alkmaarsche courant
Algemeene Nederl. Zuivelbond.
JUi&iicaües
No. 229 WOENSDAG 28 SEPTEMBER 1932
Dr. Posthuma spreekt de openingsrede van
deze zomervergadering uit. Belangstelling
uit geheel Nederland.
TIJDSAANWIJZING.
Waar blijft ons melkgeld
(Van onzen eigen verslaggever)
De zomervergadering van den Algemeenen
Nederlandschen Zuivelbond (F.N.Z.) wer.d
heden in het Concertgebouw „Tivoli" te
Utrecht gehouden.
Uit alle provincies van ons land waren af
gevaardigden en belanghebbenden ter verga
dering gekomen.
De vergadering stond wel in het teeken
van de moeilijke tijden, die thans onze zuivel-
bereiders en melkveehouders doormaken.
Voor de middagvergadering waren 't de hee-
ren ir. B. Gerritsen, ir. A. H. Joustra en dr.
ir. A. Sevenster, rijkslandbouwconsulenten te
Londen, Berlijn en Parijs, die het onderwerp
inleidden„De positie van het Ne-
derlandsche Melkveehouders-
en Zuivelbedr ij f in verband met
de huidige wereldcrisis en de
vooruitzichten, welkedewere 1 d-
zu i velma r kt m e e r productenin
de toekomst biedt".
Om 11 uur opende de voorzitter Dr. E. F.
Posthuma de vergadering met een woord ter
nagedachtenis aan den heer J. J. C. Ament,
den onder-voorzitter, die de vorige week
overleden is. Dit werd -door de plm. 1000
aanwezigen staande aangehoord. Hij ver
ontschuldigde den heer J. A. Geluk, den se
cretaris, die door ziekte afwezig is en wensch-
te hem een spoedig herstel toe.
Verwelkomd werden in het bijzonder o.a.
de heer R. Mantshold, inspecteur en waar
nemend directeur van den Landbouw, en den
vertegenwoordiger van den minister van eco
nomische zaken.
Daarna sprak de voorzitter Dr. E. F. Post
huma over het rapport-Weiter en de land
bouw.
Er zijn oogenblikken, zeide spr. o.a., waar
in het feit, dat men tot daden komt van on
eindig meer belang is dan het staan in de
verzekerdheid, dat de daad waartoe men be
sloot op dit oogenblik ook waarlijk de meest
juiste is.
Ik meen dat dit geldt ten opzichte van
hem,d ie tot de daad besluit, maar het geldt
in ieder geval voor den toeschouwer, zal de
ze zelf ook tot daden worden geïnspireerd.
Wat ik hier zei is geen nieuws, want ieder
van u erkent de zeer bijzondere waarde van
de spontane daad.
In een tijd als wij '$ji beleven wordt ook op
daden gewacht. Het oog van de massa richt
zich op hen, van wie men leiding verwacht
en van wie men gaarne daden zal zien en nu
is het eenmaal zoo, dat men in moeilijke da
gen eerst en vooral van de regeering daden
wil zien.
Elk besluit om iets te doen heeft vooral
waarde, omdat het velen, die het moeilijk heb
ben, een hart onder den riem steekt en op
hun beurt weer tot grooter krachtsinspan
ning prikkelt.
In dit licht nu, meen ik, ook met u te moe
ten bezien de opdracht, die aan de veelbe
sproken commissie-Weiter werd verleend en
ook de critiek, die op haar rapport voor en
na ook wel in onze kringen wordt ge
hoord.
Wanneer deze commissie in haar rapport
tot het oordeel komt dat ernstig naar verla
ging van de Rijksuitgaven moet worden ge
streefd en voorstellen doet, om dit doel te be
reiken, dan acht ik dit van groot gewicht.
Spr. memoreerde daarna de benoeming van
de Staatscommissie-Wel ter en diens rede bij
de installatie.
Het aanzien van Nederland en zijn crediet-
waardigheid staan of vallen met het ant
woord dat gegeven zal worden op de vraag,
of Nederland wil voortgaan met boven zijn
stand te leven dan wel bereid is, de tering
naar de nering te zetten en zijn staatshuis
houding blijvend in te richten op een lager
peil.
Het rapport bestaat uit twee deelen. In het
eerste deel dat vrij kort is wordt voor
alle hoofdtakken van het bedrijfsleven nage
gaan, in welke mate en op welke wijze zi]
door de crisis worden getroffen, terwijl beslo
ten wordt met een beschouwing van den al-
gemeenen economischcn toestand in Neder-
land, waarin mij zeer belangrijk lijkt de op
merking: dat het aanbeveling verdient, niet
voor de waarheid uit den weg te gaan, doch
ruiterlijk te erkennen dat de Nederlandsche
volksgemeenschap zich op het oogenblik in
een toestand bevindt, die krachtig ingrijpen
in hare huishouding noodzakelijk maakt.
Er wordt op gewezen, dat Nederland, ty-
pisch vrijhandelsland, welks economisch
structuur gebaseerd is op den onbelemmer-
den in- en uitvoer van alle producten, op dit
oogenblik in zijn bestaanmogelijkheid wordt
bedreigd en in de positie van een zooveel mo
gelijk „self-supporting country gedrongen
Aangetoond wordt tegelijk hoe Nederland bij
een dergelijke „zelfgenoegzame produc ie
niet leven kan in de hoop, ja, de stellige ver
wachting wordt uitgesproken dat het daar
toe ook bij andere landen nimmer zal komen,
omdat tot heden geen enkel land in\oer uit
het buitenland weren kon.
Het is bijna overbodig, er op deze plaats
er in deze kring nog bijzonder op te wijzen,
hoe inzonderheid de Nederlandsche la -
tuinbouw en zijn zuivel-industne op de
voer naar het buitenland zijn aangewezen.
Er zijn niet veel woorden noodig om aan
te toonen dat althans onze land- en tuinbouw
en onze veehouderij er met de
sproken zelfgenoegzaamheid niet kom
kunnen omdat Nederland letterlijk genomen
stikt in zijn producten. Is er meer noo dg
duidelijk te maken dat de kwesties m net
rapport-Wel ter gesteld voor geen takken van
het bedrijfsleven meer brandende
kunnen zijn dan voor de onze.
Wil er nu kans blijven dat ook onze prc
ducten oo de buitenlandsche markt zullen
worden verkocht, dan is eerste voorwaarde
dat zij' voor een prijs worden aangeboden,
die aanlokkelijk is< Wij moeten „konkur-
renzfahig" blijven. Dat wij dit niet meer
zijn, of niet voldoende meer zijn, is voor een
belangrijk deel te wijten aan den relatief te
hoogen loonstandaard, die in Nederland
geldt. Sedert den val van het pond sterling is
dit er niet beter op geworden en men zal te
onzent aan de crisis slechts weerstand kun
nen bieden, indien men bereid is, zich aan
den internationalen toestand aan te passen
en een aanmerkelijke versobering, zoowei
in de huishouding der individuen, als in die
van de gemeenschapsorganen te aanvaarden
Nadat op deze wijze de kwaal, waaraan
Nederland lijdt, geteekend is, wordt gecon
stateerd dat de publiekrechtelijke organen
zich in hare uitgaven een aanzienlijke be
perking dienen op te leggen. Haar inkomen
toch is rechtstreeks uit dat van de volksge-
nooten afgeleid en voor den Staat is het on
afwijsbare plicht om het cijfer der begroo
ting dat in een periode van welvaart tot
ruim 600 millioen gulden is gestegen, tot be
scheidener proporties terug te brengen.
In het tweede deel geeft de Commissie de
middelen aan, waarlangs volgens hare
meening bezuiniging kan worden bereikt.
Wat het rapport Weiter betreft is o.m.
door den heer Colijn in een Standaard-drie
star al de opmerking gemaakt dat iedere
Nederlander getracht heeft, er uit op te die
pen wat hem de bezuiniging kosten zou, het
zij persoonlijk, hetzij als bestuurder van iets,
dat steun van den Staat ontvangt. Blijkt
dan dat hem zelf nog een tamelijk veilig
plekje beschoren is, tien tegen een, dat hij
het rapport redelijk vindt en met kracht
voor bezuiniging pleit. Raakt echter de
vloed van bezuiniging aan zijn tot nu toe
veilig zandheuveltje, dan is het protest niet
van de lucht.
De Commissie heeft gemeend, hare taak
aldus te moeten opvatten, dat zij alleen maar
adviseert tot verlaging van het peil der uit
gaven met handhaving dus voor zooveel mo
felijk van hetgeen bestaat, met instandhou-
ing van de organisatie der diensten en ad
ministraties, die de Staatstaak uitvoeren
Met de vraag, of eenige organisatie voor op
heffing in aanmerking komt, hield zij zich
niet dan terloops bezig en waar zij in dezen
enkele richtlijnen aangaf laat zij het zijn
haar eigen woorden de uitwerking der
aangegeven denkbeelden aan de daarvoor
aangewezen deskundige organen over.
Een zeer ingrijpend voorstel betreft dan
de procentische verlaging van alle posten
op de begooting voor personeel, salarissen,
materiëele behoeften en subsidies, die het
niveau van het budget in hoofdzaak beheer-
schen.
Na deze meer algemeene bezuiniging
worden vervolgens de verschillende departe
menten afzonderlijk onder de loupe genomen
Wij zullen in hetgeen volgt onze aandacht
nu bepalen tot hetgeen t.a.v. den landbouw
wordt voorgesteld.
Ook weer omdat wij „onszelf het naast
zijn" kunnen wij met instemming keninis
nemen van de algemeene opmerking, die aan
de voorstellen voorafgaat, dat de diepe de
pressie, welke de landbouw thans door
maakt en welke het noodig maakt, alle
krachten in te spannen om deze gewichtige
tak van volksbestaan te steunen en te schra
gen, de Commissie ervan heeft weerhouden,
bezuinigingen in overweging te nemen,
waarvan kan worden verwacht dat zij scha
de zou kunnen doen aan de belangen van den
landbouw of het ambtelijk apparaat zouden
kunnen aantasten, dat die belangen moet
dienen.
Verder onhoudt de Commissie zich ook
hier van reorganisatievoorstellen. Zij laat
dus buiten beschouwing het zeer belangrijke
vraagstuk van de inkrimping der recht-
streeksche Staatbemoeiïng met den landbouw
Belangrijke bezuiniging zou aldus de
Commissie mogelijk zijn door inschake
ling van bestaande of in het leven te roepen
particuliere of publiekrechtelijke organisaties
Dat dit punt, dat de Commissie thans
zwemmen laat, de volle aandacht en nauw
gezette bestudeering in onze kringen ten
volle waard is, behoef ik u nauwelijks te zeg
gen.
Wat het landbouw-onderwijs betreft, zijn
verschillende bezuinigingen voorgesteld.
Het valt op dat de Regeering, waarvan
in het algemeen kan gezegd worden dat zij
althans bij deze begrooting nog niet zoo ver
is gegaan als de Commissie-Welter heeft
voorgesteld, een enkele maal ook een bezui
nigings-object in het oog valt, waarvan door
de Commissie-Welter juist was betoogt, dat
men beter deed door niet te beknibbelen.
De begrooting bezuinigt juist op de Rijks
zuivelschool te Bolsward het niet onbelang
rijk bedrag van 12.000.
Stellig mag worden gevraagd of de zui
velindustrie, voor welke in deze tijden goede
vorming van haar bedrijfsleiders meer dan
ooit noodzakelijk is, door deze bezuiniging
niet zal wdtden geschaad en er is aanleiding
om er bij de regeering op aan te dringen,
zich op dit voorstel nog eens te willen be
zinnen.
Ook opleiding en ontwikkeling van leer
krachten voor het landbouwonderwijs moe
ten een veer laten.
Op landbouwproefstations wordt geen be
zuiniging voorgesteld. Wel dient er naar te
worden gestreefd, dat althans de controle-
stations zooveel mogelijk zichzelf bedruipen
De commissie acht den opzet der proef
boerderijen te kostbaar in opzet. Inperking is
zonder schade voor den landbouw mogelijk
en voorgesteld wordt, eenige proefboerderijen
op te heffen.
Ook voor den Plantenziektenkundigen
Dienst zal bezuiniging noodig zijn.
Het Rijksbureau voor Ontwatering wil de
Commissie doen vervallen.
Ook de kosten voor Ontginning dienen
naar het oordeel der Commissie geheel te
vervallen.
Wat het Staatsboschbeheer betreft wordt
aangedrongen op het leggen van verband
tusschen inkomsten en uitgaven.
De geheele bezuiniging op het hoofdstuk
Landbouw, die de Commissie blijkens hare
voorstellen mogelijk acht, becijfert zij op
991.000 of zeg 1 millioen. Daarbij houde
men in het oog, dat hier alleen sprake is van
de bijzondere bezuinigingen. Die, welke een
gevolg zullen zijn van de eerder besproken
salaris- en personeelvermindering, van de
verlaging van bureaukosten enz. vallen hier
buiten. Het is duidelijk dat de landbouw
zeer gespaard werd en dat bij andere De
partementen de voorstellen van vaak veel
meer ingrijpenden aard zijn. De bedoeling
der Commissie: den landbouw in deze hache
lijke tijden zoo veel mogelijk te blijven steu
nen komt daarbij dus wel geheel tot haai
recht.
De bezwaren tegen de voorstellen, in het
rapport-Weiter vervat, in de eerste plaats
komen van hen, die onmiddellijk in hun beurs
worden getroffen.
Het verzet wordt sterker, als week na
week in een deel van de pers wordt betoogd,
dat de Staat over alle middelen beschikt om
nieuwe bronnen van inkomsten aan te boren
en als wordt voorgerekend, dat een sluitende
begrooting zeer wel valt te bereiken zonder
dat'de ambtenaren daarvoor bloeden moe
ten.
Ook al sluit men de oogen niet voor het
feit dat de prijzen van vele eerste levensbe
hoeften in de laatste jaren in die mate zijn
gedaald dat de aandrang tot loonsverlaging
daarin krachtige steun vindt, dan dient nog
allereerst de vraag te worden gesteld of alle
loonen ook op een behoorlijk peil stonden
stonden vóórdat de daling der index-cijfers
intrad. Men mag vragen of dan voor de
groote massa inderdaad altijd noodzakelijk
is, dat zij leeft aan de uiterste grens van het
bestaansminimum. Ik ben van meening dat
in het algemeen genomen, wat de salari
eering van zijn personeel betreft, de Staat het
geld niet over den balk heeft gegooid. Als
sprake komt van verkwisting in den Staats
dienst dan hebben wij eerder te denken aan
die andere zijde van het vraagstuk, waar
aan de Commissie haar aandacht heeft ge
wijd, de vraag of in vele bureaux de bezet
ting niet is overdreven.
Het vasthouden aan den eisch tot bezuini
ging, óók door salarisverlaging, dient naar
mijne overtuiging niet te geschieden met
heenwijzen naar salarissen, die in het alge
meen zoo hoog zouden zijn. Veelmeer zal
men zich moeten beroepen op droeve nood
zaak.
Wordt de krasse en misschien niet over
de geheele linie billijke maatregel der
loonsverlaging niet toegepast, wordt het
evenwicht tusschen inkomsten en uitgaven
niet mede daardoor hersteld dan kan ae de
bacle niet uitblijven en zullen ook voor de
ambtenaren van den Staat de gevolgen veel
ernstiger zijn dan die, welke uit de voorge
stelde loonsverlaging dreigen.
In het algemeen acht men vele en groote
volksbelangen door de voorgestelde maatre
gelen bedreigd en wordt ook in dit verband
weer de vraag herhaald of geen inkomsten
zijn te vinden, die het begrootingsevenwicht
herstellen zonder dat allerlei belangen in het
gedrang komen.
Dat bij dalende conjunctuur uit verhoo
ging van lasten niet de financieele resultaten
zijn te verwachten, die men zichzelf en an
deren gaarne voorrekent, wordt daarbij al te
veel over het hoofd gezien en wat erger is:
al te veel ontbreekt de overtuiging, dat ver
hooging van lasten, uit welke bron dan ook,
den strijd om het bestaan voor het bedrijfs
leven nog moeilijker maken zal. Daarbij ver-
gete men niet, dat tóch wel op verzwaring
van lasten moet worden gerekend door hen.
die nog betalen kunnen, omdat in de eerst
volgende jaren de belastinggelden trager
zullen vloeien. Heeft iemand al eens uitgere
kend, met welk percentage de belastingop
brengst van landbouwers en veehouders is
gedaald? In menige plattelandsgemeente zal
men U daarover het noodige kunnen vertel
len.
Tenslotte komt verzet tegen de voorstellen
in het rapport-Welter belichaamd, ook van
de verschillende belangengroepen.
Wat en landbouw aangaat, ik heb U aan
getoond, dat deze waarlijk niet in het hoekje
zit, waar de meeste slagen vallen. Toch ont
breekt ook hier de critiek niet.
Dat het dan maanden, wellicht jaren zou
duren eer men eindelijk tot daden komt als
men alles eerst door adviseurs laat onderzon
ken, zal deze of gene, lettende op een bijzon
der groeps- of streekbelang, wellicht nog zoo
erg niet vinden. Wie echter met voorbij
zien van kleine en bijzondere belangetjes
waarlijk oog toont te hebben voor de groote
belangen, die op het spel staan en overtuigd
is dat de dag der kleine dingen voorbij is, die
zal zich met mij keeren tegen elke behande
ling, waardoor aan het ernstig streven naar
bezuiniging en versobering, waarvan het
rapport-Welter getuigenis geeft, en dat bij de
regeering aanwezig is, moeilijkheden in den
weg worden gelegd. Men vergete niet dat be
zuiniging op alle niet strikt noodzakelijke
uitgaven van den Staat voor den noodlijden
den landbouw ook een belofte inhoudt van
meer kans op steun waar deze werkelijk noo
dig zal blijken.
De Regeering zal het niet gemakkelijk heb
ben als zij de voorstellen der Commissie-
Welter straks uitwerkt en doen zal wat zi
duren plicht acht. Onze als ordelijk bekenti
staande landbouwbevolking moge aan de Re
geering daarbij een eerlijke kans geven en
ook op deze wijze medewerken om terugkeer
tot regelmatige toestanden te verhaasten.
Ik wil besluiten met het aanhalen van
eenige woorden uit de Troonrede, die nog
maar enkele dagen geleden door de Koningin
is uitgesproken en waarin werd gezegd:
„De ernstige wil, die de Regeering bezielt
met Gods hulp het cchip van Staat in veilige
haven te sturen, kan slechts leiden tot het
doel, indien ons Volk in al zijn lagen zich de
werkelijkheid onverbloemd voor oogen stelt"
Ons de werkelijkheid onverbloemd voor
oogen te stellen is ook onze dure plicht en
wij hebben er voor te zorgen, dat we ons niet
verloopen in al te gemakkelijke critiek, waar
door de moeilijke taak, waarvoor onze Regee
ring zich ziet geplaatst, alleen maar kan
worden verzwaard.
Vervolgens besprak de voorzitter nog het
onderwerp:
WAAR BLIJFT ONS MELKGELD?
In de Memorie van Antwoord op het wets
ontwerp tot sfeun aan de melkveehouderij,
aldus de heer Posthuma, lezen wij
„Het streven van ondergeteekende zal er
op gericht zijn, een richtprijs van ten minste
5 cent per KG. melk te bereiken over de ge
heele periode, waarvoor de ontworpen rege
ling zal gelden.
Aangezien men met tal van onvoorziene
factoren rekening heeft te houden, in de eer
ste plaats de prijzen op de wereldmarkt voor
hetgeen nog geëxporteerd kan worden, zal
allicht in de eene periode de richtprijs niet
bereikt en in een andere overschreden wor
den".
Bij de over dit wetsvoorstel in de Tweede
Kamer der Staten-Generaal gevoerde bespre
kingen, werd namens de regeering over de
zooeven vermelde zijde van het wetsvoorstel
het volgende gezegd: „Reeds is over het be
drag van den richtprijs, dat toch minstens 5
cent zal zijn, door verschillende geachte
sprekers het een en ander gezegd. De geachte
afgevaardigde, de heer van den Heuvel, zou
mij zoover willen brengen dat ik zou zeggen,
dat 5 cent eigenlijk 6 cent beteekent. Daarop
wil ik zeggenals er „ruim 5 cent" staat, la
ten wij aan blijven bij wat er staat; dat zal
niet zijn 5 maar het zal tusschen 5 en 6 cent
in schommelen".
Het ligt m.i. dus voor de hand dat er stem
men gehoord worden, die vragen: Waar
blijft ons melkgeld? E)e behandeling in de
Tweede Kamer der Staten-Generaal had n.1.
plaats 25 Mei 1932 en heden is het 28 Sep
tember.
Bij het beantwoorden van de vraagWaar
blijft ons melkgeld? moeten wij vóór alles
nog eens goed nadenken over hetgeen bij de
schriftelijke en mondelinge behandeling van
het wetsontwerp eigenlijk is toegezegd. Voor
mij is het duidelijk dat de toezegging van een
richtprijs van vijf en ruim vijf cent nog niet
beteekent dat voor alle melk met een gemid
deld vetgehalte ook ruim vijf cent betaald zal
worden, doch even duidelijk is het mij dat de
boeren het aldus hebben verstaan en ik be
grijp dan ook volkomen dat zij zich volkomen
gerechtigd achten, thans te vragen: Waar
blijft ons melkgeld?
De wet tot steun aan de melkveehouderij
trad 10 Juli 1932 in werking en dus vanaf
dien datum mocht men nakoming van de in
de Memorie van antwoord en bij de bespre
king in de Tweede Kamer opgewekte ver
wachting verwachten.
De eerste vraag, die wij nu kunnen doen
is deze: Is sinds 10 Juli ongeveer vijf cent
per liter melk aan de boeren-melkleveranciers
betaald?
Deze vraag moet ontkennend worden be
antwoord en nu zouden wij daaraan heel
wat verwijten kunnen verbinden, doch daar
mede komen wij geen stap verder en ik meen
dat in den tegenwoordigen, voor de regee
ring zoo moeilijken tijd, zoo noodig wel ge
zegd mag worden, wat onze wenschen zijn,
doch verwijten zoo eenigszins mogelijk moe
ten worden vermeden.
Wij willen dus met elkander nagaan, waar
aan het te wijten is dat wij de vraag: Is sinds
10 Juli ongeveer vijf cent per liter melk aan
de boeren-melkleveranciers betaald? ontken
nend moest worden beantwoord. In hoofd
zaak is dit hieraan te wijten dat de wet we)
op papier op 10 Juli werd ingevoerd, doch
niet in werkelijkheid.
Laten wij ons nog even herinneren dat
slechts dan ongeveer vijf cent per liter melk
aan de boeren zou kunnen worden betaald,
als er voor de boter in den groothandel
1.60 per K.G. verkregen werd en voor de
margarine een daarmee overeenstemmende
prijs, die 2/3 van den boterprijs zou bedra
gen. Nu kostte de boter plm. zes weken voor
de invoering van de wet, volgens de Commis-
sienoteering te Leeuwarden 0.80 per K.G.
Gedurende deze weken is de Commissieno-
teering kunstmatig opgevoerd tot 1.15 per
K.G. In deze weken, die aan de invoering
van de wet vooraf gingen, is dus den boeren
plm. 0.32 per K.G. boter of per K.G. melk
1.2 cent ten goede gekomen, omdat ook voor
de boter die moest worden geëxporteerd, on
geveer dit bedrag als steun werd gegeven
Dit kunstmatig opvoeren van de Commissie-
noteering te Leeuwarden geschiedde om te
voorkomen, dat bij de invoering van de wet
de boter in den groothandel plotseling van
0.80 op 1.60 per K.G. zou moeten ko
men. Het kunstmatig opvoeren was dus een
alleszins begrijpelijke maatregel. Op den dag
waarop de wet werd ingevoerd, werd de bo
terprijs echter ook niet op 1.60 per K.G.
gebracht en evenmin werd de margarine tot
een daarmede overeenstemmenden prijs in
den groothandel opgevoerd. Een belasting
op de eetbare vetten bleef tot nog toe achter
wege. Het niet opvoeren van den boterprijs
tot 1.60 per K.G. en het achterblijven van
de margarineprijzen waren hier mede een ge
volg van. Hierdoor waren de middelen on
voldoende om een zoodanige toeslag te geven
dat de richtprijs bereikt kon worden.
Bij de kaas was de toestand ook anders
dan men verwacht had. Op het in de kaas
voorkomende melkvet zou een aan het melk
vet in de boter evenredige heffing worden ge
daan. Men heeft dit ook gedaan, doch de
kaasprijs is niet dienovereenkomstig geste
gen, doch gedaald. De onzekerheid in den
kaasafzet met name door de deviezen-moei
lijkheden in Duitschland en de scherpe con-
tingenteering in Frankrijk maakten dat de op
kaas verwerkte melk hoe langer hoe minder
opbracht en de toeslag dus hoe langer hoe
grooter zou moeten worden om aan den prijs
van vijf cent te komen.
Aan den eenen kant dus een niet geheel in
voeren van de wet en dus ook niet een vol
komen aanboren van de bronnen, die het geld
moeten opbrengen en aan den anderen kant
m.i. bij de kaas een hoe langer hoe grooter
wordend verschil om aan te vullen.
Wij moeten nu wel de vraag onder de
oogen zien: Waarom werden de bronnen, die
het geld moesten opleveren, niet geheel aan
geboord?
Naar mijn meening is op deze vraag maar
één antwoord en wel dit: Men durfde den
consument niet belasten, zooals men moest
doen, wilde men het geld verkrijgen dat voor
de uitvoering van de wet noodzakelijk was.
Ik kan mij voorstellen, welke moeilijkheden
in dezen voor de regeering bestaan, doch
men zal in dezen moeten doorbüten. Het feit
Burgemeester en Wethouders van
Alkmaar brengen ter algemeene kennis,
dat in den nacht van 1 op 2 OCTOBER
,s. te 3 nnr de stadsklokken één nnr
zullen worden ternggezet.
Alkmaar, 28 September 1932.
Burgemeester en Wethouders
voornoemd,
WENDELAAR, Burgemeester.
A. KOELMA, Secretaris.
dat de wet op komst was, heeft velen, zoowel
particulieren als personen, die boter in hun
bedrijf noodig hebben en ook boterhandela-
ren zich het bekende hamsteren uit den oor
logstijd doen herinneren. Op deze boter kan
óf niet óf slechts ten deele de regeering la
ter een heffing toepassen. Daaraan is nu
eenmaal niets te doen, doch laat men dan
ook zoo spoedig mogelijk ten volle heffen,
daar waar men het wel kan.
Ten volle bereid om de moeilijkheden der
regeering te erkennen, dring ik er thans met
den meesten klem op aan, dat de én in de
Memorie van antwoord én bij de bespreking
in de Tweede Kamer opgewekte verwachtin
gen ten spoedigste werkelijkheid worden. De
joeren rekenen er op en de boeren hebben er
recht op.
Laat mij nu nog een punt behandelen, wat
vooral met het oog op de niet-boeren van
Nederland van deze plaats af gezegd moet
worden. Toen er sprake was van steun aan
de melkveehouderij, werd uit niet-boeren-
kringen de opmerking gemaakt: Als het dan
maar met het melkvee niet gaat als met de
tarwe. Toen de tarwe-wet steun aan de tar-
webouwers gaf, werd plotseling de opper
vlakte, waarop tarwe werd gebouwd, hoe
langer hoe grooter. Zouden nu ook de boe-
renmelkveehouders plotseling hun melkvee
verdubbelen? Het was niet moeilijk om in
antwoord op deze vraag aan te toonen, dat
dit onmogelijk zou zijn, doch er is nu toch
meer melk dan in andere jaren op denzelfden
tijd. De lage prijzen van het vee hebben den
verkoop sterk tegen gegaan en de overvloe
dige grasgroei en hooi-oogst maken het hou
den van melkvee gemakkelijker. Deze groo-
tere melk-productie is er nu al eenige maan
den, dus ook in den tijd dat er van steun
geen sprake was, en is naar mijn meening,
gevolg van natuurlijke oorzaken. Iets buiten
gewoons, of wil men het woord „onbehoor
lijks", kan ik daarin niet zien, al valt gemak
kelijk te begrijpen, dat een grootere produc
tie, dan waarop gerekend was, voor de uit
voering der Crisis-Zuivelwet ook al weder
onverwachte moeilijkheden medebrengt.
Beide beschouwingen werden met een wel
verdiend applaus beloond.
Door den waarnemenden secretaris werden
mededeelingen gedaan. Over prijzen en afzet-
producten werd opgemerkt, dat de buiten
landsche boterprijzen zich vanaf eind Juli in
teruggaande richting bewogen, zoodat men
begin Augustus het tot nog toe laagste punt
(75 ct. per K.G.) bereikte. Daarna trad
eenige verbetering in de buitenlandsche
markt in, dat tot de vorige week bleef aan
houden.
Op de kaasprijzen heeft de crisis-zuivelwet
een verlagende werking uitgeoefend, zoodat
de heffing feitelijk niet door de consumenten,
doch door de producenten werd betaald. Het
is vooral de Noordhollandsche 40-j- Edam
mer, die vanaf het begin een zeer slechte
markt had. Ongetwijfeld houdt dit verband
met de slechte contingenteering, die men in
Frankrijk op onze kaas heeft toegepast.
De gemiddelde kaasprijzen hebben dezen
zomer van 15 tot 35 cent per K.G. lager ge
legen dar. het vorige jaar. Door de bepaling,
dat slechts 5000 ton boter per iaar tegen een
invoerrecht van 50 R.M. mocht worden uit
gevoerd, terwijl voor het meerdere 60 ct.
per K.G. werd geheven, werd er in de eerste
8 maanden van dit jaar slechts 5000 ton boter
naar Duitschland geëxporteerd, terwijl in de
overeenkomstige periode van het vorig jaar
ruim 12000 ton werd uitgevoerd Door de
sterke contigenteering daalde ook de boter-
export naar Frankrijk en België en bedroeg
in de eerste 8 maanden van 1932 1000 ton
minder dan in de overeenkomstige periode in
1931.
De kaasuitvoer naar Duitschland bedroeg
87 pCt. van het vorige jaar tegen een prijs
van 63
Wat betreft de uitvoer-crisis-zuivelwet heeft
het bestuur zich op het standpunt gesteld,
dat in het belang der boeren aan de uit
voering zooveel mogelijk moet worden mede
gewerkt, dat de aanvoerders niet verantwoor
delijk zijn voor de richtige uitvoering daar
van. Geconstateeerd werd, dat de resultaten
niet beantwoorden aan de verwachting.
Naar aanleiding van deze mededeelingen
merkte de heer B ij m a (Friesland) op, dat
z. i. de melkgelden door de contigenteering
op de verkeerde plaats komen.
De heer Bus (Wormerveer) was van oor
deel, dat aangedrongen moet worden op een
vervoerverbod aan ongezegelde boter. Na
worden de georganiseerde producenten de
dupe van de handeling van ongeorganiseer
den.
De heer Visser (Terwissel) zeide dat dt
vertegenwoordigers wel goed advies ge
geven zullen hebben en vroeg, waarom de
regeering dit niet opvolgde.
De voorzitter zeide, cat tenslotte de
minister en de crisiscentrale de baas blijven.
Steeds is aangedrongen op een richtprijs van
5 cent. Het gaat dien kant u't, want de icgee
ring heeft thans een wet aangekondigd van
belasting op nog onbelaste vetten.
Om 1 uur werd gepauzeerd. Bij het noen
maal werd aangezeten door prins Hendrik.
Te 2 uur weid de vergadering heropend
Op het verdere behandelde bij deze verga
dering komen wij morgen terug.
Ziet gij muggen, lang van poot,
Aarzelt niet, maar slaat ze dooi