ÊT
Indië in ons midden
Damrubriek
Schaakrubriek
i m i
D"E 1 YO VI i I»I/\ VAI ITETV VI RKI I R41/YT.11
Onze Staatsmachine!
Combinaties.
p-
w
*k<
een liggen, zooals het behoort, schep ik op
een schoteltje en met den lepel van mijn pen
bied ik ze aan als „de pit des tijds4, Ik kan u
iets pittigs voorleggen.
F Maarnu wij leven in den komkommertijd,
flaat zich de pit des levens niet van het kleut-
"looze vruchtvleesch onderscheiden of schei-
'den. De pit ligt bleekgroen in de schijfjes,
1 ;eschonden en waterig. Zoo waterig is de
komkommer, dat ik weiger om van vrucht
vleesch te spreken en zelfs van vrucht-visch.
Hk zei het al: deze vrucht is geen van beiden
iets, is niets.
En wat moet ik, als journalist, maken van
dit waterige niets? Er zijn collega s, die zoo
(lang in dit groene komkommer-water staren,
tot zij er de beroemde „zeeslang" uit opvis-
schen. En zij zijn dermate door het water
(verwaterd, dat zij nog den treurigen moed
hebben die zeeslang schoon te schrobben en
;voor hun lezers te étaleeren. Doch wat moet
ik, die over Amsterdam schrijf, met een zee
slang doen? Niemand zou mij gelooven. Het
'is waar, dat er, lang geleden, eens een wal-
ivisch op onze kust is aangespoeld het zal
'toen ook wel een kille zomer geweest zijn
'die ergens in Amsterdam tentoongesteld
(werd. Het is waar dat een overigens vrij on-
•behoorlijk volksliedje gewaagt van een „kro
kodil" die „achter in den Amstel" zou lig-
(gen. Het is waar, dat men in zeventiende-
eeuwsche boeken renaissancistische prenten
kan vinden, waarop men dolfijnen ziet spar
telen in Amsterdamsche grachten. Het is
(.waar, dat de dichters in onze gouden eeuw
'zeemeerminnen zagen dartelen door Amstel
'en IJ, maar nu zóóveel dames in IJ en Am
stel de edele zwemsport beoefenen ware het
'onheusch om zelfs maar aan zee- of polder-
of.grachtslangen te denken. Een zeeslang?
(Het is niet waarschijnlijk, dat de wachter te
[ijmuiden, trotsch op zijn nieuwe sluis, waar
over ik u in een vorigen brief geschreven heb,
'ees zeeslang zou willen „schutten".
En nochtans, schrik niet lezer en beef even
min! Ik heb een zeeslang voor u ontdekt. Een
(zee-adder met een angeltje in zijn staart.
'Want zoowaar als Amsterdam een zeehaven
is, is een Amsterdamsche slang, met drie
(kruisen, een zee-slang. En de sluiswachter
van IJmuiden heeft geen schuld. Want deze
,zeeslang is niet door het Noordzeekanaal
(binnengekomen, maar uit de mouw van een
groot goochelaar, uit de mouw van den wet
houder voor de Financiën. De zeeslang heet:
„Gemeente-begrooting 1931", elk harer
schubben is een zilveren gulden en er zijn
millioenen schubben. Zij kronkelt zich einde-
Hoos door de stad en zij is zelfs niet vies van
het ongedempte Rokin. Zij spert haar mui!
/wijd open en zij schuwt geen belasting. Zij
wringt haar lenig lijf door de gasfabriek en
door de electriciteitswerken, rinkelt met haar
staart aan de gemeente-telefoon en kronkelt
zich onder de tram. Haar kop of hoofd, be
staat uit zeer vele hoofdstukken. Zij sleept
zich niet zonder „heffingen" voort. En zij is
de schrik der geheele burgerij. Zeker, wethou
der Wibaut heeft het ongure dier gedresseerd
jen het heet ongevaarlijk te zijn. Er wordt
zelfs gesproken van „meevallers". Maar ook
meevallen is vallen en men kan nooit weten.
jEn daarom, sinds de zeeslang Verschenen is,
verschuilt ieder Amsterdamsch burger zich
achter zijn gegrendelde deur. Hij eet goed-
koope en waterige komkommer, hij voelt zich
mager en slap. Wij weten zijn voorbeeld wel
volgen en schuiven eveneens den grendel op
de deur.
Amsterdam, Aug. '30.
E MER GO.
Markten en Jaarmarkten.
Wanneer er gewag wordt gemaakt van
markten in Indië, is het nooit van de ge
wone wekelijksche der inlandsche gemeente
doch steeds van de groote „markten", welke
westersche particulieren en bestuursambtena
ren in de hoofdplaatsen organiseeren onder
den naam jaarmarkt. Die van Bandoeng
heeft een bizondere bekendheid verkregen en
bezit al een kleine geschiedenis van weinige
jaren, waarin bladzijden voorkomen van on
gezelligheid. Het is de ongezelligheid van
de uitkomsten, die niet strooken met de ver
wachtingen.
Om billijk te zijn jegens de voorstanders
van jaarmarkten in groote plaatsen, moet
men in rekening nemen, dat zij voor het
eerst op touw werden gezet, toen de moeilijk
heden van de oorlogsjaren het noodig
maakten te toonen wat Java zelf kon leve
ren. Het nut is al lang vervallen, de genoe
gens zijn er nog, maar... om genoegens bij
een te brengen moet men geen jaarmarkt
bekostigen.
Wat aardig is in Indië op het gebied van
rnarkthouden, vindt men bij de inlandsche
gemeente, wier gewone pasarstelsel volko
men is geregeld van oudsher en ingesteld
door het eigen vorstenbestuur. En zooals het
bij ons in het blanke Westen ook is gebeurd,
sommige markten verhieven zich in belang
rijkheid boven andere door gunstige ligging,
door de beteekenis der streek, door de bizon
dere vermaardheid van artikelen. De tijd
van een gezochte pasar werd afgewacht,
men bereidde zich óp het bezoek voor en het
bezoek zelf werd een feest.
Zulke pasars vindt men niet uitsluitend
op Java, al is het pasarwezen daar belang
rijker en vroolijker van toon dan elders, waar
het niet een Javaansch karakter draagt. Op
heel Sumatra treft men de aardige pasars
niet aan van Java. Men heeft daar meer de
winkelstraat der Chineezen, de kedei; alleen
in het gewest Westkust van Sumatra wor
den op enkele plaatsen vrij drukke pasars
gehouden. Op Borneo, Celebes en in de Mo
(lukken kan men winkel- en warongbuurten
vinden, echter geen pasars gelijk die van
'Java. Maar als men op Borneo iets derge
lijks zou zoeken, zou men het vinden in stre
ken, waar veel Javaansche elementen in de
bevolking aanwezig zijn: derhalve in zuid-
oost-Borneo in de Bandjereesche streken.
'Java is wel het land van de inlandsche
markt op het daartoe aangewezen markt
plein, de pasar, waarheen het volk uit den
omtrek, en soms van heel ver, afkomt om te
koopen en te verkoopen. Men wane niet dat
druk pasarbezoek een verschijnsel is van den
tijd der getnakkelijke verkeersmiddelen. Zeer
zéker heeft spoor en tram het verplaatsen
verlicht en de autobus heeft nog meer bijge
dragen tot het uitgaan van den inlander.
Maar ook vroeger, toen Java zijn hoofdwe
gen had en daarenboven slechts zandwegen.
gingen de desamenschen naar hun pasars en
getroostten zich met opgewektheid een uren-
Jangen tocht met koopwaar op den rug of
aan draagstok, de vrouwen met platte man
den op het hoofd.
Men moet daarvan geen geringen dunk
hebben; in midden-Java vooral is het pasar-
bezoek altijd druk geweest en de inspanning
er voor groot. Vrouwtjes uit de omgeving
van Salatiga gingen geregeld ter markt t;
Seraarang, liepen in den vroegen ochtend
vijf of zes uren om, na den verkoop van wat
vruchten, met een opbrengst van enkele dub
beltjes in den namiddag huiswaarts te trek
ken in groepjes, samen pratend, samen
zuchtend op de hellingen, samen pleisterend
op bepaalde punten. Het babbelen onderweg
is altijd over centen, de waardeeringen gaan
met de kleinste munt. En als de weg ruw
is van puntigen steen, doen zij onder de voe
ten leeren lapjes zooals ook de runderen ze
onder krijgen bij lang vervoer over heet ge
blakerde wegen.
Wie onder het pasarbezoek zulke nauper-
ties ziet zwoegen, kan besluitfn tot het feit,
dat de pasar wel een zeer onmisbare instet-
ling is; ook nog tot een het feit: de levens
standaard in de Javaansche desa moet wel
laag zijn, indien een bate van een paar dub
beltjes, zoo zuur verkregen, een bijdrage ls
van eenige beteekenis in een Javaansch Huis
houden.
Beide feiten bestaan inderdaad. Wat den
lagen levensstandaard aangaat, men behoeft
er niet ach en wee over te roepen, want een
desaman vindt de soberheid geen ramp
Ramp is voor hem wat hij samenvat onder
het woord soesah en echte soesah is niet het
eenvoudige van het maal en van de kleeding,
doch wel alle last van bestuursregeling als
zij hem het leven bemoeiijkt.
Onder zijn eenvoudige genoegens is het
pasarbezoek er een en daarvoor heeft hij en
de heele familie een stevigen tocht wel over.
Maar het is mooier in een zoo ongerieflijk
gebouwd karretje als b.v. een krètek is, een
tweewielig karretje zonder veeren. als ha
ring gepakt ter markt te gaan. De familie
kleedt er zich voor in de beste spullen, als
zij die heeft. Tram en autobus, ook (buiten
Java b.v. in Palembang) de rivierstoomer
zijn weeldevervoer, waarvan het genot en
het gemak met smaak wordt aanvaard.
De pasar is de handelsplaats voor den
kleinen man; hij brengt er zijn producten en
koopt wat hjj behoeft. De loodsen zijn ruim
genoeg, indien ieder met een smalle ruimte
genoegen neemt en er zijn bijdrage voor be
taalt. Wie dat niet wenscht, vindt op het ter
rein zijn plek. Gewoonlijk zijn Chineezen de
leiders van de pasarbeweging, zelfs indien
zij er niet worden gezien. Maar veelal heb
ben zij er eveneens hun plaats en doen er
hun voordeelige zaken. Menschen met een
ambacht hebben er hun stalletje en herstel
len alles in een ommezien; de volksgaarkeu
kens roöken den ganschen dag en versprei
den de onvermijdelijke geuren van verhitte
cocosolie en andere ingrediënten, de pasarbe
zoekers voeren alle geuren mee in de schuife
lende menigte die praat en roept en lacht.
Het pasarbezoek is de opperste gezelligheid
van de Inlandsche gemeente.
Omstreeks 9 uur begonnen, loopt de markt
in den namiddag ten einde en de schoon
maak begint al wanneer de latere verkoopers
nog inpakkep. Want de gewone pasar kent
geen kunstlicht. Maar er zijn zoo enkele da
gen, en ook maar enkele plaatsen, die .een
pasar malem kennen, de markt die meer dan
één dag duurt, des avonds voortgaat bij ver
lichting van olielamjoen.
De „pasar malem" zou men de Inlandsche
jaarmarkt kunnen noemen en zelfs steden als
Batavia en Soerabaja hebben van ouds zoo'n
pasar malem gehad. Waar de westerling
zich in het genoegen van pasar malem heeft
gemengd, haar vereerend met bezoek, heeft
zij ook wel iets van het eigen karakter verlo
ren, maar de Inlander geniet toch altijd ten
volle van zijn jaarmarkt.
Niet slechts de gewone koopwaar wordt er
gebracht, doch ook de voorwerpen van aller
lei huisvlijt en kunstnijverheid zijn er te zien
en de kunst wordt er vertoond. De genoegens
zijn talrijker en voor afwisseling zorgen alle
ondernemers van spel en vermaak. Dans er.
muziek, tooneel en spel gaan er zonder vloer
en schouwtent en de kijkers offeren hun cent
je zonder bezwaar. Dat is het vroolijk In-
landsch leven zonder rumoer en zonder ge
tier, als is men er gul met bijval en grap,
Het gokje is een onmisbaar onderdeel van de
kermispret en het gokje is er vertegenwoor
digd in vele gedaanten, in kleine vooral.
Waar de pasar malem, de jaarmarkt, is In
geburgerd, zou de opheffing worden onder
vonden als een gemis, al is over het geheel
genomen de economische beteekenis er van
niet groot. Heel anders dus dan de gewone
pasars, die steeds in trek zijn en onmisbaar
tevens.
DENGAN HORMAT.
Wet op de Strandvonderij.
Ingediend zijn een wetsontwerp tot her
ziening van Boek II, Titel VII van het Wet
boek van Koophandel, waarvan de titel luidt
„Van schipbreuk, stranding en zeevonden"
en een wetsontwerp op de strandvonderij
Dit laatste willen we hier bespreken.
Bij de behandeling van de herziening van
het zeerecht in de Eerste Kamer in 1924 wer
den deze wetsontwerpen reeds toegezegd.
Wel bestaat momenteel een regeling van de
strandvonderij. Verschillende Koninklijke Be
sluiten houden er zich mee bezig. Het geheel
dier voorschriften regelt de strandvonderij
als uitvloeisel van overheidszorg voor ge
strande -of geborgen schepen en goederen en
voor schipbreukelingen. Zooveel mogelijk
zijn nu deze yooschriften samengebracht in
een afzonderlijke wet op de strandvonderij,
welke ook bevat wat in het Wetboek van
Koophandel thans daaromtrent wordt ge
regeld.
Wat de algemeene strekking aangaat, er is
daaibij slechts één punt, dat van meer prin-
cipieele stiekking is, dat is de regeling van
de positie van den strandvonder. Terwijl
volgens de bestaande voorschriften de
strandvonder met betrekking tot de hulpver
leening in zekeren zin met een particulieren
berger op een lijn wordt gesteld en de wet
dan ook de mogelijkheid erkent, dat hij op
hulpbetoon aanspraak maakt ziet het ont
werp de functie van den strandvonder als een
zuiver ambtelijke. Zijn taak met betrekking
tot hulpverleening is daaraan leiding te
geven; recht op hulploon wordt hem, zelfs in
de gevallen, waarin hij daadwerkelijk zou
helpen, onthouden. Met deze versterking van
de ambtelijke positie van den strandvonder
hangt ten nauwste samen dat-hem politio-
neele bevoegdheid wordt toegekénd. Verder
is er naar getracht om aan de behoeften, zoo
als die op dit gebied in den loop der jaren tot
uiting gekomen zijn, zooveel mogelijk tege
moet te komen. Zoo wordt de mogelijkheid
van onderhandschen verkoop van door den
strandvonder beheerde zaken geschapen en
het aantal te verrichten oproepingen vermin
derd en werd een meer nauwkeurige regeling
getroffen van de onderlinge verhouding van
den strandvonder de redders en de rechtheb
benden met betrekking tot de inning en uit
betaling der hulploonen.
Wat de werkingssfeer van de eigenlijke be
palingen omtrent de strandvonderij betreft,
deze blijft beperkt tot zaken in of aan zee
gered. Intusschen bestaat er aanleiding,
zulks alweer in aansluiting aan de thans be
staande praktijk om sommige wateren, welke
niet tot de zee in den eigenlijken zin des
woords behooren, toch voor deze wet met de
zee gelijk te stellen. Daarbij is gedacht aan
den Dollar, de Lauwerzee, de Waddenzee, de
Zuiderzee en de Zuid-Hollandsche en Zeeuw-
sohe stroomen, terwijl denkbaar is, dat ook
enkele groote binnenwateren tot deze groep
moeten worden gebracht. Indien dit laatste
't geval zal wezen, zal dit worden geregeld
bij een algemeene maatregel van bestuur.
In de eerste artikelen van het wetsontwerp
wordt een en ander vastgelegd omtrent den
strandvonder en zijn positie. In alle aan zee
grenzende gemeenten bekleedt de burgemees
ter qualitate qua het ambt van strandvonder.
De Commissaris der Koningin kan op aan
beveling van den strandvonder één of meer
hulpstrandvonders aanstellen, wier taak en
positie duidelijk is. De strandvonder oefent
voortdurend toezicht op de zeestranden onder
zijn ambtsgebied. Ook wanneer aan of op het
vaste strand schepen schipbreuk lijden en de
hulpverleening niet geschiedt onder zijn lei
ding, zorgt de strandvonder toch ervoor ter
plaatse aanwezig te zijn, zich bekend te
maken en desgewenscht bijstand te verleenen.
Wanneer vreemde schepen schipbreuk lijden
of goederen aanspoelen, die van een vreemd
schip afkomstig zijn, geeft de strandvonder
daarvan kennis aan den bevoegden consu-
lairen ambtenaar van den vreemden staat.
Verder heeft hij ervoor te zorgen dat voor hei
verleenen van hulp aan en voor het beheeren
en verkoopen van schepen of goederen niet
meer kosten gemaakt worden dan de waarde
dier zaken bedraagt. De strandvonder on
dersteunt zooveel mogelijk de pogingen van
vereenigingen, welke redding van schipbreu
kelingen ten doel hebben. Neemt hij zaken
in beheer ,dan maakt hij aanstonds een in
ventaris op, die zoo duidelijk mogelijk dient
te wezen. Voor het beheer heeft hij1 recht op
beheerloon, te voldoen dóór den rechthebben
de op de geredde zaken. Het bedrag'van dat
loon mag de waarde of de opbrengst van de
geredde zaken, verminderd met de verschul
digde hulploonen en kosten, niet overtreffen.
Wanneer hij onder zijn beheer heeft zaken,
welke aan spoedig bederf'onderhevig zijn of
waarvan de bewaring offtwijïelbaar strijdig
is met het belang van dén'rechthebbende, ver
koopt de strandvonder deze onverwijld na
machtiging van Gedeputeerde Staten. Wan
neer de rechthebbende zich niet spoedig be
kend maakt, plaatst de strandvonder binnen
acht dagen de eerste en na een maand een
tweede oproeping in nieuwsbladen en zendt
van die goederen een opgave, omschrijving
enz. aan den consulairen ambtenaar van den
betreffenden staat, wanneer de goederen af
komstig zijn van een vreemd schip. Een
maand na de tweede oproeping vindt de ver
koop dier goederen plaats als geen rechtheb
bende zich heeft opgedaan.
De overige artikelen regelen den verkoop
der goederen; het bewaren, verrekenen, uit-
keeren enz. der gelden en bevatten nog enkele
bepalingen van ondergeschikt, belang.
Aan de Dammers!
In onze vorige rubriek gaven wij ter op
lossing probleem No. 1134 (auteur Huizer).
Stand.
Zw. 12 sch. op: 2, 8, 12, 13, 15, 17, 18,
20, 21, 22, 25, 27.
W. 12 sch. op: 16, 19, 23, 28, 33, 35/39,
43, 44.
Oplossing
1. 39—34 1'. 13:24
2. 35—30 2. 24:35
3. 44—40 3. 35 44
4. 34—30 4. 25 34
5 29 49 5. 18 29
6. 33 24 6. 20 29
7. 36—31 7. 27 36
8. 16 7 8. 2:11
9. 37—31 9. 36 27
10. 38—33 io. 29 38
11. 43: 3!
Van den heer G. Pors te Dordrecht ver-
^P>OIjAK» CftO/V/A/C£,
dient de volgende combinatie de aandacht.
Zw. 8 sch. op; 7, 13, 15, 16, 19, 29, 35,
40.
W. 10 sch. op: 22, 25, 26, 28, 32, 38,
41/44.
Wit speelt:
1. 26—21 1. 16 18
2. 32—27 2. 40:49
3. 38—33!! 3. 49 22 (4 sch.)
4. 33 24 4. 22 20 (2 sch.)
5. 25 1 Heel mooi!
Een opsluiting.
Een combinatie met verrassende eindstand
is de volgende van G. L. Gortmans.
Zw. 9 sch. op: T, 8, 14, 17, 19, 20, 22, 23,
27.
W. 10 sch. op: 28, 30, 33, 34, 36, 38, 39,
44,48,50.
Wit speelt:
1. 36—31 1. 23 43
2. 30—24 2. 20:49
3. 33—28 3. 22 44
4. 31 24! en zwart staat vast. ii'
Ter oplossing voor deze week:
Probleem 1135 van G Th. Huizer, den
Haag.
Zw. 9 sch. op: 7, 8, 9, 13, 21, 26, 27, 29,
31.
W. 9 sch. op: 30, 32, 36, 38, 40, 42, 43,
44, 48.
In onze volgende rubriek geven wij de op
lossing.
Oplossing tweezet 300.
1. Dh7 Kd6 2. Pc4 mat.
1- Ld6 2. Dg7 mat.
1.Lb8 speelt 2. Dc7 mat.
1- f3 2. Dh2 mat enz.
Oplossing eindspel 378.
1. Dg4 (verhindert na Ke8, Dh5.)
1-Kb3 2. Ke8 en er volgt
3. f8D en wint.
Oplossing eindspel 378.
1. Lb7f Kb8 2 Pb4 (dreigt mat door
Pc6) 2Dg6f
3. Pc6f en zwart moet de Dame geven
en 't spel is remise.
Probleem 301.
Tridlizius).
abedefgh
8
mm, ih\ 'mm gsp
a b o de t' g h
Tweezet.
Eindspel 380.
(Dufresne).
Wit speelt en wint.
Eindspel 381
(Düfresne).
8
7
6
5
4
3
2
t
m
m
jm y
mm-
I
mm.
a b e d e f g
Wit speelt en wint.
- *7
9'*
ab c d e tg h
Deze stelling is oovergenomen uit het
Handelsblad, waarin de heer Weenink
een overzicht geeft van de verschillende
schaaktypen, nl. huisspelers, koffiehuis
spelers, salonspelers en clubspelers. Uit
een koffiehuispartij is deze stelling. Wit
speelt 1. La7! Zwart is geneigd om De3
te spelen naaar ziet 't gevaar n.1. 1
De2 2. Pb6f Kc7 3. Td7 mat. Daarom
speelt hij na eenig nadenken 1. Lc5f
2. Leo! De2 3. Pbfif Kc7 4. Td7 Kc8 5. Td8
Kc7 6. Tc8 mat of 4Kb8 5. Td8 Ka7
6. Ta8 mat.
De volgende partij werd gespeeld in
een meestertournooi te Scarborough in
Juni 1930.
Wit: Winter (Eng.). Zwart: Colle (België)
Indisch.
1. d4 Pf6
2. c4 e6
131. Plotseling kwam de witte vogel aangerend. Het trouwe
dier had in de lucht een oogje in het zeil gehouden. „Wat is er
aan de hand", vroeg de professor, die den vogel het eerst had
gezien. „De heks is in aantocht", riep de vogel. „Maak dat
jullie weg komt."
132. Men vluchtte zoo gauw men kon. De uil-professor, de
prinses, het muisje en de twee kabouters wisten niet waar zij
zich zouden verbergen. En de goede witte vogel dreef ze tel
kens weer tot spoed aan. „We lijken wel misdadigers", riep d«
processor, „die door de politie achterna worden gezeten." „Ja
wel riep de vogel, „al je geredeneer helpt niets en praatje*
vullen geen gaatjes". y
ftji