aLKMAARSCHE COURANThttraads,idS""'ditda-
Het Bruinboek over den Rijksdagbrand
Ho.
219
ZATERDAG 16 SEPTEMBER 1933 wee nazi-gemeenteraadsleden, waarvan een,
Buitenland
Aan den vooravond van het v. d. Lubbe-proces
publiceeren wij het zoojuist
Bruinboek.
gereed gekomen
ui
Hierbij publiceeren wij voor onze lezers
f^t slot van het Bruinboek over den Rijks
dagbrand. waarvan het een der correspon-
oenten der N. R- Crt. is gelukt den inhoud
weten te komen.
De concentratiekampen.
Twee kampen worden afzonderlijk ver
bid: Sonnenburg en Dachau. De mishande
lingen in „de hel van Sonnenburg" waren
van dien aard, dat de nieuwe politiecomman-
dant. die daar In April heenkwam, zich ge
doopt voelde, hiervan zijn superieuren me-
dedeeling te doen. Op last van de laatsten
moest de kopie van den betreffenden brief
worden vernietigd. Dit is ook gebeurd, doch
de meeste snippers kwamen in handen van
de samenstellers van het Bruinboek. „Bij het
aanvaarden van mijn dienst, aldus de nieuwe
commandant, heb ik moeten /aststellen, dat
hier in het bijzonder bij de S.A.-manschappen
toestanden heerschen, die niet Kunnen worden
geduld. Een en ander heeft betrekking op 1.
de behandeling van de gevangenen door
2. de houding van de S A. tegenover
de administratieve ambtenaren; 3. de betrek
kingen der S.A.-manschappen onderling; 4.
het optreden van SA in het publiek; 5. de
bezoldiging der S.A." Ad 1. geeft de com
mandant dan de toelichting, dat een deel der
gevangenen, in het bijzonder de prominen
ten onder hen, door S A. „auf des schwerste"
zijn mishandeld. De commandant nam bijzon
dere maatregelen; hij dreigde de S.A. en
liet haar dag en nacht op de vingers kijken,
maar moest zelf ervan getuigv zijn, dat er
desondanks werd geslagen. Meestal was het
ondoenlijk de daders te vinden- de een dekte
den ander. Ad 2: de S.A. kon het blijkbaar
niet zetten, dat zij minder kreeg uitbetaald
dan de ambtenaren. Tegen den inspecteur
van politie traden zij zoo op, dat de comman
dant zelf er zich mee moest bemoeien, en hij,
om een handgemeen te voorkomen, den in
specteur een bewapend politieman in diens
woning moest toevoegen
4 Jodenzwijnen.
De tegenhanger van de „hel van Sonnen
burg" vormt dan „het moordkamp van
Dachau". Het W.B. maakte destijds gewag
van een poging tot vluchten, ondernomen
door vier communisten. De namen werden
niet genoemd. Uit de verklaringen van ge
vangenen is gebleken dat het in het geheel
geen communisten waren, maar vier weer-
looze joodsche intellectueelendrie koopiie
den en een advocaat. „Zij moesten, zonder
dat wij wisten wat er aan de hand was. op
een# uit het gelid en voor het front komen
Zonder dat men hun een woord zeide, trok
ken eenige S A. hun revolver en schoten op
hen los. Allen waren op slag dood. De lijken
werden in alle stilte begraven: niemand
mocht er bij zijn. Toen moesten wij weer bij
elkaar komen: een aanvoerder hield een toe
spraak, en zeide dat die vier jodenzwijnen
hun verdiende loon hadden" Er volgt nog
een soortgelijk geval, dan lezen we: van de
verdere ons uit Dachau ten getale van meer
dan twintig gemelde gevallen van moord,
geven wij uitsluitend die aan, welke door
ons konden woiden getoetst". Volgen twaalf
namen
De 35 40.000 gevangenen in de concen
tratiekampen vormen echter volgens het
Bruinboek nog niet het totaal van de po'i
tieke gevangenen. Er komen nog diegenen
bij, die in huizen van bewaring, of na hun
veroordeeling in gevangenissen of tucht
huizen zijn opgesloten. Hier ontbreken offi
ciëele gegevens- het Bruinboek acht hun aan
tal met 12 a 15 000 eerder te laag dan te
hoog geschat. Het aantal processen valt niet
vast te stellen: het loopt in de tienduizen
den. De officieren van justitie hebben hun
Personeel verdubbeld: toch kunnen zij de
bergen van actestukken niet aan.
Deelen wij tenslotte nog mede, dat het
hoofdstuk, getiteld
de vernietigingscampagne tegen
de cultuur
sluit met een statistiek van zeven bladzijden
®et namen van mannen en vrouwen van we
tanschap en kunst, die uit hun positie zijn
gfstooten, waaronder 190 professoren
universiteit. 31 professoren of docenten aan
hoogescholen, ongerekeui nog de litw a -
vocaten, alleen al in Berlijn en de meer aan
duizend joodsche doktoren, waarvan er e -
talijke zijn in hechtenis genomen en een aan
tal is vermoord, dan is daarmee het v -
«aamste van het laatste deel van het oruin
boek behandeld.
Een hoofdstuk, waarvan de titel
weg naar de Macht" voor zichzelf apreekt
een weg, waarvan de laatste, volgens het
Bruinboek iogisch-noodzakelijke etappe
brand in den rijksdag was wordt gevo g
door een achttiental bladzijden, waarmee ae
Persoonlijkheid van den psychopaath van oer
Lubbe een wel wat overdreven eer wordt
Wi.zen. Ook kan men niet goed inzien, waa
om nu juist een notarieele verklaring, v -
gens welke van der Lube op een bijeenkomst
van Baars-fascisten den woordvoerder rus i„
wilde laten uitspreken en zichzelf in eig
(onsamenhangende) redevoering van .ee
rechtstreekschen aanval op de fascisten on -
hield, moest worden gefacsimileerd Zij sc ij
daarvoor van te weinig belang en eenig
foto's tusschen den tekst doen te weinig te
J^ke, en hooren eerder in een criminalistiscn-
hjstonschen roman dan in een Bruinboek
thuis. Evenmin klinki een, overigens als ge-
trouw te beschouwen verslag van een andere
®en chauffeursvergadering, waarop van der
Eubbe tegen alle organisatie, en voor indr
vidueele actie pleitte, overtuigend, wannee
oaarmee bewezen zou moeten zijn, dat hij
toen, 1932, geen communist meer .was»
Ziekelijke neiging van v. d. Lubbe
Zijn pleidooi voor individueele actie, waar-
™ec b'J tegen het communistisch massa-be
ginsel zondigde, zou men evengoed in ver
band kunnen brengen met pleiters eigen zie-
ke ,]ke neigmg tot 0p den voorgrondTeda,
wLrvpn<u,H€riH 7 zich"intaressant-maken,
aarvan inderdaad overtuigende staaltjes
aanwezig zijn. En wanneer verderop in het
=0eku^'ezenwordt °P een lange reeks
tegenstrijdigheden in de officieele mededee-
lingen over den brand in den rijksdag, dan
kan men in het cqpimuniqué der Duitsche
lolitieke politie, volgens hetwelk van der
-ubbe in 1931 te Gronau is aangehouden
wegens het verkoopen van prentbriefkaarten
met communistische tendenz, en het feit der
aanhouding zelf, bij de heerschende stem
ming minder een tegenstelling dan wel ten
hoogste een ietwat eenzijdige appreciatie
zien, waneer men weet, dat de kaart in kwes-
tie van der Lubbe en den makker met wien
hij een voetreis zou ondernemen voorstelde,
met de toelichting „Arbeiders Sport- en Stu
diereis door Europa en Sowjet-Rusland" en
een op den grijzen achtergrond zeer massief
aandoende ster, welke laatste de politie
waarschijnlijk minder „geheimzinnig" vond,
dan het Bruinboek. Ondertusschen staat het
wel vast, dat hij in Rusland nooit een voet
heeft gezet, ook al hebben Duitsche bladen,
zoogenaamd op gezag van de Nederlandsche
politie, beweerd dat hij daar voor zijn taak
zou zijn opgeleid waarmee zij verder gin
gen dan de kennis onzer politie, ja zelfs dan
de opsnijderij van den psychopaath reikte.
Van meer belang ter kenschetsing van zijn
anarchistische gedachtenwereld, warhoofdig
heid en gebrek aan discipline die immers
geen gelegenheid geeft tot bevredigen van
eigen ijdelheid lijkt ons dan ook deze, in
een bevlieging van zelfkritiek geschreven
brief:
„Dat zijn dingen, die bewijzen dat ik geen
goed bolsjewiek ben. Ik voel dat ik dat nu
stellig niet ben en het misschien wel nooit
worden kan. Ik voel mij van tijd toi tijd hee-
lemaal vreemd in de partij".
Zijn wardenkbeelden.
Een anderen keer schrijft hij de jeugdor
ganisatie over zijn gevoelens van pessimisme
waartegen hij zelf vecht. Hij blijkt zich van
de partij ideologisch steeds meer te verwij
deren. Dat hij in 1931 werkelijk uit de partij
is getreden, om niet te worden uitgesloten,
zooals van communistische zijde wordt ver
klaard, is aldus veel eerder aannemelijk, dan
de Duitsche lezing, dat hij tot straf voor zijn
insubordinatie, in de partij op de achterste
bank zou zijn gezet, maar de banden geens
zins zou hebben verbroken. Zooals het
Bruinboek ook alweer bij de tegenstrijdig
heden opmerkt, is het ondenkbaar, dat,
bij het bestaan van de intieme betrekkingen
tusschen de diverse landelijke secties der
Communistische Internationale, de Duitsche
communisten-aanvoerders een disciplinair
gestraften vreemdeling niet alleen met open
armen zouden hebben ontvangen, doch hem
ook, negen dagen na zijn aankomst in Ber
lijn, met de intiemste opdrachten zouden be
lasten.
Een proces-verbaal, opgemaakt uet een
vriend W. S. van den door een veemmoord
gevallen dn Bell geeft het antwoord: „Bell
vertelde mij ik meen in Mei 1931 dat
hij een jongen, Nederlandschen werkman
had leeren kennen, die hem erg beviel. Hij
moet hem ergens op een autotocht in de
buurt van Berlijn of Potsdam hebben ont
moet. Die arbeider ze namen hem in den
auto mee heeft Bell later ook nog in
München opgezocht. Bell noemde hem
Renus of Rinus".
Een dokter bewerkt v. d. Lubbe.
Deze ontmoeting heeft plaats op Van der
Lubbe's eerste reis: hij komt met een verhaal
thuis, dat met den inhoud der verklaringen
van Bells vriend volkomen klopt. Naar Mün
chen brengt hem enkele maanden later in
den zijspan van zijn motorfiets een Haagsch
tramconducteur, dien hij op zijn tweede reis
in het Rijnland toevalig ontmoet. Dien valt
de stelligheid op, waarmee Van der Lubbe
verklaart, in Duitschland werk te zullen vin
den. Na zijn bezoek te München snijdt deze
tegenover anderen weer op over personen
van invloed waarmee „een doctor hem be
kend heeft gemaakt. Dr. Bell is zelf op dit
oogenblik de raadgever van Hitiers staf
chef generaal Röhm, die zelf bang was het
slachtoffer van een veemmoord te worden,
door bemiddeling van dr. Bell. bescherming
zocht bij majoor Mayr van het rijksbanier:
feiten die hem ook bekend zijn uit het proces,
dat Röhm in October 1932 tegen de Munche-
ner Post voerde, en waarbij ook diens van
abnormale gevoelens getuigende bneven aan
jonge mannen gemeen goed werden. Dr
Bell kende de geadresseerden en nog anderen,
tot wie soortgelijke brieven waren gericht:
hij registreerde hun namen Bell voelde
behoefte aan een wapen tegen de nazi-aan
voerders, onder welke hij vijanden vermoed
de die voor niets zouden terugdeinzen. Nog
een stuk uit het proces-verbaal met W. i.,
den vriend van dr. Bell:
„Dr. Bell haalde een paar papieren uit zijn
geheim vak. Hij wees op een gro^vel- en
zei: Dat is de lijst van Rohros jiefd^avon
turen. Wanneer ik die eens loslaatis het me
Röhm gedaan". Hij liet mij de lijst zien. e
stonden ongeveer dertig namen op. ik nep
inner mij duidelijk een voornam „R.nus
waarachter tusschen sion(i-'
sche naam. beginnend met Aari de-
Twee maanden na zijn tweede, oodemam
Van der Lubbe zijn derde reis naar Duitsch
land In Saksen oreaenteerde hu Zich bil
del ijk ter kennis van de autoriteiten bracht,
die de mededeeling verder leidden naar minis
ter Frick. Kort daarop is het raadslid Sotn-
mer verdwenen
Volgens het Bruinboek staat het niet vast,
of Van der Lubbe, van wien wij thans mee-
nen te kunnen afstappen, bij het aanvaarden
van zijn vierde reis, wist „waartoe hij was
uitverkoren": wel koesterde hij van het re
sultaat groote verwachtingen zijn Duit
sche vrienden, wier brieven hij opvallend
zorgvuldig verborg, drongen op zijn komst
aan maai misschien hoopte hij slechts op
werk of op een goed baantje.
Komen wij nu eindelijk tot
den brand in den Rijksdag
zelf dan kunnen wij omtrent dit hoofdpunt
van het Bruinboek betrekkelijk kort zijn. De
slotsom waartoe het anti-fascistisch front
komt is bekend: Göring is de eigenlijke brand
stichter. Doch ook van het geschreven be-
wijs-materiaal is het voornaamste stuk den
lezer bekend: bet is de memorie, welke dr.
Oberfohren, de leider der Duitsch-Nationaien.
vertrouweling van Hugenberg aan zijn
vrienden in het buitenland zond. toen hij, na
de verkiezingen van 5 Maart ziende, hoe de
nazi's alles naar zich toe wilden halen, den
strijd van zijn eigen partij en van den Stalen
Helm tegen Hitier trachtte te organiseeren,
en waarvan de inhoud in de laatste week van
Juli ook in de Alkm. Crt is weergegeven. Dr.
Oberfohren die. gelijk men zich herinneren
zal, nadat een Duitsch-Nationale afgevaar
digde, die tot de nazi's was overgegaan, zijn
memorie in handen van de geheime staats
politie had gespeeld, luidens officieele lezing
op 7 Mei dooa in zijn kamer is gevonden,
volgens algemeener opvatting is vermoord,
schetst in bijzonderheden hoe de niet-nazi
kabinetsleden tegenover Göring reageerden
op den brand, hoe zij van hun kennis van
den werkelijken stand van zaken gebruik
maakten om hun nazi-collega's onder druk
te zetten, toen dezen bedenkelijk veel nei
ging vertoonden om een putsch te beginnen
en de regeeringswijk wilden bezetten, hoe
men er zich tegen kantte, dat Göring het zoo
genaamd in het Liebkneeht-huis gevonden
materiaal zou publiceeren. omdat de valsch-
heid er vingerdik op lag. Na deze uitermate
belastende getuigenverklaring voert het
Bruinboek een
aantal aanwijzingen voor Görings
schuld aan;
1. de aanwezigheid van Göring, Hitier en
Goebbels in Berlijn, hoewel de verkiezings
campagne op haar hoogtepunt was; Hitier
had uitdrukkelijk verklaard, den 27en geen
spreekbeurt waar te kunnen nemen;
2. de ambtenaren van den Rijksdag wer
den den 27en Februari door den huis-in
specteur al om één uur 's middags huis-toe
gestuurd, ofschoon hun diensturen nog lang
niet om waren. Er was toch niets te doen,
verklaarde de huis-inspecteur. Deze leidde
later de bezichtigingen na den brand;
3. deskundige uitlatingen van den sinds
dien ontslagen opperbrandmeester Gempp
Deze had erover gemopperd, dat men de
brandweer zoo laat had gewaarschuwd. Al
leen op die manier viel het dan ook te ver
klaren, dat een troep van 20 S.A.-mannen
zich al bij den brandhaard bevond, toen hij
met zijn mannen kwam. Verder was Gempp
het er heelemaal niet mee eens geweest, dat
minister Göring hem uitdrukkelijk had ver
boden „grootst alarm" te maken, en dienover
eenkomstig meer materiaal te laten uitrukken,
terwijl hij èr tenslotte nog zijn bevreemding
over had uitgesproken, dat er in het niet ver
nielde deel van het gebouw een karrevracht
ongebruikt brandstichtingsmateriaal was
blijven liggen: onder kasten, in verschillende
kamers enz. Deze uitlatingen, 24 Maart,
door ontslag gevolgd, werden door Gempp
drie maanden later pas tegengesproken.
4. Het vooraf in gereedheid brengen van
ruim 15 bevelen tot inhechtenisneming, waar
van wij eerder gewaagden.
5. Een onvoorzichtige uitlating van Hit-
Ier, die, toen' Van der Lubbe nog aan zijn
eerste verhoor werd onderworpen, en de uit
slag daarvan nog niet bekend was, ten aan
hoore van een Engelsch journalist gesproken
heeft van een-„door den hemel gegeven tee
ken: niemand zal ons nu kunnen verhinde
ren, de communisten met ijzeren vuist te ver-
nietigen".HIH
Men zou hier nog aan toe kunnen voegen:
de bijzondere geïnformeerdheid van den nazi
helderzienden Hanussen, die voor de kranten
eigenlijk nog goed wisten, wat er aan de
hand was, de redacties reeds kon zeggen, dat
er communisten aan het werk waren geweest,
en dat de gevolgen ernstig zouden zijn. Deze
helderziendheid op 27 Februari kostte hem in
April het leven. Dr. Oberfohren, dr. Bell,
Hanussen dat waren, behalve de onmid
dellijk betrokkenen, degenen die wisten.
Meer dan dertig gevallen legt het Bruin
boek vast. waarin de officiee'e berichten over
den brand elkaar tegenspreken. In één com
muniqué wordt verzekerd, dat Göring het
materiaal, dat de noodzakelijkheid der geno
men maatregelen zal bewijzen, binnen enke
le dagen zal publiceeren. Dit materiaal heeft
niemand tot nog toe te zien gekregen uit
het memorie van dr. Oberfohren weet men,
waarom niet.
De brandstichterskolonne, zoo concludeert
het Bruinboek, werd in Görings huis gefor
meerd; luitenant Heines leidde haar door de
onderaardsche gang naar het Rijksdagge
bouw: zijn eerste helper was luitenant Srhulz,
zijn tweede de leider der Berlijnsche S A
Tenslotte de vraag,
hoe het Bruinboek Törgler vrijpleit
Daar is in de eerste plaats een verklaring
onder eede van zijn partijgenoot Wilhelm
Koenen, die van half zeven 's avonds tot half
twee 's nachts met Törgler bijeen was. Lui
dens deze verklaring hebben beiden met de
secretaresse het gebouw om kwart over acht
verlaten: van den brand hoorden zij pas
tegen tien uur in een restaurant. Dan wordt
gewezen op het feit, dat Törgler zich zelf bij
de politie heeft aangemeld. Oberfohren
spreekt er in zijn memorie over, hoe uitermate
onaangenaam dit den nazi-kabinetsleden
was: Göring kreeg last, tegen te spreken,
dat hij vrijwillig op het politiebureau zou
zijn verschenen, ofschoon Törglers advocaat
een en ander onder eede bevestigt.
De Deutsche Allgemeine Zeitung heeft een
artikel gsfiubUceeid ouder den titel; Törglers
peyiedetlcwdsche Jandpasta
DOOS 20 CT.- TUBE 35 en 60 CT. 1
Alibi afleidingsmanoeuvre der communis
ten vóór de brandstichting. Törgler zou, vol
gens dit artikel, getracht hebben zich bij
voorbaat te dekken en wel door een op 23
Februari gehouden rede, waarin hij verklaar
de inlichtingen te hebben ontvangen, volgens
welke kort voor 3e verkiezingen een aanslag
op Hitier zou worden geënsceneerd, die het
voorwendsel zou moeten bieden tot wilde ver
volging van de communisten. Hij zou daar
mee de communistische en joodsche pers het
parool voor een ophitsingscampagne hebben
gegeven.
Het Bruinboek nu maakt ook gewag van
een redevoering in dien geest echter niet
van Törgler, maar van Wilhelm Pieck Zij
werd in het Sportpalast gehouden en haar
inhoud werd ook in een persconferentie be
handeld. Kort hierop had de parlementaire
redacteur van de Vossische Ztg.„ Philips-
born, een interview met Törgler, welks ver
loop met de woorden van den journalist in
het Bruinboek wordt geschilderd. Törgler
noemt het denkbeeld eener actie tegen de
nazi-regeering voor de verkiezingen een
krankzinnigheid: „de regeering wacht im
mers op een kans, de communistische partij
te verbieden! Wij zijn alléén te zwak om iets
te ondernemen: wij kunnen alleen op succes
rekenen, wanneer de vakbonden meegaan. De
kans, om onze mandaten te annuleeren, wil
len wij hun niet geven. Wij weten dat we be-
spionneerd en dat onze telefoongesprekken
worden beluisterd maar we loopen niet in
de val". En Philipsborn besluit: „Op den
avond, volgend op ons gesprek, ging de
Rijksdag in vlammen op. Een paar uur later
had men Törgler, den „dader' gepakt. Ik
had destijds de overtuiging, die ik nog heden
bezit: dat hij de zuivere waarheid heeft ge
sproken. En daarom zeg ik, al ben ik een
vijand van het communisme, tot iedereen,
ook tegen den heer Göring, die het stellig
beter weet dan ik, en tot de rechters van het
ReichsgerichtHards off! (Blijf van hem af!)
Ernst Törgler is onschuldig!"
KAISERSWE.KTH
1933.
1833 17 September
door
H. A. C. Snethlage.
II.
Het diaconessenwerk is geboren uit den
nood: er was een vrouw, die een asyl noodig
had, het tuinhuisje van de Kaiserswerther
pastorie in het geïmproviseerde asyl. Dit ge
beurde in 1833. In 1836 opent Fliedner 't
zoogenaamde „Moederhuis" en begint de
systematische opleiding van diakonessen, ge
vallenen en kinderen.
Er is een eigenaardige methode van bou
wen in Kaiserswerth, misschien moeten wij
zeggen: het is geen methode! In Nederland
is ae methode: eerst moet het geld er zijn,
dan kan er gebouwd worden. In Kaisers
werth heeft men meer druf en moed: men be
gint vóór het geld er is. Zoo deed Fliédner
al, zoo gebeurt het nog.
Toen Fliedner met zijn eenvoudige werk
was begonnen, begreep hij, dat er een "root
huis noodig was. Het grootste huis in Kai
serswerth komt te koop. maar er is geen geld.
Fliedner's vrouw, die juist een kindje gekre
gen heeft, en die haar leven lang Fliedner
gesteund heeft met haar geloofsvertrouwen,
dwingt hem het huis te koopen. Over
drie maanden moet de koopsom van
plm. 7000 gulden (toen een geweldige som)
betaald worden, maar op het oogenblik is er
nog geen gulden.
Men kan deze manier van doen verkeerd
vinden en gevaarlijk, in Kaiserswerth past
zij in het geheele systeem, dat men zou kun
nen noemen het systeem van het geloof. Als
God een werk opdraagt, dan zal Hij zorgen
voor de mogelijkheid, geestelijk en stoffelijk.
Het in 1836 geopende huis heet het „Moeder
huis". Fliedner is de „geestelijke Vader", de
directrice, Fliedner's vrouw, de „Moeder''
Over deze gedachte van een „Moederhuis"
moet iets gezegd worden.
Voor Fliedner is de vraag: hoe maak ik de
vrouw tot een goede diakones?
Niet door van de vrouw een non te maken,
maar door haar te plaatsen in een geestelijk
milieu, dat een tehuis zal zijn voor haar ge
heele leven.
Wij gaan hier niet redeneeren over de
vraag of dit de juiste oplossing is; vooral in
ons land is er veel critiek geweest tegen het
systeem van het Moederhuis; bij dit Moeder
huis hoorde de „Inzegening", het afleggen
van een belofte (niet voor het leven, maar
wel een belofte met ernstige consequentie);
door den band met het Moederhuis werd
iets „vastgelegd". Wie de film „Madchen in
Uniform" gezien heeft is zeker wel onder
den indruk gekomen van 'n gevaar, dat er is
in het opleggen van een systeem aan levende
menschen. Ook in de Diakonessenhuïzen is
dit gevaar onder de oogen gezien, is mis
schien wel eens geleden onder dit „systeem"
Maar zijn er niet nog grootere gevaren in die
inrichtingen waar men zoo trotsch is op de
algeheele vrijheid?
Zeker is wel, dat het Duitsche karakter van
het dia ko nessen werk critiek heelt oruzewekt
i in ons vaderland. Maar ondanks dat, kan
Jiet diakonessenwerk, ook in ons land, reke
nen op de sympathie van ontzaglijk velen, die
in den arbeid der diakonessen gezien en on
dervonden hebben, wat de waarde kan zijn
van toegewijden arbeid, van een arbeid, wel»
ke bezield wordt door een ideaal.
De „ouderwetsche" geloofsbelijdenis der
diakonessen ik weet er geen beter woord
voor is aldus geformuleerd:
Wat wil ik? Ik wil dienen.
Wien wil ik dienen? Den Heere Jezus en
Zijn ellendigen en armen.
En wat is mijn loon? Ik dien noch om
loon, noch om dank, maar uit dank en liefde;
mijn loon is, dat ik dienen mag. En wanneer
ik daarbij omkom? Kom ik om, dan kom ïfc
om sprak eenmaal koningin Esther die
toch hem niet kende, uit liefde tot Wien ik
zou willen, maar die mij niet zal laten om»
komen.
En wanneer ik daarbij oud word? Dan
zal mijn hart toch groenen als een palmboom
en de Heer zal mij verzadigen met genade
en erbarmen.
Ik ga met vrede en ben voor niets be
vreesd.
Hoe dikwijls zijn deze woorden becriti»
seerd, ook wel bespot! Hoe dikwijls is de
vraag gesteld of zij een gebrekkig, zwak, on
heilig mensch in den mond gelegd mogen
worden! Zijn ze te verdedigen met het oog
op de nuchterheid, de werkelijkheid, de waar»
heid? Hier wordt geen discussie gevoerd over
t diakonessen-vraagstuk, dat altijd was, en
nog is, een „probleem".
In mijn gevoel zit er in deze woorden iets
klassieks, zij zijn „tale Kanaans", zij zijn an
ders als de leuzen van tegenwoordig en als
die van Duitschland. Maar zij hebben een
eeuw lang de macht gehad vrouwen te bezie
len tot een grootsche, ver boven haar krach
ten reikende taak. Zij doen een beroep op de
diepste geestelijke behoeften van een vrouw.
Zij zijn voor velen een houvast geweest in
een zwaren strijd, van het gaat „tegen
vleesch en bloed in". In ieder geval: Wan
neer wij Fliedner en Kaiserswerth gedenken,'
mogen wij deze woorden niet negeeren. En
vóór onze critiek, zoo echt Hollandsch
weer begint, wijden wij een eerbiedige, dank
bare gedachte aan de diakonessen, die haan
leven gegeven hebben in den dienst der barm
hartigheid!
Chesterton, de bekende Engelsche schrijL.
ver, die sterk anti-Duitsch is georiënteerd,
hoort het verwijt, dat het christendom de
wereld somberder maakt. Zijn antwoord is}
..het Christendom is de eenige omlijsting,
waarin het genot van het heidendom be
waard is". Dan geeft hij dit treffende beeld;
Wij kunnen ons een aantal kinderen voorstel
len, spelend op den vlakken, dicht met gras
begroeiden top van een hooggelegen rots
eiland, midden in de zee. Zoolang er een
muur op den rand der klippen stond, konden
zij zich veilig aan de wilste spelen overge
ven, en de plaats de luidruchtigste van alle
speeltuinen maken. Maar de muren werden
afgebroken, en 't naakte figuur der steile
klippen werd bloot gelegd. De kinderen vie»
len er niet over; maar toen de ouders hen
kwamen zoeken, vonden zij hen angstig bij-
eengehurkt in het midden van het eiland, en
hun gezang was verstomd.
Men zou het Moederhuis en zijn systeem
de „omlijsting" kunnen noemen. Ook dit
systeem is, zooals alle werk van Fliedner,
niet gemaakt, maar als vanzelf gegroeid. Het
is mij, bij mijn herhaalde bezoeken aan Kai
serswerth, gegaan, zooals zoovelen. Men
komt er met allerlei opvattingen en ook reeds
met critiek; wanneer men weer thuis is, zijn
er allerlei vragen en bezwaren, maar terwijl
men in Kaiserswerth is, komt men onder de
bekoring van de sfeer. Geen meegesleept
worden door groote woorden en een massa-
betooging, maar het zich opgenomen gevoe
len in de zuiverheid van een eenvoudig-gees-
teliike atmosfeer. Hier is gewijde lucht, hier
is traditie, hier is de daad der barmhartig
heid. En het gaat ons als Allard Pierson, den
man, die moderner is dan de meesten, maar
die, wanneer hij bij de „Oudere Tijdgenoo-
ten", de mannen van het Réveil, vertoeft, eer
biedig het hoofd ontbloot.
Later is door de voorvechters der vrou
wen-emancipatie wel eens scherpe critiek uit-
geoefend op de diakonessenhuizen, als niet
meegaande met den tijd. Maar vergeten is
ook wel eens, dat 't diaconessenhuis den weg
voor de emancipatie van de vrouw heeft ge
opend. Fliedner heeft de vrouwen mobiel ge
maakt, lang voor de moderne vrouwenbewe
ging was er de mogelijkheid voor de onge
huwde vrouw om in het diakonessenhuis een
levenstaak te vinden. Florence Nightingale,
die voor de moderne vrouwenbeweging van
zoo enorme beteekenis werd, die een baan»
breekster was en wier werk gedurende bijna
een halve eeuw van de allergrootste beteeke
nis was, heeft in Kaiserswerth haar inspira
tie ontvangen. „This was the critical event of
her live. The experience, whicht she gained
as a nurse at Kaiserswerth formed the foun
dation of all her future actiën". 1), zegt Lyt»
ton Strachey, die dat prachtige Essay over
haar heeft geschreven.
Over Kaiserswerth schrijven is voor mij
mij verdiepen in een werk, dat ik liefheb en
bewonder en dat ik eigenlijk hoe langer
hoe meer een oase beschouw in een wereld
van egoïsme en onwaarachtigheid. Schweit-
zer, een der meest populaire figuren van on
zen tijd, heeft, voorzoover ik weet, geen di
rect contact met Kaiserwerth, maar hij werkt
van uit deze zelfde sfeer. En het diakonessen
werk èn Kaiserwerth moet en zal bereid zijn
zich te moderniseeren volgens den smaak van
de moderne jeugd, die enthousiast is voor het
waagstuk van het zelfverloochenende leven»
Nederland kent het diakonessenwerk voor
al als ziekenverpleging. Fliedner heeft baan
brekend werk verricht ook op dit gebied. Hij
is ontsteld over het werk van „huurlingen*
over de immoraliteit en onbeschaafdheid der
verpleegsters. Dat thans „ziekenverpleeg
ster" een werk is van toewijding en roeping
danken wij voor een groot deel aan Fliedner,
Hij heeft vrouwen van beschaving, van toe.
wijding, van geestelijke kracht opgeroepen
en opgeleid tot dit werk. In plaats van de
„ziekenoppassers" zijn gekomen de „liefde
zusters". Wat nu vanzelfsprekend is, waa
1) Dit was de beslissende gebeurtenis in
haar leven. De ondervinding, die zij als
verpleegster in Kaiserswerth opdeed, vormde
den grondslag van al haar toekomstige da--
den.