebben
wij ons in verbinding gesteld met het Algemeen afdeelingszie-
kenfonds der Maatschappij tot bevordering der geneeskunde,
om te overleggen de mogelijkheid van opneming der stads
patienten in dat fonds. Tijdens dit overleg namen wij kennis
van de ervaring, met vrije artsenkeuze der stadspatienten elders
opgedaan. Te Hilversum werd n.l. in 1926 een beslissing geno
men, waarbij de daar in 1920 ingevoerde vrije artsenkeuze voor
behoeftigen werd ingetrokken. De daarop betrekking hebbende
stukken, die wij voor U ter inzage leggen, hebben ons over-
tuigd van de noodzakelijkheid, het stelsel van vaste
stadsartsen te handhaven. Te Hilversum kwam een com
missie, bestaande uit de heeren Prof. Dr. H. Aldershoff. hoog-
leeraar te Utrecht, Dr. L. Heijermans, directeur van den Gemcen-
telijken Geneeskundigen dienst te Amsterdam en Dr. A. H. J.
Hintzen, geneesheer-directeur van het gesticht Calvarienberg te
Maastricht tot de conclusie, dat „ofschoon geen sterk sprekemle
„feiten aan het licht zijn gekomen, welke het gevolgde stelsel
„(nl. dat der vrije artsenkeuze voor behoeftigen) scherp veroor-
„deelen of de artsen die zich met de huidige verzorging belast
„hebben, toch de indruk is gekregen, dat de geneeskundige ar-
„menverzorging niet goed genoemd kan worden".
Aan een dergelijk risico mag de gemeente niet worden bloot-
gesteld.
In het stelsel waaraan wij de voorkeur geven, ligt opgesloten
dat alleen met medewerking van den stadsarts en onder goed
keuring van het Burgerlijk Armbestuur specialistische hulp kan
worden ingeroepen. Ook dit geldt zoowel voor de behandeling in
als buiten het ziekenhuis. Natuurlijk is er geen bezwaar, bij het
raadplegen van een specialist met de voorkeur van den patient,
wtnnMr daarvan blijkt, rekening te houden.
Ac! 4. De vraag, hoe in de medische leiding van het ziekenhuis
moet worden voorzien, heeft een punt van langdurig beraad uit-
gemaakt. Het betreft hier een der voornaamste punten van de