De Nederlandsch-Japansche
onderhandelingen.
De noodzakelijkheid van
een centrale Industriebank.
HET ZEEMONSTER VAN NAGAS AKI.
Mr. Idenburg optimistisch gestemd.
Binnenland
Het werkfonds een pseudo-industriebank
EXTRA HULP AAN WERKLOOZEN.
(van welke categorie men wel het meest
zal willen betrekken, daar men moeilijk
naar zijn concurrent, namelijk den fok
ker zal willen overgaan) minstens even
goed is, als hetgeen zij tot dusver inleg-
din. Voorts zal eventueel de garantie
verkregen moeten worden, dat het gele
verde materiaal inderdaad van den
vermeerderaar afkomstig is.
In verband met dit laatste, moge Uwe
Excellentie eerbiedig worden opgemerkt,
dat destijds en wel bij de Georganiseer le
Pullorumbestrijding, als garantie van
eieren te ontvangen, gelegd door hennen,
welke op pullorum waren onderzocht!
een controlemerk was ingevoerd, zooals
dit thans ook bij de erkende vermeerde
raars het geval is. Het is toen gebleken,
dat meerdere vermeerderaars eieren van'
niet op pullorum onderzochte hennen
opkochten, deze eenvoudig met de in
hun bezit gestelde stempels nerkten,
teneinde op die wijze toch van de kui
kenbroeders daar voor den toeslag te
kunnen ontvangen. In slechts enkele
gevallen kon het bewijs hiervoor worden
geleverd, in de meeste gevallen had men
er echter de overtuiging van verkregen
en dan werd een dergelijke leverancier
eenvoudig geschrapt, waarbij men naar
een ander over ging. Geleerd door de
ervaring, zijn de kuikenbroeders thans
ernstig bevreesd, dat deze feiten zich
zullen herhalen. De vermeerderaars kun
nen alleen nog maar eieren van jonge
hennen leveren, welke eieren dikwijls
niet 't voorgeschreven minimum-gewicht
zullen halen. Men is nu ernstig beducht,
dat deze eieren verwisseld zullen worden
met willekeurig andere opgekochte eie
ren, welke men dan van bet vereischte
stempel voorziet. Des te meer zal de ver
leiding om daartoe over te gaan grooter
worden, naarmate de toeslag op den
hoogsten marktprijs, welke vermoedelijk
van 1Y, tot 2 ct. zal bedragen, d. i. plm.
60 tot 80 toeslag op den in het broed-
seizoen te verwachten hoogsten markt
prijs, voor den vermeerderaar aanlokke
lijker wordt en een constateering van
het feit, onder de huidige regeling
Wel h gf?r°ken - uitgesloten is.
Wel zal de kuikenbroeder in deze geval
len een overtuiging kunnen krijgen doch
h zou zich dan zelf straffen, wanneer
hij een dergelijken leverancier zou laten
schieten, daar hij dan 15 minder eie-
len zou mogen inleggen. Naar een an
deren vermeerderaar overgaan zal ook
bezwaren ontmoeten, omdat de eieren
kuikenbroeder afgenomen zullen worden
en hij nog meer huiverig voor deze leve
ranties zal zijn geworden. Mitsdien ver
zoeken wij Uwe Excellentie than-s eer
biedig ons te willen mededeelen, welke
geruststellende garanties den kuiken-
broeders gegeven kunnen worden, lat
zij inderdaad die eieren zullen ontvan
gen, welke zij op indirecte wijze ge
dwongen van de vermeerderaars heb
ben af te nemen, opdat men gemakke
lijker dan tot op dit oogenblik gedaan
zou worden, van het tot dusver gebezig
de materiaal naar dat der vermeerde-
raads zal kunnen overgaan."
DE NEDERLANDSCHE
VEEHOUDERIJCENTRALE.
De Nederlandsche Veehouderijcentrale
maakt bekend, dat in de week van 3 tot 9
Februari 1935 op de onderstaande plaatsen
gelegenheid zal worden gegeven runderen in
de gevraagde soorten aan te bieden.
Maandag 4 Februari: Alkmaar van 8—10
uur v.m. bij de Doorbraak.
Donderdag 7 Februari: Schagen van 8—10
uur v.m. Veemarkt.
Prijzen en voorwaarden als vorige week.
De aangiftekaarten, welke verkrijgbaar
zijn bij de districtssecretarissen der Geweste
lijke Landbouw-Crisis-Organiaatie, moeten
vóór Zaterdag 26 Januari 1935 zijn inge
zonden bij de Gewestelijke Laudbouw-Crisis-
Organisaties, waaronder de betrokken vee
houders ressorteeren. In verband met het
geringe aanbod van vee op de Zeeuwsche
leveringsplaatsen, zullen de aangiftekaarten
voor levering op die plaatsen rnogen worden
ingezonden tot Dinsdag 29 Januari 1935.
f
De afwijzende houding der
regeering.
Dr. J. van den Tempel heeft in de Tweede
Kamer reeds eenige malen gewezen op hel
feit, dat een commissie bij de regeering een
project van een Centrale Industriebank heeft
ingediend. Juist nu de geheele ontwikkeling
van het Industriebankenprobleem meer en
meer regioaal wordt opgevat, leelc het een
verslaggever van Vaz Dias niet ondienstig
de heer van den Tempel, die zelf lid was
van bovengenoemde commissie en die om
trent de eventueele oprichting van een Cen
trale Industriebank in de Kamer zooals al
gemeen bekend is, een voorstel deed en die
daarenboven lid is van het bestuur van het
Werkfonds, naar zijn meening te vragen om
trent de ontwikkeling, die het probleem
thans doormaakt.
De commissie.
Inderdaad is het juist, zoo verklaarde de
heer van den Tempel, dat deze commissie
werkzaam is geweest. Zij werd in 1931 op
initiatief van den heer F. A. Fentener van
Vlissingen opgericht, teneinde het vraagstuk
van de oprichting eener Centrale Industrie
bank te bestudeeren. Men heeft toenmaals
de plannen, die de uitgewerkte statuten om
vatte, de regeering aangeboden. Tot deze
plannen behoorde ook de oprichting van een
industrieele beleggingstrust. Van eenige bij
zondere belangstelling van de zijde der
regeering voor dit inderdaad belangrijke en
toch zeker deskundige rapport is nooit ge
bleken. De werking van de Industriebank
zooals deze door het rapport werd voorge
steld, zou in hoofdzaak beperkt blijven tot
het verstrekken van lang-crediet aan het
Nederlandsche bedrijfsleven en tot het verge
makkelijken van het aantrekken van vast
kapitaal voor de ondernemingen, ook door
middel van de industrieëele beleggingstrust,
die als dochtermaatschappij van de In
dustriebank was gedacht. Deze bank zou dus
niet optreden als een bepaalde concurrente
van de grootbanken, daar zij zich niet zou
specialiseeren op het kort-crediet. Integen
deel, men had zich voorgesteld bij de oprich
ting de medewerking uit allerlei kringen te
krijgen, ook van banken en bestaande nijver-
heidsondernemingen. De staat zou in ver
schillende opzichten zijn medewerking ver-
leenen, doch het karakter van een staats
bank zou het door de commissie geprojec
teerde Instituut niet gedragen hebben. Onge
twijfeld had evenwel, wanneer de regeering
dit iniatief tijdig had gesteund, op den voet
van deze instelling ontzaggelijk veel nut,
juist in deze moeilijke tijdsomstandigheden,
voor ons bedrijfsleven gesticht kunnen wor
den.
Centraal of Regionaal.
U heeft toch, vroegen wij den heer van den
Tempel, immers steeds de stichting van een
Centrale Bank voor oogen gestaan? Doch de
ontwikkeling wijst inmiddels in andere rich
ting; het valt niet te ontkennen, dat er
regioaal thans veel ondernomen wordt.
Dat thans het regionale streven op dit ge
bied steeds sterker wordt, antwoordde de
heer van den Tempel, is m.i een gevolg van
de passieve houding, die de regeering tegen
dit in allerlei kringen zoo sterk verdedigde
denkbeeld heeft aangenomen.
Alles wijst erop, dat het als een dringen
de behoefte wordt gevoeld, op dit gebied iets
te doen en dus, nu de regeering geen leiding
geeft, pakt men in de provincies de zaak zelf
en met energie ter hand Op zichzelf sta ik
tegen dit streven sympathiek. Want het is in
ieder geval beter, dat er iets gedaan wordt
dan niets. Daar komt nog bij, dat er tnis
schien ook, wanneer een Centrale Bank zou
bestaan, op regionalen voet in samenwer
king met de Centrale Bank bijzondere hulp
zou kunnen worden verleend, vooral wat be
treft het klein- en middelbedrijf.
Bovendien gaat de oprichting van provin
ciale Industriebanken meestal gepaard met
economisch-technologische Instituten, die op
het gebied van het regionale bedrijfsleven
zeker nuttig werk zullen kunnen verrichten.
Maar er kan m.i. geen sprake van zijn, dat
deze regionale banken een Centrale zouden
kunnen vervangen. Trouwens, dat beseft men
in de kringen van de voorstanders der Regio
nale banken ook wel. Het probleem, waarvoor
wij staan, is uiteraard van nationalen aard.
Het gaat er om het Nederlandsche bedrijfs
leven te versterken; het gaat er om de aan
passing van de groote structureele verande
ringen, welke zich internationaal voltrekken,
ook voor het Nederlandsche bedrijfsleven te
vergemakkelijken. Dat kan slechts door mid
del van een Centrale Bank, die de daadwer
kelijke medewerking van een krachtige regee
ring geniet. Alleen een zoodanige bank kan
over de noodige kapitaalkracht beschikken
Men moet zich trouwens bij dit geheele werk
door algemeene Nationale gezintspunten
laten leiden. Ook wanneer bij de regionale
groepen niet de bedoeling voor zit om gewes
telijke belangen te behartigen ten koste van de
nationale, zoo kunnen zij anderzijds niet die
nationale belangen voldoende tot hun recht
laten komen. Dan mogen wij niet vergeten,
dat de leiding van een industriebank uiter
aard aan zeer bekwame handen moet worden
toevertrouwd. Het is moeilijk aan te nemen
dat men voor tal van industriebanken de be
voegde leiders zal kunnen vinden, die dit
werk nu eenmaal vereischt.
De houding van de regeering.
Op onze vraag of de heer van den Tem
pel tijdens de debatten over de staatsbegroo-
ting den indruk had gekregen, dat de regee
ring medewerking aan de regionale in
dustriebanken in het uitzicht stelde, zeide hij,
dat naar zijn meening van eenige toezegging
op positieve medewerking of hulp moeilijk
kan worden gesproken. De regeering heeft
naar mijn meening bij haar passieve hou
ding volhard. Zij heeft de Centrale Industrie
bank afgewezen, hetgeen ook uit de memorie
van antwoord bij hoofdstuk 1 der staatsbe-
grooting blijkt, waar gezegd wordt: „Dat
de regeering niet bereid is een Centrale In
dustriebank op te richten". Ten opzichte van
het regionale initiatief heeft zij zich sym
pathiek uitgelaten, doch zij heeft zich wei
gewacht eenige positieve hulp toe te zeggen.
Het werkfonds als pseudo-
industriebank.
„Is er evenwel niet gesproken, dat het
werkfonds 1934 een taak heeft op dit gebied
zoodat men het zelfs als een pseudo-in
dustriebank heeft aangeduid?"
Ongetwijfeld, vervolgde de heer van den
Tempel, is de regeering genoopt geweest, al
wil zij tot dusverre van ae oprichting eener
Centrale Industriebank niets weten, iets van
haar passiviteit prijs te geven. Een stap in de
goede richting is ongetwijfeld de oprichting
van een klein bureau aan het departement
van economische zaken, dat zich speciaal met
deze aangelegenheid zal bezig houden. In de
memorie van antwoord wordt ook gezegd,
dat op het gebied van de financiering der
industrie het werkfonds wellich een taak zal
kunnen vervullen en het werkfonds komt er
in toenemende mate toe, zich ook met aange
legenheden de industrieele ontwikkeling be
treffende, in te laten. Mijns inziens wordt
daardoor de behoefte aan een Centrale In
dustriebank niet verzwakt, zij blijft nood
zakelijk voor die doelbewuste bevordering
van de industrialisatie in ons land, die nu
eenmaal geboden is om een behoorlijke kans
op werkgelegenheid te bieden aan het snel
gloeiende leger der arbeidskrachten.
Gistermiddag is mr. P. j. A. Idenburg,
secretaris van de Nederlandsche delegatie
voor de Nederlandsch-Japansche handelsbe
sprekingen te Batavia, met den boottrein van
de „Indrapoera" te Den Haag aangekomen.
Wij vonden den heer Idenburg bereid ons
eenige van zijn indrukken omtrent deze on
derhandelingen mede te deelen.
Zijn indruk was, dat er van Japansche
zijde met ernst naar gestreefd wordt om tot
een accoord met Nederland te komen.
Voor zich zelf had de heer Idenburg de
overtuiging, dat de moeilijkheden, welke nog
bestaan, overwonnen kunnen worden, maar
daarvoor is noodig, dat de hangende kwes
ties zoowel hier te lande als in Japan eersi
nog eens rustig overwogen en besproken
worden. De schorsing der onderhandelingen
biedt daartoe een gunstige gelegenheid.
Uit de veelheid der concrete punten, welke
bij de onderhandelingen naar voren zijn ge
komen, zijn er een drietal van groot belang.
Als men het daaromtrent eens is, komt de
rest ook vanzelf in orde.
De heer Idenburg achtte zich op het
oogenblik nog- niet bevoegd zich hieromtrent
nader te preciseeren.
Wat de sfeer betreft, waarin de besprekin
gen werden gevoerd, de laatste weken was
de verhouding tusschen de beide delegaties
ondanks de groote zakelijke meeningsver-
schillen bijzonder gunstig. Dat versterkte
den heer Idenburg in zijn meening, dat de
mogelijkheid om tot een accoord te komen,
bestaat.
De contingenteeringen in Indië.
Is het juist, vroegen we, dat de ver
schillende contingenteeringen in Indië bij de
Japansche delegatie den indruk hebben ge
wekt, dat de belangen van Twente boven die
van Japan worden gesteld en dat daardoor
de onderhandelingen bemoeilijkt werden?
Dat zou ik categorisch willen tegen
spreken, antwoordde de heer Idenburg. Het
gaat niet om iets meer of minder import; de
moeilijkheid om aan verschillende van onze
verlangens tegemoet te komen, ligt hoofd
zakelijk in Japan zelf. Japan zou onze suiker
afnemen tegenover export van textiel uit
Japan naar Indië. Maar daar Japan zelf
reeds uit Formosa suiker exporteert, is het
moeilijk voor dat land nog suiker uit Indië te
betrekken.
Op het punt van suiker en scheepvaart
zijn de onderhandelingen thans geschorst.
De heer Idenburg beschouwde het als een
belangrijk resultaat van de gevoerde onder
handelingen al is het dan ook een kwestie
van meer algemeenen aard dat van Ja
pansche zijde thans de noodzakelijkheid van
onze handelspolitiek Indië wordt begrepen
en aanvaard. Dat zie ik aldus de heer
Idenburg als een groote winst. Terwij!
het ook een groot voordeel is, dat wij van
onzen kant nu eens precies gezien hebben,
welke punten voor Japan zwaar wegen en
welke niet.
De scheepvaart-conferentie.
Wat denkt u van de scheepvaart-con
ferentie, welke in Japan zal worden gehou
den tusschen vertegenwoordigers van Ne
derlandsche en Japansche scheepvaartmaat
schappijen, vroegen we.
Ik ben van overtuiging, dat de moeilijk
heden op scheepvaartgebied te overbruggen
zijn, antwoordde de heer Idenburg. Hetgeen
bereikt moet worden, ligt niet zoo heel ver
af van den bestaanden toestand. Met de
scheepvaart zijn de moeilijkheden meer van
principieelen aard; scheepvaartkwesties vor
men altijd teere punten. Daarom tracht men
het scheepvaartvraagstuk thans op de zuiver
private conferentie te Kobe op te lossen. Dat
neemt natuurlijk niet weg, dat onze regee
ring zeer veel gewicht hecht aan de resul
taten van deze conferentie.
Aan de Japansche delegatie is meege
deeld, dat, als het scheepvaartvraagstuk niet
wordt opgelost, de Nederlandsche regeering
niet verder over een handelsverdrag wil spre
ken. Maar nog eens: de oplossing behoeft
niet zoo ver van den status quo af te liggen.
Was de eisch van Japan om zelf de
goederen te vervoeren, welke het uit Indië
betrekt, niet wat overdreven?
Met het bauxietvervoer gaat het nu half
om half. Men moet de zaak ook van Ja-
pansch standpunt bezien. De Japanners zijn
van oordeel, dat, als wij van hen vragen
meer naar Japan te exporteeren, wij hen ook
in de gelegenheid moeten stellen, dat zoo
goedkoop mogelijk te doen. Voor dergelijke
aangelegenheden kunnen speciale regelingen
gemaakt worden.
U sprak van den goeden wil van Japan
om tot een accoord te komen, maar de Japan
sche pers scheen het er toch op aan te leg
gen om de onderhandelingen te doen mis
lukken.
Het resultaat van de onderhandelingen
hangt geheel af van den wil tot slagen en
die is bij Japan aanwezig. Om die reden
geloof ik, dat, zij het misschien op een eenigs-
zins andere basis dan wij ons hadden voor
gesteld, overeenstemming is te bereiken. Ik
sluit dat althans niet uit.
Wat de pers betreft, men moet de Japan
sche regeering en de Japansche pers goed uit
elkaar houden. De Japansche pers is relatief
zeer onafhankelijk van de regeering. De
regeering maakt wel eens gebruik van de
pers, maar dikwijls gebeurt het, dat de pers
zich tegen de regeering keert.
In het begin der onderhandelingen heeft
de Japansche pers wel wat tegengewerkt,
maar in den laatsten tijd niet, nadat de
Nederlandsche delegatie er de Japansche op
had gewezen.
De heer Idenburg legde er tenslotte nog
maals den nadruk op, dat de tot nu toe ge
voerde besprekingen veel hebben bijgedragen
tot een wederzijdsch begrijpen en hij wees
voorts op de prettige wijze, waarop de on
derhandelingen in den laatsten tijd zijn ge
voerd door den Japanschen consul-generaal
te Batavia, den heer Koshida.
Een circulaire van den minister
van sociale zaken betreffende
particuliere liefdadighzid en
den steun
De minister van sociale zaken heeft
aan de besturen van de ondersc eidene
gemeenten een circulaire gezonden van
den volgenden inhoud:
Bij de mondelinge behandeling van
hoofdstuk I der Rijksbegrooting en bij de
besprekingen omtrent de begrooting van
mijn departement voor het dienstjaar
1935 in de Tweede Kamer der Staten-
Generaal is ter sprake gebracht de af
trek van hulp, welke vanwege de parti
culiere liefdadigheid aan ondersteunde
werkloozen wordt gegeven Overeenkom
stig de door mij in de Tweede Kamer ter
zake gedane toezegging heb ik een nade-
r regeling voor deze materie getroffen.
In het vierde lid van art. 7 der steun
regeling. vervat in het besluit van 15
Januari 1932, no. 800, afd. W. en S. wordt
bepaald, dat inkomsten, welke niet uit
arbeid zijn verkregen, ten volle op den
steun in mindering moeten worden ge
bracht. Ten gevolge niervan werden
voorheen alle giften en uitkeeringen van
andere zijde verkregen, geheel van den
st un afgetrokken. Voor eenigen tijd heb
ik hierin ten aanzien van uitkeeringen
vanwege diaconie, prochiaal armbestuur
of liefdadi^heidsvereeniging reed., eeni
ge verruiming toegestaan.
Ik ben thans bereid, de particuliere
liefdadigheid nog ruimere gelegenheid te
bieden aan ondersteunde werkioozen
hulp te verleenen; hiertoe kan ik uiter
aard slechts overgaan in het vertrou
wen, dat van particuliere zijde de noo
dige medewerking zal worden verkregen
ter voorkoming van ongewenschte toe
standen.
De hulp toch, die wordt verleend, mag
er nimmer toe leiden, dat de prikkel tot
het zoeken en aanvaarden van werk
wordt weggenomen. Met het oog hierop
moet ik aan de verruiming der regeling
als bedoeld, de voorwaarde verbinden
dat, indien men van particuliere zijde
boven de uitkeeringen volgens de 'teun-
regeling aan ondersteunde werkloozen
hulp wil verleenen, men zich van die
z'jde hetzij persoonlijk, hetzij door tus-
schenkomst van de ondersteunden ter
zake in verbinding stelt met het betrok
ken gemeentelijk orgaan van steun ver
leening. Op dit orgaan toch rust naast
dc zorg voor de werkloozen de plicht er
voor te waken, dat de hulp, die wordt
verleend, geen nadeelige moreele gevol
gen heeft voor de betrokkenen en geen
schade aan het bedrijfsleven berokkent
door vermindering van arbeidslust.
Vermits na het verleenen van hulp
van twee zijden het ontstaan van deze
euvelen niet denkbeeldig moet worden
geacht, is evenals bij de armenver
zorging nauw contact en overleg tus
schen beide instanties noodzakelijk.
Wordt daarbij voor oogen gehouden, dat
do overheid zich door de omstandig
heden genoopt gezien heeft, de steunver-
leening aan werkloozen zelf via het or
gaan van steunverleening ter hand te
nemen, dan zal het duidelijk zijn, dat bij
het overleg het oordeel van het orgaan
van steunverleening omtrent de vraag
of en zoo ja, in hoeverre extra hulp aan
een goede werkloozenzorg geen afbraak
doet, beslissend moet zijn; uiteraard be
houdens eventueele andere beslissing
mijnerzijds.
Een maatstaf aan te geven, waarnaar
het orgaan de gevallen zou kunnen be-
oordeelen, acht ik in het algemeen noch
wenschelijk, noch practisch mogelijk.
We! wijs ik er op, dat van particuliere
zijde somwijlen in verband met hun bij
zondere omstandigheid hulp wordt ver
leend aan werkende arbeiders. Worden
dergelijke personen werkloos en komen
zij alsdan in ondersteuning volgens de
steunregeling, dan kan deze particuliere
steun, indien zij dien blijven ontvangen,
zonder meer bij de bepaling van den
steun buiten beschouwing worden ge
laten.
Voorts vinde geen aftrek op den steun
plaats indien in speciale noodgevallen
van andere zijde extra hulp wordt ver
leend, b v. bij gebrek aan kleeding en
dekking, ziekte van een kind, waarvoor
extra elk noodig is en in het groote aan
tal van andere vergelijkbare geva' en.
Heeft echter de particuliere steun een
eer regelmatig karakter, dan zal in het
overleg hiervoor bedoeld, nauwgezet
dienen te worden nagegaan, of zoodanige
hulp niet tot gevolg zal kunnen hebben,
dat de arbeidsprikkel wordt weggeno
men. Meent het orgaan, dat daarvoor
geen vrees behoeft te bestaan dan kan
ook dus de extra hulp bij de berekening
v n den steun buiten beschouwing ge
leten wqrden. Is het orgaan echter van
meening, dat meer hulp tot verkeerde
gevolgen zou leiden, dan ontrade het om
in dat geval tegemoetkoming te verlee
nen. Wordt van andere zijde in dat geva1
dan toch hulp verleend, dan worde die
hulp voor het volle bedrag van den steun
afgetrokken. Dit geschiede ook indien
een particuliere instantie niet bereid
mocht zijn om met het orgaan overleg
te plegen.
In dit verband zij er op gewezen, dat
het feit, dat men van particuliere zijde
geen overleg met het orgaan wensqht te
p'egen, den ondersteunde niet ontlWt
van den plicht om van alle inkomsten
dus ook van hulp,.die hij van andere
zijde mocht ontvangen aan het orgaan
van steunverleening mededeeling te
doen.
Ik spreek nogmaals het vertrouwen
uit, dat, nu het mogelijk zal zijn, dat de
particuliere hulp zich zooveel beter zal
kunnen ontplooien, men van particu'ie-
re zijde tot contact en overleg bereid zal
zijn.
Wat aldus voor hulp van particuliere
zijde geldt, zal uiteraard evenzeer gelden
voor hulp, welke wordt verstrekt van
wege de kerkelijke of burgerlijke arm
besturen.
De vorenstaande regeling geldt ook
voor hen, die bij een van Rijkswege ge
subsidieerde werkverschaffing zijn ge-
p'aatst. Het is evenwel gewenscht. dat
het col'ege van B en W in een desbe
treffend geval met den betrokken in
specteur voor de werkverschaffing over
leg pleegt.
PROF. DR. A. SIEGENBEEK VAN
HEUKELOM.
Benoemd tot hoogleeraar te
Batavia.
Tot hoogleeraar aan de Medische Hoo-
geschool te Batavia in bijzondere ziekte
kunde. diagnostiek en therapie, is be
noemd dr. A. Siegenbeek var. Heuke'om
zoo seint Aneta aan het Hbld.
HUWENDE AMBTENARES.
Wijziging ambtenarenreglement
in N.-Holland door regeering
opgedragen.
De Provinciale Staten van Noordhol
land hebben in hun vergadering van
December de voordracht van Gedepu
teerde Staten Staten om een door de re
geering gewenschte wijziging te brengen
in het ambtenarenreglement betreffen
de het ontslag aan de huwende ambte
nares verworpen.
Naar wij vernemen, heeft de
regeering thans aan Ged. Staten
verzocht het ambtenarenregle
ment in den aangegeven zin te
wijzigen.
69. Drein Drentel luisterde de menschen af en hoor
de nu een dame tegen haar man vertellen, dat het
monster, dat daar te zien was, een lange slurf had en
met water spoot. „Dat kan niet anders", zei hij tegen
Piet, „dat moet wel het zeemonster zijn"
70. Ze besloten dus maar zelf allebei een kaartje te
nemen en passeerden daarmee den controleur, die
een stukje van het kaartje afscheurde en daarna zei
dat ze nu naar binnen konden gaan. Door een groot
gordijn traden ze de tent binnen.