DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
UIT DEN ALKMAARSCHEN RAAD.
No. 256
Zaterdag 29 October 1932
134e Jaargang
Dank zij de medewerking der regeering zal Maatschappelijk
Hulpbetoon de steunuitkeeringen op peil kunnen houddn.
Het drama uit het steentijdperk zal nog het slot van een
blijspel kunnen krijgen.
Deze Courant wordt ELKEN AVOND, behalve Zon
en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per
3 maanden bij vooruitbetaling voor Alkmaar 2.—,
iranco dr >r het geheele Rijk 2.50.
Losse nummers 5 cents.
P7IJS DER GEWONE ADVERTENTIEN:
Van 15 regels 1.25, elke regel meer 0.25, groote
contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdruk
kerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9,
postgiro 37060. Telef. 3, redactie 33.
Directeur: C. KRAK.
Hoofdredacteur: Tj. N. ADEMA.
Dl' nummer bestaat uit vier bladen.
Zuster Anna heeft, in de gedaante van den
heer Westerhof, dan toch eindelijk iets zien
komen. De radertjes in het groote mecha
nisme van een ministerie bewegen zich wel
uiterst langzaam, maar zij draaien toch en
ten slotte breekt dan ook de tijd aan, dat er
ten departementale brief naar Alkmaar
wordt afgezonden, waarin de regeering be
kend maakt, op welke voorwaarden zij ge
negen is in de kosten van werkverschaffing
en steunuitkeering een subsidie te verleenen.
Het was een subsidie, die door B. en W.
zelfs als een belangrijke bijdrage werd ge
kenschetst, omdat het Rijk genegen is niet
minder dan 70 procent van de kosten voor
werkverschaffing en steunverleening op zich
te nemen. Weliswaar werd het loon op gemid
deld 38 cent per uur gesteld, maar door be
leidvol onderhandelen had het college nog
\erscheidene gunstige bepalingen bedongen,
waardoor b.v. 3 cent per uur als huurtoeslag
werd gegeven.
Bovendien bleek uit de besprekingen al
spoedig, dat B. en W. den werkloozen ook op
andere wijze nog wel tegemoet konden komen
en het was begrijpelijk, dat verschillende
raadsleden daarop hebben aangedrongen.
Alles bij elkaar kwam de wethouder van
Sociale aangelegenheden zelfs tot een zoo op
timistische berekening, dat wel duidelijk
werd, dat aanvaarding dezer subsidie geen
grooten achteruitgang zal beteekenen.
Van nog grooter beteekenis is deze rege
ringssteun voor de uitkeeringen aan werk
loozen door Maatschappelijk Hulpbetoon.
Immers door het groote aantal werkloozen
zal waarschijnlijk ieder hunner slechts zes
weken in werkverschaffing kunnen arbeiden
en is de steunuitkeering voor hen van veei
grooter beteekenis.
Er zit iets onlogisch in de gedachte, dat
iemand die werkt minder verdient dan
iemand, die steuntrekt, maar wij kunnen ons
er slechts over verheugen, dat door aanvaar
ding van de Rijkssubsidie de uitkeeringen
van Maatschappelijk Hulpbetoon niet alleen
intact kunnen blijven, maar er zelfs nog een
reservepotje van 30.000 kan gekweekt wor
den. Bovendien zal het nu niet noodzakelijk
zijn de heffing der personeele belasting met
niet minder dan 50 procent te verhoogen,
zcodat naar de berekening van den heer
Westerhof gemiddeld alle arbeiders thans
aan de bedreiging ontkomen, dat zij 10
meer aan belasting moeten betalen.
Door dergelijke optimistische beschouwin
gen leek het een oogenblik zelfs alsof de
nieuwe regeling voor de werkloozen nog beter
zou worden dan de bestaande en zoo konden
ook de arbeidersafgevaardigden met een ge
rust geweten hun stem aan deze voorstellen
geven.
Dat zij dit met twee geheel gevulde
tribunes met werkloozen niet zouden doen
zonder nog eens duidelijk te demonstreeren,
dat zij door een eigenmachtige regeering
daartoe gedwongen werden, is wel te begrij
pen.
De gemeentelijke autonomie kwam natuur
lijk weer ter sprake en de voorstelling werd
gegeven alsof het Rijk misbruik gemaakt had
van Alkmaar's moeilijke financieele positie en
de stad daardoor tot de vernedering van het
aanvaarden van deze voorstellen had ge
dwongen.
Men bedenkt hier blijkbaar geen oogenblik,
dat niet alleen de gemeenten, maar ook het
Rijk met een groot financieel tekort hebben
te kampen, dat men de regeering van alle
zijden om steun verzoekt en dat een verstan
dje financieel beleid ook hier tot voorzichtig
heid noodzaakt. Ook een zuiver sociaal demo
cratische regeering zou op het oogenblik voor
dezelfde moeilijkheden staan en het had dus
geen zin om te betoogen, dat men deze sub
sidie nu weliswaar zou aanvaarden, maar dat
men er voor zou zorgen, dat er het volgend
jaar een andere regeering zou komen.
Laat men eerlijk zijn en erkennen, dat een
Rijksbijdrage van 70 procent van alle kosten
waarvoor wij dezen winter in het werkloo-
zenvraagstuk gesteld zullen worden met
bovendien nog 5 procent van de provincie
een zeer belangrijke steunverleening is, die
wij niet anders dan dankbaar kunnen aan
vaarden.
Er bleek nog eenig verschil over de betee
kenis van de voorwaarde, dat de controle op
de in werkverschaffing uit te voeren werken
bij de Nederlandsche Heidemaatschappij zou
berusten.
De heer Van de Vall verwachtte zoo onge
veer, dat er een vreemde opzichter met een
zweep bij het werk zou staan, maar de heer
Westerhof was op dit punt zeer optimistisch..
Wij zouden zelf de leiding in handen houden,
hij zou wel eens willen zien, dat men het
anders zou probeeren en hij toonde zich zoo
strijdlustig, dat mr. Langeveld al weer bang
voor een conflict met de regeering werd en
tot groote voorzichtigheid maande.
Wij weten niet wat de houding van de ar
beidersafgevaardigden zou geweest zijn als
zij nog tot de oppositie in onze Raad be
hoorden. Wij hebben bij de bespreking over
het al dan niet aanvaarden van regeerings
subsidie van deze zijde wel eens een geheel
ander geluid vernomen. Maar wij erkennen
gaarne, dat de tijden nu moeilijker zijn dan
vroeger en het wethouderschap van finan
ciën zal den heer Westerhof ook wel geleerd
hebben, dat het werkloozenvraagstuk niet
het eenige is, waarvoor op de komende be
grooting een schat van geld noodzakelijk zal
blijken.
Voor de ontwikkeling en ontspanning van
werkloozen werd een aanvullend subsidie van
450 verleend. De moeite, welke men doet
om werkloozen op aangename en nuttige wij-
z^ bezig te houden, hun lokalen beschikbaar
te stfcllen waar zij zich met boeken of spelen
kunnen bezighouden, hun bovendien door het
gever van cursissen in hun eigen vak te ont
wikkelen, verdient zeker waardeering. Dit
werk is van groote sociale beteekenis en het
lijkt ons ten volle gerechtvaardigd, dat de
gemeente hieraan zoo krachtig mogelijken
financieelen steun verleent.
Er is over beide voorstellen, de eenige, die
op de agenda stonden, niet veel gezegd, om
dat er ten slotte niet veel over te discus
sieeren viel. Het was vóór de raadsvergade
ring al duidelijk, dat B. en W. en de raad de
regeeringsvoorstellen zouden aanvaarden en
even zeker was het, dat de gevraagde aan
vullingssubsidie voor het ontwikkelings- en
ontspanningswerk zonder meer zou worden
toegestaan. Dat men dan ook het grootste deel
van den tijd niet over deze ongetwijfeld be
langrijke vraagstukken maar over een inter
pellatie heeft gesproken wil geenszins zeg
gen, dat het een zooveel belangrijker was dan
net andere, maar is uitsluitend het gevolg
van het feit, dat de interpellatie ten slotte tot
voorstellen leidde, waarover de meeningen
zoo verdeeld waren, da een uitvoerige dis
cussie daarover niet achterwege kon blijven.
Men kent de geschiedenis van den steen
des aanstoots en wij behoeven deze hier niet
meer in bijzonderheden te herhalen.
De heeren Vogelaar en Ringers, niet te
vreden met het weinig zeggende antwoord,
dat zij op hun vragen over de vernieling van
den gedenksteen hadden gekregen, hielden
daarover thans een interpellatie, waarover
leden van alle raadsfracties ten slotte het
woord gevoerd hebben.
De interpellanten stelden zich voorname
lijk op het standpunt, dat niet is gebleken,
dat de heer Van Deventer ongelijk had, toen
hij beweerde, dat hij niet alleen bouwer maar
ook ontwerper van onze gasfabriek geweest
is en dat het daarom onverantwoordelijk was,
tegen zijn zin en zonder voorkennis van de
schenkers, het opschrift op den gedenksteen
op aamaning van den vroegeren directeur te
laten veranderen.
Volgens deze interpellanten blijkt uit de
door den heer De Kat ingezonden bewijs
stukken slechts, dat deze als gas-technicus
de practische indeeling der fabriek aan
gegeven had, maar zou het daarnaast de
bouwkundig ingenieur Van Deventer zijn, die,
rekening houdend met de gestelde eischen, de
fabriek ontworpen en gebouwd had.
Het opschrift op den steen zou dus wel
degelijk juist geweest zijn en waar het hier
een gedenksteen betrof, waarop de verdien
sten van den vertrokken hoofdambtenaar voor
het nageslacht waren vastgelegd, was het be-
nriioeliik hoe grievend het voor hem moest
zijn als een college van B. en W., zonder
zelfs de schenkers daarin te kennen, de
inscriptie op dien steen liet veranderen.
Hoe onbelangrijk deze zaak voor mindeT
fijngevoeligen ook moge schijnen, dit was
een eerezaak en een kwestie van recht, die
niet zonder meer op den achtergrond kon
worden geschoven.
Uit het antwoord van wethouder Bonsema
die met een nieuwe stapel bewijsstukken
kwam aandragen zou moeten blijken welk
groot aandeel de heer De Kat bij den voor
bereidenden arbeid van dezen fabrieksbouw
gehad heeft en de wethouder deelde daarbij
tevens mede, dat de inscriptie op den steen
door den heer Van Deventer zelf ontworpen
was. Het college was ten slotte tot de con
clusie gekomen, dat beide directeuren aan
het ontwerpen dezer fabriek een belangrijk
aandeel hadden genomen en men had daar
om, op verzoek van den heer De Kat, maar
besloten de inscriptie te veranderen.
Niet alleen de heeren Vogelaar en Ringers
zijn daartegen opgekomen, maar ook van an
dere zijde is B. en W. een zeer lichtvaardig
handelen verweten De heer Bakker herinner
de b.v. aan een schrijven van den heer De
Kat, toen hij als directeur van onze lichtbe-
drijven de opdracht tot het bouwen van een
nieuwe fabriek ontving, een schrijven waarin
de toenmalige directeur zelf zegt, dat hij als
scheikundig ingenieur een ruime kennis van
gastechniek had, maar geen bouwkennis,
waarom hij verzocht hem een civiel ingenieur
toe te voegen, wat toen de heer Van Deven
ter is geworden.
Als de Raad van Arbeid aldus de heer
Vogelaar straks een ander gebouw be
trekt, dan zal ik wekenlang werk hebben om
na te gaan hoe dit practisch het beste kan
ingericht worden, maar dan zal ik mij er
nimmer op beroepen, dat ik ten slotte de ont
werper van het nieuwe gebouw ben geweest
en de heer Ringers deelde mede, dat zijn
firma zich als ontwerper en bouwer van de
bekende chocoladefabriek beschouwt, maar
dat hij zich geen oogenblik bemoeid heeft met
de technische indeeling, die uitsluitend door
den fabrikant zelf kan beoordeeld worden.
Is iemand architect van zijn eigen huis,
omdat hij den bouwer medegedeeld heeft, hoe
hij dat ingericht wil hebben?
Ieder erkende, dat de heer De Kat
als gasdirecteur ongetwijfeld veel werk bij
den fabrieksbouw gepresteerd heeft, maar de
meerderheid van den raad wilde niet voet
stoots aannemen, dat hij daarom ook de ont
werper is geweest.
Waarom, zoo werd gevraagd, heeft de
heer De Kat in 1917 niet geprotesteerd toen
er een gedenkboek werd uitgegeven, waarin
openlijk vermeld staat, dat het gebouw ont
worpen en gebouwd is door den heer Van
Deventer.
Dat, zeide de heer Bonsema, had den heer
De Kat dan ook wel onaangenaam getrof
fen, maar het boek was nu eenmaal gedrukt
en er was toch niets meer aan te veranderen
enz.
Maar waarom heeft de heer De Kat dan
nu niet hetzelfde standpunt ingenomen en
geconcludeerd, dat de steen er al meer dan
een jaar staat en er dus toch niets meer aan
te veranderen is?
De heer Bonsema wist daarvoor een z.i.
alleszins begrijpelijke verklaring.
De heer De Kat zat met den heer Hofman,
met onzen burgemeester en den burgervader
van Den Bosch en nog een tweetal heeren in
een commissie, die een excursie naar de Zui
derzeewerken gemaakt had en daarna de
Alkmaarsche gasfabriek had bekeken. Won
derlijk genoeg was dit laatste niet onder de
leiding van directeur Hofman geschied, maar
onder leiding van den directeur die hier
al zeventien jaar weg is. Deze had
toen verteld, dat hij de fabriek ontworpen
had en toen men in de hall van het admini
stratiegebouw was gekomen, had de burge
meester van Den Bosch spottend de inscrip-
tiën van den gedenksteen voorgelezen, waar
door de heer De Kat toen tot leugenaar werd
gemaakt. Dat was de oorzaak dat deze zich
eerst tot den heer Van Deventer en later tot
B. en W. gewend had om den steen te ver
wijderen of de inscriptie daarvan te laten
veranderen.
De heer Van Deventer, met wien de heer
De Kat toen een persoonlijk onderhoud had,
zou dezen zeer onheusch behandeld hebben,
zoo, dat den heer De Kat slechts overbleef
zich tot het college te wenden, dat de zaak
onderzocht had en tegen den wensch van
den heer Van Deventer den gedenksteen
had laten veranderen.
De burgemeester stelde zich daarbij op het
standpunt, dat den heer Van Deventer ge
noeg eer toekwam als hij alleen bouwer ge
noemd werd. Hij nam aan, dat de heer Van
Deventer niet alleen de architect was ge
weest maar ook in de technische inrichting
een grooter rol had gespeeld dan men thans
wel vermoedde.
Maar hij verkleinde later de beteekenis
van diens arbeid op bedenkelijke wijze door
mede te deelen, dat de heer Van Deventer
hoe bekwaam hij thans als gasdirecteur ook
mocht zijn en hoeveel waardeering men ook
altijd voor zijn arbeid gehad heeft tij
dens den fabrieksbouw een man met zeer
weinig ervaring geweest was ten opzichte
van den heer De Kat, die toen reeds een vol
leerd en in de practijk gevormd gastechnicus
kon genoemd worden.
De heer Van Deventer kwam namelijk uit
een klein plaatsje in Duitschland, waar de
burgemeester met vacantie wel eens geweest
was en waar de gasfabricage ten opzichte
van den omvang van onze eigen fabriek van
zeer weinig beteekenis was. Hij vond daar
bij grooten bijval van den heer Westerhof
en de bedoeling van deze verklaring was
geen andere dan aan te toonen, dat de heer
Van Deventer toentertijd tegenover den heer
De Kat slechts een ster van de derde of vierde
grootte zou geweest zijn.
Wethouder Bonsema keurde het ten sterk
ste af, dat de heer Van Deventer, die al twee
maal op het redactiebureau geweest was
van wie krijgt de heer Bonsema toch
dergelijke onjuiste inlichtingen? publi
catie in de pers beter geoordeeld had dan
zich rechtstreeks tot den Raad dezer gemeen
te te wenden. Hij nam het standpunt in, dat
het personeel slechts een steen zonder op
schrift had gegeven en dat dit personeel in
verandering van het opschrift dus niet ge
kend behoefde te worden. De burgemeester
kon zich niet meer herinneren wie zich des
tijds voor goedkeuring van de inscriptie bij
hem vervoegd had en de heeren Venneker en
Westerhof achtten de geheele interpellatie de
moeite niet waard om er langer over te spre
ken.
Vermelden wij nog, dat de heer Bonsema
de courant verweet van deze zaak een poli
tieke kwestie te hebben gemaakt en dat ten
slotte na langdurige besprekingen door een
raadsmeerderheid, gevormd uit de oppositie
zonder den heer Sietsma en bovendien uit de
Sociaal-democraten Van Drunen, Bülens,
Van de Vall en Bakker besloten werd een
commissie van onderzoek te benoemen, een
commissie die de waarde der verklaringen
van den heer De Kat zal nagaan en zal rap
porteeren of de vernieling van den gedenk
steen al dan niet noodzakelijk geweest is.
In deze commissie werden de raadsleden
Sietsma, Langeveld, Ringers, Van Drunen
en Keesom benoemd.
Alvorens wij over deze debatten onze mee
ning geven, is het zeker goed eenige dezer
argumenten wat nader te beschouwen.
Laten wij voorop stellen, dat de heer Bon
sema zich deerlijk vergist als hij zegt, dat het
de heer Van Deventer geweest is, die zich om
eerherstel tot de courant heeft gewend. Dat
wij deze zaak ter hand hebben genomen is
uitsluitend te danken aan een ingezonden
stuk waarin wij op de verminking van den
steen opmerkzaam gemaakt werden en waar
in ons verzocht werd daarnaar een onder
zoek te willen instellen. Eerst daarna heb
ben wij ons tot den heer Van Deventer ge
wend, die de feiten toegaf en er geen be
zwaar tegen maakte, dat wij een en ander
zouden publiceeren, waarvoor hij ons, op ons
verzoek, de noodige bewijsstukken heeft toe
gezonden.
Het is inderdaad juist, dat wij kort gele
den geschreven hebben, dat het bij de politie
ke samenstelling van dezen Raad mogelijk
is, dat eventueele moties en voorstellen om
dit kwaad alsnog te herstellen door een
raadsmeerderheid kunnen worden verwor
pen.
Nemen wij aan, dat de sociaal-democraten
die voor een commissie van onderzoek stem
den, dit niet uit politieke beweegredenen,
maar uit rechtvaardigheidsgevoel deden, dan
willen wij hier gaarne erkennen, dat wij ons
te hunnen opzichte vergaloppeerd hebben.
Wij willen ook het merkwaardige feit, dat de
heer Sietsma zich niet voor de eerste maal
van de oppositie afscheidde om de zijde van
den wethouder der Gem. Lichtbedrijven te
kiezen niet aan politieke overwegingen toe
schrijven. Maar vast staat, dat de geheele
katholieke fractie zich tegen een commissie
van onderzoek verklaard heeft. Haar leider,
de heer Venneker, die zich evenals de heer
Westerhof zoo graag op geestelijke waarden
beroept en de rechtvaardigheid predikt, was
thans niet in staat om de beteekenis van deze
interpellatie te kunnen omvatten. En de heer
Woldendorp, die ons den morgen na de eer
ste publicatie opbelde met het verzoek mede
te deelen, dat de commissie van de Lichtbe
drijven van deze zaak niet geweten had en
dat hij de daad van het college persoon
lijk sterk zou hebben afgekeurd, kwam nu
met de opmerking, „dat er toch niets meer
aan te veranderen was en dat wij de risée
van Nederland zouden worden".
Het was wonderlijk hoe eensgezind de
katholieke fractie plotseling was geworden
en wij gelooven niet ver van de waarheid te
zijn, als wij politieke invloeden hier niet uit
schakelen en aannemen, dat bij sommigen
het persoonlijk rechtvaardigheidsgevoel voor
de noodzakelijk geachte fractie-eenheid heeft
moeten wijken.
Wij hebben ons na de Donderdag in het
debat gebrachte vraagstukken tot den heer
Van Deventer gewend en hem over enkele
punten inlichtingen gevraagd.
De heer Van Deventer heeft ons medege
deeld, dat inderdaad de heer De Kat zich bij
hem vervoegd heeft en gevraagd heeft de
inscriptie te wijzigen, waarop de heer Van
Deventer zijn verwondering heeft uitgespro
ken, dat een dergelijk verzoek hem van die
zijde bereikte omdat allereerst de heer De Kat
kon weten, dat het opschrift volkomen juist
was. Hij heeft dan ook pertinent elke mede
werking in die richting geweigerd, maar van
een onheusche behandeling van den bezoeker
is in het geheel geen sprake geweest.
Wij hebben den heer Van Deventer ge
vraagd of hij inderdaad toen hij in 1913 in
Alkmaar kwam slechts de ervaring van gas-
directeurtje van een klein fabriekje in
Duitschland had, waarop de heer Van De
venter ons het volgende medegedeeld heeft.
Hij studeerde af in 1905 en was daarna
werkzaam in de stokerij van de Oostergasfa
briek te Amsterdam. Door het overlijden van
zijn vader vertrok hij naar Leiden waar hij
assistent werd aan de gasfabriek aldaar. In
opdracht van de directie maakte hij daarna
de werken voor de gasvoorziening van Sas-
senheim en Voorschoten, benevens het pomp
station, de persleiding en het distributiesta
tion. Voor de grofsmederij in Leiden maakte
hij de teekeningen voor den gashouder,
bouwde daar een nieuw kookgaszuiverhuis
en werkte mede voor den bouw van een ge
deelte der electrische centrale die toen opge
richt werd. Daarna verbond hij zich aan de
firma Kerndorf in Saksen, die complete gas
fabrieken bouwt en zoodoende ging hij naar
Hallein in Oostenrijk dus niet in Duitsch
land waar hij de fabriek bouwde.
Toen de heer De Kat destijds den tegen-
woordigen hoofddirecteur der Amsterdam-
sche gasfabrieken verzocht hem iemand te
noemen, die technisch en bouwkundig be
kwaam was om een gasfabriek te bouwen,
heeft deze hem den heer Van Deventer aan
bevolen.
De kleineerende mededeeling van den bur
gemeester alsof de heer Van Deventer toen
hij hier kwam eigenlijk een man met heel
weinig practische ervaring was, is dus ge
heel bezijden de waarheid.
Wellicht zou het interessant zijn daarte
genover eens te onderzoeken welke ervaring
de toenmalige Alkmaarsche directeur, de heer
De Kat, toen gehad heeft.
Misschien kunnen wij den burgemeester,
die zich dat niet meer kan herinneren, helpen
met de mededeeling, dat het ingenieur Rie-
tema geweest is, die zich het vorig jaar bij
hem vervoegd heeft om de goedkeuring voor
de inscriptie op den gedenksteen te vragen.
Men had zich ook toen, evenals men dat nu
doet, op het standpunt kunnen stellen, dat
dit een gemeentegebouw was en dat men
voor een juiste inscriptie verantwoordelijk
was, zoodat een onderzoek, niet alleen bij
den heer De Kat, maar ook bij personen, die
bij den fabrieksbouw betrokken zijn geweest
toen beter geweest was dan de opvatting, dat
het er eigenlijk weinig toe deed, wat er op
den steen zou komen en dat het wel in orde
zou wezen.
De heer Bonsema is voor de tweede maal
huiverig voor een commissie van onderzoek
gebleken, wat niet voor de kracht van zijn
argumenten pleit.
Ir. Rietema zal ongetwijfeld bereid zijn de
thans benoemde commissie desgewenscht van
voorlichting te dienen en wat de heer Van
Deventer betreft, deze stelt zich voor het ko-
mende onderzoek volkomen ter beschikking.
Men kent onze opvatting. N
Wij gelooven, dat alleen de heer Van De
venter de ontwerper en bouwer van deze fa
briek is geweest. Maar zelfs al zouden wij
de opvatting van het college deelen, dat hij
dit niet alleen was, dan zouden wij toch
concludeeren, dat het opschrift op zijn ge
denksteen niet onjuist was geweest. Het zou
dan hoogstens onvolledig zijn en men had el
ders een steentje kunnen aanbrengen waar
op ook de verdiensten van den heer De Kat
gememoreerd werden.
De heer Govers heeft van grafschennis ge
sproken. Dat is het niet precies, maar het
lijkt er op. Het is het moedwilig en eigen
machtig verminken van een gedenksteen, op-
fericht door dankbare vereerders van iemand
ie van ons heengegaan is.
Men doet dat niet als het niet uiterst nood
zakelijk is en zeker niet als, zooals thans wel
blijkt, hij die dit durfde eischen daartoe niet
gerechtigd was. Men doet het ook niet zon
der de schenkers daarin te kennen, daardoor
den indruk wekkende, dat deze als ambtena
ren zich vanzelfsprekend naar het machtige
college van B. en W. hebben te schikken en
het daarmede in alle opzichten eens behoo-
ren te zijn.
Als een burgerij haar burgemeester of een
school haar directeur een gedenksteen
aanbiedt waarop vermeld staat „Van de
burgerij", of „Van de leerlingen", dan be
staat de mogelijkheid, dat een deel van die
burgerij of van die leerlingen aan dien
steen niet heeft bijgedragen. Wat zou men
er van zeggen als deze menschen na eenige
jaren eischten dat het opschrift veran
derd moest worden omdat het onjuist
was. Hoe zou een latere burgemeester
of directeur daar wel tegenover staan? Zou
men niet alle moeite doen om deze schending
van een monument te voorkomen?
Wij weten wel, dat deze voorbeelden niet
geheel zuiver zijn, maar wij geven ze slechts
om te doen gevoelen hoe vanzelfsprekend het
toch zijn moet dat men alle pogingen in het
werk stelt om de inscriptie van een monu
ment ongewijzigd te kunnen laten. Dat B.
W. dit zelfs niet getracht hebben, dat zij,
zooals uit de Donderdag gehouden beprekm-
gen blijkt, lichtvaardig en eigenmachtig ge
concludeerd hebben, dat de aanvrager gelijk
had en, ondanks het protest van den heer
Van Deventer, op eigen gezag zijn gedenk
steen vernielden en daardoor de waarde van
zijn arbeid verkleinden, het is een daad, die
een college van B., en W. volkomen onwaar
dig is, -