Do doodslag in do Bloomsfiraat. 3Uck&Schoot Olechtszakm ïBxïeken De officier eischte hedenmiddag tegen den verdachte G. één jaar gevangenisstraf. GROOTE BELANGSTELLING. ARRONDISSEMENTS-RECHTRavw DE GENERALE STAF 120 JAAR. Op 1 Maart a.s. zal het 120 jaar geleden zijn, dat de Nederlandsche generale staf bij besluit van den souvereinen vorst werd op gericht. De chef en de officieren van den generalen staf hebben gemeend, dat dezen dag niet geheel onopgemerkt mocht voorbij gaan en besloten aan de herdenking van dit voor de weermacht zoo belangrijke feit een eenigszins feestelijk karakter te geven KIND IN BRAND GERAAKT. Aan de wonden overleden In een onbewaakt oogenblik is het drie jarig dochtertje van den spoodwegarbeider Huybers te Beugen (N.-B.) in aanraking ge komen met een brandende petroleumlamp. De ouders, die in een aangrenzende kamer zaten, werden door het gegil van het kind gewaarschuwd. Toen zij toesnelden, ston den de kleertjes van de kleine in lichte laaie Met groote moeite wist men de vlammen te dooven. Het kind, dat over het geheele lichaam zware brandwonden had bekomen, is aan de gevolgen overleden. KORTE BERICHTEN. De politie te Middelburg heeft in ver zekering gesteld den werkman A. de K. aldaar in wiens woning Vrijdagmiddag brand ont stond. Nu de radio-controle-commissie de uit zending heeft verboden van „Daar zijn ze" door 'het Vara-tooneel, beeft ook de burge meester van Weesp de opvoering van dat stuk aldaar verboden. Er heeft een protest vergadering plaats gehad, waar echter slechts 40 mensohen verschenen. Na een vergadering van N.S.B.'ers te Bussum is een aantal bezoekers gemolesteerd1 door 50 a 60 opgeschoten jongens. Eén der N.S.B.'ers is nogal ernstig gewond in een ziekenhuis te Hilversum opgenomen. Bij den groepleider werden ruiten ingegooid. Maandagavond werd in de Ulo-school te Noordscharwoude een openbare vergadering gehouden over het Ulo-onderwijs, waar als spr. optrad de heer S. Roosma, lid van het hoofdbestuur der Mulo-vereeniging. Deze vergadering was belegd voor die ouders die er over denken hun kinderen het Ulo-onder wijs te laten volgen. Door den spr. werd hiervan een nadere uiteenzetting gegeven. 'JAARVERGADERING CHRISTELIJK NAT. ONDERWIJS TE UITGEEST. Donderdagavond kwam in het evangeli satiegebouw „De zaadkorrel" te Uitgeest de vereeniging voor Christelijk Nationaal schoolonderwijs in jaarvergadering bijeen. Mede aanwezig waren afgevaardigden van het schoolbestuur te Bakkum en te Krom menie. Nadat de jaarverslagen waren gehou den had de bestuursverkiezing plaats. Aan de beurt van aftreden waren de heeren: D. Stelpstra (voorziter) en J. du Chocq (lid) terijl 'n derde bestuurslid moest wor den gekozen voor den heer Souer die als- zoodanig had bedankt. De beide aftredenen werden herkozen en tot lid van bestuur ge kozen de heer Lefeber van Akersloot. Hierna zong 't dameszangkoor enkele liede ren, waarna de heer Smit, hoofd der school te Bakkum, een inleiding hield over „Toen en Nu." De aanwezigen genoten zeer van deze mooie voordracht. Vervolgens werd gepauseerd, waarna het dameskoor op ver dienstelijke wijze eenige liederen ten gehoor; bracht. Na de rondvraag sprak Ds. Becker een kort slotwoord, waarna hij de vergade ring sloot met dankgebed. DOODSLAG OP CARNAVAL TE MAASTRICHT. In hooger beroep 12 jaar geëischt, nadat de rechtbank den verdachte had vrijgesproken. Den avond van 26 Februari 1933, Zondag van Carnaval, werd in de woning van den winkelier F. Wolfers te Maastricht de heer L. H. J. Melotte, die daar inwoonde, ver moord gevonden. Op vele plaatsen in het huis werden sporen van bloed en van een he vige worsteling ontdekt. Het lijk \tfas naar een achterkamer gesleept en lag daar zwaar verwond aan het hoofd en met gebroken rib ben. Sporen van geweld aan den hals wezen er op, dat het slachtoffer gewurgd was. De portemonnaie werd vermist. Aan een ring zat een wolvezel en tevens werd er op het lijk een haar gevonden. Deze voorwerpen konden afkomstig zijn van den verdachten Duitschei H. M. van de S., die op 9 Maart werd aan gehouden. Hij is een broer van de toenmalige dienstbode van mevr. Wolfers. Bij het onder zoek in zijn kosthuis werden groote bloed sporen op de revers en de voering van de achterpanden van zijn overjas gevonden. Ook werd daar een wollen vest aangetroffen, waarvan de vezel afkomstig kon zijn. Na de vrijspraak door de rechtbank te Maastricht werd van der S. het land uitge wezen. Gister moest hij in hooger beroep voor het Bossche gerechtshof terecht staan, doch hij was niet verschenen, zoodat de zaak bij verstek werd behandeld en de hem toege voegde raadsman mr. van de Ven, hem ni.-t kon verdedigen. Aan van der S. was moord, subsidiair doodslag ten laste gelegd. Na getuigenverhoor noemde de advocaat- generaal mr. Massink het haar en den draad belangrijke aanwijzingen. De plaats, waar de bloedsporen op de kleedingstukken zijn gevonden, klopt niet met verdachte's verkla ring, dat zij ontstaan zijn door neusbloedin gen. De slagen zijn door een kundigen bok ser toegebracht en het is bekend, dat verd. lid van een boksclub was. Het alibi, dat get. Krzykalski opgeeft, is onbetrouwbaar. Het motief van de daad moet berooving zijn ge weest, doch niet is bewezen, dat moord is gepleegd. Wel doodslag, voor welke spr. in verband met de gruwelijke omstandigheden 12 jaren gevangenisstraf eischte. De uitspraak werd bepaald op 19 Maart 1934. In ons nummer van 9 Januari maakten wij melding van het sensationeele gebeuren in de Bloemstraat, waar een man met ingeslagen, schedel werd gevonden, die naar het zieken huis werd vervoerd en daar nog denzelfden nacht overleed. De oorzaak van het drama was de strijd om een huishoudster tusschen twee weduw naars. De huishoudster van het slachtoffer had zich n.1. door verdachte laten bewegen, haar functie op te geven en in gelijken werk kring bij verdachte weduwnaar met een kind te gaan inwonen. Het slachtoffer, een 36-jarige te Egmond- Binnen wonende landarbeider, afkomstig uit Grootegast en weduwnaar met drie kinderen, had zich hiermede niet kunnen vereenigen en zich in den bewusten nacht naar Alkmaar begeven, waar hij door het werpen van steentjes tegen de ruiten van verdaehtes aan de Bloemstraat gelegen bovenwoning, diens aandacht had pogen te trekken. Verdachte, de 26-jarige stoker Dirk Groen, afkomstig uit Egmond aan Zee, die zich reeds ter ruste had begeven, w as door het stukgooien van een ruitje woedend geworden. Hij had een stuk hout gegrepen en was naar beneden gesneld. Toen hij in een hoek van de straat verdachte verborgen zag staan, had- hij dezen onmiddellijk een dermate hevigen slag op het hoofd toegebracht, dat de schedel werd ingeslagen en de man zonder een kik te geven in elkander zonk, met het gevolg, dat 'hij in denzelfden nacht, tengevolge van ver bloeding in het ziekenhuis overleed. Hevig ontsteld was verdachte naar het politiebureau gesneld, waar hij aangifte van het gebeurde deed. De dagvaarding. Deze sensationeele zaak werd heden be handeld en de officier had de volgende dag vaarding uitgebracht van verdachte Dirk Groen, stoker, geboren 26 Juli 1900, wonen de te Alkmaar, thans gedetineerd, die terecht moet staan ter terechtzitting van Dinsdag 6 Maart ten lO'/t uur v.m. ter zake: dat hij te Alkmaar in of omstreeks den nacht van 8 op 9 Januari 1934 opzette'ijk Jan Oldenburger van het leven heeft beroofd', door opzettelijk met groote kracht hem met een met ijzer beslagen stuk hout, althans met een stuk hout, een slag op het hoofd te geven, tengevolge waarvan de schedel van J. Oldenburger voornoemd werd ingeslagen, waarbij de bovenste overlangsche bloedleider van het harde hersenvlies door een stuk van den gebroken schedel werd verwond, name lijk gescheurd, zoodat genoemde J. Olden burger door de daardoor ontstane verbloe ding nog dien zelfden nacht is overleden. Althans dat hij terzake, dat hij ten tijde en ter plaatse als bovengemeld opzettelijk J. Ol denburger b.v.g. zwaar lichamelijk letsel heeft toe gebracht, door opzettelijk te han delen zooals boven is omschreven, tengevolge waarvan J. Oldenburger bovenomschreven zwaar lichamelijk letsel bekwam, waaraan hij nog dienzelfden nacht is overleden. Althans ter zake dat hij ten tijde en ter plaatse als bovengemeld meergenoemden J. Oldenburger heeft mishandeld door opzette lijk te handelen zooals bovengemeld, tenge volge waarvan J. Oldenburger bovenge noemd, boven omschreven letsel bekwam, waaraan hij dienzelfden nacht is overleden. Als getuige zijn gedagvaard A. de Haan, J. van Zalinge, J Overeem en als getuige- deskundige dr. Jt. P. L. Hulst, arts te Leiden. Verdediger mr. ir. van Leeuwen te Alkmaar. Voor de zaak bestond groote belangstel ling. Reeds een uur voor den aanvang der zitting maakte het publiek keu voor de pu blieke tribune, die tjokvol liep. De rechtbank was als volgt samengesteld officier mr. v. d. Feen de Lille; president mr. Ledeboer; rechters mr. Krabbe en mr. v. Loo- keren Campagne. De om kwart voor 11 uitgeschreven zaak ving pas om half twaalf aan. Verdachte is kort van gestalte, doch stevig gebouwd met donker haar en donkere oogen. Als eerste getuige wordt dr. Hulst ge hoord, die als deskundige mededeelingen do_t over de door hem verrichte sectie op het lijk en zegt geen afwijkingen te hebben gevon den die den dood kunnen hebben veroor zaakt, zoodat de dood aan den slag moet worden toegeschreven. Verdachte zegt, dat de juffrouw een advertentie had geplaatst waarin ze als huis houdster een betrekking zocht. Verdachte had haar opgezocht en kwam met haar overeen dat ze 2 Jan. bij hem in betrekking zou ko men. Toen het er toe kwam, bleek Oldenburg zenuwachtig en zeide hij tot haar: blijf nog een dagje bij mij. Verdachte vond toen goed, dat zij bij hem een dag later kwam. 8 Jan. had hij met de huishoudster den avond bij zijn broer doorgebracht. Om half elf was hij thuis gekomen en na nog een kop koffie te hebben gebruikt, praatte hij nog wat en hoorde hij een plof. Toen hij zich naar het raam begaf werd dit kapot gegooid. Met een zaklantaarn begaf hij zich naar beneden, om te zien wat er gaande was. Te voren had hij zich in het bezit gesteld van een stuk brand hout, omdat de huishoudster gezegd had: pas op, dat kan Oldenburger wel zijn. Hij trof Oldenburger in een hoek en meen-, de iets in zijn hand te zien glimmen. Omdat hij een bukkende houding maakte om hem aan te vallen, bracht hij hem den noodlot- tigen slag toe. De president: Men mag toch iemand niet doodslaan, omdat hij naar je toekomt. Verdachte: Ik had geen wraak tegen hem, maar ik vreesde zijn aanval. De president: Ben je zoo'n bange kerel? Verdachte: Ik ben in het geheel nut bang. £>e president: Dan is het toch te gek om iemand maar zoo den schedel in te slaan Verdachte: Ik heb in mijn zenuwen gegrepen wat er voor de hand lag. Het stuk hout, ter lengte van 60 c.M., waaraan twee stukken ijzer zaten, ging van hand tot hand. De president: Als je een revolver had gehad, had je hem dan dood geschoten? Verdachte (snikkend): Ik heb niet ge wild, dat de man dood was. Twee maanden heb ik er ellende over gehad. Zijn gezicht was echter zoo verwrongen, dat ik hem bui ten gevecht wilde stellen. Hierop geeft dr. Hulst voor de recht bank in tegenwoordigheid van den verdedi ger een nadere uiteenzetting van zijn onder zoek. De president vraagt naar de gevolgen van den slag, als deze op den rug van het slachtoffer terecht zou zijn gekomen.^ Dr. Hulst veronderstelt, dat die dan niet doodelijk zou zijn geweest. Verdachte zeide, dat hij na het gebeur de, onmiddellijk naar de politie ging, in overspannen toestand. Hij had van Zalinge ontmoet. Hij weet niet wat hij hem gezegd heeft en ook niet wat hij precies tot de politie gezegd heeft. Wie om }ouv komt sla ik dood. De 34-jarige huishoudster, mej. de H a a n, vertelt gedurende 2 jaar huishoudster bij Ol denburg, eerst te Opende, later in Egmond, te zijn geweest. Van aanvankelijke trouwplannen werd af gezien. Zij wilde met haar kind liever weg. Oldenburg beloofde beterschap. Zij keerde terug, doch de beterschap bleef uit en getuige vertrok. Oldenburg trok zich dit erg aan en zeide zich van kant te willen maken, doch zij bleef bij haar besluit en maakte met verdach te de afspraak, dat ze bij hem zou komen. 1 Jan. zou ze komen, doch Oldenburg wilde zich van kant maken en zij bleef nog een dag. Tot getuige had Oldenburg gezegd: wie om jou komt om je met je goed te halen, sla ik doodGetuige is juist weggegaan, omdat ze bevreesd voor hem was. Ook zij bevestigt den 8en Januari met ver dachte bij zijn broer den avond te hebben doorgebracht en gaf voorts een lezing van het gebeurde, die overeen kwam met die van verdachte. Toen zij den knal hoorde, dacht zij wel aan schieten, doch niet aan Olden burg, hoewel die wel in het bezit was van een alarmpistool, dat alleen een knal geeft. Van hetgeen gebeurd is nadat verdachte zich naar buiten had begeven, weet ze niets. Verdachte was terug gekomen, met de mede- deeling: ga je mee naar het politiebureau, want die kerel wilde mij doodsteken. Op haar vraag: waar is die vent?, zeide verdachte: hij ligt daar. Getuige werd hierop ontsteld en weigerde mede te gaan naar het politiebu reau, zonder te vragen was er gebeurd was. Op een vraag van den president zegt ze wel idee te hebben gehad, dat verdachte ge slagen had. Op een vraag van mr. Lookeren Campagne zegt ze, dat verdachte het stuk hout, waaraan twee ijzeren scharnieren zaten, had gegrepen van een platje, waar brandhout lag. Verdachte zegt nog, dat het slachtoffer op hem den indruk heeft ge maakt een stekende beweging naar hem te maken. Tegen getuige heeft hij inder daad gezegd, dat Oldenburg hem heeft willen steken. Deverdediger herinnert getuige er aan, dat zij voor de politie gezegd heeft, na den knal „dat zal Oldenburg wel zijn". Getuige kon zich dit niet herinne ren en zegt nog op een vraag van den verdediger, dat Oldenburg wel te ken nen heeft gegeven zich zelf van kant te maken ,doch niet, dat hij dit verdachte zou doen. Op een vraag van mr. v. Lookeren Campagne zegt getuige nog er niet zeker van geweest te zijn, dat de eerste knal, die zij hoorde, een gevolg van een schot was. Getuige van Zalinge had om on geveer 12 uur verdachte bij de Kapel- kerk ontmoet. Verdachte verkeerde in opgewonden toestand, toonde hen. het stuk hout en zeide, dat hij daarmede een man had vermoord cn zich wilde aangeven bij de politie Getuige heeft toen de politie opge beld. Op een vraag van den verdediger zegt getuige dat verdachte kan hebben ge zegd: Ik heb den man vermoord of ik heb den man doodgeslagen. Getuige Overeem vertelt dat den be wusten nacht verdachte zeer geagiteerd en hijgend op zijn kousen en in zijn overhemd in het bureau was gekomen met de mededeeling dat hij in de Bloem straat iemand had doodgeslagen en niet wist wie het was. Getuige vertelt voorts hoe hij het slachtoffer op straat aantrof. Het alarmpistooltje is bij het slacht offer thuis gevonden. Het requisitoir. De officier memoreerde in korte trek ken wat er dien nacht was gebeur 1 Aanvankelijk dacht verdachte dat de knal veroorzaakt werd door een auto in de beneden gelegen garage. Toen plotse ling daarop de ruit werd ingegooid, dacht men aan schieten en mej. de Haan dacht plotseling aan Oldenburg. Daar voor was reden. Spr. gaf dit nader aan Mej. de Haan was blij dat ze bij Olden burg vandaan was, omdat zij hem niet vertrouwde. Daarop volgde de reactie van verdach te, die in het wilde van het platje onge lukkigerwijze toevallig, dit gevaarlijke stuk hout greep. Hij zag Oldenburg in een hoek zitten en zich oprichten en veronderstelde dat hij hem zou dood steken. Verdachte bracht den noodlottigen slag toe, die iemand doodde, die per slot van rekening niets had gedaan, dan een ruit ingegooid. Groen was z. i. veel te ver gegaan. Er is g sn goede grond om-, te veronderstellen dat hij zou, worden gestoken. Dit kan niet als zelfverdedi ging worden beschouwd er moet voor zelfverdediging een aanranding zijn en die was er niet. Spreker verondert niet dat verdach te den opzet gehad heeft den man dood te slaan, zelfs gelooft hij niet dat het oogmerk van verdachte zware mishande ling is geweest. Hij neemt aan, dat hier sprake is van gewone mishandeling met den dood als noodlottig gevolg. Verdacht zit tijdens het requisitoir te snikken. De officier besprak het strafregister van verdachte en daaruit had hij de indruk gekregen, dat hij ruw handeld, vernieling, mishandeling en dierenmishandeling zijn de strafbare feiten waaraan hij zich schuldig heeft gemaakt. Het blijkt, dat de man nu ge bukt gaat onder den noodlottigen slag op het hoofd. Spr. zal het goede en het slechte te genover elkander wegen, doch meende als straf toch één jaar gevangenisstraf te moeten vorderen. De pr e s i d e n t: In Juni 1918 bent u we gens mishandeling ter beschikking van de regeering gesteld. Verdachte: Dat is een vergissing. Dit betreft mijn broer. Ik heb wel in een tucht school voor een paar weken gezeten we gens vernieling. De verdediging. Mr. van Leeuwen wijst er op dat het Groen ten zeerste heeft aangegrepen, dat zijn noodlottige slag, de kinderen van Oldenburg tot weezen heeft gemaakt. In het Huis van Bewaring heeft verdachte die uit noodweer heeft gehandeld, daaronder zeer geleden. Ook pleiter ging het gebeurde na en oordeel de, dat het slachtoffer handelingen heeft ver richt, die grond geven voor de gedachte, dat hij aanrandingen beoogde. Eerst een knal, toen een steen tegen het ruit, daarna verbrij zeling van het ruit. Volgens de wet is men niet gerechtigd tot verdediging als men zich door vlucht kan be schermen. Wij zouden naar de achterkamer gegaan zijn, maar alle menschen zijn geluk kig geen stedelingen. Groen is opgegroeid in het vrij gevochten Egmond. Zijn wilsbeko- ring was de romantiek van den strooper, la ter is hij naar zee gegaan, waar hij zijn plicht tegen storm en gevaar heeft gedaan. Zijn persoonlijkheid bracht mede, "dat hij niet naar de achterkamer ging, doch als man uit het volk, stoof hij met een stuk hout de straat op. Ook Oldenburg deed dit toen hij een verdachte op zijn erf hoorde. Verdachte ging het gevaar tegemoet en ter hoogte van den hoek zag hij iemand in gebukte houding op zich afkomen, die, zich opzwiepte tot ra zernij, de indruk wekkende, dat hij iets had om Groen te bedreigen. Dit tweede oogenblik van aanranding gaf, in de hevige gemoedsbeweging recht tot zelf verdediging, waarvan de grenzen wel zijn ovrschreden. De officier bevindt zich volgens pleiter in een gunstige positie. Verdachte moet de noodzakelijkheid van verdediging aannemelijk maken. Het slachtoffer is dood en aan de woorden van een verdachte wordt nu eenmaal geen aandacht geschonken. De president: U zegt? De verdediger: Als ik het verkeerd heb uitgedrukt dan vraag ik excuus, maar men geiooft nu eenmaal eerder dat de offi cier de waarheid spreekt, dan een verdachte De president: De officier moet de waarheid ook bewijzen. U hebt het echter niet verkeerd bedoeld. De verdediger verschilt met den offi cier van meening, dat het geen aanranding zou zijn, als iemand in een aanvallende hou ding tegenover je staat. De slag is helaas ongelukkig aangekomen. Men moet de zaak zien in het licht van de omstandigheden. Het slachtoffer had zoowel links als rechts kunnen uitwijken. Uit de wonde blijkt, dat hij naar voren is gekomen om aan te vallen. Het feit dat Oldenburger uit Egmond was gekomen, de ruiten ingooide en zich in een hoek heeft opgesteld, wijst er op, dat Oldenburger een aanval beoogde. Het feit, dat Groen onmiddellijk naar de politie ging, bewijst dat hij geen moord heeft gewild. Als dit het geval was, had hij gemakkelijk 't misdrijf kunnen verbergen Dat verdachte gezegd heeft: „ik heb iemand ver moord" moet men niet zien als een erkente nis. Voor de N.H.-er beteekent dit, dat hij iemand heeft doodgeslagen. Volgens getuige de Haan was Oldenbur ger ruw en kort aangebonden. Haar heen gaan trok hij zich sterk aan en zij was bang voor hem. Groen had reden te veronderstel len, dat hij een aanranding in den zin had. Alle reden bestond er voor hem om aan te nemen, dat er een aanval met een mes op hem werd beoogd. Om de psyche te schetsen van Oldenbur ger las pleiter een brief voor die hij van mej. de Haan 11 Febr. ontving waarin ze zegt oogenblikkelijk aan Oldenburger te hebben gedacht toen de ruit werd ingegooid. Groen heeft te hard geslagen, doch hoe moet men het afmeten? Pleiter oordeelt, dat Groen gerechtigd was zich te verdedigen. Groen verkeerde in een hevige gemoeds beweging. Uitvoerig betoogde spr. dit nader Tenslotte concludeerde pleiter ontslag van rechtsvervolging, omdat verdachte in nood weer heeft gehandeld en de grenzen van verdediging in een hevige gemoedstoestand heeft overschreden. De o f f i c i e r repliceerde en betoogde, dat Oldenburger in een aanvalspositie heeft gestaan, doch dit kan ook een verd'edigings- positie zijn geweest. Ook kwajongens willen de uitwerking van hun belletje-trekken zien zooals hij de uitwerking van hef ingooien van het ruit wilde zien. Oldenburg kan gezien hebben, dat Groen in zijn richting naderde. Hij moest zich dus te weer stellen. Spr. zegt met, dat het zoo is, doch hij geeft dit de rechtbank in overweging. Dat Groen de sporen ongedaan had kunnen maken, is een redeneering, die opgaat als er een moord was gepleegd. Die beoogde Groen niet en daarom is begrijpelijk, dat hij na het resultaat rade loos werd, naar huis rende en onmiddellijk daarop naar de politie Spr. heeft de uitla ting van Van Zalinge niet gelanceerd, omdat hij weet, dat het publiek geen onderscheid kent tusschen moord en doodslag. Spr. bleef bij zijn eisch. 81] .polh.k.„ d„9|rttn nArtJL£S' Mr. v. Leeuwen merkiT"^ vast staat, dat Oldenburo- an r op> dit aanval beoogde, zoodat éï- van ?ü°en <*n sprake is. Ook uit de houding burger is gevonden, blijkt dit m De president leest uit het «fcraw - voor dat verdachte wegens mishaS^ beschikking van de regeerma ter Verdachte houdt echter vWel(i zijn broer is geweest. dat dit De verdediger: Mijnheer a, dent, dat is al 16 jaar geleden. ^si- De uitspraak werd hierop bepaald i. over 8 dagen. beden TE ALKMAAR. Meervoudige strafkamer Zitting van Dinsdag 6 Maart Uitspraken vorige zitting Fetr. Herm. van V., Amsterdam (a tineerd), oplichting. Eisch 1 jaar Vonnis 6 maanden gevangerdsstrar V' Jac. v. d. G., Alkmaar, mishanden. 10 boete of 10 dagen hechtenis Hendr. Izak M., chauffeur, Bfr, Hooger beroep vonnis Kanton^,??.1 maar terzake overtr. art. 22 M. en R 40 boete of 30 dagen hechtenis Vn^ bevestigd doch opgelegd 25 W °B.n's dagen hechtenis. eofW Jan Willem de Gr., chauffeu- e t huizen, toebrengen van ernstig iS*" melijk letsel (schuldmisdrijf). Eistw?*; boete of 60 dagen hechtenis. Vrijgil ken. (Verdediger was mr. v. d. LoosP' Pieter O., koopman, Amsterdam, L» stal van motorhandschoenen, 2 maanden gevangenisstraf. 0 Arie K. én Klaas St., Egmond aan Zee Hooger beroep vonnis Kantongerecht wegens strooperij, 14 dagen principa'è hechtenis. Vonnis bevestigd, doch aan Klaas St .opgelegd 20 boete of 8 dagen hechtenis. Lantaarns worden terug ge. geven omdat verbeurdverklaring niet on de wet steunt. A. Tolstoi. Peter I. Uitgave Van Holkema s Warendorf's Uitgeversmaatschaimii NV te Amsterdam. Het is niet gemakkelijk een goed ro- manschrijver en tegelijkertijd een goed historicus te zijn, maar in een hoek a!» dit beeft de schrijver getoond dat beider talprten wel degelijk te vereenigen zijn, De auteur geeft in dezen geschiedkun digen roman het leven van den eeD« voudigen dorpeling weer, van Russischs boeren en van Russische arbeiders en soldaten. Hij beschrijft hun zeden en gewoonten en wie er belang in stelt ziet daaruit het ruwe, primitieve voiksiew ten tijde van den grootsten Cmr, dm Rusland ooit gehad heeft, Peter den Groote. In dien tijd was het Jeven nog vrij een- voudig, de edellieden hadden de macht binnen zekere grenzen alles te doen wat hun verveling kon verdrijven en het volk was volkomen aan hun willekeur overgeleverd. Slechts zoo nu en dan was er een.- een oproertje a's bijvoorbeeld de boogschutters er genoeg van hadden om zonder soldij te werken en dan brak even het dierlijk instinct van de massa los en werden eenige grootwaardigheidsbeklee- ders opgeofferd om het gepeupel tevre den te stellen. De Czaar was de absolute heerscher over dat millioenen/olk en beschikte over leven en dood van al zijn onderdanen Uitvoerig beschrijft Tolstoi hier het jeugdleven van den man, die Rusland uit het moeras van achterlijk heid zou opheffen. Hij beschrijft het leven aan het hof, den eenvoud, die dat leven kenmerkte en den omgang van de Czaristische familie met het volk. Hij teekent Peter als een vroegrijpen knaap, die er pleizier in had soldaatje te spelen met levende figuren en vestingen te bouwen, die langzamerhand op onneem bare versterkingen geleken. Zoo werd het jongensspel steeds meer werkelijk heid en zoo kwam Peter ten slotte aan het hoofd van een militaire macht, die voldoende was om zijn gezag te hand haven. De schrijver teekent uitvoerig de pogingen tot muiterij en den mislukten veldtocht naar de Krin en ten slotte <W buitenlandsche reis van den Czaar, <W door den drang tot daden bezield was en al zijn best deed de beschaving van M» buitenland naar Russischen bodem brengen. Zaandam bewaart nog steeds de hef' ir.nering aan het verblijf van dezen mi- zonderen vorst, die als eenvoudig tim merman naar Holland trok om er de kunst van het scheepsbouwen te leere Met ijzeren vuist onderdrukte hij in land elke aanranding van zijn gezag wie het waagden zich tegen zijn ^®ve te verzetten werden onherroepelijk dood gebracht. Telkens komt ook de romansennj ver weer om den hoek kiften schildert ons dezen vorst als een o vangen, eenigszins naïven jongen die een willig werktuig was in hamr dergenen, die zich in zijn gunst w1 te dringen. Dit boek geeft een beeld van het i«v van een primitief volk in tijd toen van de persoonlijkheid van den afhing in welke richting dat volk zou ontwikkelen en dan blijkt, dat r I een zegenrijk bestuurder is aan v/iens bewondering voor bU' landsche beschaving Rusland het danken heeft, dat het intellectueel op hooger niveau is gekomen. het Dr. A Kosloff heeft dit werk uit Russisch vertaald en Dr Alfred Ha- heeft er een passende inleiding voo schreven

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1934 | | pagina 8