DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Een vernielde gedenksteen ^Buitenland Vweiii&sch Oveziicht Deze Courant wordt ELKEN AVOND, behalve Zon en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden bij vooruitbetaling voor Alkmaar 2. iianco door het gebeele Rijk 2.50. i-osse nummers 5 cents. PRIJS PER GEWONE ADVERTENTiENs Van 15 regels 1.25, elke regel meer 0.25, groote contractei* re bat. Groote letters naar plaatst uimte. Briev. r franco aan de N. V. Boek- en Handelsdruk kerij v h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9, postgiro 37060. Telel. 3, redactie 33. No. 221 Directeur: C. KRAK. Maandag 19 September 1932 Hoofdredacteur: Tj. N. ADLMA. 134e Jaargang Dit nummer bestaat uit drie bladen ZIJ, DIE ZICH MET 1 OCTOBER A-S. VOOR MINSTENS 3 MAANDEN OP DIT BLAD ABONNEEREN, ONT VANGEN DE TOT DIEN DATUM VERSCHIJNENDE NUMMERS FRAN CO EN GRATIS. DE DIRECTIE. DE DUITSCHE EISCH INZAKE BEWAPENING. Officieele Engelsche verklaring. Afwijzende houding van Herriot.. GENERAAL VON STUELPNAGEL OVER DE OPVOEDING DER DUITSCHE JEUGD. DE ZWEEDSCHE VERKIEZINGEN. De samenstelling der nieuwe Kamer. ALKMAARSCHE COURANT. Wij hebben kort geleden in den vorm van een ingezonden stuk het volgende schrijven ontvangen „Toen vorig jaar Februari de heer Ir. A. M. van Deventer als directeur afscheid nam van het personec-l der Gem. Lichtbedrijven, heeft dit personeel van hoog; tot laag aan hun ge- achten chef een gedenksteen aangeboden, waarop vermeld stondAan den Heer Ingenieur A. M. van Deventer, Ontwerper en Bouwer dezer fabriek. Met toestemming van B. en W. is deze steen in de hal van het directie-kantoor van de fabriek aangebracht. Nu heeft men, zon der het personeel hierin te kennen, de woor den „Ontwerper en" er uitgehakt. De steen is nu zijn waarde kwijt. Zoo het gerucht gaat, is dit op last van het tegenwoordige college geschied. Wilt U hiernaar eens een onderzoek instellen en er eens over schrijven?" Wij hadden een persoonlijk onderhoud met de schrijvers van dit stuk en nadien is ons medegedeeld, dat zoowel B. en W. als de Commissie voor de Licntbedrijven van een en ander op de hoogte waren en aan de wijzi ging in het opschrift van den gedenksteen hun goedkeuring verleend hadden. m De kwestie lijkt ons van te ernstigen aard Om ze verder onbesproken te laten. Wij stellen ons op het standpunt, dat het opschrift van elk gedenkteeken vóór het wordt aangebracht met zorg gekozen moet worden en dat het, als het gedenkteeken er eenmaal is, niet dan in het geval van uiterste noodzaak veranderd mag word in, niet alleen omdat het gedenkteeken zelf dan beschadigd wordt, maar ook omdat elke verandering grievend is voor den betrokkene of de familie van den betrokkene te wiins eere of te wiens nagedachtenis het monument werd opge richt. Het is niet duidelijk of B. en W. van te voren met den tekst van het opschrift in ken nis gesteld zijn, maar omdat de steen in een gemeentegebouw aangebracht is en zij daar voor dus toestemming moesten verleenen, was het in allen gevalle de plicht van het college van dit opschrift kennis te nemen. Is later gebleken, dat het onjuist was, dan is dit college, dat alle middelen bezat om de juistheid te controleeren, daarvoor allereerst verantwoordelijk te stellen. Laten wij nu aannemen en dat schijnt het geval te zijn geweest dat het college niet beter geweten heeft of iedereen zou met dit opschrift accoord gaan, totdat plotseling blijkt, dat er zich iemand komt aanmelden, die 'beweert, dat het opschrift op het monument niet juist is en hij, in zekeren zin als „belang hebbende", er op staat, dat 'het veranderd zal worden. Dan mag men zich allereerst verwonderen over de motieven, die er iemand toe kunnen brengen te eischen, dat in een gedenkteeken, dat door het dankbare personeel van een fa briek spontaan aan den vertrekkenden chef werd geschonken, alleen te zijnen behoeve een zoodanige verandering zal gebracht worden, dat het monument daardoor zijn waarde grootendeels zal verliezen. Wij zullen op deze zijde van de kwestie niet te diep ingaan. Het is moeilijk een men taliteit te beoordeelen en nog moeilijker na te gaan hoe deze tot uiting is gekomen. Wij kunnen eenvoudig vaststellen, dat de heer W. K. M. de Kat, die van 1913 tot 1915 directeur van de Lichtbedrijven te dezer stede is geweest de heer De Kat is thans direc teur te Breda zich bij B. en W. er over beklaagd heeft, dat het opschrift van den steen onjuist was omdat ook hij aan het ontwerpen van den fabrieksbouw zijn krachten had ge geven. B. en W. hadden hierop natuurlijk zeer verschillend kunnen reageeren. Mocht na onderzoek blijken, dat de heer De Kat alleen de ontwerper der fabriek was geweest, dan had het coHege nog wel een Poging kunnen doen dezen heer te bewegen van zijn actie af te zien nu de gedenksteen eenmaal uitgevoerd en geplaatst was, maar wanneer de heer De Kat er daarna perse op gestaan had, dat het opschrift zou gewijzigd, dan zou inderdaad net c°',eSt- niets anders overgebleven zijn dan, met toe stemming van de schenkers, noodgedwongen enkele woorden uit den steen te laten weg hakken. Mocht daarentegen blijken, dat Ir van Deventer het grootste of in allen gevalle een belangrijk aandeel in het ontwerpen der fa briek gehad heeft, dan was het zeker onver antwoordelijk het moment te laten vernielen. Immers, dan was het opschrift van den steen niet onjuist te achten en men had, om met ieders gevoelen rekening te houden en nie mand te passeeren, desnoods nog op «en andere plaats in de fabriek een steentje kunnen aanbrengen, waarop ook de heer De Kat als ontwerper genoemd was, waarmede men zeker meer dan voldoende aan diens wenschen tegemoet zou zijn gekomen. Het is wel interessant het verloop der ge beurtenissen even na te gaan. Het College deelt den heer Van Deventer mede, dat de heer De Kat wijziging of ver wijdering!!) van de gedenkplaat verlangt, daar hij beweert, dat de fabriek aan den Hel- dersche weg t e n d e e 1 e ook door hem ont worpen is, zoodat het opschrift niet volledig en dus niet juist zou zijn. Men verzoekt inlichtingen en advies over het door het College in te nemen standpunt. De heer Van Deventer deelt mede, dat nóch het personeel der Lichtbedrijven, nóch hij zelf iets voor het aanbrengen van die plaat zouden gevoelen als daarop de naam van den heer De Kat voorkwam, daar het per soneel wel hem, maar niet den heer De Kat heeft willen huldigen. Hij deelt mede, voor het ontwerpen en bouwen van een nieuwe fabriek speciaal te zijn benoemd en dat plan. indeeling enz. alles zijn werk is en vertrouwt er op, dat het College zulks den heer De Kat duidelijk te kennen zal geven. B. en W. deelen d^rop mede, dat de heer De Kat aanteekeningen en concepten van contracten heeft gezonden benevens bereke ningen en rapporten, waaruit blijkt, dat hij niet buiten den aan den f a- brieksbouw verbonden arbeid is gebleven. Hij zou de technische ontwerper der gasfabriek zijn en de contrac ten opgemaakt hebben volgens welke de uit voering plaats had. Hij zou een besparing van 2500 hebben verkregen en zijn ont werp zou door den bouw-ingenieur Van De venter nader uitgewerkt zijn waarbij de plaats van de gebouwen als architectonisch geheel nader gepreciseerd werd. B. en W wijzen er op, dat aan geen der leden van het college uit eigen ervaring bekend is hoe de voorbereidende arbeid geregeld was. Zij weten slechts dat beide directeuren een gratificatie voor voorbereiding en leiding ontvingen, waaruit geconcludeerd wordt, dat de heer De Kat naar het oordeel destijds van de commissie van bijstand, van B. en W en van den Raad arbeid van eeni- ge beteekenis moet hebben verricht Zij wijzen op hun mede-verantwoordelijkheid doordat de steen in een gemeentelijk gebouw is geplaatst en verzoeken Ir. van Deventer ten slotte zich te willen vereenigen met de oplossing, dat de gedenkplaat alleen ver meldt dat de fabriek door hem is g e b o u w d. Ir. Van Deventer vereenigt zich niet met deze wat al te gemakkelijke oplossing. Hij wijst er op, dat de heer De Kat met zijn cri tiek had moeten komen bij het college waar van den leden uit eigen ervaring wel bekend was hoe bij de stichting der gasfabriek de voorbereidende arbeid was geregeld en hij verwijst daarbij naar het gedenkboek, dat in 1917 ter gelegenheid van de opening dei nieuwe fabriek is uitgegeven en waarin dui delijk is vermeld, dat Ir. Van Deventer de plannen voor fabriek en administratiegebouw heeft opgemaakt, welk boek den heer De Kat destijds is toegezonden en door dezen is ge lezen. Nadrukkelijk deelt de heer Van De venter mede, dat hij zich met de door B. en W. gevonden .oplossing" niet kan vereeni gen, aangezien z.i. het opschrift volkomen juist is. Voor wij nu onze conclusies trekken, willen wij even weergeven wat in het bewuste ge denkboek over den bouw der fabriek wordt medegedeeld. Op blz. 56 is vermeld: „In het jaar 1913 nam de heer Birkhoff ontslag, doordat hij tot Directeur van de Nederlandsche Kabel- fabriek te Delft benoemd was en werd ooge- volgd door den heer W. K. M. de Kat, Scheik. ingenieur. Onder de Directie van den heer De Kat werd met ingang van 1914 begonnen met het maken van plannen voor de nieuwe gasfabriek. Hij werd hierin ter zijde gestaan door den civiel-ingenieur A. M van Deventer, die met ingang van 1 Januari 1914 tot hoofd van het bouwbureau werd benoemd. Reeds in 1915 verliet de heer de Kat de Directie der Alkmaarsche gasfabriek en werd opgevolgd door den heer A. M. van Deventer". Op blz. 40 staat vermeld: „De plannen voor fabriek en administratiegebouw zijn opgemaakt door den civiel-ingenieur A. M van Deventer, onder wiens directe leiding ook de uitvoering derzelven tot stand is ge komen. Aanvang 1914 (dus toen de heer Van Deventer reeds hoofd van het Bouwbureau was. Red. Alk. Cit.) werd een begin gemaakt met de projecten voor de fabriek. Met de op hooging van het fabrieksterrein en de grond werken voor de fundeering enz. werd begon nen begin Maart 1915. Met de bouwwerken werd een aanvang gemaakt den 25 October 1915. De inbedrijfsstelling der fabriek ge schiedde den 10 Juli 1917, alzoo na een bouwtijd van ruim 2 jaar". Ten slotte moge hier nog de mededeeling volgen, dat de heer Van Deventer verklaart, dat hij veel tijd en moeite gegeven heeft om tot een zoo practisch mogelijken opzet der fabriek te komen, waarvoor hij dagen en nachten aan zijn teekentafel heeft gezeten Hij heeft nooit beweerd, dat de heer De Kat niet veel werk heeft verricht voor de nieuwe fabriek, maar het inwendige en uitwendige van de gebouwen is door Ir. Van Deventer ontworpen. Een vakman beoordeelt de onder linge plaatsing van gebouwen en toestellen, den rationeelen gang van grondstoffen en producten door de fabriek. Het samenstellen van een fabriekscomplex, zoodanig, dat er een rationeel geheel uit ontstaat, aldus de heer Van Deventer, noem ik het ontwerpen ervan en dit is mijn werk geweest. Het voor recht dit tot stand te hebben mogen brengen, kan ik mij door niemand laten cn're-ncn. Tot zoover de feiten. Wij begrijpen, dat het voor eer. buiten staander en dus ook voor het College uiterst moeilijk is geweest te beoordeelen welk aandeel in de voorbereidende werk zaamheden de heeren De Kat en Van Deven ter gehad hebben. Het staat wel vast ook de heer Van Deventer erkent dit dat de heer De Kat voor de nieuwe fabriek veel werk heeft ver richt, al is er dan verschil van meening over de opvatting in hoeverre deze arbeid op het ontwerpen betrekking gehad heeft. Maar het staat evenzeer vast, dat Ir. Van Deventer in het ontwerpen op zijn minst een zeer belangrijk aandeel gehad heeft, een zoo groot aandeel, dat het geenszins noodzakelijk was, zijn arbeid te dien opzichte zoodanig te onderschatten, dat zelfs een reeds geplaatst en onthuld gedenkteeken daarvoor bescha digd behoefde te worden, nog daargelaten, dat men hen, die dit gedenkteeken betaald en aangeboden hadden, in geen enkel opzicht daarin gekend heeft. De omstandigheid, dat de steen is aange bracht in een gemeentegebouw geeft o.i. het College geen recht, tegen den wil van het per soneel en den heer Van Deventer, het op schrift daarvan te veranderen, maar had allereerst moeten leiden tot de vraag of zij er in dat geval nog prijs op stelden den steen ter plaatse te behouden. Welke ook de capaciteiten en verdiensten van den heer De Kat geweest mogen zijn waaraan wij geenszins willen tornen het staat vast, dat de heer Van Deventer in een ruim achtmaal langeren diensttijd hier ter stede een zoo uitstekend hoofdambtenaar is gebleken, dat zijn naam in onzen Raao meermalen met grooten lof vermeld is. Wat door een dankbaar personeel hem ter eere werd opgericht, mocht, tegen zijn wil, niet vernield worden ter wille van een voorganger, die bij de uitgave van het gedenkboek niets van zich heeft laten hooren en het eerst nu den tijd vindt door zijn protesten dit monu ment van dankbaarheid en vereering te eigen behoeve te laten vernielen. Dat B. en W. zich in dit conflict zoo be reidwillig aan diens zijde geschaard heb ben, is een daad, die niet alleen den heer Van Deventer en het hem toegewijde perso neel, maar daarnaast vele anderen in onze gemeente bijzonder gegriefd heeft. De Engelsche regeering heeft een uit voerige verklaring gepubliceerd, waarin zij, na te hebben verzekerd, dat zij alles in het werk stelt teneinde de ontwapening en het economische herstel te bevorderen, haar standpunt ten opzichte van den Duitschen eisch van gelijkgerechtigdheid op het gebied der bewapening uiteenzet. Met l*t oog op de aanstaande Economische Werkconferentie, de groote concessies op het gebied der herstelkwestie en de huidige economische behoeften acht zij het zeer ongel lukkig, ongelegen en onverstandig, dat Ehiitschland juist thans zijn eisch aan de orde heeft gesteld. Juridisch is de situatie aldus, dat Hoofdstuk V van het Verdrag van Versailles nog bindend is en slechts door een algemeene overeenkomst buiten werking kan worden gesteld. Duitschland's standpunt is onjuist, dat door het al of niet tot stand ko men van een ontwapenings-conventie Hoofd stuk V van het Verdrag van Versailles zou komen te vervallen omdat de andere mogend heden hun beloften niet zouden zijn nage komen Ook staat het niet vast, dat de methode, volgens welke de Duitsche ontwa pening is voltrokken, ook op de andere mo gendheden moest worden toegepast. Engeland is echter van meening, dat de Duitsche eisch weliswaar niet juridisch uit de vredesverdragen kan worden afgeleid, doch in de eerste plaats een eisch moet zijn van op het juiste peil brengen der bewapeningen, aangezien de ontwapening -van Duitschland een voorlooper zou zijn voor de ontwape ning der andere mogendheden. Engeland heeft reeds in hooge mate ontwapend. De Engelsche regeering komt dan ook tot het volgende voorstel. Zij ziet als taak der Ontwapeningsconferen tie, het kader van een ontwapenings-overeen- komst te scheppen, gebaseerd op den grond slag, dat iedere staat in overeenstemming met andere staten een begrenzing aanvaardt, die hij zichzelf vrijwillig oplegt, en wel als deel van een wederzijdsche overeenkomst met de andere staten, die deze overeenkomst cn- derteekenen. Het resultaat van deze overeen stemming zal in ieder geval geen verschil in „status" zijn. Ieders bewapening zal door dezelfde methode onder controle staan. De reeds bestaande begrenzingen, zooals de Vredesverdragen en de Vlootverdragen van Washington en Londen, zullen, voor zoover ze niet door wederzijdsche overeenkomsten gewijzigd worden, weer in de nieuwe, vrij willige en alles-omvattende overeenkomst, waarover men gaat onderhandelen, worden opgenomen. De laatstgenoemde overeenkomst zal het document zijn, waarin de directe ver plichtingen zijn vastgelegd voor allen. Deze opvatting van doel en werkwijze der Ontwapenings-conferentie geeft naar de mee ning van de Engelsche regeering een ant woord op de kwestie van den ..status", die in de mededeeling van de Duitsche regeering van 29 Augustus j.1. is opgeworpen. De Engelsche nota besluit met de opmer king, dat het doel niet door een scherpe pro vocatie of door niet deel te nemen aan de Ontwapeningsconferentie, doch slechts door geduldige onderhandelingen tijdens het ver loop eener conferentie bereikt zal kunnen worden. Zaterdagavond heeft Herriot den Brit- sciien gezant Tyrrell ontvanger, die hem het Engelsche standpunt inzake de Duitsche ge- lijkgerechtigdheidseisch mededeelde, hetwelk Zondag zal worden gepubliceerd. Herriot heeft daarna geruimen tijd met den minister van oorlog Paul Boncour gesproken. Dins dag zal hij naar Genève vertrekken. Het Engelsche memorandum is door den Britschen ambassadeur te Berlijn overhan digd aan den Duitschen minister van Buiten- landsche Zaken. Een officieele mededeeling is in Berlijnsche kringen nog niet ontvangen, doch men schijnt in politieke kringen eenigszins verrast te zijn. De Berliner Boersenkurier publiceert een artikel van Lloyd George over den Duitschen eisch tot gelijkgerecthigdheid, waarin deze uiteenzet, dat hij niet schroomt zich de Duit sche opvatting eigen te maken. Een een voudige opsomming, aldus Lloyd George, van de feiten betreffende den Europeeschen stand van bewapening leidt tot een rechtvaardiging van het Duitsche standpunt. o Betreffende het rapport van Herriot in de Commissie voor Buitenlandsche Zaken van de Fransohe Kamer verluiden nog bijzonder heden betreffende welker juistheid niets vast staat. Herriot zou begonnen zijn met uiting te geven aan zijn levendig verlangen, het succes van de Ontwapeningsconferentie te Genève veilig te stellen. Betreffende de hou ding van de Italiaansche regeering merkte hij op, dat zij begint haar standpunt te verande ren. In verband met de Duitsche pariteits- eischen heeft Herriot een beslist afwijzende houding aangenomen; steeds heeft hij te genover deze eischen zijn Fransche „Neen, nooit, onmogelijk" gesteld. „Ik ben de man van het Volkenbondspact en van het verdrag van Versailles", zoo zou Herriot verklaard hebben, „en niet een man, die zich inlaat met afzonderlijke onderhandelingen". Afzon derlijke onderhandelingen zijn vooral daar om onmogelijk, omdat hij zich voelt als de lasthebber van de kleine naties, die aan de besprekingen moeten deelnemen. Op een vraag betreffende geheime bewapening door Duitschiand zou Herriot verklaard hebben dat hij dit probleem reeds aan Engeland zou hebben voorgelegd. Hij heeft ook verklaard, met den vertegenwoordiger van Duitschland over dit probleem te hebben gesproken, zon der evenwel antwoord te hebben ontvangen. In het onderhoud tusscben den Duitschen gezant Van Hoesch en minister-president Herriot heeft de laatste aan de hand van de Fransche antwoordnota er op gewezen, dat Frankrijk de deur voor verdere onderhan delingen zeker niet heeft dichtgeslagen. Im mers in meerdere zinswendingen van de nota was duidelijk de bedoeling van de Fransche regeering te herkennen om met Duitschland op een geschikte plaats en in geschikten vorm over de Duitsche wenschen te onderhandelen. Deze verklaringen van den minister-president vormen een scherpe tegen stelling met de woorden die men in parle mentaire kringen aan Herriot in den mond heeft gelegd. De „Matin" schrijft in dit ver band o.a. dat Herriot in de buitenlandsche commissie den nadruk heeft gelegd op de te gemoetkomende houding van Frankrijk inzake de ontwapening. Wanneer de Ontwa peningsconferentie ondanks dit alies niet in ieder opzicht het gewenschte resultaat zal opleveren, dan kan Frankrijk daarvoor zeker niet verantwoordelijk worden gesteld. In het probleem van de EHiitsche gelijkgerech tigdheid is de houding van Frankrijk steeds dezelfde geweest. Herriot heeft steeds afwij zend geantwoord en er den nadruk op gelega dat deze eischen in tegenspraak zijn met den geest der verdragen. Hij heeft nooit onder handelingen gevoerd en zou zich nooit met onderhandelingen inlaten die niet overeen komen met de woorden van de verdragen. Met de kwestie van de Duitsche geheime be wapening heeft hij zich volledig beziggehou den. Eenige der acten die daarover voorhanden waren heeft hij reeds aan Engeland medege deeld en hij kan zeggen dat de inhoud van die acten een sterken indruk heeft gemaakt op degenen die daarvan hebben kennis geno men. Hij zou in het bezit zijn van berichten over herstel van oorlogsmateriaal. Hij be houdt zich voor om de acten te gelegener tijd mede te deelen aan de mogendheden die het Volkenbondspact hebben onderteekend en om te vragen om internationaal onder zoek van de gebeurtenissen in srtijd met het verdrag. De correspondent van de „Paris Midi" heeft een onderhoud gehad met den presi dent van het Rijkscuratorium voor Jeugd- opvoeding Generaal Von Stuelpnagel. Deze verklaarde o.a., dat hij zeer verbaasd was geweest over de uitlatingen in de Fransche pers, die in het besluit betreffende de jeugd- opvoeding een soort bewapeningsmaatregel had gezien. De houding van de Fransche pu blieke opinie laat zich misschien verklaren, doordat men de juiste verhoudingen in Duitschland niet kent. Men moet ook begrij pen, dat de werkloosheid van vele honderd duizenden jongemenschen, die in verschillen de vijandige groepen verdeeld zijn. de regee ring in het belang van het land tot maat regelen heeft gedwongen. De regeering kon niet langer werkloos toezien. De moreele en physieke kracht van de Duitsche jeugd moet hersteld worden. Die taak moet worden ver vuld in een geest van tucht en kameraad schap, los van politieke en sociale vooroor- deelen. Als de jongelui door de oefeningen in de vrije lucht tegelijk militair geschikt wor den, dan is dat een nevenverschijnsel, dat niet door het rijkscuratorium bedoeld is. Het is niet aan te nemen, dat 't buitenland iede- ren verstandigen maatregel als militairen maatregel zal beschouwen. Als zekere lan den alles doen voor de opvoeding van hun jeugd, kan men niet verwachten, dat de jon ge Duitschers als minderwaardige menscnen door het leven willen gaan. Tenslotte wees Von Stuelnagel op het werk van de padvinder van Generaal Baden- Powel], die een lichamelijke en moreele op voeding in vaderlandschen geest heeft ge schapen. Volgens de uitslagen der Zweedsche ver kiezingen zijn te Stockholm de sociaal-demo craten van 83.000 vooruitgegaan tot 111.000 De beide communistische partijen van 27.000 tot 34.000. Alle burgerlijke partijen zijn ach teruitgegaan, het meest de burgelijke linker zijde. De nationaal-socialisten verwierven slechts 109.000 stemmen. De nieuwe Rijksdag zal te Stockholm ver tegenwoordigd worden door 6 conservatie ven, een liberaal, 10 sociaal-democraten en 2 communisten. Te Upsala heeft de burgerlijke linkerzijde een mandaat verloren aan de sociaal-demo craten. Zooals verwacht werd, zijn de boeren partij, de sociaal-democraten en de commu nisten overal flink vooruitgegaan. De nieuwe Tweede Kamer die gisteren werd gekozen zal als volgt zijn samengesteld: Nieuwe samenstelling: Conservatieven 38, Boerenbond 36, Liberalen 4, Vrijwilligers 20, Som.-dem. 104, Kilbom comm. 6 en Sillin comm. 2. De oude samenstelling was als volgt: Con servatieven 73, Boerenbond 27, Vrijwilligers 32, Soc.-dem. 90 en Kilbom comm. 8. De Zweedsche fascisten hebben het niet tot een zetel in de Tweede Kamer kunnen brengen. Een belangrijke wijziging in de partij verhoudingen is in zooverre niet inge treden, dat de soc.-dem. wier groote vooruit gang opvallend is geen absolute meerderheid in de nieuwe kamer zullen krijgen. Op den rechtervleugel zijn 9 zetels van de conser vatieven naar den boerenbond gegaan. Bo vendien heeft rechts nog zes zetels verloren. De vrijwilligers (de regeerings partij) heb ben naar werd verwacht procents gewijze de grootste verliezen van alle partijen geleden.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1932 | | pagina 1