alkmaarsche courant Algemeene Nederl. Zuivelbond. JUi&iicaües No. 229 WOENSDAG 28 SEPTEMBER 1932 Dr. Posthuma spreekt de openingsrede van deze zomervergadering uit. Belangstelling uit geheel Nederland. TIJDSAANWIJZING. Waar blijft ons melkgeld (Van onzen eigen verslaggever) De zomervergadering van den Algemeenen Nederlandschen Zuivelbond (F.N.Z.) wer.d heden in het Concertgebouw „Tivoli" te Utrecht gehouden. Uit alle provincies van ons land waren af gevaardigden en belanghebbenden ter verga dering gekomen. De vergadering stond wel in het teeken van de moeilijke tijden, die thans onze zuivel- bereiders en melkveehouders doormaken. Voor de middagvergadering waren 't de hee- ren ir. B. Gerritsen, ir. A. H. Joustra en dr. ir. A. Sevenster, rijkslandbouwconsulenten te Londen, Berlijn en Parijs, die het onderwerp inleidden„De positie van het Ne- derlandsche Melkveehouders- en Zuivelbedr ij f in verband met de huidige wereldcrisis en de vooruitzichten, welkedewere 1 d- zu i velma r kt m e e r productenin de toekomst biedt". Om 11 uur opende de voorzitter Dr. E. F. Posthuma de vergadering met een woord ter nagedachtenis aan den heer J. J. C. Ament, den onder-voorzitter, die de vorige week overleden is. Dit werd -door de plm. 1000 aanwezigen staande aangehoord. Hij ver ontschuldigde den heer J. A. Geluk, den se cretaris, die door ziekte afwezig is en wensch- te hem een spoedig herstel toe. Verwelkomd werden in het bijzonder o.a. de heer R. Mantshold, inspecteur en waar nemend directeur van den Landbouw, en den vertegenwoordiger van den minister van eco nomische zaken. Daarna sprak de voorzitter Dr. E. F. Post huma over het rapport-Weiter en de land bouw. Er zijn oogenblikken, zeide spr. o.a., waar in het feit, dat men tot daden komt van on eindig meer belang is dan het staan in de verzekerdheid, dat de daad waartoe men be sloot op dit oogenblik ook waarlijk de meest juiste is. Ik meen dat dit geldt ten opzichte van hem,d ie tot de daad besluit, maar het geldt in ieder geval voor den toeschouwer, zal de ze zelf ook tot daden worden geïnspireerd. Wat ik hier zei is geen nieuws, want ieder van u erkent de zeer bijzondere waarde van de spontane daad. In een tijd als wij '$ji beleven wordt ook op daden gewacht. Het oog van de massa richt zich op hen, van wie men leiding verwacht en van wie men gaarne daden zal zien en nu is het eenmaal zoo, dat men in moeilijke da gen eerst en vooral van de regeering daden wil zien. Elk besluit om iets te doen heeft vooral waarde, omdat het velen, die het moeilijk heb ben, een hart onder den riem steekt en op hun beurt weer tot grooter krachtsinspan ning prikkelt. In dit licht nu, meen ik, ook met u te moe ten bezien de opdracht, die aan de veelbe sproken commissie-Weiter werd verleend en ook de critiek, die op haar rapport voor en na ook wel in onze kringen wordt ge hoord. Wanneer deze commissie in haar rapport tot het oordeel komt dat ernstig naar verla ging van de Rijksuitgaven moet worden ge streefd en voorstellen doet, om dit doel te be reiken, dan acht ik dit van groot gewicht. Spr. memoreerde daarna de benoeming van de Staatscommissie-Wel ter en diens rede bij de installatie. Het aanzien van Nederland en zijn crediet- waardigheid staan of vallen met het ant woord dat gegeven zal worden op de vraag, of Nederland wil voortgaan met boven zijn stand te leven dan wel bereid is, de tering naar de nering te zetten en zijn staatshuis houding blijvend in te richten op een lager peil. Het rapport bestaat uit twee deelen. In het eerste deel dat vrij kort is wordt voor alle hoofdtakken van het bedrijfsleven nage gaan, in welke mate en op welke wijze zi] door de crisis worden getroffen, terwijl beslo ten wordt met een beschouwing van den al- gemeenen economischcn toestand in Neder- land, waarin mij zeer belangrijk lijkt de op merking: dat het aanbeveling verdient, niet voor de waarheid uit den weg te gaan, doch ruiterlijk te erkennen dat de Nederlandsche volksgemeenschap zich op het oogenblik in een toestand bevindt, die krachtig ingrijpen in hare huishouding noodzakelijk maakt. Er wordt op gewezen, dat Nederland, ty- pisch vrijhandelsland, welks economisch structuur gebaseerd is op den onbelemmer- den in- en uitvoer van alle producten, op dit oogenblik in zijn bestaanmogelijkheid wordt bedreigd en in de positie van een zooveel mo gelijk „self-supporting country gedrongen Aangetoond wordt tegelijk hoe Nederland bij een dergelijke „zelfgenoegzame produc ie niet leven kan in de hoop, ja, de stellige ver wachting wordt uitgesproken dat het daar toe ook bij andere landen nimmer zal komen, omdat tot heden geen enkel land in\oer uit het buitenland weren kon. Het is bijna overbodig, er op deze plaats er in deze kring nog bijzonder op te wijzen, hoe inzonderheid de Nederlandsche la - tuinbouw en zijn zuivel-industne op de voer naar het buitenland zijn aangewezen. Er zijn niet veel woorden noodig om aan te toonen dat althans onze land- en tuinbouw en onze veehouderij er met de sproken zelfgenoegzaamheid niet kom kunnen omdat Nederland letterlijk genomen stikt in zijn producten. Is er meer noo dg duidelijk te maken dat de kwesties m net rapport-Wel ter gesteld voor geen takken van het bedrijfsleven meer brandende kunnen zijn dan voor de onze. Wil er nu kans blijven dat ook onze prc ducten oo de buitenlandsche markt zullen worden verkocht, dan is eerste voorwaarde dat zij' voor een prijs worden aangeboden, die aanlokkelijk is< Wij moeten „konkur- renzfahig" blijven. Dat wij dit niet meer zijn, of niet voldoende meer zijn, is voor een belangrijk deel te wijten aan den relatief te hoogen loonstandaard, die in Nederland geldt. Sedert den val van het pond sterling is dit er niet beter op geworden en men zal te onzent aan de crisis slechts weerstand kun nen bieden, indien men bereid is, zich aan den internationalen toestand aan te passen en een aanmerkelijke versobering, zoowei in de huishouding der individuen, als in die van de gemeenschapsorganen te aanvaarden Nadat op deze wijze de kwaal, waaraan Nederland lijdt, geteekend is, wordt gecon stateerd dat de publiekrechtelijke organen zich in hare uitgaven een aanzienlijke be perking dienen op te leggen. Haar inkomen toch is rechtstreeks uit dat van de volksge- nooten afgeleid en voor den Staat is het on afwijsbare plicht om het cijfer der begroo ting dat in een periode van welvaart tot ruim 600 millioen gulden is gestegen, tot be scheidener proporties terug te brengen. In het tweede deel geeft de Commissie de middelen aan, waarlangs volgens hare meening bezuiniging kan worden bereikt. Wat het rapport Weiter betreft is o.m. door den heer Colijn in een Standaard-drie star al de opmerking gemaakt dat iedere Nederlander getracht heeft, er uit op te die pen wat hem de bezuiniging kosten zou, het zij persoonlijk, hetzij als bestuurder van iets, dat steun van den Staat ontvangt. Blijkt dan dat hem zelf nog een tamelijk veilig plekje beschoren is, tien tegen een, dat hij het rapport redelijk vindt en met kracht voor bezuiniging pleit. Raakt echter de vloed van bezuiniging aan zijn tot nu toe veilig zandheuveltje, dan is het protest niet van de lucht. De Commissie heeft gemeend, hare taak aldus te moeten opvatten, dat zij alleen maar adviseert tot verlaging van het peil der uit gaven met handhaving dus voor zooveel mo felijk van hetgeen bestaat, met instandhou- ing van de organisatie der diensten en ad ministraties, die de Staatstaak uitvoeren Met de vraag, of eenige organisatie voor op heffing in aanmerking komt, hield zij zich niet dan terloops bezig en waar zij in dezen enkele richtlijnen aangaf laat zij het zijn haar eigen woorden de uitwerking der aangegeven denkbeelden aan de daarvoor aangewezen deskundige organen over. Een zeer ingrijpend voorstel betreft dan de procentische verlaging van alle posten op de begooting voor personeel, salarissen, materiëele behoeften en subsidies, die het niveau van het budget in hoofdzaak beheer- schen. Na deze meer algemeene bezuiniging worden vervolgens de verschillende departe menten afzonderlijk onder de loupe genomen Wij zullen in hetgeen volgt onze aandacht nu bepalen tot hetgeen t.a.v. den landbouw wordt voorgesteld. Ook weer omdat wij „onszelf het naast zijn" kunnen wij met instemming keninis nemen van de algemeene opmerking, die aan de voorstellen voorafgaat, dat de diepe de pressie, welke de landbouw thans door maakt en welke het noodig maakt, alle krachten in te spannen om deze gewichtige tak van volksbestaan te steunen en te schra gen, de Commissie ervan heeft weerhouden, bezuinigingen in overweging te nemen, waarvan kan worden verwacht dat zij scha de zou kunnen doen aan de belangen van den landbouw of het ambtelijk apparaat zouden kunnen aantasten, dat die belangen moet dienen. Verder onhoudt de Commissie zich ook hier van reorganisatievoorstellen. Zij laat dus buiten beschouwing het zeer belangrijke vraagstuk van de inkrimping der recht- streeksche Staatbemoeiïng met den landbouw Belangrijke bezuiniging zou aldus de Commissie mogelijk zijn door inschake ling van bestaande of in het leven te roepen particuliere of publiekrechtelijke organisaties Dat dit punt, dat de Commissie thans zwemmen laat, de volle aandacht en nauw gezette bestudeering in onze kringen ten volle waard is, behoef ik u nauwelijks te zeg gen. Wat het landbouw-onderwijs betreft, zijn verschillende bezuinigingen voorgesteld. Het valt op dat de Regeering, waarvan in het algemeen kan gezegd worden dat zij althans bij deze begrooting nog niet zoo ver is gegaan als de Commissie-Welter heeft voorgesteld, een enkele maal ook een bezui nigings-object in het oog valt, waarvan door de Commissie-Welter juist was betoogt, dat men beter deed door niet te beknibbelen. De begrooting bezuinigt juist op de Rijks zuivelschool te Bolsward het niet onbelang rijk bedrag van 12.000. Stellig mag worden gevraagd of de zui velindustrie, voor welke in deze tijden goede vorming van haar bedrijfsleiders meer dan ooit noodzakelijk is, door deze bezuiniging niet zal wdtden geschaad en er is aanleiding om er bij de regeering op aan te dringen, zich op dit voorstel nog eens te willen be zinnen. Ook opleiding en ontwikkeling van leer krachten voor het landbouwonderwijs moe ten een veer laten. Op landbouwproefstations wordt geen be zuiniging voorgesteld. Wel dient er naar te worden gestreefd, dat althans de controle- stations zooveel mogelijk zichzelf bedruipen De commissie acht den opzet der proef boerderijen te kostbaar in opzet. Inperking is zonder schade voor den landbouw mogelijk en voorgesteld wordt, eenige proefboerderijen op te heffen. Ook voor den Plantenziektenkundigen Dienst zal bezuiniging noodig zijn. Het Rijksbureau voor Ontwatering wil de Commissie doen vervallen. Ook de kosten voor Ontginning dienen naar het oordeel der Commissie geheel te vervallen. Wat het Staatsboschbeheer betreft wordt aangedrongen op het leggen van verband tusschen inkomsten en uitgaven. De geheele bezuiniging op het hoofdstuk Landbouw, die de Commissie blijkens hare voorstellen mogelijk acht, becijfert zij op 991.000 of zeg 1 millioen. Daarbij houde men in het oog, dat hier alleen sprake is van de bijzondere bezuinigingen. Die, welke een gevolg zullen zijn van de eerder besproken salaris- en personeelvermindering, van de verlaging van bureaukosten enz. vallen hier buiten. Het is duidelijk dat de landbouw zeer gespaard werd en dat bij andere De partementen de voorstellen van vaak veel meer ingrijpenden aard zijn. De bedoeling der Commissie: den landbouw in deze hache lijke tijden zoo veel mogelijk te blijven steu nen komt daarbij dus wel geheel tot haai recht. De bezwaren tegen de voorstellen, in het rapport-Weiter vervat, in de eerste plaats komen van hen, die onmiddellijk in hun beurs worden getroffen. Het verzet wordt sterker, als week na week in een deel van de pers wordt betoogd, dat de Staat over alle middelen beschikt om nieuwe bronnen van inkomsten aan te boren en als wordt voorgerekend, dat een sluitende begrooting zeer wel valt te bereiken zonder dat'de ambtenaren daarvoor bloeden moe ten. Ook al sluit men de oogen niet voor het feit dat de prijzen van vele eerste levensbe hoeften in de laatste jaren in die mate zijn gedaald dat de aandrang tot loonsverlaging daarin krachtige steun vindt, dan dient nog allereerst de vraag te worden gesteld of alle loonen ook op een behoorlijk peil stonden stonden vóórdat de daling der index-cijfers intrad. Men mag vragen of dan voor de groote massa inderdaad altijd noodzakelijk is, dat zij leeft aan de uiterste grens van het bestaansminimum. Ik ben van meening dat in het algemeen genomen, wat de salari eering van zijn personeel betreft, de Staat het geld niet over den balk heeft gegooid. Als sprake komt van verkwisting in den Staats dienst dan hebben wij eerder te denken aan die andere zijde van het vraagstuk, waar aan de Commissie haar aandacht heeft ge wijd, de vraag of in vele bureaux de bezet ting niet is overdreven. Het vasthouden aan den eisch tot bezuini ging, óók door salarisverlaging, dient naar mijne overtuiging niet te geschieden met heenwijzen naar salarissen, die in het alge meen zoo hoog zouden zijn. Veelmeer zal men zich moeten beroepen op droeve nood zaak. Wordt de krasse en misschien niet over de geheele linie billijke maatregel der loonsverlaging niet toegepast, wordt het evenwicht tusschen inkomsten en uitgaven niet mede daardoor hersteld dan kan ae de bacle niet uitblijven en zullen ook voor de ambtenaren van den Staat de gevolgen veel ernstiger zijn dan die, welke uit de voorge stelde loonsverlaging dreigen. In het algemeen acht men vele en groote volksbelangen door de voorgestelde maatre gelen bedreigd en wordt ook in dit verband weer de vraag herhaald of geen inkomsten zijn te vinden, die het begrootingsevenwicht herstellen zonder dat allerlei belangen in het gedrang komen. Dat bij dalende conjunctuur uit verhoo ging van lasten niet de financieele resultaten zijn te verwachten, die men zichzelf en an deren gaarne voorrekent, wordt daarbij al te veel over het hoofd gezien en wat erger is: al te veel ontbreekt de overtuiging, dat ver hooging van lasten, uit welke bron dan ook, den strijd om het bestaan voor het bedrijfs leven nog moeilijker maken zal. Daarbij ver- gete men niet, dat tóch wel op verzwaring van lasten moet worden gerekend door hen. die nog betalen kunnen, omdat in de eerst volgende jaren de belastinggelden trager zullen vloeien. Heeft iemand al eens uitgere kend, met welk percentage de belastingop brengst van landbouwers en veehouders is gedaald? In menige plattelandsgemeente zal men U daarover het noodige kunnen vertel len. Tenslotte komt verzet tegen de voorstellen in het rapport-Welter belichaamd, ook van de verschillende belangengroepen. Wat en landbouw aangaat, ik heb U aan getoond, dat deze waarlijk niet in het hoekje zit, waar de meeste slagen vallen. Toch ont breekt ook hier de critiek niet. Dat het dan maanden, wellicht jaren zou duren eer men eindelijk tot daden komt als men alles eerst door adviseurs laat onderzon ken, zal deze of gene, lettende op een bijzon der groeps- of streekbelang, wellicht nog zoo erg niet vinden. Wie echter met voorbij zien van kleine en bijzondere belangetjes waarlijk oog toont te hebben voor de groote belangen, die op het spel staan en overtuigd is dat de dag der kleine dingen voorbij is, die zal zich met mij keeren tegen elke behande ling, waardoor aan het ernstig streven naar bezuiniging en versobering, waarvan het rapport-Welter getuigenis geeft, en dat bij de regeering aanwezig is, moeilijkheden in den weg worden gelegd. Men vergete niet dat be zuiniging op alle niet strikt noodzakelijke uitgaven van den Staat voor den noodlijden den landbouw ook een belofte inhoudt van meer kans op steun waar deze werkelijk noo dig zal blijken. De Regeering zal het niet gemakkelijk heb ben als zij de voorstellen der Commissie- Welter straks uitwerkt en doen zal wat zi duren plicht acht. Onze als ordelijk bekenti staande landbouwbevolking moge aan de Re geering daarbij een eerlijke kans geven en ook op deze wijze medewerken om terugkeer tot regelmatige toestanden te verhaasten. Ik wil besluiten met het aanhalen van eenige woorden uit de Troonrede, die nog maar enkele dagen geleden door de Koningin is uitgesproken en waarin werd gezegd: „De ernstige wil, die de Regeering bezielt met Gods hulp het cchip van Staat in veilige haven te sturen, kan slechts leiden tot het doel, indien ons Volk in al zijn lagen zich de werkelijkheid onverbloemd voor oogen stelt" Ons de werkelijkheid onverbloemd voor oogen te stellen is ook onze dure plicht en wij hebben er voor te zorgen, dat we ons niet verloopen in al te gemakkelijke critiek, waar door de moeilijke taak, waarvoor onze Regee ring zich ziet geplaatst, alleen maar kan worden verzwaard. Vervolgens besprak de voorzitter nog het onderwerp: WAAR BLIJFT ONS MELKGELD? In de Memorie van Antwoord op het wets ontwerp tot sfeun aan de melkveehouderij, aldus de heer Posthuma, lezen wij „Het streven van ondergeteekende zal er op gericht zijn, een richtprijs van ten minste 5 cent per KG. melk te bereiken over de ge heele periode, waarvoor de ontworpen rege ling zal gelden. Aangezien men met tal van onvoorziene factoren rekening heeft te houden, in de eer ste plaats de prijzen op de wereldmarkt voor hetgeen nog geëxporteerd kan worden, zal allicht in de eene periode de richtprijs niet bereikt en in een andere overschreden wor den". Bij de over dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer der Staten-Generaal gevoerde bespre kingen, werd namens de regeering over de zooeven vermelde zijde van het wetsvoorstel het volgende gezegd: „Reeds is over het be drag van den richtprijs, dat toch minstens 5 cent zal zijn, door verschillende geachte sprekers het een en ander gezegd. De geachte afgevaardigde, de heer van den Heuvel, zou mij zoover willen brengen dat ik zou zeggen, dat 5 cent eigenlijk 6 cent beteekent. Daarop wil ik zeggenals er „ruim 5 cent" staat, la ten wij aan blijven bij wat er staat; dat zal niet zijn 5 maar het zal tusschen 5 en 6 cent in schommelen". Het ligt m.i. dus voor de hand dat er stem men gehoord worden, die vragen: Waar blijft ons melkgeld? E)e behandeling in de Tweede Kamer der Staten-Generaal had n.1. plaats 25 Mei 1932 en heden is het 28 Sep tember. Bij het beantwoorden van de vraagWaar blijft ons melkgeld? moeten wij vóór alles nog eens goed nadenken over hetgeen bij de schriftelijke en mondelinge behandeling van het wetsontwerp eigenlijk is toegezegd. Voor mij is het duidelijk dat de toezegging van een richtprijs van vijf en ruim vijf cent nog niet beteekent dat voor alle melk met een gemid deld vetgehalte ook ruim vijf cent betaald zal worden, doch even duidelijk is het mij dat de boeren het aldus hebben verstaan en ik be grijp dan ook volkomen dat zij zich volkomen gerechtigd achten, thans te vragen: Waar blijft ons melkgeld? De wet tot steun aan de melkveehouderij trad 10 Juli 1932 in werking en dus vanaf dien datum mocht men nakoming van de in de Memorie van antwoord en bij de bespre king in de Tweede Kamer opgewekte ver wachting verwachten. De eerste vraag, die wij nu kunnen doen is deze: Is sinds 10 Juli ongeveer vijf cent per liter melk aan de boeren-melkleveranciers betaald? Deze vraag moet ontkennend worden be antwoord en nu zouden wij daaraan heel wat verwijten kunnen verbinden, doch daar mede komen wij geen stap verder en ik meen dat in den tegenwoordigen, voor de regee ring zoo moeilijken tijd, zoo noodig wel ge zegd mag worden, wat onze wenschen zijn, doch verwijten zoo eenigszins mogelijk moe ten worden vermeden. Wij willen dus met elkander nagaan, waar aan het te wijten is dat wij de vraag: Is sinds 10 Juli ongeveer vijf cent per liter melk aan de boeren-melkleveranciers betaald? ontken nend moest worden beantwoord. In hoofd zaak is dit hieraan te wijten dat de wet we) op papier op 10 Juli werd ingevoerd, doch niet in werkelijkheid. Laten wij ons nog even herinneren dat slechts dan ongeveer vijf cent per liter melk aan de boeren zou kunnen worden betaald, als er voor de boter in den groothandel 1.60 per K.G. verkregen werd en voor de margarine een daarmee overeenstemmende prijs, die 2/3 van den boterprijs zou bedra gen. Nu kostte de boter plm. zes weken voor de invoering van de wet, volgens de Commis- sienoteering te Leeuwarden 0.80 per K.G. Gedurende deze weken is de Commissieno- teering kunstmatig opgevoerd tot 1.15 per K.G. In deze weken, die aan de invoering van de wet vooraf gingen, is dus den boeren plm. 0.32 per K.G. boter of per K.G. melk 1.2 cent ten goede gekomen, omdat ook voor de boter die moest worden geëxporteerd, on geveer dit bedrag als steun werd gegeven Dit kunstmatig opvoeren van de Commissie- noteering te Leeuwarden geschiedde om te voorkomen, dat bij de invoering van de wet de boter in den groothandel plotseling van 0.80 op 1.60 per K.G. zou moeten ko men. Het kunstmatig opvoeren was dus een alleszins begrijpelijke maatregel. Op den dag waarop de wet werd ingevoerd, werd de bo terprijs echter ook niet op 1.60 per K.G. gebracht en evenmin werd de margarine tot een daarmede overeenstemmenden prijs in den groothandel opgevoerd. Een belasting op de eetbare vetten bleef tot nog toe achter wege. Het niet opvoeren van den boterprijs tot 1.60 per K.G. en het achterblijven van de margarineprijzen waren hier mede een ge volg van. Hierdoor waren de middelen on voldoende om een zoodanige toeslag te geven dat de richtprijs bereikt kon worden. Bij de kaas was de toestand ook anders dan men verwacht had. Op het in de kaas voorkomende melkvet zou een aan het melk vet in de boter evenredige heffing worden ge daan. Men heeft dit ook gedaan, doch de kaasprijs is niet dienovereenkomstig geste gen, doch gedaald. De onzekerheid in den kaasafzet met name door de deviezen-moei lijkheden in Duitschland en de scherpe con- tingenteering in Frankrijk maakten dat de op kaas verwerkte melk hoe langer hoe minder opbracht en de toeslag dus hoe langer hoe grooter zou moeten worden om aan den prijs van vijf cent te komen. Aan den eenen kant dus een niet geheel in voeren van de wet en dus ook niet een vol komen aanboren van de bronnen, die het geld moeten opbrengen en aan den anderen kant m.i. bij de kaas een hoe langer hoe grooter wordend verschil om aan te vullen. Wij moeten nu wel de vraag onder de oogen zien: Waarom werden de bronnen, die het geld moesten opleveren, niet geheel aan geboord? Naar mijn meening is op deze vraag maar één antwoord en wel dit: Men durfde den consument niet belasten, zooals men moest doen, wilde men het geld verkrijgen dat voor de uitvoering van de wet noodzakelijk was. Ik kan mij voorstellen, welke moeilijkheden in dezen voor de regeering bestaan, doch men zal in dezen moeten doorbüten. Het feit Burgemeester en Wethouders van Alkmaar brengen ter algemeene kennis, dat in den nacht van 1 op 2 OCTOBER ,s. te 3 nnr de stadsklokken één nnr zullen worden ternggezet. Alkmaar, 28 September 1932. Burgemeester en Wethouders voornoemd, WENDELAAR, Burgemeester. A. KOELMA, Secretaris. dat de wet op komst was, heeft velen, zoowel particulieren als personen, die boter in hun bedrijf noodig hebben en ook boterhandela- ren zich het bekende hamsteren uit den oor logstijd doen herinneren. Op deze boter kan óf niet óf slechts ten deele de regeering la ter een heffing toepassen. Daaraan is nu eenmaal niets te doen, doch laat men dan ook zoo spoedig mogelijk ten volle heffen, daar waar men het wel kan. Ten volle bereid om de moeilijkheden der regeering te erkennen, dring ik er thans met den meesten klem op aan, dat de én in de Memorie van antwoord én bij de bespreking in de Tweede Kamer opgewekte verwachtin gen ten spoedigste werkelijkheid worden. De joeren rekenen er op en de boeren hebben er recht op. Laat mij nu nog een punt behandelen, wat vooral met het oog op de niet-boeren van Nederland van deze plaats af gezegd moet worden. Toen er sprake was van steun aan de melkveehouderij, werd uit niet-boeren- kringen de opmerking gemaakt: Als het dan maar met het melkvee niet gaat als met de tarwe. Toen de tarwe-wet steun aan de tar- webouwers gaf, werd plotseling de opper vlakte, waarop tarwe werd gebouwd, hoe langer hoe grooter. Zouden nu ook de boe- renmelkveehouders plotseling hun melkvee verdubbelen? Het was niet moeilijk om in antwoord op deze vraag aan te toonen, dat dit onmogelijk zou zijn, doch er is nu toch meer melk dan in andere jaren op denzelfden tijd. De lage prijzen van het vee hebben den verkoop sterk tegen gegaan en de overvloe dige grasgroei en hooi-oogst maken het hou den van melkvee gemakkelijker. Deze groo- tere melk-productie is er nu al eenige maan den, dus ook in den tijd dat er van steun geen sprake was, en is naar mijn meening, gevolg van natuurlijke oorzaken. Iets buiten gewoons, of wil men het woord „onbehoor lijks", kan ik daarin niet zien, al valt gemak kelijk te begrijpen, dat een grootere produc tie, dan waarop gerekend was, voor de uit voering der Crisis-Zuivelwet ook al weder onverwachte moeilijkheden medebrengt. Beide beschouwingen werden met een wel verdiend applaus beloond. Door den waarnemenden secretaris werden mededeelingen gedaan. Over prijzen en afzet- producten werd opgemerkt, dat de buiten landsche boterprijzen zich vanaf eind Juli in teruggaande richting bewogen, zoodat men begin Augustus het tot nog toe laagste punt (75 ct. per K.G.) bereikte. Daarna trad eenige verbetering in de buitenlandsche markt in, dat tot de vorige week bleef aan houden. Op de kaasprijzen heeft de crisis-zuivelwet een verlagende werking uitgeoefend, zoodat de heffing feitelijk niet door de consumenten, doch door de producenten werd betaald. Het is vooral de Noordhollandsche 40-j- Edam mer, die vanaf het begin een zeer slechte markt had. Ongetwijfeld houdt dit verband met de slechte contingenteering, die men in Frankrijk op onze kaas heeft toegepast. De gemiddelde kaasprijzen hebben dezen zomer van 15 tot 35 cent per K.G. lager ge legen dar. het vorige jaar. Door de bepaling, dat slechts 5000 ton boter per iaar tegen een invoerrecht van 50 R.M. mocht worden uit gevoerd, terwijl voor het meerdere 60 ct. per K.G. werd geheven, werd er in de eerste 8 maanden van dit jaar slechts 5000 ton boter naar Duitschland geëxporteerd, terwijl in de overeenkomstige periode van het vorig jaar ruim 12000 ton werd uitgevoerd Door de sterke contigenteering daalde ook de boter- export naar Frankrijk en België en bedroeg in de eerste 8 maanden van 1932 1000 ton minder dan in de overeenkomstige periode in 1931. De kaasuitvoer naar Duitschland bedroeg 87 pCt. van het vorige jaar tegen een prijs van 63 Wat betreft de uitvoer-crisis-zuivelwet heeft het bestuur zich op het standpunt gesteld, dat in het belang der boeren aan de uit voering zooveel mogelijk moet worden mede gewerkt, dat de aanvoerders niet verantwoor delijk zijn voor de richtige uitvoering daar van. Geconstateeerd werd, dat de resultaten niet beantwoorden aan de verwachting. Naar aanleiding van deze mededeelingen merkte de heer B ij m a (Friesland) op, dat z. i. de melkgelden door de contigenteering op de verkeerde plaats komen. De heer Bus (Wormerveer) was van oor deel, dat aangedrongen moet worden op een vervoerverbod aan ongezegelde boter. Na worden de georganiseerde producenten de dupe van de handeling van ongeorganiseer den. De heer Visser (Terwissel) zeide dat dt vertegenwoordigers wel goed advies ge geven zullen hebben en vroeg, waarom de regeering dit niet opvolgde. De voorzitter zeide, cat tenslotte de minister en de crisiscentrale de baas blijven. Steeds is aangedrongen op een richtprijs van 5 cent. Het gaat dien kant u't, want de icgee ring heeft thans een wet aangekondigd van belasting op nog onbelaste vetten. Om 1 uur werd gepauzeerd. Bij het noen maal werd aangezeten door prins Hendrik. Te 2 uur weid de vergadering heropend Op het verdere behandelde bij deze verga dering komen wij morgen terug. Ziet gij muggen, lang van poot, Aarzelt niet, maar slaat ze dooi

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1932 | | pagina 9