DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. De sterkte van Mussolini's leger. Törglervoorloopig niet vrij. Ministeriëele beantwoording van de interpellatie-Kupers. Bxigeliiksch Oveczicht L"Buitenland. No. 94 Zaterdag 21 April 1934 136e Jaargang Tweede Kamer-zitting STEUNVERLAGING NOODZAKELIJK. Het is den dictator van Italië getukt in ruim 10 jaar tijds een leger te iormeeren van 122 regimenten atl-round atgerichten. 80.000 man ter beschikking van de luchtmacht. Wat vandaag de aandacht Aldus zegt Göring in een onderhoud. ALKMAARSCHE COURANT. Deze Courant wordt ELKEN AVOND, behalve Zon en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden bij vooruitbetaling voor Alkmaar 2. franco door het geheele Rijk 2.50. Losse nummers 5 cents. PRIJS DER GEWONE ADVERTENTIEN: Van 15 regels 1.25, elke regel meer 0.25, groote contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdruk kerij v h. HERMS. COSTER ZOON, Voordam C 9, postgiro 37060. Telef. 3, redactie 33. Directeur: C. KRAK. Hoofdredacteur: Tj. N. ADEMA. Dit nummer bestaat uit drie bladen. DEN HAAG, 20 April 1934. Toen hedenmorgen 11 uur de Tweede Kamer weder bijeen was, kwam in de eerste plaats aan het woord de Minister van Sociale Zaken, de heer Slotemaker de Bruine ter beantwoording van de gister door den heer Kupers (s.d.ap.) gehouden interpellatie inzake de steun- verleening aan werklooze arbeiders. De Minister, die zijn rede goeddeels op schrift had gesteld erkende de wensche- lijkheid om opening van zaken te doen tegenover de Kamer, de belanghebben den en ons volk, maar hij stelde voorop dat hij niet bereid was terug te komen op de maatregelen, welke hij aan de ge meentebesturen van Twente heeft laten weten. De zaak is beslist en als onver mijdelijk door het Kabinet aanvaard. Al leen bestaat de mogelijkheid, dat voor kinderbijslag in verband met kinderen boven de 12 jaar nog een en ander wordt geregeld. Maar daarom moeten petionnementen en demonstraties zon der invloed blijven op de Regeering, ook omdat de medewerkers daaraan niet vol doende op de hoogte kunnen zijn. De uit drukking „steunverlaging" is niet juist, daar een deel der verlaging buiten den Minister om een gevolg is van de daling der loonen, terwijl de door hem genomen maatregelen juist steunverhooging ten gevolge hebben. Als gevolg van de loon daling in Twente, welke in Juli 1933 in trad met een terugloop van 15 tot 20 percent, moest ook de steun, welke ge bonden was aan een limiet van 65 per cent van het loon naar beneden en dit maakte een herziening van het tarief onvermijdelijk. Als nu spr. een gemid deld loon van 20 aanneemt, moet het steunbedrag als basis hebben een som van 13. Nu is voor groote gezinnen met lage loonbasis gevraagd deze te helpen ten koste van hen met hooge loonbasis. Dat is een kwestie van soli dariteit, maar praktisch niet mogelijk. De heer Kupers heeft er aanmerking op gemaakt, dat het een aan het ander werd gekoppeld, doch dat is een onjuiste opvatting. Het percentage is nu zelfs verhoogd voor gezinnen zonder kinderen tot 77 K percent, voor die met kinderen tot 90 percent alsmede huurbijslag en dat kost de overheid geld. Dat onder schatte men niet! De heer Kupers heeft bij zijn interpel latie gevallen genoemd, doch zonder kennis van alle détails valt daar niet over te debatteeren. Intusschen heeft spr. aan de hand van rapporten enkele gevallen onderzocht en daaronder wa ren er met inkomsten van 27 en 35 aan inkomsten. Begrijpelijkerwijs wenschten deze dit inkomen te behou den, maar als er bezuinigd moet wor den, kan zulks het best geschieden waar dit het minste leed veroorzaakt. Dat een gezin met tien niet-verdienende kinde ren achteruit gaat, schijnt niet zeer ge loofwaardig. De nieuwe regeling maakt, dat een gezin met 7 kinderen, dat tot nog toe 25 ontving, nu iets meer ontvangt en de spr. noemde een aantal gevallen als voorbeeld daarvan. Men mag dus maar niet raakweg van verlaging spre ken en waar de nieuwe maatregelen zijn genomen in overleg met de vakcentra les, zoodat men kan weten, waarom is ingegrepen, mist men het recht de Re geling in staat van beschuldiging te stellen. Men heeft verschillende voorstellen gedaan, o-a. om de basis te verhoogen van ƒ11 op 12, doch de openbare kas sen missen daarvoor de draagkracht. Het is niet mogelijk 140 millioen per jaar voor deze taak van het openbaar gezag te blijven besteden en daarom heeft spr. de rijksuitgaven belangrijk lager moeten ramen. Hij heeft daarbij niet, gelijk de interpellant beweerde, een vergissing begaan. Dat zou hij anders zeker bereid zijn te erkennen. Hij heeft alleen erkend, dat het niet juist is, dat de uitkeeringen het zesvoudige zijn gaan bedragen, maar zij zijn niet gelijk geble ven, gelijk de heer Kupers heeft be weerd. Toen hij de normen aan wijziging onderwierp, was de toestand reeds te voren geheel veranderd. Buiten de beide groote steden zijn er nu 240 gemeenten, die „uitstooten" tot een bédx-ag van 16 millioen, en die dus noodlijdend zijn Dat is evenwel reeds voldoende aanwijzing, dat verhooging onmogelijk is. Onjuist is de opvatting van den inter pellant, dat men er met een verhooging van 29 millioen zou kunnen komen. We hebben die millioenen trouwens niet! Verhooging van de rijksinkomsten is thans niet mogelijk, gelijk straks zijn ambtgenoot Oud zou demonstreeren. De verlaging voor Twente zal weldra ook voor andere gemeente noodig we zen, maar voor de vier groote gemeen ten zullen de minima niet nog lager worden gesteld. Zwitserland, Polen en andere landen steunen de werkloozen veel minder krachtig dan wij. Wat betreft de loonen in de werkver schaffing, zij zijn verhoudingsgewijs niet zoo sterk gedaald als de gewone loonen en ten onrechte heeft de heer Kupers beweerd, dat de Regeering zich zou haasten om de daling der loonen op den voet te blijven volgen. Maar in de werkverschaffing moeten de loonen niet stijgen boven de 80 pen-ent van de ge- woue loonen. In dezen tijd is loonsverlaging econo misch onvermijdelijk en niet het gevo'g van invallen van immoreele werkgevers Maar tven onvermijdelijk is het. dat de Regeering met die daling rekening moet houcen bij de vaststelling van de looncr. in de werkverschaffing. Ten slotte beantwoordde de Minister van de vier door den heei Kupers ge stelde vragen de eerste ontkennend, op de tweede verklaarde hij, dat ook in an dere deelen des lands steunverlaging moet komen zonder verlaging van len laagste norm, op de derde, dat de ver houding tot de loonen in het vrije bedrijf moet blijven gehandhaafd, op de vierde dat aan dien eisch niet kan worden vol daan omdat de middelen daartoe ont breken. In zijn slotwoord heeft de Minister herinnerd aan de vele maatregelen, wel ke de Regeering neemt om den nood te lenigen: het 60 millioenenplan, de hulp aan de diamantwerkers, de veenwer- kers, den landbouw, de schippers enz. en ze wil op dien weg voortgaan. Zij wil ook de werkloozen blijven steunen, maar dan moet hij ook vrijheid hebben om te doen wat hij meent dat zijn plicht is. De heer Kupers, die thans gelegenheid kreeg te repliceeren, was niet voldaan, zelfs zeer teleurgesteld. De verlaging van den steun bleef hij niet noodzakelijk ach ten en de arbeiders in Twente komen bij werkloosheid beneden het bestaans minimum. De steun mag niet lager wor den bij loonsverlaging en de verbetering voor sommige gezinnen door de herzie ning der normen is van geen beteekenis. Onze financieele draagkracht maakt dergelijke drastische inkorting van de steun niet noodig, terwijl bovendien, wanneer er zoovele menschen aan het werk worden geholpen, de steunregeling des te gemakkelijker kan worden be taald. Ten slotte diende hij een motie in, waarbij de Kamer de Regeering uit- noodigde de verlaging der steunnormen in nadere overweging te nemen en af te zien van het voornemen tot verlaging van de steunnormen in de groote steden. Wij hebben hierna drie sprekers mo gen aanhooren. In de eerste plaats den partijgenoot van den heer Kupers, den heer Hiemstra, die een beroep deed op den Minister om zijn standpunt te her zien. De gemeenten passen het percen tage van de loonen vaak met den Fran- schen slag toe en daarbij is het loon soms zoo laag gedaald, dat de steun daar onmogelijk nog onder kan zijn. De heer Sneevliet (rev. soc.) bleek, ge lijk te verwachten was, een heftig tegen stander van de regeeringsmaatregelen op dit punt als in strijd met het sociaal gevoel en gaande over de grens van het economisch dragelijke. Ook kwam hij op tegen de minachtin gdes Ministers voor het recht van petionnement. De heer Amelink (a.rwas overtuigd, dat de hier gewraakte maatregelen door den Minister niet dan na zwaren inner- lijken strijd zijn genomen. Maar daar naast duidde hij het men heer Sneevliet euvel, dat deze tracht politieke munt uit de zaak te slaan. Spr. verklaarde zich overtuigd van de goede trouw van den bewindsman en hij kritiseerde in dit verband de actie van de Chr. Dem. Unie, die den arbeiders een rad voor de oogen tracht te draaien. De spreker was over tuigd, dat de herziening der steunrege ling voor enkelen in Twente voordeel heeft gebracht ,maar ooi de marge tus- schen loon en steun te handhaven be hoefde de steun niet verlaagd te worden, ten minste niet in Twente. Bij lage loo nen kan het steunpercentage tot zelfs 90 percent oploopen. In Enschede gaan nu de uitkeeringen gemiddeld 1.65 achter uit. Naar zijn overtuiging is de Regee ring ten opzichte van Twente te ver gegaan. Verder betoogde de spr. dat de huur- bijslagen een economisch kwaad zijn, wijl zij de huurverlaging tegen houden. Wanneer de Regeering komt tot de be-> schikbaarstelling van goedkoope wo ningen, moet daar een einde aan ge maakt worden. De spr. verklaarde zich ten slotte bereid de Regeering te steu nen, maar hij vroeg of het pas geeft, dat zij een deel van -">ns volk aan ontbering prijs geeft. Zoover komt het in Twente en daarom drong hij er op aan, dat le regeling aan een nadere herziening wordt onderworpen, met verhooging van enkele normen, verhooging van den kin derbijslag enz. De reeds om 11 uur begonnen verga dering werd hierop om 3 uur geschorst tot Dinsdagmiddag om één uur. Het begrip „militie" is in niet-militaire kringen tamelijk vaag en heel bijzonder geldt dit voor de fascistische „milizia Vo- luntaria" van Italië, die vaak, geheel ver keerd natuurlijk, gelijkgesteld wordt met de weermacht als zoodanig. Bij menigeen is de kennis nopens deze ma terie uitgeput met een o n d u i d el ij k e opvat'tting1 van „zwarthemden", die sinds den beroem den tocht naar Rome een soort lijfwacht van Mussolini vormen. Het eene noch het ande re dekt de werkelijkheid. In de eerste plaats dien er op gewezen te worden, dat, afgezien van de historische ont wikkeling en de eigenaardige fascistische taak der Italiaansche militie, het iprincipieele verschil tusschen het Italiaansche militaire systeem en dat van vele andere landen in het geheel niet zoo groot is, als men wel ge neigd is te veronderstellen. Verder moet men er om denken, dat de verdeeling der weer macht in actieve (regulaire) en burgerwacht troepen ook in Rusland, Engeland en Ame rika, zij het dan ook onder verschillende voorwaarde, bestaat. De fascistische militie, wier aangelegenhe den onder het ministerie van binnenland- sche zaken ressorteeren, is inderdaad een absoluut van de weermacht gescheiden we zen, wat natuurlijk niet wegneemt, dat haar taak in dienst der weerbaarheid van het volk en becherming van het land begrensd wordt door dezelfde grenzen als het geval is bij de geregelde troepen. En toch valt het onder stheid tusschen beide instellingen dadelijk in het oog, als men even let op de organisa tie en de in normale omstandigheden in dienst zijnde troepensterkten. En hiermede is dan ook automatisch 't begrip „militie" om schreven. Terwijl het Italiaansche leger (marine er, luchtstrijdkrachten uitgezonderd) bij een diensttijd van 18 maanden, die in vele geval len nog verkort wordt, per jaar gemiddeld 15.000 officieren en 235.000 man sterk is, telt de eigen 1 ij ke militie slechts 1.240 officieren en ongeveer 940 on der-officieren en manschappen. Deze cijfers zijn wel in staat op het eerste gezicht te ver bazen, vooral door de zeer eigenaardige ver houding tusschen 't aantal officieren en dat der manschappen. Dit is echter verklaarbaar door het feit, dat deze cijfers het personeel der verschillende staven omvatten. Heel anders zien er de cijfers voor de in militie-verband staande civiele personen uit: 23.000 officieren en 300.000 gewone man schappen in den leeftijd tusschen 20 en 50 jaar, die achter alleen bij bijzondere gelegen heden opgeroepen worden. De „milizia" voluntaria per la sicurezza nazionale" werd 14 Janauari 1923 dus nauwelijks 3 maanden na Mussolini's tocht naar Rome in het leven geroepen. Zij het inderdaad de traditie der „zwarthemden" voort, die toen onder Musolini's leiding den coup d'état ondernamen en met welks ge lukken zij het fundament voor het heden- daagsche Italië legden. De 122 legioenen der militie betaan uit ongeveer 80 zwarthem- den-bataljons, die hun naam en kleeding volgens de omwentelaars ook uitwendig zichtbaar eer aandoen. Stelt men de vraag, waarom Mussolini de macht greep, naast de gewone weermacht ook nog een andere mili taire organisatie niet alleen bestaan bleef maar zelfs uitgebouwd werd, dan aan het antwoord alleen volgen, dat Mussolini de noodzakelijkheid inzag om op de eerste plaats de oorspronkelijk bestaande tegenstel lingen tusschen de omwentelingsbeweging end en staat op te heffen, docr ze al insti tuut te legaliseeren en er een veiligheids- instrumeint uit te scheppen, dat de taak had, het nieuwe fascistische régime zijn ideële gaven en krachten. tegen v ij a n d i g e invloeden ie beschermen. Deze tweede en wel voor naamste taak wordt daardoor vervuld, dat den officieren der militie in de eerste plaats de vorming der jeugd in het kader der pre- militaire opvoeding in balilla- en avanguardia- verband is opgedragen. Daarmee is het na tuurlijk verband tusschen de opgroeiende jeugd en de eigenlijke weermacht weer her steld; de brug tusschen beiden wordt ge vormd door de fascistische militie, wa'arin de 20-jarige jongelingen worden opgenomen, nadat zij eerst een opleiding hebben genoten in de balilla, de Avanguardia en tenslotte in den bond van de jonge strijders,de „fasci Uitvoering kanalisatie van West friesland. (Stad en omgeving). Vestiging te Alkmaar van een commissie van advies inzake crisis aangelegenheden. (Stad en om geving). Voordracht dijkgraaf polder Heer- hugowaard .(Stad en omgeving). De sterkte van Mussolini's leger. (Dag. Overzicht). Interview met Göring. (Buiten land). Stavisky: charmeur, oplichter en bandiet. (Buitenland). Ernstig auto-ongeluk nabij Jut faas. (Binnenland). (Zie rerde* eventueel laatste berichten). giovanili di combatimento". Eerst op hun 21ste jaar moeten zij den dienstplicht bij het actieve leger vervullen; wanneer zij hieruit ontslagen zijn, kunnen zij, indien zij zulks wenscheö, weer in de militie terugkomen'. Goed gedrag, politieke betrouwbaarheid en groote bekwaamheid als militair zijn hier voor echter eerste vereischten. De fascistische militie is verdeeld in vier hoofdgroepen, deze in 33 groepen van le gioenen, zoodat er in totaal 132 legioenen zijn en bovendien nog 13 reserve-legioenen. Ieder legioen is weer onderverdeeld in 6 cohorten. Al deze namen, evenals de titels der leiders, zooals consul (gelijk aan overste), senior (rang van een majoor), e.d. herinneren sterk aan het oud-Romeinsche Rijk, op uitdrukkelijken eisch van Mussolini. Vatte men de taak van deze politieke sol daten van den Duce nog even in het kort samen, dan is deze als volgt: bescherming van het fascistische régime; militaire opleiding der reeds geoefende militairen en bescherming van het vaderland met de luchtvloot. Voor dit laatste staan ongeveer 80.000 mannen uit de militie ter beschikking. In den loop der jaren hebben zij echter ook andere werkzaamheden op militair ge bied op zich genomen. Deze worden welis waar niet-militair genoemd, maar zijn, hoewel indirect, van het allergrootste belang voor leger en vloot. Het gaat hier n.1. om zekere organisaties, die voortdurend in ac tieven dienst zijn, n.1. de spoorweg-, post- en telegraafmilitie, de grensmilitie, de straten- en havenmilitie en tenslotte de koloniale mili tie. Aan deze formaties, waartoe ongeveer 950 officieren en 29000 manschappen behooren, worden streng gescheiden gehouden van de bovengenoemde militiegroepen. Zij zijn voortdurend onder de wapenen, evenals de gendarmerie (ca. rabinieri) en de 14 legioenen tol- en financieele beambten (gurdia finan- ciaria). Ingeval van mobilisatie zullen de militie troepen als zoodanig geen deel uitmaken van het opgeroepen leger, zij zullen er in wor den opgelost en zullen er dus wri toe bij dragen, dat Italië in een toekomstigen oorlog een leger van 4 tot 5 millioen buitengewoon geoefende soldaten heeft. Een vertegenwoordiger van Reu ter heeft een langdurig onderhoud gehad met Göring, die zich met groote vrijmoedigheid uitte over een reeks tot hem gerichte vragen. Minister-president Göring ver klaarde o.m., dat de veiligheid in Duitschland thans volkomen ge waarborgd was en dat gister een verkiezing een even overweldigend resultaat zou hebben als de laatste. De over gebleven groep communisten mag weliswaar niet over het hoofd gezien worden, als gevaar is deze even accuut, zoolang het commu nisme door het buitenland steeds weer gevoed wordt. Nadat de toe stand in de concentratiekampen vanzelfsprekend ook gekalmeerd was, is het risico van de commu nistische propaganda ook ten zeer ste verminderd. Slechts de afwezig heid van risico heeft de werkzaam heid van de actieve groep weer ver sterkt. Teneinde hiertegen op te treden, heeft hij, Göring, juist dezer dagen wederom draconische maat regelen genomen. Het aantal gevangenen en opgeslotenen in concentratiekampen schat Göring in Pruisen op ongeveer 4 tot 5000; in geheel Duitsch land op 6 tot 7000. Het hoofdbestanddeel van dit aantal wordt gevormd door commu nisten, die propaganda hebben gemaakt. Wat de vrijlating va'n Thalmann, Torgler c.s. be treft, hierbij moet ieder geval afzonderlijk be oordeeld worden. Een op vrije voeten stellen kan op het oogenblik niet worden overwogen in verband met de tegen hen hangende pro cessen wegens hoogverraad. Torgler heeft inmiddels allang het communisme laten varen. „Thalmann niet, ten eerste omdat hij bijna nog dommer is en verder omdat hij ook heelemaal niet weet, wat communisme is." Op een vraag betreffende het Stettinsche geval verklaarde Göring, dat hij uitsluitend dienstberichten had ontvangen en onmiddel lijk persoonlijk had ingegrepen. Andere ge vallen van dezen aard zijn niet voorgekomen. In tegenstelling met combinaties van de bui- tenlandsche pers, die de positie van inspec teur Diels in verband gebracht had met de scherpte van het ingrijpen daarbij, legde Göring er den nadruk op, hoezeer Diels nog steeds zijn vertrouwen had en dat hij in zijn nieuwe positie belast was met speciale ver- trouwenstaken, van belang voor het geheele Westen. Als staatsman uitte Göring zich slechts in zoo verre met betrekking tot de kerkwestie, dat, wanneer kerkconflicten onrust in den staat mochten brengen, hij Göring, vrede verstoorders, ook wanneer zij tot den geeste lijken stand behoorden, op de vingers zou tikken. Dat geldt voor de Evangelische Kerk evenzeer als voor Katholieke. Op een vraag betreffende de Duitsche rijksbegrooting in verband met de Fransche nota aan Engeland, antwoordde Göring in den geest van de op de bekende Engelsche vragen gegeven inlichtingen. Hij accentueer de hierbij nogmaals, dat hij voor de vroegere begrooting nooit zijn naam had geleend als rijksminister voor luchtvaart, aangezien hij precies had gezien hoezeer de civiele lucht vaart achteruitging. Zijn eerzucht is een zoo mogelijk voor 100 veilig verkeer. Hij ver heelde echter niet, dat hij de militaire lucht vaart steeds weer zou opeischen en dat de Duitsche luchtafweer steeds weer ter sprake gebracht zou worden. Overigens kan men hem toch niet op zijn minst de meest primi tieve voorbereidingen voor luchtverdediging ontzeggen. „De voornaamste moeilijkheid van de ont wapening schijnt mij aldus Göring niet te liggen in de vraag of Duitschland zich be wapent of inbreuk pleegt op het verdrag van Versailles". Ernstig is, dat een mogendheid als Frankrijk, die tot aan de tanden gewa pend is, niets wil afstaan. „Het wordt echter energiek bestreden, dat wij ons bewapenen. In het geheim kan een bewapening ook niet ten uitvoer worden gelegd." Göring stelde ten slotte de vraag aan alle vliegers ter wereld, of hij misschien ongemerkt 3600 oor logsvliegtuigen kon bouwen, dus evenveel als Frankrijk volgens eigen opgaven bezit.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1934 | | pagina 1