ALKMAARSCHE COURANT UIT HET PARLEMENTAIRE LEVEN. Provinciaal Congres van Vrijz. Hervormden. ZATERDAG 22 SERTEMBER 1934 OPENING. Kerk en School Toenemende belangstelling voor godsdienstige vraagstukken. No224 Het nieuwe parlementaire circus is dan weer geopend het spel kan be ginnen. On-eerbiedig? Sinds de leiders der Europeesche staatkunde met elkander „het reizende circus" worden genoemd, is er toch zeker niets oneerbiedigs meer in, om ons parlement ook met een dergelijk établissement te vergelijken? "IYouwens: het kan niet anders dan vleiend zijn. Want het circus is iets van den ouden stempel en uit den ouden tijd, dat echter nog vol-op in de volksgunst staat Daar heeft men nog wat van de romantiek, die altijd tot de volksziel spreekt, en daar worden trouwens op andere wijze dezelfde toeren verricht, die men zoo dikwijls in het parlement ziet. De acrobatiek der staatkunde is in menig opzicht met die van het circus te vergelijken: men springt er door hoe pels; men staat er met één been in de lucht op een dravend en ongezadeld paard; men gooit er me brandende fak kels, en ook de clowns ontbreken niet, neen, waarlijk, die ontbreken er niet. En dan de dressuur. Laat een goed frac tieleider niet met één knal van zijn zweep 29 vurige paarden draven in den ring, precies zooal6 hij wil? En dan de goochelaars, de vermaarde „prestidi- gitateurs": hoeveel Bambergen zitten er in het parlement. Kunt U zoo ver tel len? Stellig, ook hier is op spannende mo menten de romantiek van het circus leven: En: In het nu juist geopende circus zullen bovendien nog verschillende nieuwe artiesten optreden, en dat geeft er altijd weer een frisch tintje aan. Eerst is op den afgeloopen Zaterdag het oude circus gesloten. Het was prach tig als steeds: er komen huzaren bij te pas en een wiebelende staatsiekoets en een minister met een steek op en een commissie van in- en uitgeleide die over hun rapieren struikelt (zelfs ont- wapenaars zien er geen been in, bij zoo'n gelegenheid met een scherp-geslepen degen aan hun linkerheup te loopen en zij slaan de hand krijgshaftig aan het gevest), en ongeveer twee dozijn leden, en een sluitings-speech van drie zinnen, en een voorzitter die van top tot teen in het gala zit en een griffier in ambtsge waad en boden van de Kamer in rok, en men roert dat allemaal flink door elkaar, laat het ongeveer tien minuten pruttelen, en men heeft de Vereenigde Vergadering van de Staten-Generaal: de sluiting namens Hare Majesteit. Doek. Dan zitten we drie volle dagen op twee uur na zonder parlement! Een interessante situatie. Is er dan werke lijk geen parlement? Een vraag, die vooral klemt, als er een nieuwe Kamer optreedt. Wat zijn, vroeg Buys, de „rechtsge volgen' 'van de sluiting der zitting? En hij schreef er tal van degelijke bladzij den over. Laat mij constateeren, dat er in de bijna drie etmalen, waarin de Staat der Nederlanden practisch zonder parlement zit, nooit iets bijzonders ge beurt. Het gaat even goed in ons vader land, onze belasting loopt door en van staatsgrepen hebben we geen last. We merken niet eens, dat er geen parle ment is. Toch heradem ik altijd, wanneer dat parlementlooze tijdperk is afgeloopen en ik, op den derden Dinsdag in Septem ber, den heer Weitkamp in zijn trouw- jas en met z'n hoogen hoed op over het Binnenhof zie kuieren, want dat is het XI. onafwijsbare teeken dat we weer een volksvertegenwoordiging hebben, en dan leg ik 's avonds altijd het moe'e hoofd weer zonder zorgen neer op het smettelooze kussen, door een trouwe hand voor mij bereid. Dan de Opening! O!, hoe vaak heb ik dat alles al bijge woond en dan de getemperde champag- negloed van de najaarszon door de be schilderde ruiten van de Ridderzaal zien vallen en het paarden-getrappel en de stafmuziek (dezen keer de staf van het oe uit Amersfoort) op het Binnenhof, en generaal Duymaer met zijn krijgskreet, en de gezanten, wier ontelbare ridder kruizen onder het loopen als het ware een zacht-ruischende symphonie doen hooren, en de welluidenden, klankvolle stem van de Koningin. Buiten bloeit het najaar. Deze dag is als een afscheid van den zomer Prinsjesdag Han> 6 middags, splitst het circus zich in twee groepen Want dit groote gezel schap doublert altijd en geeft voorstel- lingen aan beide zjjden van het Bit.nen- hof. Maar de artiesten der Eerste Kamer althans eenigen hunner kunnen het gala-gewaad nog niet in de kamfer en de fonkelende sabelen nog niet in de groene zeep zetten, want zij moeten nog per staatsie-karos naar het Koninklijk paleis, om te vertellen dat ze de Troon rede mooi hebben gevonden. Aan dit amusementje houdt de Senaat vast met de nijdigheid van een foxter- rier, en dan komen de koetsen voor, de zachtveerende, zacht-wièbelende koetsen en daar kruipen een stuk of wat heeren in en de Koningin krijgt een folio-vel papier thuis, waarop ze bedankt wordt voor de Troonrede. Zij stuurt dan een brief terug, waarin zij voor het bedank je bedankt, en dan houdt de Eerste Ka mer plotseling op, hetgeen ik absoluut onlogisch vind, want er is dan geen enkele reden om weer niet de sabelen aan te gorden en weer niet terug te be danken: het is zeer de vraag, of het be leefd is Hare Majesteit het laatste be dankje te laten zenden. Maar enfin, dan kunnen eindelijk ook de slagzwaarden der Eerste Kamer in het vet en gaan de dame6 en heeren in civiel verder de landsbela' behartr gen. Het is maar goed, dat ik de Troon rede niet heb moeten uitspreken. Want ik zou stellig ook iets in dezen geest hebben gezegd: „De toenemende breedsprakigheid van de Eerste Kamer geeft reden tot ernstige bezorgdheid". En stel U voor, dat de commissie uit den Senaat mij hierover was moeten komen bedanken. Misschien dat de een of ander Senator zijn rapier uit de scheede zou hebben getrokken en mij uitgedaagd tot een middeleeuwschen strijd op het blanke wapen. Maar dan zou er een vacature in de Eerste Kamer zijn ontstaan. Positief. Het circus is geopend. We hebben weer een parlement. Er wordt weer voor ons gezorgd. Onze rechten en vrijheden zijn in krachtige handen. Breede blikken zijn weer op onze belangen gericht. Warme harten kloppen voor ons. Open oogen houden de gevaren, die ons be dreigen, in de gaten. Ons kan niets ge beuren. De Nederlandsche Maagd en de Neder- landsche Leeuw kunnen gerust een tukje gaan doen. Het Parlement waakt. D HAN£>. De vereeniging van vrijz. hervormden in Noordholland hield gisteravond in het ge- x>uw De Unie haar derde provinciaal con gres. Het bezoek was zeer bevredigend: on geveer 200 menschen waren aanwezig, voor ■en zeer groot deel gekomen van buiten Alk- naar. Openingswoord. Ds. B a a r, de voorzitter, sprak een wel- ;omstwoord, constateerende dat het talrijke *?zoek wel bewijst dat deze congressen voor in in de behoefte, om op vriendschappe- 'jke wijze belangrijke onderwerpen, die loofden en harten beroeren of verband hou- 'ot met godsdienstig en kerkelijk leven, te espreken. De gelegenheid daartoe ontbreekt 3ak op de gewone bijeenkomsten, en toch is iet zeer goed dat predikanten en niet-predikan en eens vrij-uit met elkander van gedachten visselen. Om niet altijd alleen predikanten 'an het woord te laten, had het provinciale 'estuur dezen keer een niet-theoloog uitge nodigd een irfleiding te houden. Voortgaande, betoogde spr., dat juist nze dagen doen zien de onzettende gevol- en van de eenzijdige verstandsoverlading n de slavernij van de techniek. We kunnen n zeker opzicht spreken van het bankroet er wetenschap. De moderne mensch is van -ijn ankers losgeslagen en zwalkt zonder asten koers over de levenszee, hij heeft zijn nnerlijk evenwicht, zijn levensharmonie ver oren, omdat er iets bij hem is verwaarloosd, >•1. zijn meest waardevolle bezit: zijn ziel. En nu schreit die ziel als het ware om voed sel al is de mensch zich dat nog niet altijd bewust. Hij wordt gedreven door een onuit sprekelijk verlangen naar iets anders, iets dat zijn ziel kan vullen en hem levensbevre diging kan schenken. Onbewust leeft het oude verlangen van den psalmdichter weer op; 't Hijgend hert der jacht ontkomen 'échreeuwt niet sterker naar 't genot Van de frissche waterstroomen Dan mijn ziel verlangt naar God Vandaar een rusteloos zoeken in allerlei bewegingen en stroomingen, een zoeken naar het verbroken contact met den oergrond van ons bestaan, het is het zoeken naar den on bekenden God. En nu heeft het geloof weer een kans, als men de waarde van zijn zuiver der vorm weer gaat kennen. Spr. noemde het geloof de „missing link", de onebkende scha kel tusschen mensch en God. Maar dat ge loof moet een voedingsbodem hebben, moet worden bewaard, versterkt en uitgedragen, en dat nu wil de kerk doen. Hierin ligt een groot deel van haar waarde, een waarde die zij altijd zal blijven behouden zoolang er menschen zullen zijn die vragen naar ge loof en zoolang die menschen nog niet zql len gekomen zijn tot de waarachtige aanbid ding in geest en in waarheid in de Stad Gods, het nieuwe Jeruzalem, waarin geen tempel is. Met het uitspreken van de hoop, dat de te houden inleidingen een vruchtbare gedach- tenwisseling tot gevolg zouden hebben, ver klaarde sgr. het congres geopend. De waarde van het geloof. Over dit onderwerp sprak, nadat gezamen lijk gezongen was „Een vaste burg is onze God", dr. Ellerb r o e k, Ieeraar wis- en natuurkunde aan de M.T.S. te Amsterdam Spr. meende, dat het spreken over de waarde van het geloof eigenlijk altijd min of meer een persoonlijk getuigenis zal zijn, en dat zou, meende hij, in een bijeenkomst als deze niet voldoende zijn. Toch zou spr. niet anders kunnen doen dan bepaalde waar heden samenvatten en persoonlijke inzichten daaraan verbinden. Allereest zou spr. willen nagaan hoezeer het geloof kwantitatief van waarde is voor den mensch, geformuleerd als volgt; Welke is de plaats die het geloof bij ons menschen (misschien wel de menschheid) moet innemen? Spr. beschouwde dan de categorie van menschen, bij wie het geloof eigenlijk geen plaats meer inneemt. Zij hebben het geërfd van hun ouders, maar weten het geen plaats meer te geven in hun leven. Zij schamen zich haast een beetje voor hun geloof, omdat zij graag willen worden aangezien voor mo derne menschen. Zij hebben hun kinderen laten doopen, hebben belijdenis gedaan enz., maar dit alles gebeurt ook wel een weinig om materialistische redenen voor later. He: geloof neemt eigenlijk bij hen geen plaats meer in, maar toch moet bij een begrafenis de dominé komen, omdat zij in moeilijke oogenblikken geen raad meer weten en dan tot God vlucthen. Deze soort menschen komt veel voor en het zijn juist zij, die het den predikant vaak zoo moeilijk maken bij zijn pogen om hen in de kerk terug te krijgen. Een tweede groep van menschen wordt gevormd door hen, die alles willen verklaren uit de wetenschap, natuurkundig of geeste lijk, en wat er dan nog overblijft, mag de theologie aanvullen. Het geloof is voor hen iets, dat men (nog) niet weet, maar stellig eenmaal weten zal. Natuur- en scheikunde hebben ons wel veel inzicht gegeven in de allerkleinste deelen van de stof, men weet dat de eigenlijke bouwstoffen van de natuur slechts een zeer klein aantal zijn, maar het w a a r o m van de natuurwetten heeft men niet kunnen ont sluieren. De natuurwetenschappen leeren ons daarvan niets. De bioloog en de genees heer staan weer veel dichter bij het onoplos bare, en de geestelijke wetenschappen hoe veel zegen zij hebben gebracht inzake op voedkunde en verpleging van zielszieken ook zij geven geen oplossing op de vragen naar het w a a r o m. De wijsbegeerte kan misschien een geheel van logisch denken samenstellen, maar dit zal zeer persoonlijk zijn en moet geheel door leefd worden. En een oplossing geeft ook zij niet. En als de theologie het nog overblijvende deel der geestelijke vragen moet oplossen, is toch haar gebied nog lang niet klein of weinig belangrijk te noemen. Spr. herinnerde eraan, dat dr. Bavinck in zijn boekje „Op weg naar de religie" uit eenzette, dat de natuurwetten een niet te ont kennen richting naar het geloof aangeven De natuurwetten zijn statistisch en moeten zich daarmee tevreden stellen, dat de on verbrekelijke samenhang van oorzaak en ge volg in het natuurgebeuren, de causaliteit en het determinisme vrijwel van de baan zijn Prof. Bavinck ziet in het beoefenen van na tuurkunde een natellen van de daden Gods, het zoeken van een regelmaat daarin. De natuurwetenschap kan zeer zeker niet meer als een vijand van het geloof worden beschouwd. De beoefenaren hebben misschien onbewust de stille overtuiging, dat al hun zoeken naar de eenheid in hun wetenschap zich oplost in één: het geloof. Men wil het geloof houden als iets dat apart staat, als een verhouding alleen tus schen den mensch en zijn God. Maar, zei spr., deze relatie is niet het een en het al. Deze vorm van geloof kan leiden tot een ego centrisch denken. Ten slotte besprak dr. Ellerbroek de men schen, voor wie het geloof alles is. Hun ge loof wordt niet beïnvloed door ervaringen, is dogmatisch. De waarde, die dergelijk ge loof in het leven inneemt, is zeer groot, maar zij is wankel, omdat er, als de grondslagen aan het schudden raken, geen steun meei overblijft Men ziet in het leven dezer men schen een zeker dubbel iets: een dagelijksch leven en een leven in de kerk. Het geloof is het licht, dat men op alle dingen werpt en waarin men de levenserva ringen beziet Het geloofslicht is zeer zeker gebrekkig en overeenkomstig onzen aanleg gekleurd, maar het valt op aues en leert ons alles kennen in zijn werkelijke gedaante, dringt erin door en doet begrijpen, dat hei leven gedragen wordt door een oneindige macht. Het geloof is geen begrip, maar geeft een eigen naam aan alles en legt ver band tusschen alles wat een plaats inneemt in ons leven. In het tweede deel zijner rede stelde spr vast, dat het geloof een zekere troost geeft bij het ernstige leed, dat over den mensch kan komen; de eenzaamheid. Het geeft con tact met God, de geloovige weet zich met Hem verbonden en staat nooit alleen. Het geloof spreekt van vergeving van schuld en tekortkoming, het schenkt kracht om den last van het leven te dragen en toch rechtop te gaan. Spr. stond afwijzend tegenover 't veelvuldig voorkomen van een geloof, dat om beloo ning vraagt. Op die wijze is het geloof slechts een trapje om hooger te komen. Men heeft het goede te doen o m het goede. Als wij bewust voortgaan, ondanks moeiten en zorgen, zullen wij bij werkelijk geloof daar toe kracht vinden. Zooals de steen bijdraagt tot de stevigheid van den muur, zoo leert het geloof ons onze taak in het leven. Wij hebben het leven tr zien als het materiaal om ermee te werken Het doet ons alle dingen zien als noodza kelijkheden in Gods eeuwig plan, het bepaalt onze levensbeschouwing en onze verhou ding tot onze medemenschen, in wie wij ook Gods schepselen zien. Het geloof is juist in dezen tijd van inzinking van alle cultuur waarden noodig voor opheffing daarvan, hei geeft een groote plaats aan het humanisme en heeft als zoodanig groote waarde voor dj gemeenschap. Maar daartoe is de kerk weer onmisbaar, want haar stem zal méér door dringen dan die van den enkeling. De geloovige moet vreugde en leed als iets noodzakelijks uit Gods hand aanvaarden. Spr. resumeerde, dat het geloof het gan- sche gebied van het leven moet beheerschen en pas dan troost en vergeving kan schen ken en ons kan dringen tot het volbrengen van onze taak in het leven. Zulk een geloof wordt niet gemakkelijk verkregen, maar wie het heeft ontvangen, staat klaar om er voor te strijden. Schenke God ons allen zoo een geloof, eindigde spr. D s. Baar bracht den spreker een harte lijk woord van dank voor diens van warm geloof getuigende rede. Hierop gaf spr. gelegenheid voor Gedachtenwisseling. Ds. Bloemhoff (Heiloo) had na het diepgaande woord van dr. Ellerbroek eigen lijk liever geen gedachtenwisseling gezien, maar nu men daartoe toch overging, wilde hij opmerken, dat men naar zijn meening voor zichtig moet zijn met aan andere groepen van godsdienstige menschen een geloof om loon toe te schrijven. Vele orthodoxen heb ben het geloof als iets teers en iets fijns, zon der hoop op loon. Spr. wilde er voorts tegen protesteeren, dat de enkeling slechts beteekenis zou hebben als deel van 't geheel. Ieder heeft iets aparts, iets persoonlijks (spr. wees er hier bij op dat Jezus toch ook voor ieder iets aparts had.) De waarde van de persoonlijk heid van ieder afzonderlijk moet hoog wor den gehouden. Zeer zeker hebben wij zin als deel van het geheel, maar wij mogen het persoonlijke niet vergeten. Dr. Ellerbroek gaf toe, dat voor vele orthodoxen het geloof niet iets is om loon, maar hij stelde daartegenover, dat zij zich toch uitverkorenen noemen en deze uitverkie zing is toch ook weer een soort loon. Zij is in hun leerstelling omschreven. De tweede bemerking van ds. Bloemhoff kon spr. niet toegeven. Hij bleef den mensch beschouwen als levende bouwsteen van het geheel. Ds. Melchers (em.-pred. te Heiloo) meende dat een theoloog jaloersch kon zijn op het betoog van dr. Ellerbroek. Spr. wees op een Amerikaansch werk over geloof en wijsbegeerte en betoogde, dat de gods dienstige mensch niet leeft bij de weten schap maar bij het geloof. Cultuurarbeid blijft niet bij den mensch hangen, als hij niet begint met een levens beschouwing voor zich op te bouwen. Dr. Ellerbroek beschouwde de woor den van ds. Melchers als een aanvulling van zijn betoog. De heer S i n d r a m uit Hoorn had als leek iets gemist in de rede van dr. Ellerbroek. Hij had meer verwacht te hooren van de lief de van den mensch tot den mensch en ook had spr. over de waarde van de vergeving naar zijn zin niet voldoende vernomen. Ten slotte zou hij willen vragen wat de waarde van geloof is voor het hiernamaals. Dr. Ellerbroek antwoordde, dat hij uit tijdsgebrek niet op alle punten had kun nen ingaan. De twee punten, die de heer Sin- dram méér had willen zien besproken, had spr. ondergebracht in het begrip humanis me. Hij had zich zooveel mogelijk van ge loofsinhoud en geloofsvoorstellingen willen onthouden. Over de waarde van het geloof aan het hiernamaals wordt in vrijzinnige kringen zóó verschillend gedacht, dat spr. het beter had gevonden daarover in zijn rede niet uit te weiden. Persoonlijk meende spr., dat het geloof aan het hiernamaals wel beloften inhoudt. De heer Kay (Hauwert) had in de rede van dr. Ellerbroek gemist een uiteenzetting over het geweten, dat spr. beschouwde als een goddelijke schenking, die ieder mensch heeft ontvangen, niemand uitgezonderd. Spr. meende, dat het goede dat b.v. vele katholieken deen, niet steeds geschiedt uit het oogpunt van belooning, maar als een aandrift uit het hart. Dr. Ellerbroek geloofde, dat aan zijn rede zeker heel wat ontbreekt. Spr. er kende, dat het geweten den mensch is inge legd en dat vele katholieken goed doen uit drang des harten. Of dit echter altijd een religieuse drang is, meende spr. te mogen ontkennen. Disciplinair zijn die goede din gen ook vaak. Overigens meende spr., dat uit zijn rede wel een en ander over het geweten was te beluisteren, al wilde hij toegeven, dat hij misschien beter had gedaan daaraan een grootere plaats toe te kennen. Na een korte pauze was het woord aan ds. A. N. v a n der Kreeke uit Berkhout ter behandeling van het onderwerp: De waarde van de kerk. Spr. bouwde zijn rede op naar aanleiding van het woord in Jesaja, waarin geschreven staat, dat boden des volks vroegen naar de waarde van den tempeldienst. Dat de kerk eigen voorschriften enz. heeft voor toe lating van nieuwe leden, wettigt de vraag naar hare waarde. Zij komt ook wel voort uit ijdele nieuwsgierigheid, maar wanneer zij gesteld wordt uit innerlijken drang, stelt het antwoord den vrager voor een beslis sing. Dat antwoord moet voorzichtig gegeven worden, want dit kan menschen maken tot nieuwe werkende lidmaten van de kerk ter eere Gods. De kerk heeft te midden der geschiedenis haar plaats en heeft daarin haar eigen ge schiedenis. De christelijke kerk heeft zelfs haar voorgeschiedenis in den tempeldienst te Jeruzalem. Wie vraagt naar de christelijke kerk, vraagt allereerst .laar haar oorsprong. Zoolang Jezus zichtbaar was, was een christeiijke kerk niet noodig. Later moest zij komen met achter haar als stuwende kracht Jezus Christus. Men wilde in korten tijd „vóór de aanstaande catastrofe" zooveel mogelijk zielen winnen; vandaar een groo'e zendings drang en het stichten van christelijke ge meenten. Toen deze zich gingen instellen op een nog lang blijven op aarde, formeerden zij zich heenter tot kerken Spr ging de verdere ontwikkeling na: vertelde van de stichting van de eerste christelijke kerk (de r.-k.) met hare voorschriften en haar machtsdelegatie aan de bisschoppen. Wat de mensch niet kon vinden in de onzichtbare kerk, hevelde hij over naar de zichtbare, met als resultaat dat de paus het opperste hoofd werd als plaats vervanger van God. Men aanbad niet meer God. maar het aanwezige goddelijke in het altaar en zoo werd de roomsche kerk be schouwd als van absolute waarde. Voor den protestant zit hierin een afgo disch element. De Hervorming trok zich weer terug op het oorspronkelijke fundament der kerk: Jezus, en deed bovenmenschelijke po gingen om God weer in geest en waarheid te aanbidden. Het woord, dat gesproken wordt in de hervormde kerken, leeft in het koninkrijk Gods, spreekt van den zichtbaren J^ZUS. Zoo wordt de kerk een instrument, waar doorheen de stroom gaat van het onzicht bare koninkrijk Gods en van Jezus Christus, den Verhoogde. Van mensche'.ijken kant ge zien is de protestantsche kerk betrekkelijk on ontbeerlijk, omdat er het woord Gods tot uiting komt. De menschelijke rede, die uit de renais sance en de reformatie naar voren komt, heeft veel stukgeslagen en voerde tot het indi- vidueele, tot intellectualisme, met als resul taat vergoding van het maatschappelijk meet bare en miskenning van het gemoedsleven. Godsdienst werd privaatzaak geacht. Het geoof aan de onzichtbare kerk was afwezig bij den modernen mensch van vóór den oor log; voor velen was God niet anders dan een illusie; sommige grove geesten beschouwden den godsdienst als priesterbedrog. De oorlog heeft het eindresultaat van deze individualistische opvatting doen zien als iets onhoudbaars. Het gemeenschapsbesef drong opnieuw naar voren, er kwam ontwaking en meeleven op kerkelijk- en gemeenschapsgebied, maar in ons land was die ommekeer minder groot en minder fel dan in de landen, die direct in den oorlog waren betrokken. De moderne mensch van nu is vaak in sommige dingen het tegengestelde van vóór dien strijd hij zweert niet meer alleen bij zijn verstand, maar zoekt den vollcdigen mensch, omdat hij nergens meer houvast had; hij zoekt samen hang met anderen, gelijk gestemden. De mo derne mensch is daarom anti-rationalist; hij zoekt hoogere kennis, en dit alles brengt hem tot huiverenden eerbied voor de majesteit Gods, waarbij de kleine mensch in het niet verzinkt. Hij vindt op zijn weg de kerk; het gaat als in de dagen van Jesaja, men krijgt weer gevoel voor de kerk van God en stelt de vraag: heeft die kerk nog waarde voor mij? Het antwoord is: God fundeerde de kerk, opdat de verdrukte mensch, zijn eigen ein digheid ziende op alle gebied, er een toe vlucht zou vinden en er geloofsgemeenschap zou zien. Het volk in zijn geheel stelt weer de hei lige vraag naar den zin der kerk voor het ge- heele volk, en als zij nog niet het toevluchts oord is voor allen, moet gepoogd worden het daarheen te leiden. De kerk kan zich onwennig voelen in haar nieuwe taak om een kanaal te zijn, waarlangs de stroom van God binnen komt tot het be drukte volk. Zij zou haar roeping ontrouw zijn, als zij zich terugtrok op het onzicht bare alleen. Daarom is het noodig, dat de kerk oog heeft voor het maatschappelijke. Zij kan, als zij zich met haar groote zendings kracht daarop instelt, zeer veel doen inzake de psychologie van het geloof Zij kan weer opnieuw zin en waarde krijgen Maar er zijn nog te weinig van hen die zulks inzien en de oogen open hebben voor de onzienlijke dingen. Niemand kan zeggen of er groote kerkelijke dingen op komst zijn, maar vast staat, dat de kerk veel waarde kan hebben, als men die slechts wil zoeken. Eerst zal men echter in verlatenheid zóó ernstig geslagen moeten zijn, dat men bidt om God. De kerk is hier als een gees telijke bedelaar. Maar stijgende waardee ring kan er komen voor de volkskerk. Ds. Baar noemde het betoog van ds. v. d. Kreeke weldoorwrocht en bracht hem daarvoor dank. Van de gelegenheid voor gedachtenwisseling maakte allereerst ds. Melchers ge bruik. Hij kon grootendeels instemmen met het betoog, maar wilde toch het individualis me niet zóó beschouwen als ds. v. d. Kreeke het had gedaan. Hij zag er wel iets nood zakelijks in. Het is psychologisch dat de mensch in zich zelf zoekt en beleeft het groote probleem van het geloof. Uitvoerig ging spr. hierop in, daarbij er den nadruk op leggende, dat hij niet wilde verdedigen het individualisme voorzoover het een karak ter van egoïsme aanneemt. Ds. K a s t e i n (Hoogkarspel) vroeg of de Zoon van God zich ten aanzien van de kerk zoo geweldig vergist heeft als uit de rede van ds. v. d. Kreeke zou zijn af te lei den. Ds. Met (Zaandam) sprak over het boek van dr. Kruyt, dat cijfers gaf van kerkafval Nu ds. v. d. Kreeke een krachtig getuigenis van zijn geloof gaf, prees spr. hem daarmee gelukkig. Intusschen wilde spr. gaarne nog iets meer hooren over de gesteldheid van den modernen mensch; hij vreesde, dat de inleider zich wat te gemakkelijk heeft uit gelaten over het absolute van Christus. Dit kan tot teleurstellingen leiden. Spr. kon in tusschen niet dankbaar genoeg zijn voor het getuigenis omtrent den modernen mensch. Ds. van der Kreeke betoogde in antwoord op de bemerking van ds. Melchers, dat hij niet had bestreden de persoonlijkhe den-maar alleen het intellectualistische indi vidualisme, dat om het kerkelijke zich heele- maal niet bekommert. Tot ds. Kastein zei spr., dat de kracht van Jezus is dat hij geleefd heeft en dat het er niet toe doet of hij zich in de zichtbaarheid van Zijn kerk zou hebben vergist. Het abso lute in Hem is, dat Hij geleefd heeft in het onzichtbare Koninkrijk Gods. Naar aanleiding van het gezegde van ds. Met merkte spr. op, dat Calvijn zei, dat de kerk van Christus zal zijn tot het einde. Het koninkrijk Gods kan op één moment komen en daarop meet men willen vertrouwen Sluiting. Ds. Baar sprak hierop een'sluitings woord, waarin hij zijn vreugde erover uit sprak woorden van groot geloof en idealis me te hebben gehoord. Spr. bracht den inlei ders en den anderen sprekers dank voor hun woorden en constateerde, dat de bijeenkomst volkomen is geslaagd, al werd er dan ook alleen over geestelijke dingen gesproken, waardoor een vergadering altijd tot een ris kant iets wordt gemaakt. Met het zingen van den „Avondzang" werd hierop de bijeenkomst besloten.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1934 | | pagina 9