Do doodslag in do Bloomsfiraat.
3Uck&Schoot
Olechtszakm
ïBxïeken
De officier eischte hedenmiddag tegen
den verdachte G. één jaar gevangenisstraf.
GROOTE BELANGSTELLING.
ARRONDISSEMENTS-RECHTRavw
DE GENERALE STAF 120 JAAR.
Op 1 Maart a.s. zal het 120 jaar geleden
zijn, dat de Nederlandsche generale staf bij
besluit van den souvereinen vorst werd op
gericht. De chef en de officieren van den
generalen staf hebben gemeend, dat dezen
dag niet geheel onopgemerkt mocht voorbij
gaan en besloten aan de herdenking van dit
voor de weermacht zoo belangrijke feit een
eenigszins feestelijk karakter te geven
KIND IN BRAND GERAAKT.
Aan de wonden overleden
In een onbewaakt oogenblik is het drie
jarig dochtertje van den spoodwegarbeider
Huybers te Beugen (N.-B.) in aanraking ge
komen met een brandende petroleumlamp.
De ouders, die in een aangrenzende kamer
zaten, werden door het gegil van het kind
gewaarschuwd. Toen zij toesnelden, ston
den de kleertjes van de kleine in lichte laaie
Met groote moeite wist men de vlammen te
dooven. Het kind, dat over het geheele
lichaam zware brandwonden had bekomen,
is aan de gevolgen overleden.
KORTE BERICHTEN.
De politie te Middelburg heeft in ver
zekering gesteld den werkman A. de K. aldaar
in wiens woning Vrijdagmiddag brand ont
stond.
Nu de radio-controle-commissie de uit
zending heeft verboden van „Daar zijn ze"
door 'het Vara-tooneel, beeft ook de burge
meester van Weesp de opvoering van dat
stuk aldaar verboden. Er heeft een protest
vergadering plaats gehad, waar echter
slechts 40 mensohen verschenen.
Na een vergadering van N.S.B.'ers te
Bussum is een aantal bezoekers gemolesteerd1
door 50 a 60 opgeschoten jongens. Eén der
N.S.B.'ers is nogal ernstig gewond in een
ziekenhuis te Hilversum opgenomen. Bij den
groepleider werden ruiten ingegooid.
Maandagavond werd in de Ulo-school te
Noordscharwoude een openbare vergadering
gehouden over het Ulo-onderwijs, waar als
spr. optrad de heer S. Roosma, lid van het
hoofdbestuur der Mulo-vereeniging. Deze
vergadering was belegd voor die ouders die
er over denken hun kinderen het Ulo-onder
wijs te laten volgen. Door den spr. werd
hiervan een nadere uiteenzetting gegeven.
'JAARVERGADERING CHRISTELIJK
NAT. ONDERWIJS TE UITGEEST.
Donderdagavond kwam in het evangeli
satiegebouw „De zaadkorrel" te Uitgeest de
vereeniging voor Christelijk Nationaal
schoolonderwijs in jaarvergadering bijeen.
Mede aanwezig waren afgevaardigden van
het schoolbestuur te Bakkum en te Krom
menie. Nadat de jaarverslagen waren gehou
den had de bestuursverkiezing plaats. Aan
de beurt van aftreden waren de heeren:
D. Stelpstra (voorziter) en J. du Chocq
(lid) terijl 'n derde bestuurslid moest wor
den gekozen voor den heer Souer die als-
zoodanig had bedankt. De beide aftredenen
werden herkozen en tot lid van bestuur ge
kozen de heer Lefeber van Akersloot.
Hierna zong 't dameszangkoor enkele liede
ren, waarna de heer Smit, hoofd der school
te Bakkum, een inleiding hield over „Toen
en Nu." De aanwezigen genoten zeer van
deze mooie voordracht. Vervolgens werd
gepauseerd, waarna het dameskoor op ver
dienstelijke wijze eenige liederen ten gehoor;
bracht. Na de rondvraag sprak Ds. Becker
een kort slotwoord, waarna hij de vergade
ring sloot met dankgebed.
DOODSLAG OP CARNAVAL TE
MAASTRICHT.
In hooger beroep 12 jaar geëischt,
nadat de rechtbank den verdachte
had vrijgesproken.
Den avond van 26 Februari 1933, Zondag
van Carnaval, werd in de woning van den
winkelier F. Wolfers te Maastricht de heer
L. H. J. Melotte, die daar inwoonde, ver
moord gevonden. Op vele plaatsen in het
huis werden sporen van bloed en van een he
vige worsteling ontdekt. Het lijk \tfas naar
een achterkamer gesleept en lag daar zwaar
verwond aan het hoofd en met gebroken rib
ben. Sporen van geweld aan den hals wezen
er op, dat het slachtoffer gewurgd was. De
portemonnaie werd vermist. Aan een ring zat
een wolvezel en tevens werd er op het lijk
een haar gevonden. Deze voorwerpen konden
afkomstig zijn van den verdachten Duitschei
H. M. van de S., die op 9 Maart werd aan
gehouden. Hij is een broer van de toenmalige
dienstbode van mevr. Wolfers. Bij het onder
zoek in zijn kosthuis werden groote bloed
sporen op de revers en de voering van de
achterpanden van zijn overjas gevonden.
Ook werd daar een wollen vest aangetroffen,
waarvan de vezel afkomstig kon zijn.
Na de vrijspraak door de rechtbank te
Maastricht werd van der S. het land uitge
wezen. Gister moest hij in hooger beroep
voor het Bossche gerechtshof terecht staan,
doch hij was niet verschenen, zoodat de zaak
bij verstek werd behandeld en de hem toege
voegde raadsman mr. van de Ven, hem ni.-t
kon verdedigen.
Aan van der S. was moord, subsidiair
doodslag ten laste gelegd.
Na getuigenverhoor noemde de advocaat-
generaal mr. Massink het haar en den draad
belangrijke aanwijzingen. De plaats, waar
de bloedsporen op de kleedingstukken zijn
gevonden, klopt niet met verdachte's verkla
ring, dat zij ontstaan zijn door neusbloedin
gen. De slagen zijn door een kundigen bok
ser toegebracht en het is bekend, dat verd.
lid van een boksclub was. Het alibi, dat get.
Krzykalski opgeeft, is onbetrouwbaar. Het
motief van de daad moet berooving zijn ge
weest, doch niet is bewezen, dat moord is
gepleegd. Wel doodslag, voor welke spr. in
verband met de gruwelijke omstandigheden
12 jaren gevangenisstraf eischte.
De uitspraak werd bepaald op 19 Maart
1934.
In ons nummer van 9 Januari maakten wij
melding van het sensationeele gebeuren in de
Bloemstraat, waar een man met ingeslagen,
schedel werd gevonden, die naar het zieken
huis werd vervoerd en daar nog denzelfden
nacht overleed.
De oorzaak van het drama was de strijd
om een huishoudster tusschen twee weduw
naars. De huishoudster van het slachtoffer
had zich n.1. door verdachte laten bewegen,
haar functie op te geven en in gelijken werk
kring bij verdachte weduwnaar met een
kind te gaan inwonen.
Het slachtoffer, een 36-jarige te Egmond-
Binnen wonende landarbeider, afkomstig uit
Grootegast en weduwnaar met drie kinderen,
had zich hiermede niet kunnen vereenigen en
zich in den bewusten nacht naar Alkmaar
begeven, waar hij door het werpen van
steentjes tegen de ruiten van verdaehtes aan
de Bloemstraat gelegen bovenwoning, diens
aandacht had pogen te trekken.
Verdachte, de 26-jarige stoker Dirk Groen,
afkomstig uit Egmond aan Zee, die zich
reeds ter ruste had begeven, w as door het
stukgooien van een ruitje woedend geworden.
Hij had een stuk hout gegrepen en was naar
beneden gesneld. Toen hij in een hoek van
de straat verdachte verborgen zag staan, had-
hij dezen onmiddellijk een dermate hevigen
slag op het hoofd toegebracht, dat de schedel
werd ingeslagen en de man zonder een kik te
geven in elkander zonk, met het gevolg, dat
'hij in denzelfden nacht, tengevolge van ver
bloeding in het ziekenhuis overleed.
Hevig ontsteld was verdachte naar het
politiebureau gesneld, waar hij aangifte van
het gebeurde deed.
De dagvaarding.
Deze sensationeele zaak werd heden be
handeld en de officier had de volgende dag
vaarding uitgebracht van verdachte Dirk
Groen, stoker, geboren 26 Juli 1900, wonen
de te Alkmaar, thans gedetineerd, die terecht
moet staan ter terechtzitting van Dinsdag
6 Maart ten lO'/t uur v.m. ter zake:
dat hij te Alkmaar in of omstreeks den
nacht van 8 op 9 Januari 1934 opzette'ijk
Jan Oldenburger van het leven heeft beroofd',
door opzettelijk met groote kracht hem met
een met ijzer beslagen stuk hout, althans met
een stuk hout, een slag op het hoofd te
geven, tengevolge waarvan de schedel van J.
Oldenburger voornoemd werd ingeslagen,
waarbij de bovenste overlangsche bloedleider
van het harde hersenvlies door een stuk van
den gebroken schedel werd verwond, name
lijk gescheurd, zoodat genoemde J. Olden
burger door de daardoor ontstane verbloe
ding nog dien zelfden nacht is overleden.
Althans dat hij terzake, dat hij ten tijde en
ter plaatse als bovengemeld opzettelijk J. Ol
denburger b.v.g. zwaar lichamelijk letsel
heeft toe gebracht, door opzettelijk te han
delen zooals boven is omschreven, tengevolge
waarvan J. Oldenburger bovenomschreven
zwaar lichamelijk letsel bekwam, waaraan hij
nog dienzelfden nacht is overleden.
Althans ter zake dat hij ten tijde en ter
plaatse als bovengemeld meergenoemden J.
Oldenburger heeft mishandeld door opzette
lijk te handelen zooals bovengemeld, tenge
volge waarvan J. Oldenburger bovenge
noemd, boven omschreven letsel bekwam,
waaraan hij dienzelfden nacht is overleden.
Als getuige zijn gedagvaard A. de Haan,
J. van Zalinge, J Overeem en als getuige-
deskundige dr. Jt. P. L. Hulst, arts te Leiden.
Verdediger mr. ir. van Leeuwen te Alkmaar.
Voor de zaak bestond groote belangstel
ling. Reeds een uur voor den aanvang der
zitting maakte het publiek keu voor de pu
blieke tribune, die tjokvol liep.
De rechtbank was als volgt samengesteld
officier mr. v. d. Feen de Lille; president mr.
Ledeboer; rechters mr. Krabbe en mr. v. Loo-
keren Campagne.
De om kwart voor 11 uitgeschreven zaak
ving pas om half twaalf aan.
Verdachte is kort van gestalte, doch stevig
gebouwd met donker haar en donkere oogen.
Als eerste getuige wordt dr. Hulst ge
hoord, die als deskundige mededeelingen do_t
over de door hem verrichte sectie op het lijk
en zegt geen afwijkingen te hebben gevon
den die den dood kunnen hebben veroor
zaakt, zoodat de dood aan den slag moet
worden toegeschreven.
Verdachte zegt, dat de juffrouw een
advertentie had geplaatst waarin ze als huis
houdster een betrekking zocht. Verdachte had
haar opgezocht en kwam met haar overeen
dat ze 2 Jan. bij hem in betrekking zou ko
men. Toen het er toe kwam, bleek Oldenburg
zenuwachtig en zeide hij tot haar: blijf nog
een dagje bij mij. Verdachte vond toen goed,
dat zij bij hem een dag later kwam. 8 Jan.
had hij met de huishoudster den avond bij
zijn broer doorgebracht. Om half elf was
hij thuis gekomen en na nog een kop koffie
te hebben gebruikt, praatte hij nog wat en
hoorde hij een plof. Toen hij zich naar het
raam begaf werd dit kapot gegooid. Met een
zaklantaarn begaf hij zich naar beneden, om
te zien wat er gaande was. Te voren had hij
zich in het bezit gesteld van een stuk brand
hout, omdat de huishoudster gezegd had:
pas op, dat kan Oldenburger wel zijn.
Hij trof Oldenburger in een hoek en meen-,
de iets in zijn hand te zien glimmen. Omdat
hij een bukkende houding maakte om hem
aan te vallen, bracht hij hem den noodlot-
tigen slag toe.
De president: Men mag toch iemand
niet doodslaan, omdat hij naar je toekomt.
Verdachte: Ik had geen wraak tegen
hem, maar ik vreesde zijn aanval.
De president: Ben je zoo'n bange
kerel?
Verdachte: Ik ben in het geheel nut
bang.
£>e president: Dan is het toch te gek
om iemand maar zoo den schedel in te slaan
Verdachte: Ik heb in mijn zenuwen
gegrepen wat er voor de hand lag.
Het stuk hout, ter lengte van 60 c.M.,
waaraan twee stukken ijzer zaten, ging van
hand tot hand.
De president: Als je een revolver had
gehad, had je hem dan dood geschoten?
Verdachte (snikkend): Ik heb niet ge
wild, dat de man dood was. Twee maanden
heb ik er ellende over gehad. Zijn gezicht
was echter zoo verwrongen, dat ik hem bui
ten gevecht wilde stellen.
Hierop geeft dr. Hulst voor de recht
bank in tegenwoordigheid van den verdedi
ger een nadere uiteenzetting van zijn onder
zoek.
De president vraagt naar de gevolgen
van den slag, als deze op den rug van het
slachtoffer terecht zou zijn gekomen.^
Dr. Hulst veronderstelt, dat die dan
niet doodelijk zou zijn geweest.
Verdachte zeide, dat hij na het gebeur
de, onmiddellijk naar de politie ging, in
overspannen toestand. Hij had van Zalinge
ontmoet. Hij weet niet wat hij hem gezegd
heeft en ook niet wat hij precies tot de politie
gezegd heeft.
Wie om }ouv komt sla ik dood.
De 34-jarige huishoudster, mej. de H a a n,
vertelt gedurende 2 jaar huishoudster bij Ol
denburg, eerst te Opende, later in Egmond,
te zijn geweest.
Van aanvankelijke trouwplannen werd af
gezien. Zij wilde met haar kind liever weg.
Oldenburg beloofde beterschap. Zij keerde
terug, doch de beterschap bleef uit en getuige
vertrok. Oldenburg trok zich dit erg aan en
zeide zich van kant te willen maken, doch zij
bleef bij haar besluit en maakte met verdach
te de afspraak, dat ze bij hem zou komen. 1
Jan. zou ze komen, doch Oldenburg wilde
zich van kant maken en zij bleef nog een dag.
Tot getuige had Oldenburg gezegd: wie om
jou komt om je met je goed te halen, sla ik
doodGetuige is juist weggegaan, omdat ze
bevreesd voor hem was.
Ook zij bevestigt den 8en Januari met ver
dachte bij zijn broer den avond te hebben
doorgebracht en gaf voorts een lezing van
het gebeurde, die overeen kwam met die van
verdachte. Toen zij den knal hoorde, dacht
zij wel aan schieten, doch niet aan Olden
burg, hoewel die wel in het bezit was van
een alarmpistool, dat alleen een knal geeft.
Van hetgeen gebeurd is nadat verdachte
zich naar buiten had begeven, weet ze niets.
Verdachte was terug gekomen, met de mede-
deeling: ga je mee naar het politiebureau,
want die kerel wilde mij doodsteken. Op haar
vraag: waar is die vent?, zeide verdachte:
hij ligt daar. Getuige werd hierop ontsteld en
weigerde mede te gaan naar het politiebu
reau, zonder te vragen was er gebeurd was.
Op een vraag van den president zegt ze
wel idee te hebben gehad, dat verdachte ge
slagen had.
Op een vraag van mr. Lookeren Campagne
zegt ze, dat verdachte het stuk hout, waaraan
twee ijzeren scharnieren zaten, had gegrepen
van een platje, waar brandhout lag.
Verdachte zegt nog, dat het
slachtoffer op hem den indruk heeft ge
maakt een stekende beweging naar hem
te maken. Tegen getuige heeft hij inder
daad gezegd, dat Oldenburg hem heeft
willen steken.
Deverdediger herinnert getuige
er aan, dat zij voor de politie gezegd
heeft, na den knal „dat zal Oldenburg
wel zijn".
Getuige kon zich dit niet herinne
ren en zegt nog op een vraag van den
verdediger, dat Oldenburg wel te ken
nen heeft gegeven zich zelf van kant te
maken ,doch niet, dat hij dit verdachte
zou doen.
Op een vraag van mr. v. Lookeren
Campagne zegt getuige nog er niet zeker
van geweest te zijn, dat de eerste knal,
die zij hoorde, een gevolg van een schot
was.
Getuige van Zalinge had om on
geveer 12 uur verdachte bij de Kapel-
kerk ontmoet. Verdachte verkeerde in
opgewonden toestand, toonde hen. het
stuk hout en zeide, dat hij daarmede
een man had vermoord cn zich wilde
aangeven bij de politie
Getuige heeft toen de politie opge
beld.
Op een vraag van den verdediger zegt
getuige dat verdachte kan hebben ge
zegd: Ik heb den man vermoord of ik
heb den man doodgeslagen.
Getuige Overeem vertelt dat den be
wusten nacht verdachte zeer geagiteerd
en hijgend op zijn kousen en in zijn
overhemd in het bureau was gekomen
met de mededeeling dat hij in de Bloem
straat iemand had doodgeslagen en niet
wist wie het was.
Getuige vertelt voorts hoe hij het
slachtoffer op straat aantrof.
Het alarmpistooltje is bij het slacht
offer thuis gevonden.
Het requisitoir.
De officier memoreerde in korte trek
ken wat er dien nacht was gebeur 1
Aanvankelijk dacht verdachte dat de
knal veroorzaakt werd door een auto in
de beneden gelegen garage. Toen plotse
ling daarop de ruit werd ingegooid,
dacht men aan schieten en mej. de Haan
dacht plotseling aan Oldenburg. Daar
voor was reden. Spr. gaf dit nader aan
Mej. de Haan was blij dat ze bij Olden
burg vandaan was, omdat zij hem niet
vertrouwde.
Daarop volgde de reactie van verdach
te, die in het wilde van het platje onge
lukkigerwijze toevallig, dit gevaarlijke
stuk hout greep.
Hij zag Oldenburg in een hoek zitten
en zich oprichten en veronderstelde dat
hij hem zou dood steken.
Verdachte bracht den noodlottigen
slag toe, die iemand doodde, die per slot
van rekening niets had gedaan, dan een
ruit ingegooid. Groen was z. i. veel te
ver gegaan. Er is g sn goede grond om-,
te veronderstellen dat hij zou, worden
gestoken. Dit kan niet als zelfverdedi
ging worden beschouwd er moet voor
zelfverdediging een aanranding zijn en
die was er niet.
Spreker verondert niet dat verdach
te den opzet gehad heeft den man dood
te slaan, zelfs gelooft hij niet dat het
oogmerk van verdachte zware mishande
ling is geweest. Hij neemt aan, dat hier
sprake is van gewone mishandeling met
den dood als noodlottig gevolg.
Verdacht zit tijdens het requisitoir te
snikken.
De officier besprak het strafregister
van verdachte en daaruit had hij de indruk
gekregen, dat hij ruw handeld, vernieling,
mishandeling en dierenmishandeling zijn de
strafbare feiten waaraan hij zich schuldig
heeft gemaakt. Het blijkt, dat de man nu ge
bukt gaat onder den noodlottigen slag op het
hoofd. Spr. zal het goede en het slechte te
genover elkander wegen, doch meende als
straf toch één jaar gevangenisstraf te moeten
vorderen.
De pr e s i d e n t: In Juni 1918 bent u we
gens mishandeling ter beschikking van de
regeering gesteld.
Verdachte: Dat is een vergissing. Dit
betreft mijn broer. Ik heb wel in een tucht
school voor een paar weken gezeten we
gens vernieling.
De verdediging.
Mr. van Leeuwen wijst er op dat het
Groen ten zeerste heeft aangegrepen, dat zijn
noodlottige slag, de kinderen van Oldenburg
tot weezen heeft gemaakt. In het Huis van
Bewaring heeft verdachte die uit noodweer
heeft gehandeld, daaronder zeer geleden.
Ook pleiter ging het gebeurde na en oordeel
de, dat het slachtoffer handelingen heeft ver
richt, die grond geven voor de gedachte, dat
hij aanrandingen beoogde. Eerst een knal,
toen een steen tegen het ruit, daarna verbrij
zeling van het ruit.
Volgens de wet is men niet gerechtigd tot
verdediging als men zich door vlucht kan be
schermen. Wij zouden naar de achterkamer
gegaan zijn, maar alle menschen zijn geluk
kig geen stedelingen. Groen is opgegroeid in
het vrij gevochten Egmond. Zijn wilsbeko-
ring was de romantiek van den strooper, la
ter is hij naar zee gegaan, waar hij zijn
plicht tegen storm en gevaar heeft gedaan.
Zijn persoonlijkheid bracht mede, "dat hij
niet naar de achterkamer ging, doch als man
uit het volk, stoof hij met een stuk hout de
straat op. Ook Oldenburg deed dit toen hij
een verdachte op zijn erf hoorde. Verdachte
ging het gevaar tegemoet en ter hoogte van
den hoek zag hij iemand in gebukte houding
op zich afkomen, die, zich opzwiepte tot ra
zernij, de indruk wekkende, dat hij iets had
om Groen te bedreigen.
Dit tweede oogenblik van aanranding gaf,
in de hevige gemoedsbeweging recht tot zelf
verdediging, waarvan de grenzen wel zijn
ovrschreden. De officier bevindt zich volgens
pleiter in een gunstige positie. Verdachte
moet de noodzakelijkheid van verdediging
aannemelijk maken. Het slachtoffer is dood
en aan de woorden van een verdachte wordt
nu eenmaal geen aandacht geschonken.
De president: U zegt?
De verdediger: Als ik het verkeerd
heb uitgedrukt dan vraag ik excuus, maar
men geiooft nu eenmaal eerder dat de offi
cier de waarheid spreekt, dan een verdachte
De president: De officier moet de
waarheid ook bewijzen. U hebt het echter
niet verkeerd bedoeld.
De verdediger verschilt met den offi
cier van meening, dat het geen aanranding
zou zijn, als iemand in een aanvallende hou
ding tegenover je staat. De slag is helaas
ongelukkig aangekomen.
Men moet de zaak zien in het licht van de
omstandigheden. Het slachtoffer had zoowel
links als rechts kunnen uitwijken. Uit de
wonde blijkt, dat hij naar voren is gekomen
om aan te vallen. Het feit dat Oldenburger
uit Egmond was gekomen, de ruiten ingooide
en zich in een hoek heeft opgesteld, wijst er
op, dat Oldenburger een aanval beoogde.
Het feit, dat Groen onmiddellijk naar de
politie ging, bewijst dat hij geen moord
heeft gewild. Als dit het geval was, had hij
gemakkelijk 't misdrijf kunnen verbergen Dat
verdachte gezegd heeft: „ik heb iemand ver
moord" moet men niet zien als een erkente
nis. Voor de N.H.-er beteekent dit, dat hij
iemand heeft doodgeslagen.
Volgens getuige de Haan was Oldenbur
ger ruw en kort aangebonden. Haar heen
gaan trok hij zich sterk aan en zij was bang
voor hem. Groen had reden te veronderstel
len, dat hij een aanranding in den zin had.
Alle reden bestond er voor hem om aan te
nemen, dat er een aanval met een mes op
hem werd beoogd.
Om de psyche te schetsen van Oldenbur
ger las pleiter een brief voor die hij van mej.
de Haan 11 Febr. ontving waarin ze zegt
oogenblikkelijk aan Oldenburger te hebben
gedacht toen de ruit werd ingegooid. Groen
heeft te hard geslagen, doch hoe moet men
het afmeten?
Pleiter oordeelt, dat Groen gerechtigd
was zich te verdedigen.
Groen verkeerde in een hevige gemoeds
beweging. Uitvoerig betoogde spr. dit nader
Tenslotte concludeerde pleiter ontslag van
rechtsvervolging, omdat verdachte in nood
weer heeft gehandeld en de grenzen van
verdediging in een hevige gemoedstoestand
heeft overschreden.
De o f f i c i e r repliceerde en betoogde,
dat Oldenburger in een aanvalspositie heeft
gestaan, doch dit kan ook een verd'edigings-
positie zijn geweest. Ook kwajongens willen
de uitwerking van hun belletje-trekken zien
zooals hij de uitwerking van hef ingooien
van het ruit wilde zien. Oldenburg kan gezien
hebben, dat Groen in zijn richting naderde.
Hij moest zich dus te weer stellen. Spr.
zegt met, dat het zoo is, doch hij geeft dit
de rechtbank in overweging. Dat Groen de
sporen ongedaan had kunnen maken, is een
redeneering, die opgaat als er een moord was
gepleegd. Die beoogde Groen niet en daarom
is begrijpelijk, dat hij na het resultaat rade
loos werd, naar huis rende en onmiddellijk
daarop naar de politie Spr. heeft de uitla
ting van Van Zalinge niet gelanceerd, omdat
hij weet, dat het publiek geen onderscheid
kent tusschen moord en doodslag.
Spr. bleef bij zijn eisch.
81] .polh.k.„ d„9|rttn nArtJL£S'
Mr. v. Leeuwen merkiT"^
vast staat, dat Oldenburo- an r op> dit
aanval beoogde, zoodat éï- van ?ü°en <*n
sprake is. Ook uit de houding
burger is gevonden, blijkt dit m
De president leest uit het «fcraw -
voor dat verdachte wegens mishaS^
beschikking van de regeerma ter
Verdachte houdt echter vWel(i
zijn broer is geweest. dat dit
De verdediger: Mijnheer a,
dent, dat is al 16 jaar geleden. ^si-
De uitspraak werd hierop bepaald i.
over 8 dagen. beden
TE ALKMAAR.
Meervoudige strafkamer
Zitting van Dinsdag 6 Maart
Uitspraken vorige zitting
Fetr. Herm. van V., Amsterdam (a
tineerd), oplichting. Eisch 1 jaar
Vonnis 6 maanden gevangerdsstrar V'
Jac. v. d. G., Alkmaar, mishanden.
10 boete of 10 dagen hechtenis
Hendr. Izak M., chauffeur, Bfr,
Hooger beroep vonnis Kanton^,??.1
maar terzake overtr. art. 22 M. en R
40 boete of 30 dagen hechtenis Vn^
bevestigd doch opgelegd 25 W °B.n's
dagen hechtenis. eofW
Jan Willem de Gr., chauffeu- e t
huizen, toebrengen van ernstig iS*"
melijk letsel (schuldmisdrijf). Eistw?*;
boete of 60 dagen hechtenis. Vrijgil
ken. (Verdediger was mr. v. d. LoosP'
Pieter O., koopman, Amsterdam, L»
stal van motorhandschoenen, 2 maanden
gevangenisstraf. 0
Arie K. én Klaas St., Egmond aan Zee
Hooger beroep vonnis Kantongerecht
wegens strooperij, 14 dagen principa'è
hechtenis. Vonnis bevestigd, doch aan
Klaas St .opgelegd 20 boete of 8 dagen
hechtenis. Lantaarns worden terug ge.
geven omdat verbeurdverklaring niet on
de wet steunt.
A. Tolstoi. Peter I. Uitgave Van Holkema
s Warendorf's Uitgeversmaatschaimii NV
te Amsterdam.
Het is niet gemakkelijk een goed ro-
manschrijver en tegelijkertijd een goed
historicus te zijn, maar in een hoek a!»
dit beeft de schrijver getoond dat beider
talprten wel degelijk te vereenigen zijn,
De auteur geeft in dezen geschiedkun
digen roman het leven van den eeD«
voudigen dorpeling weer, van Russischs
boeren en van Russische arbeiders en
soldaten. Hij beschrijft hun zeden en
gewoonten en wie er belang in stelt ziet
daaruit het ruwe, primitieve voiksiew
ten tijde van den grootsten Cmr, dm
Rusland ooit gehad heeft, Peter den
Groote.
In dien tijd was het Jeven nog vrij een-
voudig, de edellieden hadden de macht
binnen zekere grenzen alles te doen wat
hun verveling kon verdrijven en het
volk was volkomen aan hun willekeur
overgeleverd. Slechts zoo nu en dan was
er een.- een oproertje a's bijvoorbeeld de
boogschutters er genoeg van hadden om
zonder soldij te werken en dan brak even
het dierlijk instinct van de massa los en
werden eenige grootwaardigheidsbeklee-
ders opgeofferd om het gepeupel tevre
den te stellen. De Czaar was de absolute
heerscher over dat millioenen/olk en
beschikte over leven en dood van al zijn
onderdanen Uitvoerig beschrijft Tolstoi
hier het jeugdleven van den man, die
Rusland uit het moeras van achterlijk
heid zou opheffen. Hij beschrijft het
leven aan het hof, den eenvoud, die dat
leven kenmerkte en den omgang van de
Czaristische familie met het volk. Hij
teekent Peter als een vroegrijpen knaap,
die er pleizier in had soldaatje te spelen
met levende figuren en vestingen te
bouwen, die langzamerhand op onneem
bare versterkingen geleken. Zoo werd
het jongensspel steeds meer werkelijk
heid en zoo kwam Peter ten slotte aan
het hoofd van een militaire macht, die
voldoende was om zijn gezag te hand
haven. De schrijver teekent uitvoerig de
pogingen tot muiterij en den mislukten
veldtocht naar de Krin en ten slotte <W
buitenlandsche reis van den Czaar, <W
door den drang tot daden bezield was en
al zijn best deed de beschaving van M»
buitenland naar Russischen bodem
brengen.
Zaandam bewaart nog steeds de hef'
ir.nering aan het verblijf van dezen mi-
zonderen vorst, die als eenvoudig tim
merman naar Holland trok om er
de
kunst van het scheepsbouwen te leere
Met ijzeren vuist onderdrukte hij in
land elke aanranding van zijn gezag
wie het waagden zich tegen zijn ^®ve
te verzetten werden onherroepelijk
dood gebracht.
Telkens komt ook de romansennj
ver weer om den hoek kiften
schildert ons dezen vorst als een o
vangen, eenigszins naïven jongen
die een willig werktuig was in hamr
dergenen, die zich in zijn gunst w1
te dringen.
Dit boek geeft een beeld van het i«v
van een primitief volk in tijd toen
van de persoonlijkheid van den
afhing in welke richting dat volk
zou ontwikkelen en dan blijkt, dat r
I een zegenrijk bestuurder is
aan v/iens bewondering voor bU'
landsche beschaving Rusland het
danken heeft, dat het intellectueel op
hooger niveau is gekomen. het
Dr. A Kosloff heeft dit werk uit
Russisch vertaald en Dr Alfred Ha-
heeft er een passende inleiding voo
schreven