JUi<z zlecuètiek SeuillelcM 'Sm3 (fade WlQth, beenden weü/cutd ^D-amai&ciek (m mm w m 1 HONIG'S BOUILLONBLOKJES thans 6 voor lOct VEILIGE HAVENS DemachtderMaffiadoor Mussolini gebroken. Brutale oplichting te Londen. Nog lichte stuiptrekkingen. Twee gladde vogels. Rijke dame het slachtoffer. ËP w HÉ 9 Onze Eerste April-opgave. Uit welke plaatsen? Volgens mededeeling van onze lezers hadden velen met genoegen naar de oplossing van deze interessante puzzle gezocht. Zij waren ten slotte tot het vo'- gende resultaat gekomen: 1. O. H. P Dorfod woont in Hoofddorp. 2. H. M. C. Restane woont in Manchester 3. H. E. C. Denes woont in Enschedé. 4. H. C. U. Swaar woont in Warschau. 5. E. V. Goedbran woont in Bodegraven. 6. R. A. Seellim woont in Marseille. 7. R. U. Lekbeen woont in Brenkelen. 8. O. S. Rapgein woont in Singapore. Ain de goede oplossers werden twee punten toegekend. Stand per 1 April. De stand aan 't hoofd der lijst bij 't be gin dezer maand was: D. A. Wittop Koning 142 p. Mevr. Eecen—Boyenga 141 p. Wed. Schagen 126 p. C. Ruiter 118 p. W. J Karssen 11 7p. P. Meijer 115 p. Mej. G. Hoogland 109 p. Mej. M. Sie- zen 107 p. R. Smids 103 p. F. Trijbetz 103 p. D. Schagen 101 p. Mej. M. Rezel- man 99 p. Mevr. Bruinvis 97 p., G. Kaal 83 p. Mej. A. v. Nienes 81 p. Onze Nieuwe Opgave. (No. 2 der April-serie). Welke deeling? Hieronder volgt het geraamte van een deelsom, waarin alle cijfers 2 zijn aange- teekend. De deeler bestaat uit vijf en het quotiënt uit 6 cijfers. In beide komt het gegeven cijfer 2 voor. De overige cijfers in deeler en quotiënt zijn alle verschil lend X 2XXX2 XXXXXXXXXX XXX2XX 2 XXXXX X 2X 2X X2XXX XXX 2 2X XXX 2 2X XXXXXX XXXXX 2XXXXX 2 XXXXX 2 XXX 2X 2XXX2X 1 0 Gevraagd wordt deze deeling volledig in te zenden. Oplossingen (2 p.) liefst zoo vroegtij dig mogelijk doch uiterlijk tot Vrijdag 20 April 12 uur aan den Pnzzle Redac teur van de Alkmaarsche Courant. man nog tweemaal het bed had verlaten. Deze verklaring klopt niet met het ontbreken van. bloedsporen, maar getuige wierp hier tegen in, dat haar man eerst weinig gebloed had. Van een zelfmoord kan, volgens haar, geèn sprake geweest zijn. Op de vraag of de misdaad door een bloedverwant kon zijn ge pleegd, antwoordde getuige ontkennend en toen haar gevraagd werd, of het niet haar zoon geweest was, verklaarde zij, dat alleen een aartsleugenaar iets dergelijks zou kun nen beweren. In armoede. Betreffende de omstandigheden, waarin zij verkeerde, verklaarden getuige, dat zij al leen een weduwenpensioen van 110 mark had gehad, zoodat zij op de hulp van haar ver wanten was aangewezen. Bij de tweede inbraak, in October, was zij niet tegenwoordig geweest. Zij had er alleen maar het een en ander over gehoord. In strijd met hetgeen tot dusver gebleken is, n.1. dat er niets gestolen werd, verklaarde getui ge thans, dat er heel wat verdwenen was, o.a. het zilver op haar toilettafel. Op de vraag, of de inbraak mogelijk met een poli tiek doel was gepleegd, antwoordde getuige, dat men mogelijk vermoed had, dat er be langrijke documenten bij haar te vinden wa ren Of Liebig een medeplichtige had gehad, wist zij niet, maar de mogelijkheid achtte zij geenszins uitgesloten. Wat de kleeding van den dader betrof, zei getuige o.a., dat hij een lange broek en een werkblouse aan had ge had. Den volgenden morgen had Liebig een volledig costuum aan, hetgeen haar bijzon der opgevallen was, daar het nog zoo vroeg was. De verdediging. Nadat gepauseerd was kwam de verdedi- door BASIL KING. (Uit het Engelsch). 73) Hij hield op, want zonder haar blik van hem af te wenden, deed zij den ring van haar vinger af .En tegelijk was zij een illu sie armer. Hij begreep nu, dat als zij in haar liefde voor iemand bedrogen, of in een zaak- van groot vertrouwen verraden ware gewor den, dit kleinigheden voor haar zouden zijn geweest, vergeleken bij deze teleurstelling. Haar boosheid en minachting werden nog zichtbaarder door de vuurroode kleur, die haar knappe gezicht overtoog. De ring lag op tafel en zij knipte hem met haar vinger, alsof een veer zich ontspande, plotseling weg. De valsche diamant vloog over de tafel, en kwam tegen Tom's hand te recht. Om den steen des aanstoots te doen verdwijnen, stak hij hem in zijn vestzak Voor een jongeman van negentien jaar, die naar hoogere dingen streefde, kon er geen diepere vernedering bestaan dan die hij nu onderging. Maisie stond op. „Armoedzaaier, die je bent!" Hij boog het hoofd, zooals een misdadiger soms doet, na gevonnist te zijn. Hij had er niets tegen in te bregen. Ja, hij was een armoedzaaier. Als verpletterd zat hij daar. Met een boog om hem heen gaande, alsof hij besmet was, verliet zij de kamer, om da ger van beklaagde aan het woord. Hij wees op tal van tegenstrijdigheden in de verkla ringen van mevr. Werther. Zij had o.a tegen over verschillende nationaal-socialisten ver klaard, dat haar man gevallen was als een slachtoffer van het communisme en dat Lie big het werktuig van anderen was geweest. Daar, in verband hiermede, een aanklachr wegens laster door den verdediger tegen ge tuige Werther is ingediend, wees de presi dent er op, dat getuige het recht had een ver klaring te weigeren, van welk recht mevr. Werther dan ook gebruik maakte. De verdediger wees er daarna op, dat 5 ge tuigen bij haar man een pistool gezien had den, dat veel geleek op een repeteerwapen. Getuige verklaarde evenwel, dat haar man geen andere revolver gehad had. Ter sprake kwam daarop de verklaring van getuige Margarethe Schuster, tegen wie mevr. Werther eens gezegd zou hebben, dat zij met de revolver in de hand het geheele gebouw was doorgeloopen. Getuige Werther verklaarde, dat zij dit nooit gezegd had. Hierna werden tal van brieven van getuige's zoon en schoondochter voorgelezen. De verdediger stelde daarop vast, dat de verklaring van mevr. Werther, dat de moor denaar bij het volle licht uit de kamer van haar man op haar was afgekomen, in strijd was met de omstandigheid, dat het contact van het electrische licht in de slaapkamer van haar man met bloedige hancien was om gedraaid. Als de moordenaar het licht had aangestoken, dan moest het dus eerst donker geweest zijn. Bovendien is gebleken, aldus de verdedi ger, dat Liebigs handen zonder bloed waren. Als het slachtoffer nu het licht had aange stoken, dan zou, nadat de dader zich aan ge tuige in het licht uit de slaapkamer van haar man vertoond had, het licht moeten zijn uit gedraaid en niet meer aangestoken De verdediger wees er op, dat er onoplos bare tegenstrijdigheden te vinden warpn in getuige's verklaringen betreffende de bloed sporen en het contact van het licht en bij het verdere verloop bleek nog, dat mevr. Wer ther herhaaldelijk andere verklaringen had afgelegd. Getuige wees er op, dat zij in hevige op winding verkeerd had en daarmede rekming behoorde te worden gehouden. De verdediger stelde daarop vast, dat een gepensionneerd commissaris der crimi ïeele politie te Berlijn, Lehnert genaamd, namens mevr. Werther opdracht had ontvangen, al les in het werk te stellen, om de bewijzen t- leveren, dat Liebig de dader was. Het ging hierbij voornamelijk om vast te stellen, hoe een geweer, dat uit het Venster wordt geworpen, in de aarde blijft steken; dit in verband met het bij de eerste inbraak plaats gehad hebbende geval. Het publiek volgde de uiteenzettingen van den verdediger in de grootste spanning en ongetwijfeld zal het bij de eerstvolgende zit ting weer in grooten getale aanwezig zijn. Sicilië, het land van de misdaad, het voor land van Chicago, was tot enkele jaren ge leden, het domein van de Maffia. Een ver woeden strijd voerde de regeering tegen de ze bende en, volgens de officieele verkla ringen, zeer succesvol, zoowel op het eiland zelf als in geheel Zuidelijk Italië. Kenmerkend voor deze misdadigers-orga- nisatie, waren, de twee onderstaande voor vallen. Een armen Siciliaanschen boer werd zijn ezel ontstolen. Hij geeft het bij de politie aan, maar deze, bewust van haar onmacht, stelde zich met de plaatselike af deeling van de Maffia in verbinding. En werkelijk, de Maffia bracht den ezel terug, maar toen de boer moest komen kijken, of het zijn ezel was, en hij merkte, wie den ezel gestolen en teruggebracht hadden, beweerde hij bij hoog en bij laag, dat het zijn ezel niet was. De politie wilde een voorbeeld stellen en liet den ezel loopen. Het beest vond natuurlijk den weg naar den stal. Den volgenden dag jammerde de boer: ..Nee ,nee, ik heb den ezel niet herkend; de ezel heeft mij her kend.'" Een rijke Engelschman miste te Palermo zijn portefeuille. Wanhopig smeekte de politie de Maffia om hulp. En deze, die uit principe 'buitenlan ders met rust laat, zorgde, dat binnen een Bij Apeth. en Drogisten paar uur de buitenlander de keus had uit 18 portefeuilles, die op dien dag verdwenen waren. De goede portefeuille was er niet on der. De inspecteur van politie haalde zijn schouders op: Ja, dan is uw portefeuille niet gestolen." En hij had gelijk. Spoedig vond de Engelschman de portefeuille terug, die hij verlegd had. Het aantal misdaden, moord, chanta ge en diefstal die bekend werden, beliep voor de jaren 1922 tot 1925 2000 a 3000 per jaar. Toen Mussolini den prefekt Mori de leiding gaf in den strijd tegen de Maffia daalde in 1927 het misdadenaantal tot 98 en in 1929 zelfs tot 2 gevallen. Men dacht voor goed de misdadige orga nisatie onschadelijk gemaakt te hebben, maar in den laatsten tijd worden weer mis daden gesignaleerd, die duidelijk bewijzen dat de Maffialeden zich niet zócr vlug laten uitroeien. Onbegrensde macht. De macht van de Maffia was in vroegere jaren ongeloofelijk. Het was veiliger onder de hoede van twee leden der Maffia door Italië te reizen, dan vergezeld door vier agenten. Alleen buitenlanders hadden geen last van de heeren. Een ontzaglijk leger, over het geheele land verspreid, voerde stipt de bevelen uit, die de groote onbekenden dic teerden. Moorden op klaarlichten dag in de groote steden, waren schering en inslag. Chantage werd op de plompste wijze gepleegd de onderzoekingen leidden nooit tot eenig re sultaat. In de middeleeuwen waren de Maffialeden beschermheeren der onderdrukte boeren; in de laatste tientallen jaren stelden de boeren zich tegen betaling van een hooge belas ting allen onder haar bescherming, om dat dat meer hielp dan hulp van de politie. De Maffia kwam tenslotte in het bezit van landerijen. Haar „raad" aan grondbezitters om van hun land af te zien, ging steeds vergezeld van duidelijke dreigementen. Werd de „raad" niet opgevolgd, dan brandden schuren en stallen af en knalden schoten, die soms een heel gezin wegvaagden. De „verstandige" weg was dan ook, zijn bezit tingen op 'n strooman van de Maffia te la ten overschrijven. Op die manier verwierf de Maffia alleen op Sicilië 400 landgoede ren. „De Maffia was heerscheres en meesteres over het geheele sociale leven", leest men in het regeeringsverslag over den strijd tegen deze misdadigers, „haar leiders en volgelin- ken leefden zoowel in de steden als op het land. Zij regelden de pacht op het land en de huren in de stad. Door haar dreigemen ten en wreede straffen dwongen zij het ge heele land haar bevelen op, die als wetten be schouwd werden Het is dan ook zeer begrijpelijk, dat de laatste leden van de Maffia nog uit alle macht tegenstand bieden. Een rijke te Londen wonende dame, mevr Constance Chapman, is er leel ijk tusschen genomen door twee oplichters. Eenige maanden geleden maakte zij rn een eerste-rangs hotel te Londen kennis met een heer, wiens keurige manieren haar on middellijk voor hem innamen. Toen in den loop van het gesprek ter sprake kwam, dat zij een vrij lange vacantiereis dacht te gaan maken, bleek haar nieuwe kennis met het zelfde voornemen bezield te zijn. Hij zei, dat hij een welgesteld man was en verbazend veel van reizen hield. Zij spraken af, dat zij samen een rond reis in Europa zouden malen, waarbij meneer O'Neill zoo heette de keurige nieuwe ken nis voor alles zou zorgen, bvhalve na tuurlijk voor de kosten, die zij gezamenlijk zouden dragen O'Neill telefoneerde onmid dellijk naar een Parijsch hotel, bestelde daar twee appartementen en den volgenden dag vlogen zi] naai Parijs. Aan takt had dien eersten dag reeds een incidentje plaats, dat beloofde rnevt. Chap man geen windeieren te zullen leggen. Mr. O Neih raapte onder de tafel een vrij ar moedige zakportefeuilte op. Die is zeker van U? vroeg hij aan mevr. Chapman. Toen zij een ontkennend antwoord gaf, meende O'Neill. dat hij er niemand kwaad mee Kon doen, als hij den inhoud eens na ging. Hij voegde de daad bij het woord, en plotseling slaakte hij een kreet van ver bazing. Neen maar; dat is werkelijk vreemd! zei hij. Kijk. hier zijn 40 pond sterling in Engelsche bankbiljetten en 'n brief! In dien brief stond oa., dat de eigenaar van de portefeuille voor een syndicaat je van multi-millionnairs, op de „Internationale beurs" bijna een miliioen pond sterling had verdiend, dat hij recht had op 40.000 p. st. Erovisie, mits hij de werkmethode geheim kld en voorts, dat hij 5000 p. st. salaris bij het syndicaat verdiende en te New-York een 'huis van 20.000 p. st. bezat. O'Neill riep den man aan de telefoon en een poosje later kwam de eigenaar zich bij het tweetal voegen om zijn portefeuille met inhoud in ontvangst te nemen. Hij toonde zich erg verheugd, dat het verlorene in eer lijke handen was gevallen en bleef wat praten. In den loop van het gesprek liet hij o.a. zijn bewijs van lidmaatschap zien van de „Internationale beurs" en uit dankbaarheid voor den hem bewezen dienst bood hij aan O'Neill en mevr. Chapmar. mee te laten doen in het syndidaat. Beiden gingen hier grif op in en den volgenden dag reeds gaf mevr. Chapman haar bankier te Londen opdracht 40.000 p. st. ter beschikking van haar nieuwen kennis te stellen. Spoedig daarna kwam er bericht dat de winst te Brrmingham te harer beschikking lag. Maar toen mevr. Chapman zich daar aanmeldde, werd zij verwezen naar een adres te Londen. Daar aangekomen vond zij een telegram uit Parijs, waar het geld disponibel lag en te Parijs weer een nieuw verzoek om naar Berlijn te komen, totdat zij, na einde- looze omzwervingen te New-York terecht 'kwam, daar de politie in het geval betrok, en vernam, dat zij het slachtoffer van oplichters geworden was. Blijkbaar hadden de heeren haar zoo van het kastje naar den muur gestuurd om de bankbiljetten, waarin zij haar 40.000 p. st. had gestort, zonder groot risico te kunnen inwisselen. HET ENGELSCHE JONGELINGSCHAP. En haar lichamelijke gesteldheid. Blijkens gegevens, door een hoofdambte naar van het Britsche ministerie van oorlog verstrekt, wordt elk jaar 75 pet. van de jonge mannen, die als recruut in het leger dienst willen nemen, afgekeurd. De lichame lijke gesteldheid van 25 pet. van de candi- daten is zoo slecht, dat de dokters niet eens de moeite nemen tot keuring over te gaan, maar hen op het oog reeds afkeuren. In 1933 gaven 95.270 jonge mannen zich voor den legerdienst op en slechts 28.841 ervan wer den goedgekeurd. Een verklaring van dezen ongunstigen toestand schijnt te zijn, dat de jonge man nen, die zich thans komen aanmelden, zgn. oorlogszuigelingen waren, die in de eerste jaren van hun leven onvoldoende werden verzorgd. Een andere oorzaak is het licha melijke verval, dat voort komt uit lang durige werkloosheid. Niet alleen in 1933 zijn de cijfers zoo slecht geweest Het verschijnsel heeft zich voorgedaan van 1924 af. Aan de Dammers I In onze vorige rubriek gaven wij ter oplossing probleem 1324. Stand. Zw. 7 sch. op: 2, 4, 7, 8, 15, 16, 19, en dam op 50. W. 10 sch. op: 20, 22, 27, 28, 29, 30, 33, 37, 39, 47. Oplossing. 1. 30—24 1. 19:30 2. 29—24 2. 30 19 3. 22—18 3. 15 24 delijk weer binnen te komen met zijn hoed, die zij in het voorbijgaan op de tafel smeet. Het was een hoed van een armoedzaaier, een slappe, bruin vilten hoed, vormeloos, ver schoten en al drie jaren uit de mode. Zon der een woord te zeggen, verliet ze de kamer door een deur, die naar het nevenvertrek leidde. HOOFDSTUK XXXIV. Daar hij gaarne de deugdelijkheid van Honeybun's testament wilde doen onderzoe ken, vroeg hij vergunning om bij mijnheer Ansiey te mogen komen om daarover eens te praten. Er werd afgesproken, dat hij op een avond, dat deze 's avonds thuis zou zijn, hem zou komen bezoeken. Tom, die een zekere gave had om karak ters te leeren kennen, begon ook hem te be grijpen, en daarmede begon hij ook dat oude Boston te begrijpen, dat eens een soort na tionaal instituut was, een macht in de ge schiedenis van het land, die nu, als iemand die zich uit de zaken had teruggetrokken, op een hoogte, ergens buiten, zat te rusten, zon der echter de belangstelling voor de maat schappij, zooals zij nu was, te verlieen. Mijnheer Ansley was voorzitter van den raad van commissarissen van tal van maat schappijen, was curator van de Harvardsche hoogeschool, commissaris van het Museum van Schoone Kunsten, penningmeester van verschillende ziekenhuizen, en zijn naam kwam altijd voor op de inteekenlijsten voor belangrijke philantropische doeleinden. Hij was lid van de Sumersetclub en bezocht ge rege'd de Trinity-kerk. Voor het oude Bos ton beteekenden beide laatstgenoemden fei ten, als één geheel genomen, dat hij een zeer aanzienlijk man was. Toen Tom in de kamer, waar Ansley zich bevond, was binnengelaten, bleek het dezelf de kamer te zijn, waar hij twee jaren'geleden met hem had gesproken over de chauffeurs betrekking maar zij imponeede hem nu niet meer. Evenmin vond hij er iets bijzon ders meer in, dat zijn gastheer, alleen maar omdat het avond was, een smoking droeg. Tom beschouwde dergelijke gebruiken in den laatsten tijd als iets hfeel gewoons. „Hoe maakt je 't? Ga zitten alsjeblieft. Wat is 't' voor weer? Mij dunkt, nog al koud voor April." Hij stak hem uit den fauteuil, waarin hij de courant zat te lezen, de hand toe. Ook was het een hulcle aan de verbetering van Tom's maatschappelijke positie, dat hem ver zocht werd te gaan zitten, terwijl de uitnoo diging een sigaret uit het zilveren doosje te nemen en op te steken, een bewijs was, dat hij min of meer op voet van gelijkheid stond met de Ansley's. Hij bedankte hiervoor ech ter eerbiedig, aangezien mijnheer Ansley zelf niet rookte. Daarop kwam hij met het verzoek, waarvoor hij gekomen was, voor den dag, of mijnheer Ansley hem een intro ductie zou willen geven voor een jong rechts geleerde, wiens tarieven niet te hoog waren die hem zou zeggen wat hem te doen stond inzake de gerechtelijke verificatie van Honeybun's testament. Aan dit verzoek wa3 spoedig voldaan. Toen Ansley hem zijn visitekaartje, waarop hij een paar woorden had gekrabbeld, ter hand had geste.d, stond Tom op om afscheid te nemen. Ook Ansley stond op, maar ging 4. 27-21 5. 37-31 6 47—41 7 18—13 8 39—34 9. 34 1 Uit de partij. In de volgende positie: 4. 16.27 5. 27:36 6. 36:47 7. 47:29 8. 50 9 '»m m Hf Wm mm wm. 'MA pui v/ym. n Zw. 4 sch. op: 13, 25, 27, 36 en dam op 33. W- 3 sch. op: 34, 43, 45 en dam op 4& speelde zwart 33—39, waarop wit dacht remise te maken door 40—35. Zwart sloeg 39 48. Wit 35 :2, zw. 48 :30, wit 2 35. zw. 25-30. W. 35:31. Zw. 36:27 en wint. Thans volgt een stand, waarin een typeslag mogelijk, die dient onthouden te worden. naar den open haard, waarin een paar hout blokken lagen te gloeien. Het was alsof hij nog iets had te zeggen. „Wacht nog even en ga weer zitten. Neem toch een sigaret!" Toen Ansley zelf een sigaar had opgesto ken, nam Tom een sigaret uit het zilveren doosje, en ging weer in den stoel zitten, waaruit hij zooeven was opgestaan. Op nieuw trof hem de overeenkomst tusschen de huid van Ansley's schrandere gezicht met den nadenkenden trek en de op elkaar geslo ten lippen, en de lampekap, vlak naast hem: beide van perkament van een rosé tint, beide van binnen uit lichtend. Ansley stond een tijdje peinzend rookwolken uit te blazen. „Ik meen begrepen te hebben, dat je geen familie hebt. dus vrij bent van allerlei ver wikkelingen met bloedverwanten." Tom stond verrast, toen hij over dit nieu we onderwerp begon. „Neen, mijnheer Ans ley, ik heb geen familie, maar ik wou, dat dit wel het geval was." „Och, wat! Voor een jongeman als die in de wereld vooruit moet Hij liet het onderwerp varen en begon over wat an ders. „Ik dacht aan Guy, die ai eenige malen in Europr overal werd heengesleept, zonder iets van zijn tigen land te kennen. Hij is nooit ten westen van de Hudsonrivier ge weest." 1 om rookte en was benieuwd naar hetgeen er zou volgen. „Ik heb hem voorgesteld in de groote va- cantie er eens op uit te trekken om het lanc te leeren kennen In drie maanden kan h heel wat zien: de Nagara. Coiorado Ehica go, Grand Canyou, Californië, Seatlle en Zw. 13 sch. op: 3, 6, 8, 11, 13/16, 18,19, 21, 23, 24. W. 13 sch. op: 27, 28, 30, 32, 35/38, 42, 43, 45, 47, 48. Zwart aan zet speelde hier 21—26, waarna volgde: 1 27—22 1. 18 27 2. 32:21 2. 23 :41 3. 21—17 3. 11:22 4. 42—37 4. 41 :32 5 38 29 Ter oplossing voor deze week: Probleem 1325 van H. de Jongh. .PPt Psllt iüü. r! 12 'ma gl Zw 10 sch. op: 8, 12/16, 18, 24 ,26, 35. W. 10 sch. op: 22, 27, 30, 32, 36, 38,39, 44, 45, 49. Waarom mag zwart niet spelen 24— 29? In enze volgende rubriek geven wij d® oplossing. als hij er lust in heeft, met de Canadian Pao- fic terug. Hoe denk jij over dit plan?" „Mij dunkt, dat het een buitengewoon ri- teressante reis is." „Zou je met hem mee willen?" Het was Tom alsof zijn hersens in 29® schedel ronddraaiden. Niet alleen was hij verbijsterd, -maar vóór alles gold hier geldkwestie. Hoe zou hij in 's hemd8' naam Maai Ansley vervolgde; „'t Gaat hier 0I" de keuze tusscnen jou en een gouverneur» Mijn vrouw heeft liever een gouverneur, maar Guy liever jou en ik ook. Natuur lijk zorg ik voor reiskosten, met dien ver stande, dat jij en Guy hetzelfde uitgeven, ten we zeggen ieder vijfhonderd dollar- rW* denk je daatover?" I Tom wist niet wat te antwoorden. Opw1»' ding, dankbaarheid, maar ook de vrees o® hij misschien niet zou voldoen, waren dachten die, als in een karnton, wild d°°r kaar werden gegooid en hem beletten te «F; ken als hij iemand bij zich heeft, die hen1 rend uitbracht: „Maarals nievro" Ansley ]jever niet heeft ik meega „O, die draait wel bij. 't Is alleen w dat zij denkt, dat Guy nog meer zal OP8' ken als hij iemand bij zich heetf, die derweg bovend;en allerlei zedelesse» Ik denk er anders over. Mijns inziens ,e twee jonge menschen, mits zij van ej. soort zijn, van elkaar meer dan van an ten en profeten te zatnen." n zjjn ..Maar zoudt u zoo vriendelijk W»1 me tens te zeggen wat u eigenlijk va» .aj verwacht?" (Wordt vervo Jgd)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1934 | | pagina 10