De Nederlandsch-Japansche onderhandelingen. De noodzakelijkheid van een centrale Industriebank. HET ZEEMONSTER VAN NAGAS AKI. Mr. Idenburg optimistisch gestemd. Binnenland Het werkfonds een pseudo-industriebank EXTRA HULP AAN WERKLOOZEN. (van welke categorie men wel het meest zal willen betrekken, daar men moeilijk naar zijn concurrent, namelijk den fok ker zal willen overgaan) minstens even goed is, als hetgeen zij tot dusver inleg- din. Voorts zal eventueel de garantie verkregen moeten worden, dat het gele verde materiaal inderdaad van den vermeerderaar afkomstig is. In verband met dit laatste, moge Uwe Excellentie eerbiedig worden opgemerkt, dat destijds en wel bij de Georganiseer le Pullorumbestrijding, als garantie van eieren te ontvangen, gelegd door hennen, welke op pullorum waren onderzocht! een controlemerk was ingevoerd, zooals dit thans ook bij de erkende vermeerde raars het geval is. Het is toen gebleken, dat meerdere vermeerderaars eieren van' niet op pullorum onderzochte hennen opkochten, deze eenvoudig met de in hun bezit gestelde stempels nerkten, teneinde op die wijze toch van de kui kenbroeders daar voor den toeslag te kunnen ontvangen. In slechts enkele gevallen kon het bewijs hiervoor worden geleverd, in de meeste gevallen had men er echter de overtuiging van verkregen en dan werd een dergelijke leverancier eenvoudig geschrapt, waarbij men naar een ander over ging. Geleerd door de ervaring, zijn de kuikenbroeders thans ernstig bevreesd, dat deze feiten zich zullen herhalen. De vermeerderaars kun nen alleen nog maar eieren van jonge hennen leveren, welke eieren dikwijls niet 't voorgeschreven minimum-gewicht zullen halen. Men is nu ernstig beducht, dat deze eieren verwisseld zullen worden met willekeurig andere opgekochte eie ren, welke men dan van bet vereischte stempel voorziet. Des te meer zal de ver leiding om daartoe over te gaan grooter worden, naarmate de toeslag op den hoogsten marktprijs, welke vermoedelijk van 1Y, tot 2 ct. zal bedragen, d. i. plm. 60 tot 80 toeslag op den in het broed- seizoen te verwachten hoogsten markt prijs, voor den vermeerderaar aanlokke lijker wordt en een constateering van het feit, onder de huidige regeling Wel h gf?r°ken - uitgesloten is. Wel zal de kuikenbroeder in deze geval len een overtuiging kunnen krijgen doch h zou zich dan zelf straffen, wanneer hij een dergelijken leverancier zou laten schieten, daar hij dan 15 minder eie- len zou mogen inleggen. Naar een an deren vermeerderaar overgaan zal ook bezwaren ontmoeten, omdat de eieren kuikenbroeder afgenomen zullen worden en hij nog meer huiverig voor deze leve ranties zal zijn geworden. Mitsdien ver zoeken wij Uwe Excellentie than-s eer biedig ons te willen mededeelen, welke geruststellende garanties den kuiken- broeders gegeven kunnen worden, lat zij inderdaad die eieren zullen ontvan gen, welke zij op indirecte wijze ge dwongen van de vermeerderaars heb ben af te nemen, opdat men gemakke lijker dan tot op dit oogenblik gedaan zou worden, van het tot dusver gebezig de materiaal naar dat der vermeerde- raads zal kunnen overgaan." DE NEDERLANDSCHE VEEHOUDERIJCENTRALE. De Nederlandsche Veehouderijcentrale maakt bekend, dat in de week van 3 tot 9 Februari 1935 op de onderstaande plaatsen gelegenheid zal worden gegeven runderen in de gevraagde soorten aan te bieden. Maandag 4 Februari: Alkmaar van 8—10 uur v.m. bij de Doorbraak. Donderdag 7 Februari: Schagen van 8—10 uur v.m. Veemarkt. Prijzen en voorwaarden als vorige week. De aangiftekaarten, welke verkrijgbaar zijn bij de districtssecretarissen der Geweste lijke Landbouw-Crisis-Organiaatie, moeten vóór Zaterdag 26 Januari 1935 zijn inge zonden bij de Gewestelijke Laudbouw-Crisis- Organisaties, waaronder de betrokken vee houders ressorteeren. In verband met het geringe aanbod van vee op de Zeeuwsche leveringsplaatsen, zullen de aangiftekaarten voor levering op die plaatsen rnogen worden ingezonden tot Dinsdag 29 Januari 1935. f De afwijzende houding der regeering. Dr. J. van den Tempel heeft in de Tweede Kamer reeds eenige malen gewezen op hel feit, dat een commissie bij de regeering een project van een Centrale Industriebank heeft ingediend. Juist nu de geheele ontwikkeling van het Industriebankenprobleem meer en meer regioaal wordt opgevat, leelc het een verslaggever van Vaz Dias niet ondienstig de heer van den Tempel, die zelf lid was van bovengenoemde commissie en die om trent de eventueele oprichting van een Cen trale Industriebank in de Kamer zooals al gemeen bekend is, een voorstel deed en die daarenboven lid is van het bestuur van het Werkfonds, naar zijn meening te vragen om trent de ontwikkeling, die het probleem thans doormaakt. De commissie. Inderdaad is het juist, zoo verklaarde de heer van den Tempel, dat deze commissie werkzaam is geweest. Zij werd in 1931 op initiatief van den heer F. A. Fentener van Vlissingen opgericht, teneinde het vraagstuk van de oprichting eener Centrale Industrie bank te bestudeeren. Men heeft toenmaals de plannen, die de uitgewerkte statuten om vatte, de regeering aangeboden. Tot deze plannen behoorde ook de oprichting van een industrieele beleggingstrust. Van eenige bij zondere belangstelling van de zijde der regeering voor dit inderdaad belangrijke en toch zeker deskundige rapport is nooit ge bleken. De werking van de Industriebank zooals deze door het rapport werd voorge steld, zou in hoofdzaak beperkt blijven tot het verstrekken van lang-crediet aan het Nederlandsche bedrijfsleven en tot het verge makkelijken van het aantrekken van vast kapitaal voor de ondernemingen, ook door middel van de industrieëele beleggingstrust, die als dochtermaatschappij van de In dustriebank was gedacht. Deze bank zou dus niet optreden als een bepaalde concurrente van de grootbanken, daar zij zich niet zou specialiseeren op het kort-crediet. Integen deel, men had zich voorgesteld bij de oprich ting de medewerking uit allerlei kringen te krijgen, ook van banken en bestaande nijver- heidsondernemingen. De staat zou in ver schillende opzichten zijn medewerking ver- leenen, doch het karakter van een staats bank zou het door de commissie geprojec teerde Instituut niet gedragen hebben. Onge twijfeld had evenwel, wanneer de regeering dit iniatief tijdig had gesteund, op den voet van deze instelling ontzaggelijk veel nut, juist in deze moeilijke tijdsomstandigheden, voor ons bedrijfsleven gesticht kunnen wor den. Centraal of Regionaal. U heeft toch, vroegen wij den heer van den Tempel, immers steeds de stichting van een Centrale Bank voor oogen gestaan? Doch de ontwikkeling wijst inmiddels in andere rich ting; het valt niet te ontkennen, dat er regioaal thans veel ondernomen wordt. Dat thans het regionale streven op dit ge bied steeds sterker wordt, antwoordde de heer van den Tempel, is m.i een gevolg van de passieve houding, die de regeering tegen dit in allerlei kringen zoo sterk verdedigde denkbeeld heeft aangenomen. Alles wijst erop, dat het als een dringen de behoefte wordt gevoeld, op dit gebied iets te doen en dus, nu de regeering geen leiding geeft, pakt men in de provincies de zaak zelf en met energie ter hand Op zichzelf sta ik tegen dit streven sympathiek. Want het is in ieder geval beter, dat er iets gedaan wordt dan niets. Daar komt nog bij, dat er tnis schien ook, wanneer een Centrale Bank zou bestaan, op regionalen voet in samenwer king met de Centrale Bank bijzondere hulp zou kunnen worden verleend, vooral wat be treft het klein- en middelbedrijf. Bovendien gaat de oprichting van provin ciale Industriebanken meestal gepaard met economisch-technologische Instituten, die op het gebied van het regionale bedrijfsleven zeker nuttig werk zullen kunnen verrichten. Maar er kan m.i. geen sprake van zijn, dat deze regionale banken een Centrale zouden kunnen vervangen. Trouwens, dat beseft men in de kringen van de voorstanders der Regio nale banken ook wel. Het probleem, waarvoor wij staan, is uiteraard van nationalen aard. Het gaat er om het Nederlandsche bedrijfs leven te versterken; het gaat er om de aan passing van de groote structureele verande ringen, welke zich internationaal voltrekken, ook voor het Nederlandsche bedrijfsleven te vergemakkelijken. Dat kan slechts door mid del van een Centrale Bank, die de daadwer kelijke medewerking van een krachtige regee ring geniet. Alleen een zoodanige bank kan over de noodige kapitaalkracht beschikken Men moet zich trouwens bij dit geheele werk door algemeene Nationale gezintspunten laten leiden. Ook wanneer bij de regionale groepen niet de bedoeling voor zit om gewes telijke belangen te behartigen ten koste van de nationale, zoo kunnen zij anderzijds niet die nationale belangen voldoende tot hun recht laten komen. Dan mogen wij niet vergeten, dat de leiding van een industriebank uiter aard aan zeer bekwame handen moet worden toevertrouwd. Het is moeilijk aan te nemen dat men voor tal van industriebanken de be voegde leiders zal kunnen vinden, die dit werk nu eenmaal vereischt. De houding van de regeering. Op onze vraag of de heer van den Tem pel tijdens de debatten over de staatsbegroo- ting den indruk had gekregen, dat de regee ring medewerking aan de regionale in dustriebanken in het uitzicht stelde, zeide hij, dat naar zijn meening van eenige toezegging op positieve medewerking of hulp moeilijk kan worden gesproken. De regeering heeft naar mijn meening bij haar passieve hou ding volhard. Zij heeft de Centrale Industrie bank afgewezen, hetgeen ook uit de memorie van antwoord bij hoofdstuk 1 der staatsbe- grooting blijkt, waar gezegd wordt: „Dat de regeering niet bereid is een Centrale In dustriebank op te richten". Ten opzichte van het regionale initiatief heeft zij zich sym pathiek uitgelaten, doch zij heeft zich wei gewacht eenige positieve hulp toe te zeggen. Het werkfonds als pseudo- industriebank. „Is er evenwel niet gesproken, dat het werkfonds 1934 een taak heeft op dit gebied zoodat men het zelfs als een pseudo-in dustriebank heeft aangeduid?" Ongetwijfeld, vervolgde de heer van den Tempel, is de regeering genoopt geweest, al wil zij tot dusverre van ae oprichting eener Centrale Industriebank niets weten, iets van haar passiviteit prijs te geven. Een stap in de goede richting is ongetwijfeld de oprichting van een klein bureau aan het departement van economische zaken, dat zich speciaal met deze aangelegenheid zal bezig houden. In de memorie van antwoord wordt ook gezegd, dat op het gebied van de financiering der industrie het werkfonds wellich een taak zal kunnen vervullen en het werkfonds komt er in toenemende mate toe, zich ook met aange legenheden de industrieele ontwikkeling be treffende, in te laten. Mijns inziens wordt daardoor de behoefte aan een Centrale In dustriebank niet verzwakt, zij blijft nood zakelijk voor die doelbewuste bevordering van de industrialisatie in ons land, die nu eenmaal geboden is om een behoorlijke kans op werkgelegenheid te bieden aan het snel gloeiende leger der arbeidskrachten. Gistermiddag is mr. P. j. A. Idenburg, secretaris van de Nederlandsche delegatie voor de Nederlandsch-Japansche handelsbe sprekingen te Batavia, met den boottrein van de „Indrapoera" te Den Haag aangekomen. Wij vonden den heer Idenburg bereid ons eenige van zijn indrukken omtrent deze on derhandelingen mede te deelen. Zijn indruk was, dat er van Japansche zijde met ernst naar gestreefd wordt om tot een accoord met Nederland te komen. Voor zich zelf had de heer Idenburg de overtuiging, dat de moeilijkheden, welke nog bestaan, overwonnen kunnen worden, maar daarvoor is noodig, dat de hangende kwes ties zoowel hier te lande als in Japan eersi nog eens rustig overwogen en besproken worden. De schorsing der onderhandelingen biedt daartoe een gunstige gelegenheid. Uit de veelheid der concrete punten, welke bij de onderhandelingen naar voren zijn ge komen, zijn er een drietal van groot belang. Als men het daaromtrent eens is, komt de rest ook vanzelf in orde. De heer Idenburg achtte zich op het oogenblik nog- niet bevoegd zich hieromtrent nader te preciseeren. Wat de sfeer betreft, waarin de besprekin gen werden gevoerd, de laatste weken was de verhouding tusschen de beide delegaties ondanks de groote zakelijke meeningsver- schillen bijzonder gunstig. Dat versterkte den heer Idenburg in zijn meening, dat de mogelijkheid om tot een accoord te komen, bestaat. De contingenteeringen in Indië. Is het juist, vroegen we, dat de ver schillende contingenteeringen in Indië bij de Japansche delegatie den indruk hebben ge wekt, dat de belangen van Twente boven die van Japan worden gesteld en dat daardoor de onderhandelingen bemoeilijkt werden? Dat zou ik categorisch willen tegen spreken, antwoordde de heer Idenburg. Het gaat niet om iets meer of minder import; de moeilijkheid om aan verschillende van onze verlangens tegemoet te komen, ligt hoofd zakelijk in Japan zelf. Japan zou onze suiker afnemen tegenover export van textiel uit Japan naar Indië. Maar daar Japan zelf reeds uit Formosa suiker exporteert, is het moeilijk voor dat land nog suiker uit Indië te betrekken. Op het punt van suiker en scheepvaart zijn de onderhandelingen thans geschorst. De heer Idenburg beschouwde het als een belangrijk resultaat van de gevoerde onder handelingen al is het dan ook een kwestie van meer algemeenen aard dat van Ja pansche zijde thans de noodzakelijkheid van onze handelspolitiek Indië wordt begrepen en aanvaard. Dat zie ik aldus de heer Idenburg als een groote winst. Terwij! het ook een groot voordeel is, dat wij van onzen kant nu eens precies gezien hebben, welke punten voor Japan zwaar wegen en welke niet. De scheepvaart-conferentie. Wat denkt u van de scheepvaart-con ferentie, welke in Japan zal worden gehou den tusschen vertegenwoordigers van Ne derlandsche en Japansche scheepvaartmaat schappijen, vroegen we. Ik ben van overtuiging, dat de moeilijk heden op scheepvaartgebied te overbruggen zijn, antwoordde de heer Idenburg. Hetgeen bereikt moet worden, ligt niet zoo heel ver af van den bestaanden toestand. Met de scheepvaart zijn de moeilijkheden meer van principieelen aard; scheepvaartkwesties vor men altijd teere punten. Daarom tracht men het scheepvaartvraagstuk thans op de zuiver private conferentie te Kobe op te lossen. Dat neemt natuurlijk niet weg, dat onze regee ring zeer veel gewicht hecht aan de resul taten van deze conferentie. Aan de Japansche delegatie is meege deeld, dat, als het scheepvaartvraagstuk niet wordt opgelost, de Nederlandsche regeering niet verder over een handelsverdrag wil spre ken. Maar nog eens: de oplossing behoeft niet zoo ver van den status quo af te liggen. Was de eisch van Japan om zelf de goederen te vervoeren, welke het uit Indië betrekt, niet wat overdreven? Met het bauxietvervoer gaat het nu half om half. Men moet de zaak ook van Ja- pansch standpunt bezien. De Japanners zijn van oordeel, dat, als wij van hen vragen meer naar Japan te exporteeren, wij hen ook in de gelegenheid moeten stellen, dat zoo goedkoop mogelijk te doen. Voor dergelijke aangelegenheden kunnen speciale regelingen gemaakt worden. U sprak van den goeden wil van Japan om tot een accoord te komen, maar de Japan sche pers scheen het er toch op aan te leg gen om de onderhandelingen te doen mis lukken. Het resultaat van de onderhandelingen hangt geheel af van den wil tot slagen en die is bij Japan aanwezig. Om die reden geloof ik, dat, zij het misschien op een eenigs- zins andere basis dan wij ons hadden voor gesteld, overeenstemming is te bereiken. Ik sluit dat althans niet uit. Wat de pers betreft, men moet de Japan sche regeering en de Japansche pers goed uit elkaar houden. De Japansche pers is relatief zeer onafhankelijk van de regeering. De regeering maakt wel eens gebruik van de pers, maar dikwijls gebeurt het, dat de pers zich tegen de regeering keert. In het begin der onderhandelingen heeft de Japansche pers wel wat tegengewerkt, maar in den laatsten tijd niet, nadat de Nederlandsche delegatie er de Japansche op had gewezen. De heer Idenburg legde er tenslotte nog maals den nadruk op, dat de tot nu toe ge voerde besprekingen veel hebben bijgedragen tot een wederzijdsch begrijpen en hij wees voorts op de prettige wijze, waarop de on derhandelingen in den laatsten tijd zijn ge voerd door den Japanschen consul-generaal te Batavia, den heer Koshida. Een circulaire van den minister van sociale zaken betreffende particuliere liefdadighzid en den steun De minister van sociale zaken heeft aan de besturen van de ondersc eidene gemeenten een circulaire gezonden van den volgenden inhoud: Bij de mondelinge behandeling van hoofdstuk I der Rijksbegrooting en bij de besprekingen omtrent de begrooting van mijn departement voor het dienstjaar 1935 in de Tweede Kamer der Staten- Generaal is ter sprake gebracht de af trek van hulp, welke vanwege de parti culiere liefdadigheid aan ondersteunde werkloozen wordt gegeven Overeenkom stig de door mij in de Tweede Kamer ter zake gedane toezegging heb ik een nade- r regeling voor deze materie getroffen. In het vierde lid van art. 7 der steun regeling. vervat in het besluit van 15 Januari 1932, no. 800, afd. W. en S. wordt bepaald, dat inkomsten, welke niet uit arbeid zijn verkregen, ten volle op den steun in mindering moeten worden ge bracht. Ten gevolge niervan werden voorheen alle giften en uitkeeringen van andere zijde verkregen, geheel van den st un afgetrokken. Voor eenigen tijd heb ik hierin ten aanzien van uitkeeringen vanwege diaconie, prochiaal armbestuur of liefdadi^heidsvereeniging reed., eeni ge verruiming toegestaan. Ik ben thans bereid, de particuliere liefdadigheid nog ruimere gelegenheid te bieden aan ondersteunde werkioozen hulp te verleenen; hiertoe kan ik uiter aard slechts overgaan in het vertrou wen, dat van particuliere zijde de noo dige medewerking zal worden verkregen ter voorkoming van ongewenschte toe standen. De hulp toch, die wordt verleend, mag er nimmer toe leiden, dat de prikkel tot het zoeken en aanvaarden van werk wordt weggenomen. Met het oog hierop moet ik aan de verruiming der regeling als bedoeld, de voorwaarde verbinden dat, indien men van particuliere zijde boven de uitkeeringen volgens de 'teun- regeling aan ondersteunde werkloozen hulp wil verleenen, men zich van die z'jde hetzij persoonlijk, hetzij door tus- schenkomst van de ondersteunden ter zake in verbinding stelt met het betrok ken gemeentelijk orgaan van steun ver leening. Op dit orgaan toch rust naast dc zorg voor de werkloozen de plicht er voor te waken, dat de hulp, die wordt verleend, geen nadeelige moreele gevol gen heeft voor de betrokkenen en geen schade aan het bedrijfsleven berokkent door vermindering van arbeidslust. Vermits na het verleenen van hulp van twee zijden het ontstaan van deze euvelen niet denkbeeldig moet worden geacht, is evenals bij de armenver zorging nauw contact en overleg tus schen beide instanties noodzakelijk. Wordt daarbij voor oogen gehouden, dat do overheid zich door de omstandig heden genoopt gezien heeft, de steunver- leening aan werkloozen zelf via het or gaan van steunverleening ter hand te nemen, dan zal het duidelijk zijn, dat bij het overleg het oordeel van het orgaan van steunverleening omtrent de vraag of en zoo ja, in hoeverre extra hulp aan een goede werkloozenzorg geen afbraak doet, beslissend moet zijn; uiteraard be houdens eventueele andere beslissing mijnerzijds. Een maatstaf aan te geven, waarnaar het orgaan de gevallen zou kunnen be- oordeelen, acht ik in het algemeen noch wenschelijk, noch practisch mogelijk. We! wijs ik er op, dat van particuliere zijde somwijlen in verband met hun bij zondere omstandigheid hulp wordt ver leend aan werkende arbeiders. Worden dergelijke personen werkloos en komen zij alsdan in ondersteuning volgens de steunregeling, dan kan deze particuliere steun, indien zij dien blijven ontvangen, zonder meer bij de bepaling van den steun buiten beschouwing worden ge laten. Voorts vinde geen aftrek op den steun plaats indien in speciale noodgevallen van andere zijde extra hulp wordt ver leend, b v. bij gebrek aan kleeding en dekking, ziekte van een kind, waarvoor extra elk noodig is en in het groote aan tal van andere vergelijkbare geva' en. Heeft echter de particuliere steun een eer regelmatig karakter, dan zal in het overleg hiervoor bedoeld, nauwgezet dienen te worden nagegaan, of zoodanige hulp niet tot gevolg zal kunnen hebben, dat de arbeidsprikkel wordt weggeno men. Meent het orgaan, dat daarvoor geen vrees behoeft te bestaan dan kan ook dus de extra hulp bij de berekening v n den steun buiten beschouwing ge leten wqrden. Is het orgaan echter van meening, dat meer hulp tot verkeerde gevolgen zou leiden, dan ontrade het om in dat geval tegemoetkoming te verlee nen. Wordt van andere zijde in dat geva1 dan toch hulp verleend, dan worde die hulp voor het volle bedrag van den steun afgetrokken. Dit geschiede ook indien een particuliere instantie niet bereid mocht zijn om met het orgaan overleg te plegen. In dit verband zij er op gewezen, dat het feit, dat men van particuliere zijde geen overleg met het orgaan wensqht te p'egen, den ondersteunde niet ontlWt van den plicht om van alle inkomsten dus ook van hulp,.die hij van andere zijde mocht ontvangen aan het orgaan van steunverleening mededeeling te doen. Ik spreek nogmaals het vertrouwen uit, dat, nu het mogelijk zal zijn, dat de particuliere hulp zich zooveel beter zal kunnen ontplooien, men van particu'ie- re zijde tot contact en overleg bereid zal zijn. Wat aldus voor hulp van particuliere zijde geldt, zal uiteraard evenzeer gelden voor hulp, welke wordt verstrekt van wege de kerkelijke of burgerlijke arm besturen. De vorenstaande regeling geldt ook voor hen, die bij een van Rijkswege ge subsidieerde werkverschaffing zijn ge- p'aatst. Het is evenwel gewenscht. dat het col'ege van B en W in een desbe treffend geval met den betrokken in specteur voor de werkverschaffing over leg pleegt. PROF. DR. A. SIEGENBEEK VAN HEUKELOM. Benoemd tot hoogleeraar te Batavia. Tot hoogleeraar aan de Medische Hoo- geschool te Batavia in bijzondere ziekte kunde. diagnostiek en therapie, is be noemd dr. A. Siegenbeek var. Heuke'om zoo seint Aneta aan het Hbld. HUWENDE AMBTENARES. Wijziging ambtenarenreglement in N.-Holland door regeering opgedragen. De Provinciale Staten van Noordhol land hebben in hun vergadering van December de voordracht van Gedepu teerde Staten Staten om een door de re geering gewenschte wijziging te brengen in het ambtenarenreglement betreffen de het ontslag aan de huwende ambte nares verworpen. Naar wij vernemen, heeft de regeering thans aan Ged. Staten verzocht het ambtenarenregle ment in den aangegeven zin te wijzigen. 69. Drein Drentel luisterde de menschen af en hoor de nu een dame tegen haar man vertellen, dat het monster, dat daar te zien was, een lange slurf had en met water spoot. „Dat kan niet anders", zei hij tegen Piet, „dat moet wel het zeemonster zijn" 70. Ze besloten dus maar zelf allebei een kaartje te nemen en passeerden daarmee den controleur, die een stukje van het kaartje afscheurde en daarna zei dat ze nu naar binnen konden gaan. Door een groot gordijn traden ze de tent binnen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1935 | | pagina 7