DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. UIT DEN ALKMAARSCHEN RAAD. No. 256 Zaterdag 29 October 1932 134e Jaargang Dank zij de medewerking der regeering zal Maatschappelijk Hulpbetoon de steunuitkeeringen op peil kunnen houddn. Het drama uit het steentijdperk zal nog het slot van een blijspel kunnen krijgen. Deze Courant wordt ELKEN AVOND, behalve Zon en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden bij vooruitbetaling voor Alkmaar 2.—, iranco dr >r het geheele Rijk 2.50. Losse nummers 5 cents. P7IJS DER GEWONE ADVERTENTIEN: Van 15 regels 1.25, elke regel meer 0.25, groote contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdruk kerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9, postgiro 37060. Telef. 3, redactie 33. Directeur: C. KRAK. Hoofdredacteur: Tj. N. ADEMA. Dl' nummer bestaat uit vier bladen. Zuster Anna heeft, in de gedaante van den heer Westerhof, dan toch eindelijk iets zien komen. De radertjes in het groote mecha nisme van een ministerie bewegen zich wel uiterst langzaam, maar zij draaien toch en ten slotte breekt dan ook de tijd aan, dat er ten departementale brief naar Alkmaar wordt afgezonden, waarin de regeering be kend maakt, op welke voorwaarden zij ge negen is in de kosten van werkverschaffing en steunuitkeering een subsidie te verleenen. Het was een subsidie, die door B. en W. zelfs als een belangrijke bijdrage werd ge kenschetst, omdat het Rijk genegen is niet minder dan 70 procent van de kosten voor werkverschaffing en steunverleening op zich te nemen. Weliswaar werd het loon op gemid deld 38 cent per uur gesteld, maar door be leidvol onderhandelen had het college nog \erscheidene gunstige bepalingen bedongen, waardoor b.v. 3 cent per uur als huurtoeslag werd gegeven. Bovendien bleek uit de besprekingen al spoedig, dat B. en W. den werkloozen ook op andere wijze nog wel tegemoet konden komen en het was begrijpelijk, dat verschillende raadsleden daarop hebben aangedrongen. Alles bij elkaar kwam de wethouder van Sociale aangelegenheden zelfs tot een zoo op timistische berekening, dat wel duidelijk werd, dat aanvaarding dezer subsidie geen grooten achteruitgang zal beteekenen. Van nog grooter beteekenis is deze rege ringssteun voor de uitkeeringen aan werk loozen door Maatschappelijk Hulpbetoon. Immers door het groote aantal werkloozen zal waarschijnlijk ieder hunner slechts zes weken in werkverschaffing kunnen arbeiden en is de steunuitkeering voor hen van veei grooter beteekenis. Er zit iets onlogisch in de gedachte, dat iemand die werkt minder verdient dan iemand, die steuntrekt, maar wij kunnen ons er slechts over verheugen, dat door aanvaar ding van de Rijkssubsidie de uitkeeringen van Maatschappelijk Hulpbetoon niet alleen intact kunnen blijven, maar er zelfs nog een reservepotje van 30.000 kan gekweekt wor den. Bovendien zal het nu niet noodzakelijk zijn de heffing der personeele belasting met niet minder dan 50 procent te verhoogen, zcodat naar de berekening van den heer Westerhof gemiddeld alle arbeiders thans aan de bedreiging ontkomen, dat zij 10 meer aan belasting moeten betalen. Door dergelijke optimistische beschouwin gen leek het een oogenblik zelfs alsof de nieuwe regeling voor de werkloozen nog beter zou worden dan de bestaande en zoo konden ook de arbeidersafgevaardigden met een ge rust geweten hun stem aan deze voorstellen geven. Dat zij dit met twee geheel gevulde tribunes met werkloozen niet zouden doen zonder nog eens duidelijk te demonstreeren, dat zij door een eigenmachtige regeering daartoe gedwongen werden, is wel te begrij pen. De gemeentelijke autonomie kwam natuur lijk weer ter sprake en de voorstelling werd gegeven alsof het Rijk misbruik gemaakt had van Alkmaar's moeilijke financieele positie en de stad daardoor tot de vernedering van het aanvaarden van deze voorstellen had ge dwongen. Men bedenkt hier blijkbaar geen oogenblik, dat niet alleen de gemeenten, maar ook het Rijk met een groot financieel tekort hebben te kampen, dat men de regeering van alle zijden om steun verzoekt en dat een verstan dje financieel beleid ook hier tot voorzichtig heid noodzaakt. Ook een zuiver sociaal demo cratische regeering zou op het oogenblik voor dezelfde moeilijkheden staan en het had dus geen zin om te betoogen, dat men deze sub sidie nu weliswaar zou aanvaarden, maar dat men er voor zou zorgen, dat er het volgend jaar een andere regeering zou komen. Laat men eerlijk zijn en erkennen, dat een Rijksbijdrage van 70 procent van alle kosten waarvoor wij dezen winter in het werkloo- zenvraagstuk gesteld zullen worden met bovendien nog 5 procent van de provincie een zeer belangrijke steunverleening is, die wij niet anders dan dankbaar kunnen aan vaarden. Er bleek nog eenig verschil over de betee kenis van de voorwaarde, dat de controle op de in werkverschaffing uit te voeren werken bij de Nederlandsche Heidemaatschappij zou berusten. De heer Van de Vall verwachtte zoo onge veer, dat er een vreemde opzichter met een zweep bij het werk zou staan, maar de heer Westerhof was op dit punt zeer optimistisch.. Wij zouden zelf de leiding in handen houden, hij zou wel eens willen zien, dat men het anders zou probeeren en hij toonde zich zoo strijdlustig, dat mr. Langeveld al weer bang voor een conflict met de regeering werd en tot groote voorzichtigheid maande. Wij weten niet wat de houding van de ar beidersafgevaardigden zou geweest zijn als zij nog tot de oppositie in onze Raad be hoorden. Wij hebben bij de bespreking over het al dan niet aanvaarden van regeerings subsidie van deze zijde wel eens een geheel ander geluid vernomen. Maar wij erkennen gaarne, dat de tijden nu moeilijker zijn dan vroeger en het wethouderschap van finan ciën zal den heer Westerhof ook wel geleerd hebben, dat het werkloozenvraagstuk niet het eenige is, waarvoor op de komende be grooting een schat van geld noodzakelijk zal blijken. Voor de ontwikkeling en ontspanning van werkloozen werd een aanvullend subsidie van 450 verleend. De moeite, welke men doet om werkloozen op aangename en nuttige wij- z^ bezig te houden, hun lokalen beschikbaar te stfcllen waar zij zich met boeken of spelen kunnen bezighouden, hun bovendien door het gever van cursissen in hun eigen vak te ont wikkelen, verdient zeker waardeering. Dit werk is van groote sociale beteekenis en het lijkt ons ten volle gerechtvaardigd, dat de gemeente hieraan zoo krachtig mogelijken financieelen steun verleent. Er is over beide voorstellen, de eenige, die op de agenda stonden, niet veel gezegd, om dat er ten slotte niet veel over te discus sieeren viel. Het was vóór de raadsvergade ring al duidelijk, dat B. en W. en de raad de regeeringsvoorstellen zouden aanvaarden en even zeker was het, dat de gevraagde aan vullingssubsidie voor het ontwikkelings- en ontspanningswerk zonder meer zou worden toegestaan. Dat men dan ook het grootste deel van den tijd niet over deze ongetwijfeld be langrijke vraagstukken maar over een inter pellatie heeft gesproken wil geenszins zeg gen, dat het een zooveel belangrijker was dan net andere, maar is uitsluitend het gevolg van het feit, dat de interpellatie ten slotte tot voorstellen leidde, waarover de meeningen zoo verdeeld waren, da een uitvoerige dis cussie daarover niet achterwege kon blijven. Men kent de geschiedenis van den steen des aanstoots en wij behoeven deze hier niet meer in bijzonderheden te herhalen. De heeren Vogelaar en Ringers, niet te vreden met het weinig zeggende antwoord, dat zij op hun vragen over de vernieling van den gedenksteen hadden gekregen, hielden daarover thans een interpellatie, waarover leden van alle raadsfracties ten slotte het woord gevoerd hebben. De interpellanten stelden zich voorname lijk op het standpunt, dat niet is gebleken, dat de heer Van Deventer ongelijk had, toen hij beweerde, dat hij niet alleen bouwer maar ook ontwerper van onze gasfabriek geweest is en dat het daarom onverantwoordelijk was, tegen zijn zin en zonder voorkennis van de schenkers, het opschrift op den gedenksteen op aamaning van den vroegeren directeur te laten veranderen. Volgens deze interpellanten blijkt uit de door den heer De Kat ingezonden bewijs stukken slechts, dat deze als gas-technicus de practische indeeling der fabriek aan gegeven had, maar zou het daarnaast de bouwkundig ingenieur Van Deventer zijn, die, rekening houdend met de gestelde eischen, de fabriek ontworpen en gebouwd had. Het opschrift op den steen zou dus wel degelijk juist geweest zijn en waar het hier een gedenksteen betrof, waarop de verdien sten van den vertrokken hoofdambtenaar voor het nageslacht waren vastgelegd, was het be- nriioeliik hoe grievend het voor hem moest zijn als een college van B. en W., zonder zelfs de schenkers daarin te kennen, de inscriptie op dien steen liet veranderen. Hoe onbelangrijk deze zaak voor mindeT fijngevoeligen ook moge schijnen, dit was een eerezaak en een kwestie van recht, die niet zonder meer op den achtergrond kon worden geschoven. Uit het antwoord van wethouder Bonsema die met een nieuwe stapel bewijsstukken kwam aandragen zou moeten blijken welk groot aandeel de heer De Kat bij den voor bereidenden arbeid van dezen fabrieksbouw gehad heeft en de wethouder deelde daarbij tevens mede, dat de inscriptie op den steen door den heer Van Deventer zelf ontworpen was. Het college was ten slotte tot de con clusie gekomen, dat beide directeuren aan het ontwerpen dezer fabriek een belangrijk aandeel hadden genomen en men had daar om, op verzoek van den heer De Kat, maar besloten de inscriptie te veranderen. Niet alleen de heeren Vogelaar en Ringers zijn daartegen opgekomen, maar ook van an dere zijde is B. en W. een zeer lichtvaardig handelen verweten De heer Bakker herinner de b.v. aan een schrijven van den heer De Kat, toen hij als directeur van onze lichtbe- drijven de opdracht tot het bouwen van een nieuwe fabriek ontving, een schrijven waarin de toenmalige directeur zelf zegt, dat hij als scheikundig ingenieur een ruime kennis van gastechniek had, maar geen bouwkennis, waarom hij verzocht hem een civiel ingenieur toe te voegen, wat toen de heer Van Deven ter is geworden. Als de Raad van Arbeid aldus de heer Vogelaar straks een ander gebouw be trekt, dan zal ik wekenlang werk hebben om na te gaan hoe dit practisch het beste kan ingericht worden, maar dan zal ik mij er nimmer op beroepen, dat ik ten slotte de ont werper van het nieuwe gebouw ben geweest en de heer Ringers deelde mede, dat zijn firma zich als ontwerper en bouwer van de bekende chocoladefabriek beschouwt, maar dat hij zich geen oogenblik bemoeid heeft met de technische indeeling, die uitsluitend door den fabrikant zelf kan beoordeeld worden. Is iemand architect van zijn eigen huis, omdat hij den bouwer medegedeeld heeft, hoe hij dat ingericht wil hebben? Ieder erkende, dat de heer De Kat als gasdirecteur ongetwijfeld veel werk bij den fabrieksbouw gepresteerd heeft, maar de meerderheid van den raad wilde niet voet stoots aannemen, dat hij daarom ook de ont werper is geweest. Waarom, zoo werd gevraagd, heeft de heer De Kat in 1917 niet geprotesteerd toen er een gedenkboek werd uitgegeven, waarin openlijk vermeld staat, dat het gebouw ont worpen en gebouwd is door den heer Van Deventer. Dat, zeide de heer Bonsema, had den heer De Kat dan ook wel onaangenaam getrof fen, maar het boek was nu eenmaal gedrukt en er was toch niets meer aan te veranderen enz. Maar waarom heeft de heer De Kat dan nu niet hetzelfde standpunt ingenomen en geconcludeerd, dat de steen er al meer dan een jaar staat en er dus toch niets meer aan te veranderen is? De heer Bonsema wist daarvoor een z.i. alleszins begrijpelijke verklaring. De heer De Kat zat met den heer Hofman, met onzen burgemeester en den burgervader van Den Bosch en nog een tweetal heeren in een commissie, die een excursie naar de Zui derzeewerken gemaakt had en daarna de Alkmaarsche gasfabriek had bekeken. Won derlijk genoeg was dit laatste niet onder de leiding van directeur Hofman geschied, maar onder leiding van den directeur die hier al zeventien jaar weg is. Deze had toen verteld, dat hij de fabriek ontworpen had en toen men in de hall van het admini stratiegebouw was gekomen, had de burge meester van Den Bosch spottend de inscrip- tiën van den gedenksteen voorgelezen, waar door de heer De Kat toen tot leugenaar werd gemaakt. Dat was de oorzaak dat deze zich eerst tot den heer Van Deventer en later tot B. en W. gewend had om den steen te ver wijderen of de inscriptie daarvan te laten veranderen. De heer Van Deventer, met wien de heer De Kat toen een persoonlijk onderhoud had, zou dezen zeer onheusch behandeld hebben, zoo, dat den heer De Kat slechts overbleef zich tot het college te wenden, dat de zaak onderzocht had en tegen den wensch van den heer Van Deventer den gedenksteen had laten veranderen. De burgemeester stelde zich daarbij op het standpunt, dat den heer Van Deventer ge noeg eer toekwam als hij alleen bouwer ge noemd werd. Hij nam aan, dat de heer Van Deventer niet alleen de architect was ge weest maar ook in de technische inrichting een grooter rol had gespeeld dan men thans wel vermoedde. Maar hij verkleinde later de beteekenis van diens arbeid op bedenkelijke wijze door mede te deelen, dat de heer Van Deventer hoe bekwaam hij thans als gasdirecteur ook mocht zijn en hoeveel waardeering men ook altijd voor zijn arbeid gehad heeft tij dens den fabrieksbouw een man met zeer weinig ervaring geweest was ten opzichte van den heer De Kat, die toen reeds een vol leerd en in de practijk gevormd gastechnicus kon genoemd worden. De heer Van Deventer kwam namelijk uit een klein plaatsje in Duitschland, waar de burgemeester met vacantie wel eens geweest was en waar de gasfabricage ten opzichte van den omvang van onze eigen fabriek van zeer weinig beteekenis was. Hij vond daar bij grooten bijval van den heer Westerhof en de bedoeling van deze verklaring was geen andere dan aan te toonen, dat de heer Van Deventer toentertijd tegenover den heer De Kat slechts een ster van de derde of vierde grootte zou geweest zijn. Wethouder Bonsema keurde het ten sterk ste af, dat de heer Van Deventer, die al twee maal op het redactiebureau geweest was van wie krijgt de heer Bonsema toch dergelijke onjuiste inlichtingen? publi catie in de pers beter geoordeeld had dan zich rechtstreeks tot den Raad dezer gemeen te te wenden. Hij nam het standpunt in, dat het personeel slechts een steen zonder op schrift had gegeven en dat dit personeel in verandering van het opschrift dus niet ge kend behoefde te worden. De burgemeester kon zich niet meer herinneren wie zich des tijds voor goedkeuring van de inscriptie bij hem vervoegd had en de heeren Venneker en Westerhof achtten de geheele interpellatie de moeite niet waard om er langer over te spre ken. Vermelden wij nog, dat de heer Bonsema de courant verweet van deze zaak een poli tieke kwestie te hebben gemaakt en dat ten slotte na langdurige besprekingen door een raadsmeerderheid, gevormd uit de oppositie zonder den heer Sietsma en bovendien uit de Sociaal-democraten Van Drunen, Bülens, Van de Vall en Bakker besloten werd een commissie van onderzoek te benoemen, een commissie die de waarde der verklaringen van den heer De Kat zal nagaan en zal rap porteeren of de vernieling van den gedenk steen al dan niet noodzakelijk geweest is. In deze commissie werden de raadsleden Sietsma, Langeveld, Ringers, Van Drunen en Keesom benoemd. Alvorens wij over deze debatten onze mee ning geven, is het zeker goed eenige dezer argumenten wat nader te beschouwen. Laten wij voorop stellen, dat de heer Bon sema zich deerlijk vergist als hij zegt, dat het de heer Van Deventer geweest is, die zich om eerherstel tot de courant heeft gewend. Dat wij deze zaak ter hand hebben genomen is uitsluitend te danken aan een ingezonden stuk waarin wij op de verminking van den steen opmerkzaam gemaakt werden en waar in ons verzocht werd daarnaar een onder zoek te willen instellen. Eerst daarna heb ben wij ons tot den heer Van Deventer ge wend, die de feiten toegaf en er geen be zwaar tegen maakte, dat wij een en ander zouden publiceeren, waarvoor hij ons, op ons verzoek, de noodige bewijsstukken heeft toe gezonden. Het is inderdaad juist, dat wij kort gele den geschreven hebben, dat het bij de politie ke samenstelling van dezen Raad mogelijk is, dat eventueele moties en voorstellen om dit kwaad alsnog te herstellen door een raadsmeerderheid kunnen worden verwor pen. Nemen wij aan, dat de sociaal-democraten die voor een commissie van onderzoek stem den, dit niet uit politieke beweegredenen, maar uit rechtvaardigheidsgevoel deden, dan willen wij hier gaarne erkennen, dat wij ons te hunnen opzichte vergaloppeerd hebben. Wij willen ook het merkwaardige feit, dat de heer Sietsma zich niet voor de eerste maal van de oppositie afscheidde om de zijde van den wethouder der Gem. Lichtbedrijven te kiezen niet aan politieke overwegingen toe schrijven. Maar vast staat, dat de geheele katholieke fractie zich tegen een commissie van onderzoek verklaard heeft. Haar leider, de heer Venneker, die zich evenals de heer Westerhof zoo graag op geestelijke waarden beroept en de rechtvaardigheid predikt, was thans niet in staat om de beteekenis van deze interpellatie te kunnen omvatten. En de heer Woldendorp, die ons den morgen na de eer ste publicatie opbelde met het verzoek mede te deelen, dat de commissie van de Lichtbe drijven van deze zaak niet geweten had en dat hij de daad van het college persoon lijk sterk zou hebben afgekeurd, kwam nu met de opmerking, „dat er toch niets meer aan te veranderen was en dat wij de risée van Nederland zouden worden". Het was wonderlijk hoe eensgezind de katholieke fractie plotseling was geworden en wij gelooven niet ver van de waarheid te zijn, als wij politieke invloeden hier niet uit schakelen en aannemen, dat bij sommigen het persoonlijk rechtvaardigheidsgevoel voor de noodzakelijk geachte fractie-eenheid heeft moeten wijken. Wij hebben ons na de Donderdag in het debat gebrachte vraagstukken tot den heer Van Deventer gewend en hem over enkele punten inlichtingen gevraagd. De heer Van Deventer heeft ons medege deeld, dat inderdaad de heer De Kat zich bij hem vervoegd heeft en gevraagd heeft de inscriptie te wijzigen, waarop de heer Van Deventer zijn verwondering heeft uitgespro ken, dat een dergelijk verzoek hem van die zijde bereikte omdat allereerst de heer De Kat kon weten, dat het opschrift volkomen juist was. Hij heeft dan ook pertinent elke mede werking in die richting geweigerd, maar van een onheusche behandeling van den bezoeker is in het geheel geen sprake geweest. Wij hebben den heer Van Deventer ge vraagd of hij inderdaad toen hij in 1913 in Alkmaar kwam slechts de ervaring van gas- directeurtje van een klein fabriekje in Duitschland had, waarop de heer Van De venter ons het volgende medegedeeld heeft. Hij studeerde af in 1905 en was daarna werkzaam in de stokerij van de Oostergasfa briek te Amsterdam. Door het overlijden van zijn vader vertrok hij naar Leiden waar hij assistent werd aan de gasfabriek aldaar. In opdracht van de directie maakte hij daarna de werken voor de gasvoorziening van Sas- senheim en Voorschoten, benevens het pomp station, de persleiding en het distributiesta tion. Voor de grofsmederij in Leiden maakte hij de teekeningen voor den gashouder, bouwde daar een nieuw kookgaszuiverhuis en werkte mede voor den bouw van een ge deelte der electrische centrale die toen opge richt werd. Daarna verbond hij zich aan de firma Kerndorf in Saksen, die complete gas fabrieken bouwt en zoodoende ging hij naar Hallein in Oostenrijk dus niet in Duitsch land waar hij de fabriek bouwde. Toen de heer De Kat destijds den tegen- woordigen hoofddirecteur der Amsterdam- sche gasfabrieken verzocht hem iemand te noemen, die technisch en bouwkundig be kwaam was om een gasfabriek te bouwen, heeft deze hem den heer Van Deventer aan bevolen. De kleineerende mededeeling van den bur gemeester alsof de heer Van Deventer toen hij hier kwam eigenlijk een man met heel weinig practische ervaring was, is dus ge heel bezijden de waarheid. Wellicht zou het interessant zijn daarte genover eens te onderzoeken welke ervaring de toenmalige Alkmaarsche directeur, de heer De Kat, toen gehad heeft. Misschien kunnen wij den burgemeester, die zich dat niet meer kan herinneren, helpen met de mededeeling, dat het ingenieur Rie- tema geweest is, die zich het vorig jaar bij hem vervoegd heeft om de goedkeuring voor de inscriptie op den gedenksteen te vragen. Men had zich ook toen, evenals men dat nu doet, op het standpunt kunnen stellen, dat dit een gemeentegebouw was en dat men voor een juiste inscriptie verantwoordelijk was, zoodat een onderzoek, niet alleen bij den heer De Kat, maar ook bij personen, die bij den fabrieksbouw betrokken zijn geweest toen beter geweest was dan de opvatting, dat het er eigenlijk weinig toe deed, wat er op den steen zou komen en dat het wel in orde zou wezen. De heer Bonsema is voor de tweede maal huiverig voor een commissie van onderzoek gebleken, wat niet voor de kracht van zijn argumenten pleit. Ir. Rietema zal ongetwijfeld bereid zijn de thans benoemde commissie desgewenscht van voorlichting te dienen en wat de heer Van Deventer betreft, deze stelt zich voor het ko- mende onderzoek volkomen ter beschikking. Men kent onze opvatting. N Wij gelooven, dat alleen de heer Van De venter de ontwerper en bouwer van deze fa briek is geweest. Maar zelfs al zouden wij de opvatting van het college deelen, dat hij dit niet alleen was, dan zouden wij toch concludeeren, dat het opschrift op zijn ge denksteen niet onjuist was geweest. Het zou dan hoogstens onvolledig zijn en men had el ders een steentje kunnen aanbrengen waar op ook de verdiensten van den heer De Kat gememoreerd werden. De heer Govers heeft van grafschennis ge sproken. Dat is het niet precies, maar het lijkt er op. Het is het moedwilig en eigen machtig verminken van een gedenksteen, op- fericht door dankbare vereerders van iemand ie van ons heengegaan is. Men doet dat niet als het niet uiterst nood zakelijk is en zeker niet als, zooals thans wel blijkt, hij die dit durfde eischen daartoe niet gerechtigd was. Men doet het ook niet zon der de schenkers daarin te kennen, daardoor den indruk wekkende, dat deze als ambtena ren zich vanzelfsprekend naar het machtige college van B. en W. hebben te schikken en het daarmede in alle opzichten eens behoo- ren te zijn. Als een burgerij haar burgemeester of een school haar directeur een gedenksteen aanbiedt waarop vermeld staat „Van de burgerij", of „Van de leerlingen", dan be staat de mogelijkheid, dat een deel van die burgerij of van die leerlingen aan dien steen niet heeft bijgedragen. Wat zou men er van zeggen als deze menschen na eenige jaren eischten dat het opschrift veran derd moest worden omdat het onjuist was. Hoe zou een latere burgemeester of directeur daar wel tegenover staan? Zou men niet alle moeite doen om deze schending van een monument te voorkomen? Wij weten wel, dat deze voorbeelden niet geheel zuiver zijn, maar wij geven ze slechts om te doen gevoelen hoe vanzelfsprekend het toch zijn moet dat men alle pogingen in het werk stelt om de inscriptie van een monu ment ongewijzigd te kunnen laten. Dat B. W. dit zelfs niet getracht hebben, dat zij, zooals uit de Donderdag gehouden beprekm- gen blijkt, lichtvaardig en eigenmachtig ge concludeerd hebben, dat de aanvrager gelijk had en, ondanks het protest van den heer Van Deventer, op eigen gezag zijn gedenk steen vernielden en daardoor de waarde van zijn arbeid verkleinden, het is een daad, die een college van B., en W. volkomen onwaar dig is, -

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1932 | | pagina 1