ALKMAARSCHE COURANT
UIT HET PARLEMENTAIRE LEVEN.
Provinciaal Congres van Vrijz. Hervormden.
ZATERDAG 22 SERTEMBER 1934
OPENING.
Kerk en School
Toenemende belangstelling voor godsdienstige vraagstukken.
No224
Het nieuwe parlementaire circus is
dan weer geopend het spel kan be
ginnen.
On-eerbiedig?
Sinds de leiders der Europeesche
staatkunde met elkander „het reizende
circus" worden genoemd, is er toch
zeker niets oneerbiedigs meer in, om
ons parlement ook met een dergelijk
établissement te vergelijken?
"IYouwens: het kan niet anders dan
vleiend zijn. Want het circus is iets van
den ouden stempel en uit den ouden tijd,
dat echter nog vol-op in de volksgunst
staat Daar heeft men nog wat van de
romantiek, die altijd tot de volksziel
spreekt, en daar worden trouwens op
andere wijze dezelfde toeren verricht,
die men zoo dikwijls in het parlement
ziet. De acrobatiek der staatkunde is in
menig opzicht met die van het circus te
vergelijken: men springt er door hoe
pels; men staat er met één been in de
lucht op een dravend en ongezadeld
paard; men gooit er me brandende fak
kels, en ook de clowns ontbreken niet,
neen, waarlijk, die ontbreken er niet.
En dan de dressuur. Laat een goed frac
tieleider niet met één knal van zijn
zweep 29 vurige paarden draven in den
ring, precies zooal6 hij wil? En dan de
goochelaars, de vermaarde „prestidi-
gitateurs": hoeveel Bambergen zitten
er in het parlement. Kunt U zoo ver tel
len?
Stellig, ook hier is op spannende mo
menten de romantiek van het circus
leven:
En:
In het nu juist geopende circus
zullen bovendien nog verschillende
nieuwe artiesten optreden, en dat geeft
er altijd weer een frisch tintje aan.
Eerst is op den afgeloopen Zaterdag
het oude circus gesloten. Het was prach
tig als steeds: er komen huzaren bij te
pas en een wiebelende staatsiekoets en
een minister met een steek op en een
commissie van in- en uitgeleide die
over hun rapieren struikelt (zelfs ont-
wapenaars zien er geen been in, bij zoo'n
gelegenheid met een scherp-geslepen
degen aan hun linkerheup te loopen en
zij slaan de hand krijgshaftig aan het
gevest), en ongeveer twee dozijn leden,
en een sluitings-speech van drie zinnen,
en een voorzitter die van top tot teen in
het gala zit en een griffier in ambtsge
waad en boden van de Kamer in rok, en
men roert dat allemaal flink door
elkaar, laat het ongeveer tien minuten
pruttelen, en men heeft de Vereenigde
Vergadering van de Staten-Generaal: de
sluiting namens Hare Majesteit.
Doek.
Dan zitten we drie volle dagen op
twee uur na zonder parlement! Een
interessante situatie. Is er dan werke
lijk geen parlement?
Een vraag, die vooral klemt, als er
een nieuwe Kamer optreedt.
Wat zijn, vroeg Buys, de „rechtsge
volgen' 'van de sluiting der zitting? En
hij schreef er tal van degelijke bladzij
den over. Laat mij constateeren, dat er
in de bijna drie etmalen, waarin de
Staat der Nederlanden practisch zonder
parlement zit, nooit iets bijzonders ge
beurt. Het gaat even goed in ons vader
land, onze belasting loopt door en van
staatsgrepen hebben we geen last. We
merken niet eens, dat er geen parle
ment is.
Toch heradem ik altijd, wanneer dat
parlementlooze tijdperk is afgeloopen
en ik, op den derden Dinsdag in Septem
ber, den heer Weitkamp in zijn trouw-
jas en met z'n hoogen hoed op over het
Binnenhof zie kuieren, want dat is het
XI.
onafwijsbare teeken dat we weer een
volksvertegenwoordiging hebben, en
dan leg ik 's avonds altijd het moe'e
hoofd weer zonder zorgen neer op het
smettelooze kussen, door een trouwe
hand voor mij bereid.
Dan de Opening!
O!, hoe vaak heb ik dat alles al bijge
woond en dan de getemperde champag-
negloed van de najaarszon door de be
schilderde ruiten van de Ridderzaal zien
vallen en het paarden-getrappel en de
stafmuziek (dezen keer de staf van het
oe uit Amersfoort) op het Binnenhof, en
generaal Duymaer met zijn krijgskreet,
en de gezanten, wier ontelbare ridder
kruizen onder het loopen als het ware
een zacht-ruischende symphonie doen
hooren, en de welluidenden, klankvolle
stem van de Koningin.
Buiten bloeit het najaar. Deze dag is
als een afscheid van den zomer
Prinsjesdag
Han> 6 middags, splitst het circus zich
in twee groepen Want dit groote gezel
schap doublert altijd en geeft voorstel-
lingen aan beide zjjden van het Bit.nen-
hof. Maar de artiesten der Eerste Kamer
althans eenigen hunner kunnen
het gala-gewaad nog niet in de kamfer
en de fonkelende sabelen nog niet in de
groene zeep zetten, want zij moeten nog
per staatsie-karos naar het Koninklijk
paleis, om te vertellen dat ze de Troon
rede mooi hebben gevonden.
Aan dit amusementje houdt de Senaat
vast met de nijdigheid van een foxter-
rier, en dan komen de koetsen voor, de
zachtveerende, zacht-wièbelende koetsen
en daar kruipen een stuk of wat heeren
in en de Koningin krijgt een folio-vel
papier thuis, waarop ze bedankt wordt
voor de Troonrede. Zij stuurt dan een
brief terug, waarin zij voor het bedank
je bedankt, en dan houdt de Eerste Ka
mer plotseling op, hetgeen ik absoluut
onlogisch vind, want er is dan geen
enkele reden om weer niet de sabelen
aan te gorden en weer niet terug te be
danken: het is zeer de vraag, of het be
leefd is Hare Majesteit het laatste be
dankje te laten zenden.
Maar enfin, dan kunnen eindelijk ook
de slagzwaarden der Eerste Kamer in
het vet en gaan de dame6 en heeren in
civiel verder de landsbela' behartr
gen.
Het is maar goed, dat ik de Troon
rede niet heb moeten uitspreken. Want
ik zou stellig ook iets in dezen geest
hebben gezegd:
„De toenemende breedsprakigheid
van de Eerste Kamer geeft reden tot
ernstige bezorgdheid".
En stel U voor, dat de commissie uit
den Senaat mij hierover was moeten
komen bedanken. Misschien dat de een
of ander Senator zijn rapier uit de
scheede zou hebben getrokken en mij
uitgedaagd tot een middeleeuwschen
strijd op het blanke wapen. Maar dan
zou er een vacature in de Eerste Kamer
zijn ontstaan. Positief.
Het circus is geopend. We hebben
weer een parlement. Er wordt weer voor
ons gezorgd. Onze rechten en vrijheden
zijn in krachtige handen. Breede blikken
zijn weer op onze belangen gericht.
Warme harten kloppen voor ons. Open
oogen houden de gevaren, die ons be
dreigen, in de gaten. Ons kan niets ge
beuren.
De Nederlandsche Maagd en de Neder-
landsche Leeuw kunnen gerust een
tukje gaan doen.
Het Parlement waakt.
D HAN£>.
De vereeniging van vrijz. hervormden in
Noordholland hield gisteravond in het ge-
x>uw De Unie haar derde provinciaal con
gres. Het bezoek was zeer bevredigend: on
geveer 200 menschen waren aanwezig, voor
■en zeer groot deel gekomen van buiten Alk-
naar.
Openingswoord.
Ds. B a a r, de voorzitter, sprak een wel-
;omstwoord, constateerende dat het talrijke
*?zoek wel bewijst dat deze congressen voor
in in de behoefte, om op vriendschappe-
'jke wijze belangrijke onderwerpen, die
loofden en harten beroeren of verband hou-
'ot met godsdienstig en kerkelijk leven, te
espreken. De gelegenheid daartoe ontbreekt
3ak op de gewone bijeenkomsten, en toch is
iet zeer goed dat predikanten en niet-predikan
en eens vrij-uit met elkander van gedachten
visselen. Om niet altijd alleen predikanten
'an het woord te laten, had het provinciale
'estuur dezen keer een niet-theoloog uitge
nodigd een irfleiding te houden.
Voortgaande, betoogde spr., dat juist
nze dagen doen zien de onzettende gevol-
en van de eenzijdige verstandsoverlading
n de slavernij van de techniek. We kunnen
n zeker opzicht spreken van het bankroet
er wetenschap. De moderne mensch is van
-ijn ankers losgeslagen en zwalkt zonder
asten koers over de levenszee, hij heeft zijn
nnerlijk evenwicht, zijn levensharmonie ver
oren, omdat er iets bij hem is verwaarloosd,
>•1. zijn meest waardevolle bezit: zijn ziel.
En nu schreit die ziel als het ware om voed
sel al is de mensch zich dat nog niet altijd
bewust. Hij wordt gedreven door een onuit
sprekelijk verlangen naar iets anders, iets
dat zijn ziel kan vullen en hem levensbevre
diging kan schenken. Onbewust leeft het
oude verlangen van den psalmdichter
weer op;
't Hijgend hert der jacht ontkomen
'échreeuwt niet sterker naar 't genot
Van de frissche waterstroomen
Dan mijn ziel verlangt naar God
Vandaar een rusteloos zoeken in allerlei
bewegingen en stroomingen, een zoeken naar
het verbroken contact met den oergrond van
ons bestaan, het is het zoeken naar den on
bekenden God. En nu heeft het geloof weer
een kans, als men de waarde van zijn zuiver
der vorm weer gaat kennen. Spr. noemde het
geloof de „missing link", de onebkende scha
kel tusschen mensch en God. Maar dat ge
loof moet een voedingsbodem hebben, moet
worden bewaard, versterkt en uitgedragen,
en dat nu wil de kerk doen. Hierin ligt een
groot deel van haar waarde, een waarde die
zij altijd zal blijven behouden zoolang er
menschen zullen zijn die vragen naar ge
loof en zoolang die menschen nog niet zql
len gekomen zijn tot de waarachtige aanbid
ding in geest en in waarheid in de Stad
Gods, het nieuwe Jeruzalem, waarin geen
tempel is.
Met het uitspreken van de hoop, dat de te
houden inleidingen een vruchtbare gedach-
tenwisseling tot gevolg zouden hebben, ver
klaarde sgr. het congres geopend.
De waarde van het geloof.
Over dit onderwerp sprak, nadat gezamen
lijk gezongen was „Een vaste burg is onze
God", dr. Ellerb r o e k, Ieeraar wis- en
natuurkunde aan de M.T.S. te Amsterdam
Spr. meende, dat het spreken over de
waarde van het geloof eigenlijk altijd min of
meer een persoonlijk getuigenis zal zijn, en
dat zou, meende hij, in een bijeenkomst als
deze niet voldoende zijn. Toch zou spr. niet
anders kunnen doen dan bepaalde waar
heden samenvatten en persoonlijke inzichten
daaraan verbinden.
Allereest zou spr. willen nagaan hoezeer
het geloof kwantitatief van waarde is voor
den mensch, geformuleerd als volgt;
Welke is de plaats die het geloof bij ons
menschen (misschien wel de menschheid)
moet innemen?
Spr. beschouwde dan de categorie van
menschen, bij wie het geloof eigenlijk geen
plaats meer inneemt. Zij hebben het geërfd
van hun ouders, maar weten het geen plaats
meer te geven in hun leven. Zij schamen zich
haast een beetje voor hun geloof, omdat zij
graag willen worden aangezien voor mo
derne menschen. Zij hebben hun kinderen
laten doopen, hebben belijdenis gedaan enz.,
maar dit alles gebeurt ook wel een weinig
om materialistische redenen voor later. He:
geloof neemt eigenlijk bij hen geen plaats
meer in, maar toch moet bij een begrafenis
de dominé komen, omdat zij in moeilijke
oogenblikken geen raad meer weten en dan
tot God vlucthen.
Deze soort menschen komt veel voor en
het zijn juist zij, die het den predikant vaak
zoo moeilijk maken bij zijn pogen om hen in
de kerk terug te krijgen.
Een tweede groep van menschen wordt
gevormd door hen, die alles willen verklaren
uit de wetenschap, natuurkundig of geeste
lijk, en wat er dan nog overblijft, mag de
theologie aanvullen. Het geloof is voor hen
iets, dat men (nog) niet weet, maar stellig
eenmaal weten zal.
Natuur- en scheikunde hebben ons wel veel
inzicht gegeven in de allerkleinste deelen
van de stof, men weet dat de eigenlijke
bouwstoffen van de natuur slechts een zeer
klein aantal zijn, maar het w a a r o m van
de natuurwetten heeft men niet kunnen ont
sluieren. De natuurwetenschappen leeren
ons daarvan niets. De bioloog en de genees
heer staan weer veel dichter bij het onoplos
bare, en de geestelijke wetenschappen hoe
veel zegen zij hebben gebracht inzake op
voedkunde en verpleging van zielszieken
ook zij geven geen oplossing op de vragen
naar het w a a r o m.
De wijsbegeerte kan misschien een geheel
van logisch denken samenstellen, maar dit
zal zeer persoonlijk zijn en moet geheel door
leefd worden. En een oplossing geeft ook zij
niet.
En als de theologie het nog overblijvende
deel der geestelijke vragen moet oplossen,
is toch haar gebied nog lang niet klein of
weinig belangrijk te noemen.
Spr. herinnerde eraan, dat dr. Bavinck
in zijn boekje „Op weg naar de religie" uit
eenzette, dat de natuurwetten een niet te ont
kennen richting naar het geloof aangeven
De natuurwetten zijn statistisch en moeten
zich daarmee tevreden stellen, dat de on
verbrekelijke samenhang van oorzaak en ge
volg in het natuurgebeuren, de causaliteit
en het determinisme vrijwel van de baan zijn
Prof. Bavinck ziet in het beoefenen van na
tuurkunde een natellen van de daden Gods,
het zoeken van een regelmaat daarin.
De natuurwetenschap kan zeer zeker niet
meer als een vijand van het geloof worden
beschouwd. De beoefenaren hebben misschien
onbewust de stille overtuiging, dat al hun
zoeken naar de eenheid in hun wetenschap
zich oplost in één: het geloof.
Men wil het geloof houden als iets dat
apart staat, als een verhouding alleen tus
schen den mensch en zijn God. Maar, zei
spr., deze relatie is niet het een en het al.
Deze vorm van geloof kan leiden tot een ego
centrisch denken.
Ten slotte besprak dr. Ellerbroek de men
schen, voor wie het geloof alles is. Hun ge
loof wordt niet beïnvloed door ervaringen,
is dogmatisch. De waarde, die dergelijk ge
loof in het leven inneemt, is zeer groot, maar
zij is wankel, omdat er, als de grondslagen
aan het schudden raken, geen steun meei
overblijft Men ziet in het leven dezer men
schen een zeker dubbel iets: een dagelijksch
leven en een leven in de kerk.
Het geloof is het licht, dat men op alle
dingen werpt en waarin men de levenserva
ringen beziet Het geloofslicht is zeer zeker
gebrekkig en overeenkomstig onzen aanleg
gekleurd, maar het valt op aues en leert ons
alles kennen in zijn werkelijke gedaante,
dringt erin door en doet begrijpen, dat hei
leven gedragen wordt door een oneindige
macht. Het geloof is geen begrip, maar
geeft een eigen naam aan alles en legt ver
band tusschen alles wat een plaats inneemt
in ons leven.
In het tweede deel zijner rede stelde spr
vast, dat het geloof een zekere troost geeft
bij het ernstige leed, dat over den mensch
kan komen; de eenzaamheid. Het geeft con
tact met God, de geloovige weet zich met
Hem verbonden en staat nooit alleen. Het
geloof spreekt van vergeving van schuld en
tekortkoming, het schenkt kracht om den last
van het leven te dragen en toch rechtop te
gaan.
Spr. stond afwijzend tegenover 't veelvuldig
voorkomen van een geloof, dat om beloo
ning vraagt. Op die wijze is het geloof
slechts een trapje om hooger te komen. Men
heeft het goede te doen o m het goede. Als
wij bewust voortgaan, ondanks moeiten en
zorgen, zullen wij bij werkelijk geloof daar
toe kracht vinden.
Zooals de steen bijdraagt tot de stevigheid
van den muur, zoo leert het geloof ons onze
taak in het leven. Wij hebben het leven tr
zien als het materiaal om ermee te werken
Het doet ons alle dingen zien als noodza
kelijkheden in Gods eeuwig plan, het bepaalt
onze levensbeschouwing en onze verhou
ding tot onze medemenschen, in wie wij ook
Gods schepselen zien. Het geloof is juist in
dezen tijd van inzinking van alle cultuur
waarden noodig voor opheffing daarvan, hei
geeft een groote plaats aan het humanisme
en heeft als zoodanig groote waarde voor dj
gemeenschap. Maar daartoe is de kerk weer
onmisbaar, want haar stem zal méér door
dringen dan die van den enkeling.
De geloovige moet vreugde en leed als iets
noodzakelijks uit Gods hand aanvaarden.
Spr. resumeerde, dat het geloof het gan-
sche gebied van het leven moet beheerschen
en pas dan troost en vergeving kan schen
ken en ons kan dringen tot het volbrengen
van onze taak in het leven. Zulk een geloof
wordt niet gemakkelijk verkregen, maar wie
het heeft ontvangen, staat klaar om er voor
te strijden.
Schenke God ons allen zoo een geloof,
eindigde spr.
D s. Baar bracht den spreker een harte
lijk woord van dank voor diens van warm
geloof getuigende rede.
Hierop gaf spr. gelegenheid voor
Gedachtenwisseling.
Ds. Bloemhoff (Heiloo) had na het
diepgaande woord van dr. Ellerbroek eigen
lijk liever geen gedachtenwisseling gezien,
maar nu men daartoe toch overging, wilde hij
opmerken, dat men naar zijn meening voor
zichtig moet zijn met aan andere groepen
van godsdienstige menschen een geloof om
loon toe te schrijven. Vele orthodoxen heb
ben het geloof als iets teers en iets fijns, zon
der hoop op loon.
Spr. wilde er voorts tegen protesteeren,
dat de enkeling slechts beteekenis zou
hebben als deel van 't geheel. Ieder heeft iets
aparts, iets persoonlijks (spr. wees er hier
bij op dat Jezus toch ook voor ieder iets
aparts had.) De waarde van de persoonlijk
heid van ieder afzonderlijk moet hoog wor
den gehouden. Zeer zeker hebben wij zin als
deel van het geheel, maar wij mogen het
persoonlijke niet vergeten.
Dr. Ellerbroek gaf toe, dat voor vele
orthodoxen het geloof niet iets is om loon,
maar hij stelde daartegenover, dat zij zich
toch uitverkorenen noemen en deze uitverkie
zing is toch ook weer een soort loon. Zij is
in hun leerstelling omschreven.
De tweede bemerking van ds. Bloemhoff
kon spr. niet toegeven. Hij bleef den mensch
beschouwen als levende bouwsteen van het
geheel.
Ds. Melchers (em.-pred. te Heiloo)
meende dat een theoloog jaloersch kon zijn
op het betoog van dr. Ellerbroek. Spr. wees
op een Amerikaansch werk over geloof en
wijsbegeerte en betoogde, dat de gods
dienstige mensch niet leeft bij de weten
schap maar bij het geloof.
Cultuurarbeid blijft niet bij den mensch
hangen, als hij niet begint met een levens
beschouwing voor zich op te bouwen.
Dr. Ellerbroek beschouwde de woor
den van ds. Melchers als een aanvulling van
zijn betoog.
De heer S i n d r a m uit Hoorn had als
leek iets gemist in de rede van dr. Ellerbroek.
Hij had meer verwacht te hooren van de lief
de van den mensch tot den mensch en ook
had spr. over de waarde van de vergeving
naar zijn zin niet voldoende vernomen. Ten
slotte zou hij willen vragen wat de waarde
van geloof is voor het hiernamaals.
Dr. Ellerbroek antwoordde, dat hij
uit tijdsgebrek niet op alle punten had kun
nen ingaan. De twee punten, die de heer Sin-
dram méér had willen zien besproken, had
spr. ondergebracht in het begrip humanis
me. Hij had zich zooveel mogelijk van ge
loofsinhoud en geloofsvoorstellingen willen
onthouden. Over de waarde van het geloof
aan het hiernamaals wordt in vrijzinnige
kringen zóó verschillend gedacht, dat spr.
het beter had gevonden daarover in zijn
rede niet uit te weiden. Persoonlijk meende
spr., dat het geloof aan het hiernamaals wel
beloften inhoudt.
De heer Kay (Hauwert) had in de rede
van dr. Ellerbroek gemist een uiteenzetting
over het geweten, dat spr. beschouwde als
een goddelijke schenking, die ieder mensch
heeft ontvangen, niemand uitgezonderd.
Spr. meende, dat het goede dat b.v. vele
katholieken deen, niet steeds geschiedt uit
het oogpunt van belooning, maar als een
aandrift uit het hart.
Dr. Ellerbroek geloofde, dat aan
zijn rede zeker heel wat ontbreekt. Spr. er
kende, dat het geweten den mensch is inge
legd en dat vele katholieken goed doen uit
drang des harten. Of dit echter altijd een
religieuse drang is, meende spr. te mogen
ontkennen. Disciplinair zijn die goede din
gen ook vaak.
Overigens meende spr., dat uit zijn rede
wel een en ander over het geweten was te
beluisteren, al wilde hij toegeven, dat hij
misschien beter had gedaan daaraan een
grootere plaats toe te kennen.
Na een korte pauze was het woord aan
ds. A. N. v a n der Kreeke uit Berkhout
ter behandeling van het onderwerp:
De waarde van de kerk.
Spr. bouwde zijn rede op naar aanleiding
van het woord in Jesaja, waarin geschreven
staat, dat boden des volks vroegen naar
de waarde van den tempeldienst. Dat de
kerk eigen voorschriften enz. heeft voor toe
lating van nieuwe leden, wettigt de vraag
naar hare waarde. Zij komt ook wel voort
uit ijdele nieuwsgierigheid, maar wanneer
zij gesteld wordt uit innerlijken drang, stelt
het antwoord den vrager voor een beslis
sing.
Dat antwoord moet voorzichtig gegeven
worden, want dit kan menschen maken tot
nieuwe werkende lidmaten van de kerk ter
eere Gods.
De kerk heeft te midden der geschiedenis
haar plaats en heeft daarin haar eigen ge
schiedenis. De christelijke kerk heeft zelfs
haar voorgeschiedenis in den tempeldienst
te Jeruzalem.
Wie vraagt naar de christelijke kerk, vraagt
allereerst .laar haar oorsprong. Zoolang
Jezus zichtbaar was, was een christeiijke kerk
niet noodig. Later moest zij komen met
achter haar als stuwende kracht Jezus
Christus. Men wilde in korten tijd „vóór de
aanstaande catastrofe" zooveel mogelijk
zielen winnen; vandaar een groo'e zendings
drang en het stichten van christelijke ge
meenten.
Toen deze zich gingen instellen op een
nog lang blijven op aarde, formeerden zij
zich heenter tot kerken Spr ging de verdere
ontwikkeling na: vertelde van de stichting
van de eerste christelijke kerk (de r.-k.) met
hare voorschriften en haar machtsdelegatie
aan de bisschoppen. Wat de mensch niet kon
vinden in de onzichtbare kerk, hevelde hij
over naar de zichtbare, met als resultaat dat
de paus het opperste hoofd werd als plaats
vervanger van God. Men aanbad niet meer
God. maar het aanwezige goddelijke in het
altaar en zoo werd de roomsche kerk be
schouwd als van absolute waarde.
Voor den protestant zit hierin een afgo
disch element. De Hervorming trok zich weer
terug op het oorspronkelijke fundament der
kerk: Jezus, en deed bovenmenschelijke po
gingen om God weer in geest en waarheid
te aanbidden. Het woord, dat gesproken
wordt in de hervormde kerken, leeft in het
koninkrijk Gods, spreekt van den zichtbaren
J^ZUS.
Zoo wordt de kerk een instrument, waar
doorheen de stroom gaat van het onzicht
bare koninkrijk Gods en van Jezus Christus,
den Verhoogde. Van mensche'.ijken kant ge
zien is de protestantsche kerk betrekkelijk on
ontbeerlijk, omdat er het woord Gods tot
uiting komt.
De menschelijke rede, die uit de renais
sance en de reformatie naar voren komt, heeft
veel stukgeslagen en voerde tot het indi-
vidueele, tot intellectualisme, met als resul
taat vergoding van het maatschappelijk meet
bare en miskenning van het gemoedsleven.
Godsdienst werd privaatzaak geacht. Het
geoof aan de onzichtbare kerk was afwezig
bij den modernen mensch van vóór den oor
log; voor velen was God niet anders dan een
illusie; sommige grove geesten beschouwden
den godsdienst als priesterbedrog.
De oorlog heeft het eindresultaat van deze
individualistische opvatting doen zien als iets
onhoudbaars. Het gemeenschapsbesef drong
opnieuw naar voren, er kwam ontwaking en
meeleven op kerkelijk- en gemeenschapsgebied,
maar in ons land was die ommekeer minder
groot en minder fel dan in de landen, die
direct in den oorlog waren betrokken. De
moderne mensch van nu is vaak in sommige
dingen het tegengestelde van vóór dien strijd
hij zweert niet meer alleen bij zijn verstand,
maar zoekt den vollcdigen mensch, omdat hij
nergens meer houvast had; hij zoekt samen
hang met anderen, gelijk gestemden. De mo
derne mensch is daarom anti-rationalist; hij
zoekt hoogere kennis, en dit alles brengt
hem tot huiverenden eerbied voor de majesteit
Gods, waarbij de kleine mensch in het niet
verzinkt. Hij vindt op zijn weg de kerk; het
gaat als in de dagen van Jesaja, men krijgt
weer gevoel voor de kerk van God en stelt de
vraag: heeft die kerk nog waarde voor mij?
Het antwoord is: God fundeerde de kerk,
opdat de verdrukte mensch, zijn eigen ein
digheid ziende op alle gebied, er een toe
vlucht zou vinden en er geloofsgemeenschap
zou zien.
Het volk in zijn geheel stelt weer de hei
lige vraag naar den zin der kerk voor het ge-
heele volk, en als zij nog niet het toevluchts
oord is voor allen, moet gepoogd worden het
daarheen te leiden.
De kerk kan zich onwennig voelen in haar
nieuwe taak om een kanaal te zijn, waarlangs
de stroom van God binnen komt tot het be
drukte volk. Zij zou haar roeping ontrouw
zijn, als zij zich terugtrok op het onzicht
bare alleen. Daarom is het noodig, dat de
kerk oog heeft voor het maatschappelijke. Zij
kan, als zij zich met haar groote zendings
kracht daarop instelt, zeer veel doen inzake
de psychologie van het geloof Zij kan weer
opnieuw zin en waarde krijgen
Maar er zijn nog te weinig van hen
die zulks inzien en de oogen open hebben
voor de onzienlijke dingen. Niemand kan
zeggen of er groote kerkelijke dingen op
komst zijn, maar vast staat, dat de kerk veel
waarde kan hebben, als men die slechts wil
zoeken. Eerst zal men echter in verlatenheid
zóó ernstig geslagen moeten zijn, dat men
bidt om God. De kerk is hier als een gees
telijke bedelaar. Maar stijgende waardee
ring kan er komen voor de volkskerk.
Ds. Baar noemde het betoog van ds.
v. d. Kreeke weldoorwrocht en bracht hem
daarvoor dank.
Van de gelegenheid voor
gedachtenwisseling
maakte allereerst ds. Melchers ge
bruik. Hij kon grootendeels instemmen met
het betoog, maar wilde toch het individualis
me niet zóó beschouwen als ds. v. d. Kreeke
het had gedaan. Hij zag er wel iets nood
zakelijks in. Het is psychologisch dat de
mensch in zich zelf zoekt en beleeft het
groote probleem van het geloof. Uitvoerig
ging spr. hierop in, daarbij er den nadruk
op leggende, dat hij niet wilde verdedigen
het individualisme voorzoover het een karak
ter van egoïsme aanneemt.
Ds. K a s t e i n (Hoogkarspel) vroeg of
de Zoon van God zich ten aanzien van de
kerk zoo geweldig vergist heeft als uit de
rede van ds. v. d. Kreeke zou zijn af te lei
den.
Ds. Met (Zaandam) sprak over het boek
van dr. Kruyt, dat cijfers gaf van kerkafval
Nu ds. v. d. Kreeke een krachtig getuigenis
van zijn geloof gaf, prees spr. hem daarmee
gelukkig. Intusschen wilde spr. gaarne nog
iets meer hooren over de gesteldheid van
den modernen mensch; hij vreesde, dat de
inleider zich wat te gemakkelijk heeft uit
gelaten over het absolute van Christus. Dit
kan tot teleurstellingen leiden. Spr. kon in
tusschen niet dankbaar genoeg zijn voor het
getuigenis omtrent den modernen mensch.
Ds. van der Kreeke betoogde in
antwoord op de bemerking van ds. Melchers,
dat hij niet had bestreden de persoonlijkhe
den-maar alleen het intellectualistische indi
vidualisme, dat om het kerkelijke zich heele-
maal niet bekommert.
Tot ds. Kastein zei spr., dat de kracht van
Jezus is dat hij geleefd heeft en dat het er
niet toe doet of hij zich in de zichtbaarheid
van Zijn kerk zou hebben vergist. Het abso
lute in Hem is, dat Hij geleefd heeft in het
onzichtbare Koninkrijk Gods.
Naar aanleiding van het gezegde van ds.
Met merkte spr. op, dat Calvijn zei, dat de
kerk van Christus zal zijn tot het einde. Het
koninkrijk Gods kan op één moment komen
en daarop meet men willen vertrouwen
Sluiting.
Ds. Baar sprak hierop een'sluitings
woord, waarin hij zijn vreugde erover uit
sprak woorden van groot geloof en idealis
me te hebben gehoord. Spr. bracht den inlei
ders en den anderen sprekers dank voor hun
woorden en constateerde, dat de bijeenkomst
volkomen is geslaagd, al werd er dan ook
alleen over geestelijke dingen gesproken,
waardoor een vergadering altijd tot een ris
kant iets wordt gemaakt.
Met het zingen van den „Avondzang"
werd hierop de bijeenkomst besloten.