Alkmaarsclte Courant.
Het kostbare meesterstukje
Honderd vier en dertigste Jaargang.
Vrijdag 22 Januari.
Jladionieuws
Gemeenteraad van Alkmaar
leuilieton
No. 18 1932
Zaterdag 23 Januari.
Hilversum 1875 At. (Uitsl. V.A.R A.-uit
zending). 6.45/.00 en 7.307.45 Gymnas
tiek. 8.Ó0 Gramofoonplaten. 9.00 Concert.
Kwintet, afgew. door gramofoonplaten. R
Hardonk, zang, J. Jong, piano, Kees Bakker,
voordracht. (10.00 Morgenwijding V.P.R.O.)
12.002.00 Concert. V.A.R.A.-septet, afgew.
door gramofoonplaten. 2.15 Gamofoonplate-
ten. 2.45 Concert. Trio. 3.30 Causerie over
Belasting. 3.45 Vervolg concert. 4.30 Cause
rie over de Amerikaansche Modelgevange
nis te San Quentin. 5.00 Huismuziek. 5.45
Deek-oerzicht. 6.00 V.A.R.A.-septet en gra
mofoonplaten. 7.10 Bestuursmededelingen.
7.30 Vervolg concert. 8.15 Zaterdagavond
programma. Teun de Klepperman. Harmoni
ca-kwartet. V.A.R.A.-orkest. Voordracht door
Adolf Bouwmeester. 9.45 Vaz Dias en Voet
balnieuws. V.A.R.A.-varia. 10.00 Uitz. van
de revue „Hallo, Hierheen" uit A'dam. 11.30
^12.00 Gramofoonplaten.
Huizen 298 At. (Uitsl. K.R.O.-uitzending).
8.009.15 Gramofoonplaten. 10.00 K.R.O.-
trio. 11.30 Godsd. halfuurtje. 12.15 K.R.O.-
sextet. 2.00 Gramofoonplaten. 2.30 Kinder--
uurtje. 4.00 Sportpraatje. 4.15 K.R.O.-Kunst
Ensemble. 6.00 Journal. Weekoverzicht. 6.20
Vervolg concert. 6.40 Esperanto. 7.10 Lezing
over Soc. Kinderhygiëne. 7.45 Gramofoon
platen. 8.00 K.R.O.-salon orkest. Mac Car-
thy (entertainer). Circa 9.00 Vaz Dias. 11.00
—12.00 Gramofoonplaten.
Daventry 155.4 At. 10.35 Morgenwijding.
I.202.20 Concert. 3.50 Concert. Octet, D.
Mason, sopraan. 5.05 Orgelspel door R.
Foort. 5.35 Kinderuurtje. 6.50 Lezing. 7.50
Orkestconcert. 10.00 Cabaret-programma.
II.0512.20 Dansmuziek.
Parijs Radio-Paris1725 At. 8.05 Gra
mofoonplaten. 9.20 Orkestconcert. 12.50
Gramofoonplaten. 9.05 Radio-Tooneel. 9.50
Gramofoonplaten.
Langenberg 473 At. 6.257.20, 10.40 en
11.50 Gramofoonplaten. 12.251.50 Orkest
concert. 4.2CF—5.20 Concert. 7.20 Vroolijke
avond. Opvoering van een blijspel. Daarna
tot 12.20 Dansmuziek.
Kalundborg 1153 At. 11.20—1 20 Orkest
concert. 1.50—2.20 Gramofoonplaten. 2.50
—4.50 Orkestconcert. W. Jensen, viool, F.
Jensen, piano. 7.207.35 Orkestconcert. 8.05
Orkestconcert. 8.35 Liederen-voordracht. 9.10
—9.30 Orkestconcert. 9.45 Gesyncop. muziek
voor piano. 10.00 Liedjes bij de luit. 10.20
11.35 Dansmuziek.
Rome 441 At. 7.20 Gramofoonplaten. 8.20
Concert, (ev. Opera-uitz.).
Brussel 509.3 en 338.2 At. 509.3 M
12.352.05 Gramofoonplaten. 5.20 Orkest
concert. 6.20 Gramofoonplaten. 8.20 Orkest-
concert m. m. v. solisten. 338.2 M.12.35
2.05 Gramofoonplaten. 5.20 Orkestconcert.
6.50 Gramofoonplaten. 8.20 Concert. Orkest
en solisten.
Zeesen 1634.9 At. 5 50 Gymnastiek. Daar
na gramofoonplaten. 8.50 Gramofoonplaten.
1.20 Concert. 3.50 Concert. 8.20 Concert.
Daarna tot 11.50 Dansmuziek.
(Vervolg).
Vragen van Mr. P. Langeveld inzake den
bouw van het gymnastieklokaal bij de
R.K. school aan de Koornlaan.
De raadsleden D. J. Govers, Mr. P. Lan
geveld en H C. Stoutjesdijk hadden vragen
tot B. en W. gericht in verband met het door
de meerderheid van den raad (Roomsch-
Rood) genomen besluit om aan de Vereeni-
ging St. Joseph alsnog de gelden uit te kee-
ren voor het gebouwde gymnastieklokaal aan
de Koornlaan, welke vereeniging dit lokaal,
ingevolge een overeenkomst met B. en W
voor eigen rekening bouwde De meerderheid
van den raad kende die gelden toe, omdat
naar haar oordeel de ver. anders den bouw
van een dergelijk lokaal kon vorderen bij de
nieuw te bouwen R.K. school aan de Molen
buurt. De opositie had zich op het standpunt
gesteld, dat dit onredelijk zou zijn, aangezien
de school aan de Molenbuurt gebouwd wordi
om die aan de Nieuwstraat te vervangen,
waarbij een gymnastieklokaal is, dat zeker
nog voldoet.
fc i
Uit het Engelsch door mej. C. M. G. de W
65
Daar stond hij, te midden van alles
wat heerlijk was: volmaakt mooi weer,
omringd door alle mogelijke mooie din
gen, zingende leeuweriken en meerlen,
de zon op het water schijnende en op
de heuvelen in de verte en hij stond zijn
tijd te vermorsen met het teekenen van
dat kleine takje boven in den kop van
den Hoodoo. Tenminste, dat zou men
z-o zeggen. Al was het nu het zinnebeeld
van het huwelijk, zij kon een gevoel van
tegenzin niet onderdrukken, dat hij zijn
tijü niet wat beter besteedde.
Maar het aardigste van de grap moest
nog komen.
Het was de teekenaar, die het stil
zwijgen verbrak
Praat zooveel als ge wilt, juffrouw
Julie, zei hij met iets onverwachts, iets
vreemds in zijn stem, maar houd uw
handen op uw schoot, juist zooals op
dit oogenblik en als u kunt, draai uw
kin dan een beetje om, zoo, gelijk met
mijn vinger.
Toe, teeken nu voort aan die mirt.
Maar voordat die woorden nog waren
uitgesproken, zweeg zij plotseling. Kon
dat zoo wezen? Was het mogelijk dat
hij het boompje in het geheel niet nage-
teekond had?
De vragen van de bovengenoemde raads
leden kwamen hierop neer, dat zij van oordeel
waren, dat de aanvrage alsnog overeen
komstig de wettelijke bepalingen opnieuw
aanhangig behoorde te worden gemaakt.
B. en W. stellen zich op het standpunt, dat
zij in 1926 de gelden voor het gymnastiek
lokaal hebben geweigerd, doch dat de raad
alleen beslist over de aanvrage in haar ge
heel en niet over de onderdeden.
Voorts deelden zij mede, dat in het eindbe
drag der rekening groot 124.323,92 de
gelden voor het gymnastieklokaal waren be
grepen. Mr. Langeveld was met het forma
listisch antwoord van B. en W. niet tevreden,
omdat hij het gedwongen oordeelde van B
en W. om te betoogen, dat zij de gelden ge
weigerd hebben, doch dat de raad de geiden
voor den bouw heeft toegestaan, omdat de
daarvoor benoodigde gelden in de rekening
zijn opgenomen. Hij gronde zijn meening op
het feit, dat B. en W. in 1926 mededeeiing
hebben gedaan van hun weigering om de
gelden voor den bouw van het gymnas
tieklokaal beschikbaar te stellen en stelde
zich op het logische standpunt, dat
de raad de gelden voor den bouw van cc
school niet zou hebben goedgekeurd, wanneer
de raad maar een oogenblik had kunnen ver
onderstellen, dat B. en W. later zouden be
toogen: „wij hebben de gelden daarvoor ge
weigerd, doch nu de raad de gelden voor den
bouw van ed school heeft toegestaan, in de
overtuiging, dat er geen gymnastieklokaal
betaald zal worden, hebben wij toch wettelijk
de bevoegdheid om, zonder daarin den raad
te kennen, de gelden toch uit te V-rrren".
Mr. Langeveld had daarom in de
vergadering van 18 December den raad ver
zocht hierover vragen tot B. en W. te mogen
stellen.
Op voorstel van den voorz'tter werd hem
daartoe gelegenheid gegeven aan het einde
van de agenda, na de begrootingsvergade-
ring, die 6 zittingen vorderde. Aan het einde
van deze vergadering 's avonds 11.30 ver
zocht mr. Langeveld de behandeling tot de
volgende vergadering aan te houden en daar
door kwam dit onderwerp heden in behande
ling.
Mr. Langeveld betoogde thans het
volgende:
In een der vorige raadsvergadering hebben B
en W. den Raad in kennis geste!d met hun
voornemen, om aan de vereeniging St. Joseph
alsnog gelden te verstrekken voor den bouw,
die reeds had plaats gehad van een gymnas
tieklokaal aan de Koornlaan. Toen in bedoel
de raadsvergadering aan den wethouder
Westerhof, die den voorzitterszctel innam, de
vraag werd gesteld, op grond van welk wets
artikel B. en W. de bevoegdheid hiertoe
hadden, verwees deze hiervoor naar art. 81
L. O.-wet 1920.
Aangezien mij bij bestudeering dezer zaak
b'eek, ongehoord de discussies, dat dit naar
mijn meening niet juist was, richtte ik eenige
schriftelijke vragen tot het college van B. en
W Het onbevredigende antwoord op die vra
gen verplicht mij, thans mondeling deze zaak
opnieuw aan de orde te stellen.
Allereerst heb ik Tcvraarrd, wanneer door
de vereeniging St. Joseph de rekening en ver
antwoording, bedoeld in artikel 81 lid 1 der
L. O.-wet 1920 (aan we'ke rekening en ver
antwoording die vereeniging gebonden is)
van den bouw van de school in de Koornlaan
is ingediend. Hierop antwoorden B. cn W
dat dit is geschied op 26 September 1929, en
dat dit niet eerder mogelijk was, omdat tot
dien tijd nog allerlei moest worden aange
schaft. Ik wil hier nog niet eens vallen op
den wettelijken plicht van het schoolbestuur,
om de rekening en verantwoording in te1 die
nen binnen een maand nadat de bouw is
voltooid", hetwelk dus hier had moeten ge
schieden vóór 5 Februari 1928, maar wel wil
ik er den nadruk op leggen, dat B. en W.
blijkbaar met mij erkennen, dat de Vereeni
ging aan deze rekening en verantwoording
gehouden was, temeer, nu zij deze negentien,
maanden te laat inzond, en dus tiid genoeg
had, om te overwegen, wat zij op de verant
woording zou plaatsen.
In de tweede plaats heb ik gevraagd „welk
eindbedrag bevatte deze rekening en verant
woording"? Hierop antwoordde B. en W
ontwijkend: „Het eindbedrag der rekening en
verantwoording is 124323.92". Hoe moet ik
dit antwoord verstaan? Is dit het eindbedrag,
dat ingediend is op 26 September 1929, of
het eindbedrag, waartoe men later, door wel
ke oorzaken dan ook, is gekomen? Immers,
wij hebben alleen te maken met het eindbe
drag, dat is ingediend op 26 September 1929
Alvorens de vragen verder te bespreken
nog eenige woorden over art. 81 der L.O.-wet
Het eerste lid vermeldt den plicht van een
Het was meer dan mogelijk.
En dat was het aardige van het heele
geval.
HOOFDSTUK LXIII.
Ik ben lang zoo knap niet als dat
portret zei Julie.
Alles hangt af, dat weet u wel, van
het standpunt van waar men u be
schouwt, zei Willem.
Hij sprak op een toon zooals een hoo-
ge edelman tot juffrouw Babraham
spreekt. En toch kwam het zoo netjes en
natuurlijk van de lippen van den schil
de, dat Julie er waarlijk eenigszins van
onder den indruk was. Zij was het niet
met hem eens, maar wilde hem niet te
genspreken dat is te zeggen evenals
juffrouw Babraham gedaan zou hebben.
Ofschoon zij het niet met hem eens was,
wilde zij den schilder niet tegenspreken.
Daarenboven, het is de taak van den
schilder precies te weten hoe de men-
schen in alle omstandigheden er uit
zien. Iedereen ziet er het eene oogenblik
anders uit dan op 't andere. Julie ver
beeldde zich absoluut niet een schilders
oog te hebben, maar op dat oogenblik
wist zij precies hoe Willem er uit zag:
netjes en knap. Het hing er maar van af
op welk oogenblik je hem aanzag met
zijn blonde haar, weggekamd van zijn
voorhoofden zijn gele dasje en dien fijn
gevoeligen mond en die verwonderlijke
oogen en die slanke vingers, het uiter
lijk van een man volkomen geschikt om
met een echte dame te trouwen. En ja,
de laatste dagen was er een vermoeden
bij Julie opgekomen, dat juffrouw Ba-
schoolbestuur, om de rekening en verantwoor
ding van den bouw met alle bescheiden in te
dienen. Is de bouw niet geschied, zooals deze
was toegestaan, dan plaatst het schoolbe
stuur niettemin op de rekening en verant
woording?" Hierop antwoordden B. en W.
maar waarop het schoolbestuur aanspraak
kan maken. Die posten kunnen B. en W. dan
alsnog toestaan.
Hieruit volgt, dat B. en W alleen te oor
deel en hebben over posten, die in de op 26
^eptember 1929 ingediende rekening en ver
antwoording voorkomen. Andere posten kun
nen B. en W. niet toestaan en nergens lees ik
in de wet, dat het College het recht daartoe
heeft. Wil een schoolbestuur nieuwe zaken
hebben, dan moet weer de gewone weg van
artikel 72 L. O.-wet worden bewandeld, en
men heeft zich dan tot den Raad te wenden.
Op mijn derde vraag, of in genoemd eind
bedrag begrepen waren eerige kosten voor
bouw van een gymnastieklokaal, antwoorden
B. en W. wel bevestigend, doch niet volledig
en ik e4reur dit, omdat een raadslid volledig
door B. en W. dient te -vorden ingelicht
Thans antwoorden B. en W,. dat daarin
voorkomen: kosten van architect voor school
en lokaal, idem opzichters, electrische instal
latie, rioleerihg droogstoken en schoonma
ken en verder andere posten van inrichting,
waarover mijn vraag niet ging. Maar B. en
W. vermelden niet, want men moet het a con-
trario uit het antwoord halen, dat daarop
geen cent voorkwam voor den bouw en wel
natuurlijk het allergrootste deel waartegen
over de zooeven genoemde posten slechts een
zeer ondergeschikt belang zijn.
Hieruit is dus te constateeren, dat de ver
eeniging St. Joseph bij haar officiëele reke
ning en verantwoording, op 26 September
1929 ingediend, slechts aanspraak heeft ge
maakt op alles wat haar was toegestaan, be
nevens enkele posten, die niet waren toege
staan, maar welke het schoolbestuur toch
vroeg. Deze posten (dat erken ik) konden B
en W. toestaan, daargelaten of het juist was,
waarover ik niet kan oordeelen, maar noch
de vereeniging St. Joseph kon ooit meer vra
gen op grond van art. 81 dan zij reeds ge
daan had, noch B. en W. konden ooit meer
toestaan, dan het College gevraagd was. Nu
B en W. zelf erkennen, dat aan de vereeni
ging S t Joseph dit lokaal eenmaal geweigerd
was, voeg ik daaraan toe, dat de vereeniging
in deze weigering had berust, en geen ge
bruik had gemaakt van haar bevoegdheid,
neergelegd in art. "'7 lid 6 der L. O. wet, om
tegen dit besluit in beroep te gaan bij de
Kroon. Om het rechtskundig uit te drukken:
het was hier een gewijsde zaak.
Door de onvolledigheid in de beantwoor
ding door B. en W., waar zij namelijk niet
over de bouwkosten hebben gesproken, is het
antwoord, op vraag 4, dat verwijst naar het
antwoord op vraag 3, onvolledig. Ik heb na
melijk geen antwoord gehad op mijn vraag,
op grond waarvan B. en W. gerechtigd zijn,
uitgaven te te staan, wanneer de vereeniging
St. Joseph deze niet in haar eigen officiëele
rekening en verantwoording heeft opgeno
men, en B. en W. deze dus ook niet op grond
van art. 81 lid 2 der L. O.-wet 1920 alsnog
kunnen toestaan. Ik moet dus deze vraag her
halen.
De volgende vragen en antwoorden, voor
zoover nog van belang, komen hierop neer.
Erkennende, dat voor een nieuwen bouw of
uitbreiding van een school een nieuw besluit
van den Raad op grond van art. 72 e. v. der
L. O. wet noodig <e, zeggen B. en W. terecht,
dat als de aanvrage eenmaal voor den bouw
door den Raad s goedgekeurd, B. en W. en
zij alleen, over de inrichting te oordeelen
hebben.
Dit is juist, maar B. en W. hadden er in
1926, want op die periode doelt de wet, reeds
over geoordeeld, en het lokaal geweigerd.
Op grond van art. 81 lid 2 konden zij slechts
toestaan, wat in de rekening en verantwoor
ding was vermeld en de bouw van het lo
kaal stond er niet in! en dan toch zeker bo
vendien niet iets, wat zij reeds eenmaal onom
wonden geweigerd hadden.
Hier had niets anders moeten geschieden
dan een nieuwe aanvrage door de vereeni
ging St. Joseph op grond van art. 72 der
L. O.-wet 1920 tot uitbreiding van de school
aan de Koornlaan met een gymnastieklokaal.
Dit moet geschieden aan den Raad, en B. en
W. zijn niet bevoegd, hierover een beslissing
te nemen Krachtens vaststaande rechtspraak
doet het hierbij niet toe, of het lokaal er al
dan niet reeds is.
De overige vragen behoeven geen toelich
ting, en spreken voor zich zelf. Het is van
belang, met het oog op een eventueel beroep
op de Kroon, dat de Raad weet, of B. en W.
soms reeds het gevraagde bedrag ten on-
braham er ook zoo over dacht; dus de
verschijning van lord Barrington en de
bepaling van den trouwdag had haar
een heele verlichting gegeven.
Maar toch, alle last was haar nog niet
van de schouders genomen. Sedert dien
zenuwaanval in de Lange Galerij was
een week voorbij gegaan. Zij voelde zich
nu veel beter zij werd dagelijks sterker,
toch tobde zij nog over allerlei dingen.
In de eerste plaats de zoo belangrijke
kwestie voor een practisch mensch:
waar moesten zij van leven. En als
Willem er waarlijk zijn zinnen op gezet
had schilder te worden, had hij geld
noodig en veel geld ook voor studie en
reizen in het buitenland. Zij was eigen
lijk blij dat hij zulk een besluit had
kunnen nemen. Nu zou hij eerder gene
gen zijn iets aan te nemen wat hem
werkelijk toeüwam: het geld dat de
Van Roon opbracht.
Sir Arthur had haar medegedeeld, dat
de som, welke het comité voorstelde te
betalen voor de Van Roon, duizend pond
's jaars rente kon geven en hij raadde
haar sterk aan dit voorstel aan te ne
men; zij zou dan voor haar heele leven
van alle financieele moeilijkheden af
zijn.
In Julie's oogen was dit een fabelach
tige som. Zij wist daarenboven in haar
hart, dat zij dit geld nooit voor zich
zelve zou willen besteden Het was het
geld van Willem en dat moest zij hem
nu aan het verstand brengen.
Zij begreep dien morgen al dadelijk,
dat dit een onmogelijkheid was Die dui
dend pond 's jaars was van haar en
rechte, beschikbaar hebben gesteld.
Spr. herinnerde eraan, dat Deken Rengs
5 Jan- 1928 bij de officieele opening van de
scholen o.m. gezegd heeft: „Mijnheer de
Burgemeester, al zal ik het ook met zachte
woorden doen, toch moet ik er even aan her
inneren, dat deze scholen niet zonder strijd,
zonder hevigen strijd mag ik gerust zeggen,
zijn gekomen en dat over den bouw van
deze scholen ernstige moeilijkheden zijn ge
rezen tusschen de schoolbesturen en het
College van B. en W., een strijd, die menig
lid van het bestuur slapelooze nachten heeft
gekost, vooral, omdat wij soms meenden, in
de opvattingen van een deel van het College
van B. en W. een aanval te zien op onze be
ginselen, waarvoor ons de waarborgen in
de L. O. wet van 1920 zijn vastgelegd Maar
dit alles is nu vergeten. Wie zou er nog den
ken, als het eindresultaat is bereikt, aan de
begin-moeilijkheden? De scholen zijn er ge
komen, de jongens- en meisjesschool met geld
van de gemeente, de school voor voorberei
dend L. O. en het gymnastieklokaal, geheel
betaald door de schoolbesturen zelf.
Verder, aldus spr., werd gezegd: „Het
geld, dat de zusters met het onderwijs ver
dienen, besteden ze ook weer voor het onder
wijs". Dit. zoo vervolgde spr., bevestigt vol
komen mijn woord, bij de begrooting ge
sproken, toen ik wilde dat in deze moeilijke
tijden de zusters een deel van het geld, dat zij
ontvangen, beschikbaar steiden. Wanneer de
zusters dat geld gegeven hebben, dan heb ik
daar alle respect voor en dan Is hier een ge-
va! van het vriendelijk beleefde verzoek, dat
ik bij de begrooting heb geuit. Maar laat men
dan nu ook afgaan op de eindafspraak. Toch
wil men nu, dat alsnog de belastingbetalende
burgers van Alkmaar door de moeilijkheden
van financieelen aard in het schoolbestuur
27000 betalen voor het gymnastieklokaal,
dat men openlijk officieel verklaarde, zelf te
hebben betaald. Ik geloof, dat men de zaak
eenvoudig zóó moet beschouwen: ,Hoe is
de afspraak en wat heeft men hier voor zich
staan?"
De Deken heeft in de officieele opening ge
zegd, dat zij het zelf hebben betaald en daar
aan heeft men zich te nouden. Bovendien heb
ben zij de termijn laten voorbijgaan, die de
wet voorschrijft. Tusschen fatsoenlijke men-
schen is de zaak uitgepraat, als men officieel
bij de opening zegt: „Wij hebben het be
taald".
Voorts wees spr. op een ministerieele be
schikking van het schoolbestuur van de Paro
chie te N. Scharwoude, waarin beslist werd
in een dergelijk geval, dat men zich voor een
afzonderlijke aanvrage tot den Raad heeft te
richten.
In Schoorl heeft zich een dergelijk geval
afgespeeld. Spr. vond het jammer, dat hier
juristerij bij gehaald moet worden; doch dit
was noodig, als men op elkanders woord niet
aan kan.
Spr. diende tenslotte de volgende vragen
in:
1. Is het bedrag ad 124323,92, dat mij
in antwoord op mijn vraag 2 werd op
gegeven. het bedrag, dat op 26 Sep
tember 1929 werd ingediend, of eenig
ander, later ontstaan bedrag?
2. Heeft het College van B. en W. in 1926
geweigerd, gelden beschikbaar te stel
len voor den bouw van een gymnastiek
lokaal?
3. Zoo ja, heeft de Vereeniging St. Joseph
in dit besluit berust, of heeft zij ge
bruik gemaakt van haar bevoegdheid,
neergelegd in art. 77 sub 6 der L. O.
wet 1920 om hiertegen in beroep te
gaan bij de Kroon?
4. Op grond waarvan zijn B en W. ge
rechtigd, uitgaven toe te staan, die de
vereeniging St. Joseph niet in haar
eigen officieele rekening en verant
woording heeft opgenomen, en die
B. en W. dus ook niet op grond van
art. 81 lid 2 der L. O. wet van 1920
alsnog kunnen toestaan?
5. Wanneer is het verzoek ingekomen,
om alsnog het gymnastieklokaal door
de gemeente te doen betalen? Tot wien
was dit gericht? Hoe luidde de in
houd?
6. Zijn B. en W. niet met mij van mee
ning, dat dit niet anders is dan uit
breiding van een bestaande school, en
dat dit valt onder de aanvragen die
ex art. 72 der L. O. wet 1920 tot den
Raad gericht moeten worden?
7. Hebben B. en W ten onrechte
soms reeds een besluit genomen, om
de kosten van den bouw en de inrich
ting van het gymnastieklokaal voor
noemd alsnog aan de Vereeniging St.
Joseph te betalen?
i
niets ter wereld kon hem doen besluiten
er een cent van aan te nemen. In som
mige dingen gaf hij toe, maar in andere
stond zijn besluit rotsvast, dat hij zij al
gemerkt.
Uit wanhoop bekende .Tulie, dat zij
nooit van plan geweest was het geld aan
te nemen. Zelfs op het oogenblik, dat zij
de Van Roon van hem had afgetroggeld
met haar booze voorwendsels, had zij dat
alleen gedaan om hem voor zich zelf te
redden. Zij had zich zelf als het ware
beschouwd als de voogdes, de beheer
ster van de Van Roon, zoodat hij, Wil
lem niet het slachtoffer werd van den
listigen Oom Si, evenals Sir Arthur nu
op het oogenblik de beschermer was
van het stuk, opdat de listige wereld het
hem niet ontstal.
Zij begreep echter opnieuw dat het
vergeefsche moeite was met hem te re
deneeren. Wat hij eenmaal had gegeven,
bleef gegeven. Hij had er niets meer
over te zeggen.
Nu goed dan, zei Juli op boozon
toon, als je niet wilt, dan moet je het
zelf weten. Dan zal ik het schilderstuk
uit jouw naam aan het rijk cadeau
geven en dan bezit je geen cent oxn van
te leven en je kunt je heele leven blij
ven werken als bediende in een winkel,
tegen een heel klein loon, om andere
menschen rijk te maken, in plaats van
in staat te zijn te studeeren en te reizen
en een groot schilder te worden
Ze wist zeker, dat dit een argument
was waar hij niet tegen op kon. Zelfs
hij, de droomer, die hij was, moest waar-
8. Zoo ja, hoeveel bedragen deze kosten
dan in totaal, .alles inbegrepen, wat
tot bouw en inrichting betreft, verdeeld
in hetgeen in de rekening en verant
woording van 26 September 1929
werd vermeld, en hetgeen daar niet in
voorkwam?
9. Van welken datum is het besluit van
vraag 7, zoo deze vraag bevestigend
wordt beantwoord?
De voorzitter merkte op, dat de in
gediende vragen, in den vorm van een inter
pellatie gehouden, het karakter hebben aan
genomen van een ter verantwoording roepen
van het College.
Spr. merkte op, dat het College alleen ver
antwoording verschuldigd is over de huis
houding der gemeente en over wat volgens
de wet behoort op het terrein van het zelf
bestuur der gemeente. Dat het College in dit
geval geen bezwaar heeft te antwoorden,
beteekent niet, dat het verplicht is, den Raad
te kennen in het toegekende bedrag voor het
gymnastiekgebouw. Spr. maakte deze theore
tische opmerking, omdat hij niet gaarne zou
zien, dat met de beantwoording een proce-
dent is geschapen waarop terug gekomen kan
worden. Het College wil in dit geval wel ant
woorden, omdat het in dezen graag een be
slissing van den Raad wil hebben.
Komende tot de verdediging van het ge
voerde beleid, zeide spr., dat hij zich niet
zou begeven in wat mr. Langeveld juristerij
had genoemd. Liever wilde hij de zaak een
beetje van den breeden kant beschouwen.
Spr. begreep niet, waarom mr Langeveld de
juristerij in den Raad gebracht heeft. Het
eenige belang voor den Raad is of de ge
meente het geld zal geven of niet. Voor die
vraag hebben wij den Raad gesteld, hoewel
wij dit naar onze opvatting niet behoefden
te doen. „Wij hebben gezegd tot den Raad:
„Spreek U uit". Waarom het debat gevoerd
moet worden in de richting van de juristerij,
begreep spr. niet. Naar zijn meening komt de
juristerij eerst te pas, wanneer een gedeelte
van den Raad (hetgeen spr. zou betreuren) in
beroep zou gaan, tegen de gevallen beslis
sing. Dit recht moet z.i. spaarzaam worden
gebruikt en in andere overheidscolieges is
zoo iets haast nooit voorgekomen. Spr. heeft
dan ook geen reden, om het debat in juri
dische richting te volgen. Hij zei dit niet, om
dat hij zich bezwaard gevoelt door het be
toog van mr. Langeveld, dat hij zeer goed
kan weerleggen en dat hij dan ook eventueel
bij de Kroon zal doen. Het juridische oor
deelt hij echter niet het belang van le zaak.
Voor den Raad geldt: „Zullen wij het geld
geven of niet?"
Wanneer wij ons op zuiver formeel stand
punt stellen, dan hadden wij de onderhande
lingen met het schoolbestuur in die richting
kunnen sturen, dat het schoolbestuur gelden
voor een gymnastieklokaal voor de school
aan de Paardenmarkt had aangevraagd en
dan hadden wij kunnen probeeren, het daar
heen te leiden, dat het dit geld niet kreeg.
Wat zou dit echter in dezen tijd. waarin er
terecht op wordt gewezen, dat men het geld
niet over de balk moet gooien, voor een eco
nomisch beleid zijn geweest? Men zou een
gymnastieklokaal voor de school aan de
Paardenmarkt hebben moeten laten bouwen
en dat aan dc Korenlaan op slot moeten laten
draaien en hebben moeten zeggen: „Dat
gebruiken we verder niet". Het gemeente
bestuur heeft toen terecht gezegd„Laten we
niet zoo mal zijn, maar laten wij liever het
geld geven voor het lokaal, dat het school
bestuur destijds liet bouwen. Dan zijn wij
allebei tevreden".
Het gemeentebestuur geeft geen cent meer
uit en dat is de hoofdzaak van het geval.
De Raad heeft destijds de gelden beschik
baar gesteld voor den bouw van de school
aan de Korenlaan. Het College van B. en W,
maakt dan uit, hoe groot het bedrag zal zijn.
Daarover heeft de Raad geen zeggingsreebt.
Vroeger zijn wij net met het schoolbestuur
eens geworden. Nu hebben wij achterai ge
zegd: „Wij willen dat gymnastieklokaal ook
betalen en daardoor wordt het bedrag hoo-
ger, maar de Raad is niet aan een lager be
drag gebonden Wij hadden den Raad op
de hoogte gesteld, dat het gymnastieklokaal
was geweigerd en de Raad leefde dus in de
veronderstelling, dat dit niet op kosten van
de gemeente is gebouwd. Wij meenden daar
om, dat het niet behoorlijk zou ziin, om dit
stiekum achter den rug van den Raad
om, nog te betalen en wij hebben daar
om gezegd: „Laten wij den Raad op de
hoogte brengen, dat wij van front zijn ver
anderd en de kosten van het gymnastiek
lokaal alsnog in de rekening zullen opnemen.
De Raad kon nu zeggen, of hij zich daar
mede al of niet kon vereenigen.
1 11 r~r—
lijk buigen voor zulk een zuivere rede
neering. Zonder eenigen twijfel, zij had
hem overtuigd. Maar het scheen dat zijn
spel op het oogenblik niet heel eerlijk
was. Met een snel opkomend blosje, dat
voor een meisje verraderlijk was ge
weest, was hij genoodzaakt te erkennen
dat hij al zijn kaarten niet op tafel ge
legd had.
Tot Julie's stomme verbazing bezat
hij een klein inkomentje van twaalf
honderd pond 's jaars.
Ik wist niet dat je een rijke tante
had, zei Julie heel verbaasd.
Neen, geen rijke tante van mij,
maar een rijke oom van jou. De dwaze
jongen werd al donkerder van gelaats
kleur, meer meisjesachtiger dan ooit.
Julie begreep er nog niets van: zij kon
alleen maar boos kijken.
Voor den dag er mee. Ik snap je
niet. Het was niet precies de taal van
juffrouw Babraham, maar haar geduld
was uitgeput en daar haar kracht en
gezondheid langzamerhand was terug
gekomen, liep ze gevaar een oogenblik
te vergeten dat zij een logée was en zat
in den meest beroemden Italiaanschen
tuin van heel Surrey.
En toch begon er een licht voor haar
op te gaan. Een van de voorrechten van
een practischen geest is in financieele
zaken onder hoogen druk te werken.
Julie fronste de wenkbrauwen.
Bedoel je dat Oom Si je zijn heele
fortuin heeft nagelaten, zei zo met ge
fronst voorhoofd.
(Wordt vervolgd).