aLKMAARSCHE COURANThttraads,idS""'ditda- Het Bruinboek over den Rijksdagbrand Ho. 219 ZATERDAG 16 SEPTEMBER 1933 wee nazi-gemeenteraadsleden, waarvan een, Buitenland Aan den vooravond van het v. d. Lubbe-proces publiceeren wij het zoojuist Bruinboek. gereed gekomen ui Hierbij publiceeren wij voor onze lezers f^t slot van het Bruinboek over den Rijks dagbrand. waarvan het een der correspon- oenten der N. R- Crt. is gelukt den inhoud weten te komen. De concentratiekampen. Twee kampen worden afzonderlijk ver bid: Sonnenburg en Dachau. De mishande lingen in „de hel van Sonnenburg" waren van dien aard, dat de nieuwe politiecomman- dant. die daar In April heenkwam, zich ge doopt voelde, hiervan zijn superieuren me- dedeeling te doen. Op last van de laatsten moest de kopie van den betreffenden brief worden vernietigd. Dit is ook gebeurd, doch de meeste snippers kwamen in handen van de samenstellers van het Bruinboek. „Bij het aanvaarden van mijn dienst, aldus de nieuwe commandant, heb ik moeten /aststellen, dat hier in het bijzonder bij de S.A.-manschappen toestanden heerschen, die niet Kunnen worden geduld. Een en ander heeft betrekking op 1. de behandeling van de gevangenen door 2. de houding van de S A. tegenover de administratieve ambtenaren; 3. de betrek kingen der S.A.-manschappen onderling; 4. het optreden van SA in het publiek; 5. de bezoldiging der S.A." Ad 1. geeft de com mandant dan de toelichting, dat een deel der gevangenen, in het bijzonder de prominen ten onder hen, door S A. „auf des schwerste" zijn mishandeld. De commandant nam bijzon dere maatregelen; hij dreigde de S.A. en liet haar dag en nacht op de vingers kijken, maar moest zelf ervan getuigv zijn, dat er desondanks werd geslagen. Meestal was het ondoenlijk de daders te vinden- de een dekte den ander. Ad 2: de S.A. kon het blijkbaar niet zetten, dat zij minder kreeg uitbetaald dan de ambtenaren. Tegen den inspecteur van politie traden zij zoo op, dat de comman dant zelf er zich mee moest bemoeien, en hij, om een handgemeen te voorkomen, den in specteur een bewapend politieman in diens woning moest toevoegen 4 Jodenzwijnen. De tegenhanger van de „hel van Sonnen burg" vormt dan „het moordkamp van Dachau". Het W.B. maakte destijds gewag van een poging tot vluchten, ondernomen door vier communisten. De namen werden niet genoemd. Uit de verklaringen van ge vangenen is gebleken dat het in het geheel geen communisten waren, maar vier weer- looze joodsche intellectueelendrie koopiie den en een advocaat. „Zij moesten, zonder dat wij wisten wat er aan de hand was. op een# uit het gelid en voor het front komen Zonder dat men hun een woord zeide, trok ken eenige S A. hun revolver en schoten op hen los. Allen waren op slag dood. De lijken werden in alle stilte begraven: niemand mocht er bij zijn. Toen moesten wij weer bij elkaar komen: een aanvoerder hield een toe spraak, en zeide dat die vier jodenzwijnen hun verdiende loon hadden" Er volgt nog een soortgelijk geval, dan lezen we: van de verdere ons uit Dachau ten getale van meer dan twintig gemelde gevallen van moord, geven wij uitsluitend die aan, welke door ons konden woiden getoetst". Volgen twaalf namen De 35 40.000 gevangenen in de concen tratiekampen vormen echter volgens het Bruinboek nog niet het totaal van de po'i tieke gevangenen. Er komen nog diegenen bij, die in huizen van bewaring, of na hun veroordeeling in gevangenissen of tucht huizen zijn opgesloten. Hier ontbreken offi ciëele gegevens- het Bruinboek acht hun aan tal met 12 a 15 000 eerder te laag dan te hoog geschat. Het aantal processen valt niet vast te stellen: het loopt in de tienduizen den. De officieren van justitie hebben hun Personeel verdubbeld: toch kunnen zij de bergen van actestukken niet aan. Deelen wij tenslotte nog mede, dat het hoofdstuk, getiteld de vernietigingscampagne tegen de cultuur sluit met een statistiek van zeven bladzijden ®et namen van mannen en vrouwen van we tanschap en kunst, die uit hun positie zijn gfstooten, waaronder 190 professoren universiteit. 31 professoren of docenten aan hoogescholen, ongerekeui nog de litw a - vocaten, alleen al in Berlijn en de meer aan duizend joodsche doktoren, waarvan er e - talijke zijn in hechtenis genomen en een aan tal is vermoord, dan is daarmee het v - «aamste van het laatste deel van het oruin boek behandeld. Een hoofdstuk, waarvan de titel weg naar de Macht" voor zichzelf apreekt een weg, waarvan de laatste, volgens het Bruinboek iogisch-noodzakelijke etappe brand in den rijksdag was wordt gevo g door een achttiental bladzijden, waarmee ae Persoonlijkheid van den psychopaath van oer Lubbe een wel wat overdreven eer wordt Wi.zen. Ook kan men niet goed inzien, waa om nu juist een notarieele verklaring, v - gens welke van der Lube op een bijeenkomst van Baars-fascisten den woordvoerder rus i„ wilde laten uitspreken en zichzelf in eig (onsamenhangende) redevoering van .ee rechtstreekschen aanval op de fascisten on - hield, moest worden gefacsimileerd Zij sc ij daarvoor van te weinig belang en eenig foto's tusschen den tekst doen te weinig te J^ke, en hooren eerder in een criminalistiscn- hjstonschen roman dan in een Bruinboek thuis. Evenmin klinki een, overigens als ge- trouw te beschouwen verslag van een andere ®en chauffeursvergadering, waarop van der Eubbe tegen alle organisatie, en voor indr vidueele actie pleitte, overtuigend, wannee oaarmee bewezen zou moeten zijn, dat hij toen, 1932, geen communist meer .was» Ziekelijke neiging van v. d. Lubbe Zijn pleidooi voor individueele actie, waar- ™ec b'J tegen het communistisch massa-be ginsel zondigde, zou men evengoed in ver band kunnen brengen met pleiters eigen zie- ke ,]ke neigmg tot 0p den voorgrondTeda, wLrvpn<u,H€riH 7 zich"intaressant-maken, aarvan inderdaad overtuigende staaltjes aanwezig zijn. En wanneer verderop in het =0eku^'ezenwordt °P een lange reeks tegenstrijdigheden in de officieele mededee- lingen over den brand in den rijksdag, dan kan men in het cqpimuniqué der Duitsche lolitieke politie, volgens hetwelk van der -ubbe in 1931 te Gronau is aangehouden wegens het verkoopen van prentbriefkaarten met communistische tendenz, en het feit der aanhouding zelf, bij de heerschende stem ming minder een tegenstelling dan wel ten hoogste een ietwat eenzijdige appreciatie zien, waneer men weet, dat de kaart in kwes- tie van der Lubbe en den makker met wien hij een voetreis zou ondernemen voorstelde, met de toelichting „Arbeiders Sport- en Stu diereis door Europa en Sowjet-Rusland" en een op den grijzen achtergrond zeer massief aandoende ster, welke laatste de politie waarschijnlijk minder „geheimzinnig" vond, dan het Bruinboek. Ondertusschen staat het wel vast, dat hij in Rusland nooit een voet heeft gezet, ook al hebben Duitsche bladen, zoogenaamd op gezag van de Nederlandsche politie, beweerd dat hij daar voor zijn taak zou zijn opgeleid waarmee zij verder gin gen dan de kennis onzer politie, ja zelfs dan de opsnijderij van den psychopaath reikte. Van meer belang ter kenschetsing van zijn anarchistische gedachtenwereld, warhoofdig heid en gebrek aan discipline die immers geen gelegenheid geeft tot bevredigen van eigen ijdelheid lijkt ons dan ook deze, in een bevlieging van zelfkritiek geschreven brief: „Dat zijn dingen, die bewijzen dat ik geen goed bolsjewiek ben. Ik voel dat ik dat nu stellig niet ben en het misschien wel nooit worden kan. Ik voel mij van tijd toi tijd hee- lemaal vreemd in de partij". Zijn wardenkbeelden. Een anderen keer schrijft hij de jeugdor ganisatie over zijn gevoelens van pessimisme waartegen hij zelf vecht. Hij blijkt zich van de partij ideologisch steeds meer te verwij deren. Dat hij in 1931 werkelijk uit de partij is getreden, om niet te worden uitgesloten, zooals van communistische zijde wordt ver klaard, is aldus veel eerder aannemelijk, dan de Duitsche lezing, dat hij tot straf voor zijn insubordinatie, in de partij op de achterste bank zou zijn gezet, maar de banden geens zins zou hebben verbroken. Zooals het Bruinboek ook alweer bij de tegenstrijdig heden opmerkt, is het ondenkbaar, dat, bij het bestaan van de intieme betrekkingen tusschen de diverse landelijke secties der Communistische Internationale, de Duitsche communisten-aanvoerders een disciplinair gestraften vreemdeling niet alleen met open armen zouden hebben ontvangen, doch hem ook, negen dagen na zijn aankomst in Ber lijn, met de intiemste opdrachten zouden be lasten. Een proces-verbaal, opgemaakt uet een vriend W. S. van den door een veemmoord gevallen dn Bell geeft het antwoord: „Bell vertelde mij ik meen in Mei 1931 dat hij een jongen, Nederlandschen werkman had leeren kennen, die hem erg beviel. Hij moet hem ergens op een autotocht in de buurt van Berlijn of Potsdam hebben ont moet. Die arbeider ze namen hem in den auto mee heeft Bell later ook nog in München opgezocht. Bell noemde hem Renus of Rinus". Een dokter bewerkt v. d. Lubbe. Deze ontmoeting heeft plaats op Van der Lubbe's eerste reis: hij komt met een verhaal thuis, dat met den inhoud der verklaringen van Bells vriend volkomen klopt. Naar Mün chen brengt hem enkele maanden later in den zijspan van zijn motorfiets een Haagsch tramconducteur, dien hij op zijn tweede reis in het Rijnland toevalig ontmoet. Dien valt de stelligheid op, waarmee Van der Lubbe verklaart, in Duitschland werk te zullen vin den. Na zijn bezoek te München snijdt deze tegenover anderen weer op over personen van invloed waarmee „een doctor hem be kend heeft gemaakt. Dr. Bell is zelf op dit oogenblik de raadgever van Hitiers staf chef generaal Röhm, die zelf bang was het slachtoffer van een veemmoord te worden, door bemiddeling van dr. Bell. bescherming zocht bij majoor Mayr van het rijksbanier: feiten die hem ook bekend zijn uit het proces, dat Röhm in October 1932 tegen de Munche- ner Post voerde, en waarbij ook diens van abnormale gevoelens getuigende bneven aan jonge mannen gemeen goed werden. Dr Bell kende de geadresseerden en nog anderen, tot wie soortgelijke brieven waren gericht: hij registreerde hun namen Bell voelde behoefte aan een wapen tegen de nazi-aan voerders, onder welke hij vijanden vermoed de die voor niets zouden terugdeinzen. Nog een stuk uit het proces-verbaal met W. i., den vriend van dr. Bell: „Dr. Bell haalde een paar papieren uit zijn geheim vak. Hij wees op een gro^vel- en zei: Dat is de lijst van Rohros jiefd^avon turen. Wanneer ik die eens loslaatis het me Röhm gedaan". Hij liet mij de lijst zien. e stonden ongeveer dertig namen op. ik nep inner mij duidelijk een voornam „R.nus waarachter tusschen sion(i-' sche naam. beginnend met Aari de- Twee maanden na zijn tweede, oodemam Van der Lubbe zijn derde reis naar Duitsch land In Saksen oreaenteerde hu Zich bil del ijk ter kennis van de autoriteiten bracht, die de mededeeling verder leidden naar minis ter Frick. Kort daarop is het raadslid Sotn- mer verdwenen Volgens het Bruinboek staat het niet vast, of Van der Lubbe, van wien wij thans mee- nen te kunnen afstappen, bij het aanvaarden van zijn vierde reis, wist „waartoe hij was uitverkoren": wel koesterde hij van het re sultaat groote verwachtingen zijn Duit sche vrienden, wier brieven hij opvallend zorgvuldig verborg, drongen op zijn komst aan maai misschien hoopte hij slechts op werk of op een goed baantje. Komen wij nu eindelijk tot den brand in den Rijksdag zelf dan kunnen wij omtrent dit hoofdpunt van het Bruinboek betrekkelijk kort zijn. De slotsom waartoe het anti-fascistisch front komt is bekend: Göring is de eigenlijke brand stichter. Doch ook van het geschreven be- wijs-materiaal is het voornaamste stuk den lezer bekend: bet is de memorie, welke dr. Oberfohren, de leider der Duitsch-Nationaien. vertrouweling van Hugenberg aan zijn vrienden in het buitenland zond. toen hij, na de verkiezingen van 5 Maart ziende, hoe de nazi's alles naar zich toe wilden halen, den strijd van zijn eigen partij en van den Stalen Helm tegen Hitier trachtte te organiseeren, en waarvan de inhoud in de laatste week van Juli ook in de Alkm. Crt is weergegeven. Dr. Oberfohren die. gelijk men zich herinneren zal, nadat een Duitsch-Nationale afgevaar digde, die tot de nazi's was overgegaan, zijn memorie in handen van de geheime staats politie had gespeeld, luidens officieele lezing op 7 Mei dooa in zijn kamer is gevonden, volgens algemeener opvatting is vermoord, schetst in bijzonderheden hoe de niet-nazi kabinetsleden tegenover Göring reageerden op den brand, hoe zij van hun kennis van den werkelijken stand van zaken gebruik maakten om hun nazi-collega's onder druk te zetten, toen dezen bedenkelijk veel nei ging vertoonden om een putsch te beginnen en de regeeringswijk wilden bezetten, hoe men er zich tegen kantte, dat Göring het zoo genaamd in het Liebkneeht-huis gevonden materiaal zou publiceeren. omdat de valsch- heid er vingerdik op lag. Na deze uitermate belastende getuigenverklaring voert het Bruinboek een aantal aanwijzingen voor Görings schuld aan; 1. de aanwezigheid van Göring, Hitier en Goebbels in Berlijn, hoewel de verkiezings campagne op haar hoogtepunt was; Hitier had uitdrukkelijk verklaard, den 27en geen spreekbeurt waar te kunnen nemen; 2. de ambtenaren van den Rijksdag wer den den 27en Februari door den huis-in specteur al om één uur 's middags huis-toe gestuurd, ofschoon hun diensturen nog lang niet om waren. Er was toch niets te doen, verklaarde de huis-inspecteur. Deze leidde later de bezichtigingen na den brand; 3. deskundige uitlatingen van den sinds dien ontslagen opperbrandmeester Gempp Deze had erover gemopperd, dat men de brandweer zoo laat had gewaarschuwd. Al leen op die manier viel het dan ook te ver klaren, dat een troep van 20 S.A.-mannen zich al bij den brandhaard bevond, toen hij met zijn mannen kwam. Verder was Gempp het er heelemaal niet mee eens geweest, dat minister Göring hem uitdrukkelijk had ver boden „grootst alarm" te maken, en dienover eenkomstig meer materiaal te laten uitrukken, terwijl hij èr tenslotte nog zijn bevreemding over had uitgesproken, dat er in het niet ver nielde deel van het gebouw een karrevracht ongebruikt brandstichtingsmateriaal was blijven liggen: onder kasten, in verschillende kamers enz. Deze uitlatingen, 24 Maart, door ontslag gevolgd, werden door Gempp drie maanden later pas tegengesproken. 4. Het vooraf in gereedheid brengen van ruim 15 bevelen tot inhechtenisneming, waar van wij eerder gewaagden. 5. Een onvoorzichtige uitlating van Hit- Ier, die, toen' Van der Lubbe nog aan zijn eerste verhoor werd onderworpen, en de uit slag daarvan nog niet bekend was, ten aan hoore van een Engelsch journalist gesproken heeft van een-„door den hemel gegeven tee ken: niemand zal ons nu kunnen verhinde ren, de communisten met ijzeren vuist te ver- nietigen".HIH Men zou hier nog aan toe kunnen voegen: de bijzondere geïnformeerdheid van den nazi helderzienden Hanussen, die voor de kranten eigenlijk nog goed wisten, wat er aan de hand was, de redacties reeds kon zeggen, dat er communisten aan het werk waren geweest, en dat de gevolgen ernstig zouden zijn. Deze helderziendheid op 27 Februari kostte hem in April het leven. Dr. Oberfohren, dr. Bell, Hanussen dat waren, behalve de onmid dellijk betrokkenen, degenen die wisten. Meer dan dertig gevallen legt het Bruin boek vast. waarin de officiee'e berichten over den brand elkaar tegenspreken. In één com muniqué wordt verzekerd, dat Göring het materiaal, dat de noodzakelijkheid der geno men maatregelen zal bewijzen, binnen enke le dagen zal publiceeren. Dit materiaal heeft niemand tot nog toe te zien gekregen uit het memorie van dr. Oberfohren weet men, waarom niet. De brandstichterskolonne, zoo concludeert het Bruinboek, werd in Görings huis gefor meerd; luitenant Heines leidde haar door de onderaardsche gang naar het Rijksdagge bouw: zijn eerste helper was luitenant Srhulz, zijn tweede de leider der Berlijnsche S A Tenslotte de vraag, hoe het Bruinboek Törgler vrijpleit Daar is in de eerste plaats een verklaring onder eede van zijn partijgenoot Wilhelm Koenen, die van half zeven 's avonds tot half twee 's nachts met Törgler bijeen was. Lui dens deze verklaring hebben beiden met de secretaresse het gebouw om kwart over acht verlaten: van den brand hoorden zij pas tegen tien uur in een restaurant. Dan wordt gewezen op het feit, dat Törgler zich zelf bij de politie heeft aangemeld. Oberfohren spreekt er in zijn memorie over, hoe uitermate onaangenaam dit den nazi-kabinetsleden was: Göring kreeg last, tegen te spreken, dat hij vrijwillig op het politiebureau zou zijn verschenen, ofschoon Törglers advocaat een en ander onder eede bevestigt. De Deutsche Allgemeine Zeitung heeft een artikel gsfiubUceeid ouder den titel; Törglers peyiedetlcwdsche Jandpasta DOOS 20 CT.- TUBE 35 en 60 CT. 1 Alibi afleidingsmanoeuvre der communis ten vóór de brandstichting. Törgler zou, vol gens dit artikel, getracht hebben zich bij voorbaat te dekken en wel door een op 23 Februari gehouden rede, waarin hij verklaar de inlichtingen te hebben ontvangen, volgens welke kort voor 3e verkiezingen een aanslag op Hitier zou worden geënsceneerd, die het voorwendsel zou moeten bieden tot wilde ver volging van de communisten. Hij zou daar mee de communistische en joodsche pers het parool voor een ophitsingscampagne hebben gegeven. Het Bruinboek nu maakt ook gewag van een redevoering in dien geest echter niet van Törgler, maar van Wilhelm Pieck Zij werd in het Sportpalast gehouden en haar inhoud werd ook in een persconferentie be handeld. Kort hierop had de parlementaire redacteur van de Vossische Ztg.„ Philips- born, een interview met Törgler, welks ver loop met de woorden van den journalist in het Bruinboek wordt geschilderd. Törgler noemt het denkbeeld eener actie tegen de nazi-regeering voor de verkiezingen een krankzinnigheid: „de regeering wacht im mers op een kans, de communistische partij te verbieden! Wij zijn alléén te zwak om iets te ondernemen: wij kunnen alleen op succes rekenen, wanneer de vakbonden meegaan. De kans, om onze mandaten te annuleeren, wil len wij hun niet geven. Wij weten dat we be- spionneerd en dat onze telefoongesprekken worden beluisterd maar we loopen niet in de val". En Philipsborn besluit: „Op den avond, volgend op ons gesprek, ging de Rijksdag in vlammen op. Een paar uur later had men Törgler, den „dader' gepakt. Ik had destijds de overtuiging, die ik nog heden bezit: dat hij de zuivere waarheid heeft ge sproken. En daarom zeg ik, al ben ik een vijand van het communisme, tot iedereen, ook tegen den heer Göring, die het stellig beter weet dan ik, en tot de rechters van het ReichsgerichtHards off! (Blijf van hem af!) Ernst Törgler is onschuldig!" KAISERSWE.KTH 1933. 1833 17 September door H. A. C. Snethlage. II. Het diaconessenwerk is geboren uit den nood: er was een vrouw, die een asyl noodig had, het tuinhuisje van de Kaiserswerther pastorie in het geïmproviseerde asyl. Dit ge beurde in 1833. In 1836 opent Fliedner 't zoogenaamde „Moederhuis" en begint de systematische opleiding van diakonessen, ge vallenen en kinderen. Er is een eigenaardige methode van bou wen in Kaiserswerth, misschien moeten wij zeggen: het is geen methode! In Nederland is ae methode: eerst moet het geld er zijn, dan kan er gebouwd worden. In Kaisers werth heeft men meer druf en moed: men be gint vóór het geld er is. Zoo deed Fliédner al, zoo gebeurt het nog. Toen Fliedner met zijn eenvoudige werk was begonnen, begreep hij, dat er een "root huis noodig was. Het grootste huis in Kai serswerth komt te koop. maar er is geen geld. Fliedner's vrouw, die juist een kindje gekre gen heeft, en die haar leven lang Fliedner gesteund heeft met haar geloofsvertrouwen, dwingt hem het huis te koopen. Over drie maanden moet de koopsom van plm. 7000 gulden (toen een geweldige som) betaald worden, maar op het oogenblik is er nog geen gulden. Men kan deze manier van doen verkeerd vinden en gevaarlijk, in Kaiserswerth past zij in het geheele systeem, dat men zou kun nen noemen het systeem van het geloof. Als God een werk opdraagt, dan zal Hij zorgen voor de mogelijkheid, geestelijk en stoffelijk. Het in 1836 geopende huis heet het „Moeder huis". Fliedner is de „geestelijke Vader", de directrice, Fliedner's vrouw, de „Moeder'' Over deze gedachte van een „Moederhuis" moet iets gezegd worden. Voor Fliedner is de vraag: hoe maak ik de vrouw tot een goede diakones? Niet door van de vrouw een non te maken, maar door haar te plaatsen in een geestelijk milieu, dat een tehuis zal zijn voor haar ge heele leven. Wij gaan hier niet redeneeren over de vraag of dit de juiste oplossing is; vooral in ons land is er veel critiek geweest tegen het systeem van het Moederhuis; bij dit Moeder huis hoorde de „Inzegening", het afleggen van een belofte (niet voor het leven, maar wel een belofte met ernstige consequentie); door den band met het Moederhuis werd iets „vastgelegd". Wie de film „Madchen in Uniform" gezien heeft is zeker wel onder den indruk gekomen van 'n gevaar, dat er is in het opleggen van een systeem aan levende menschen. Ook in de Diakonessenhuïzen is dit gevaar onder de oogen gezien, is mis schien wel eens geleden onder dit „systeem" Maar zijn er niet nog grootere gevaren in die inrichtingen waar men zoo trotsch is op de algeheele vrijheid? Zeker is wel, dat het Duitsche karakter van het dia ko nessen werk critiek heelt oruzewekt i in ons vaderland. Maar ondanks dat, kan Jiet diakonessenwerk, ook in ons land, reke nen op de sympathie van ontzaglijk velen, die in den arbeid der diakonessen gezien en on dervonden hebben, wat de waarde kan zijn van toegewijden arbeid, van een arbeid, wel» ke bezield wordt door een ideaal. De „ouderwetsche" geloofsbelijdenis der diakonessen ik weet er geen beter woord voor is aldus geformuleerd: Wat wil ik? Ik wil dienen. Wien wil ik dienen? Den Heere Jezus en Zijn ellendigen en armen. En wat is mijn loon? Ik dien noch om loon, noch om dank, maar uit dank en liefde; mijn loon is, dat ik dienen mag. En wanneer ik daarbij omkom? Kom ik om, dan kom ïfc om sprak eenmaal koningin Esther die toch hem niet kende, uit liefde tot Wien ik zou willen, maar die mij niet zal laten om» komen. En wanneer ik daarbij oud word? Dan zal mijn hart toch groenen als een palmboom en de Heer zal mij verzadigen met genade en erbarmen. Ik ga met vrede en ben voor niets be vreesd. Hoe dikwijls zijn deze woorden becriti» seerd, ook wel bespot! Hoe dikwijls is de vraag gesteld of zij een gebrekkig, zwak, on heilig mensch in den mond gelegd mogen worden! Zijn ze te verdedigen met het oog op de nuchterheid, de werkelijkheid, de waar» heid? Hier wordt geen discussie gevoerd over t diakonessen-vraagstuk, dat altijd was, en nog is, een „probleem". In mijn gevoel zit er in deze woorden iets klassieks, zij zijn „tale Kanaans", zij zijn an ders als de leuzen van tegenwoordig en als die van Duitschland. Maar zij hebben een eeuw lang de macht gehad vrouwen te bezie len tot een grootsche, ver boven haar krach ten reikende taak. Zij doen een beroep op de diepste geestelijke behoeften van een vrouw. Zij zijn voor velen een houvast geweest in een zwaren strijd, van het gaat „tegen vleesch en bloed in". In ieder geval: Wan neer wij Fliedner en Kaiserswerth gedenken,' mogen wij deze woorden niet negeeren. En vóór onze critiek, zoo echt Hollandsch weer begint, wijden wij een eerbiedige, dank bare gedachte aan de diakonessen, die haan leven gegeven hebben in den dienst der barm hartigheid! Chesterton, de bekende Engelsche schrijL. ver, die sterk anti-Duitsch is georiënteerd, hoort het verwijt, dat het christendom de wereld somberder maakt. Zijn antwoord is} ..het Christendom is de eenige omlijsting, waarin het genot van het heidendom be waard is". Dan geeft hij dit treffende beeld; Wij kunnen ons een aantal kinderen voorstel len, spelend op den vlakken, dicht met gras begroeiden top van een hooggelegen rots eiland, midden in de zee. Zoolang er een muur op den rand der klippen stond, konden zij zich veilig aan de wilste spelen overge ven, en de plaats de luidruchtigste van alle speeltuinen maken. Maar de muren werden afgebroken, en 't naakte figuur der steile klippen werd bloot gelegd. De kinderen vie» len er niet over; maar toen de ouders hen kwamen zoeken, vonden zij hen angstig bij- eengehurkt in het midden van het eiland, en hun gezang was verstomd. Men zou het Moederhuis en zijn systeem de „omlijsting" kunnen noemen. Ook dit systeem is, zooals alle werk van Fliedner, niet gemaakt, maar als vanzelf gegroeid. Het is mij, bij mijn herhaalde bezoeken aan Kai serswerth, gegaan, zooals zoovelen. Men komt er met allerlei opvattingen en ook reeds met critiek; wanneer men weer thuis is, zijn er allerlei vragen en bezwaren, maar terwijl men in Kaiserswerth is, komt men onder de bekoring van de sfeer. Geen meegesleept worden door groote woorden en een massa- betooging, maar het zich opgenomen gevoe len in de zuiverheid van een eenvoudig-gees- teliike atmosfeer. Hier is gewijde lucht, hier is traditie, hier is de daad der barmhartig heid. En het gaat ons als Allard Pierson, den man, die moderner is dan de meesten, maar die, wanneer hij bij de „Oudere Tijdgenoo- ten", de mannen van het Réveil, vertoeft, eer biedig het hoofd ontbloot. Later is door de voorvechters der vrou wen-emancipatie wel eens scherpe critiek uit- geoefend op de diakonessenhuizen, als niet meegaande met den tijd. Maar vergeten is ook wel eens, dat 't diaconessenhuis den weg voor de emancipatie van de vrouw heeft ge opend. Fliedner heeft de vrouwen mobiel ge maakt, lang voor de moderne vrouwenbewe ging was er de mogelijkheid voor de onge huwde vrouw om in het diakonessenhuis een levenstaak te vinden. Florence Nightingale, die voor de moderne vrouwenbeweging van zoo enorme beteekenis werd, die een baan» breekster was en wier werk gedurende bijna een halve eeuw van de allergrootste beteeke nis was, heeft in Kaiserswerth haar inspira tie ontvangen. „This was the critical event of her live. The experience, whicht she gained as a nurse at Kaiserswerth formed the foun dation of all her future actiën". 1), zegt Lyt» ton Strachey, die dat prachtige Essay over haar heeft geschreven. Over Kaiserswerth schrijven is voor mij mij verdiepen in een werk, dat ik liefheb en bewonder en dat ik eigenlijk hoe langer hoe meer een oase beschouw in een wereld van egoïsme en onwaarachtigheid. Schweit- zer, een der meest populaire figuren van on zen tijd, heeft, voorzoover ik weet, geen di rect contact met Kaiserwerth, maar hij werkt van uit deze zelfde sfeer. En het diakonessen werk èn Kaiserwerth moet en zal bereid zijn zich te moderniseeren volgens den smaak van de moderne jeugd, die enthousiast is voor het waagstuk van het zelfverloochenende leven» Nederland kent het diakonessenwerk voor al als ziekenverpleging. Fliedner heeft baan brekend werk verricht ook op dit gebied. Hij is ontsteld over het werk van „huurlingen* over de immoraliteit en onbeschaafdheid der verpleegsters. Dat thans „ziekenverpleeg ster" een werk is van toewijding en roeping danken wij voor een groot deel aan Fliedner, Hij heeft vrouwen van beschaving, van toe. wijding, van geestelijke kracht opgeroepen en opgeleid tot dit werk. In plaats van de „ziekenoppassers" zijn gekomen de „liefde zusters". Wat nu vanzelfsprekend is, waa 1) Dit was de beslissende gebeurtenis in haar leven. De ondervinding, die zij als verpleegster in Kaiserswerth opdeed, vormde den grondslag van al haar toekomstige da-- den.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1933 | | pagina 9