varia.
SPORT EN WEDSTRIJDEN.
NEDERLAND-DUITSCHLAND.
HONIG'S BOUILLONBLOKJES thans 6 voor IOcL
HET GEHEIMZINNIGE LANDHUIS
UIT HET PARLEMENTAIRE LEVEN.
De bloemententoonstelling
Flora 1935
te Heemstede.
n
ii
Een gebeurtenis van internationale be-
teekenis. - Vooruitgang van de bloem
bollencultuur.
Wie zal den grooten en heroïken strijd winnen?
De Duitschers zijn gevaarlijke tegenstanders.
Het Duitsche elftal.
tfauiMetm
XXX.
Er is in onze parlementaire geschied er i~
een afgevaardigde geweest, die zn baard
liet staan.
Niets bijzonders! hoor ik U zeggen. Want
had de heer van der Molen, (in de huise
lijkheid der perstribune Ali-Baba genaamd),
niet een juweel van een baard? en dragen
andere afgevaardigden niet een aardig-pe-
per-en-zoutje om hun kin?
Toch iets bijzonders.
Want de afgevaardigde dien ik bedoel
mr. D. van Eek, die 35 jaar in de Kamer
heeft gezeten en eerst toen werd vervangen
door Keuchenius liet z'n baard staan
met een bepaald politiek doel.
Hij had gezworen zich niet te laten
scheren, alvorens de Grondwetsherziening
■van 1848 tot stand zou zijn gekomen, ioen
dit was geschied, stapte hij welgemoed naar
den kapper. Deze historische gebeurtenis
verdient zeer zeker aan de vergetelheid te
worden ontrukt.
Van den baard naar den haardos des
schedels is slechts één stap. Ook zulk een
haardos is eenmaal in opspraak geweest,
n.1. die van mr. P. H. Saaymans-Vader, een
bekend en karakteristiek afgevaardigde. Hij
was dóóf. Z'n medelid mr. M. H. Godefroi,
de latere minister van Justitie, was óók
doof. Op zekeren dag stonden ze samen
heel dicht bij de regeeringstafel, om goed te
kunnen hooren. Er heerschten toen nog
idyllische toestanden in het parlement; op
de tafel der regeering stonden brandende
kaarsen. En zie, Saaymans-Vader boog zich,
met de hand aan het oor, zóó dicht naar de
regeeringstafel over, dat z'n welige haar
dos (een „recht-opstaande", zoo las ik),
met de kaarsvlam in aanraking kwam, en
leelijk schroeide. Godefroi zag het, trok z'11
mede-doove ijling weg en de brandslang
behoefde geen dienst te doen.
De doofheid van Godefroi gaf meermalen
tot kleine incidentjes aanleiding. Maar de
ijverige en begaafde rechtsgeleerde wijdde
zich met bijzondere toewijding aan z'n
parlementaire taak. Als een bijzonderheid
wordt vermeld, dat hij bij de behandeling der
Wet op de Rechterlijke organisatie niet
minder dan 56 maal het woord voerde.
Toen (zoo deelt Arnold Ising, destijds ste
nograaf, in z'n boekje over onze parlemen
taire geschiedenis mede), toen de stenogra
fie werd ingevoerd, kreeg de directeur van
den dienst, de heer Noordziek, opdracht,
om voorloopig van de debatten ook nog aan-
teekenii.gen in gewoon schrift te maken,
aangezien men het snelschrift nog niet te
best vertrouwde. Dat was een buitenkansje
voor Godefroy. Hij zat geregeld naast
Noordziek in het stenografen-hoekje, en las
diens aanteekeningen van het debat, zoodat
hij niet behoefde te luisteren!
Er zijn ook wel eens tragische incidenten
geweest. Tweemaal is het gebeurd, dat een
afgevaardigde, toen hij het woord voerde,
overleed. De eerste maal in 1859, met mr.
L. D. Storm, terwijl hij sprak over het
voorstel tot leger-mobilisatie, de tweede keer
in 1897, met mr. B. M. Bahlmann, die
eveneens over een militair onderwerp het
woord voerde. Natuurlijk werd de verga
dering dadelijk geschorst. „Op 27 Septem
ber 1866, na aanneming van de motie-
Keuchenius had" zoo vertelt de journa
list B. Blok in z'n jubileum-boekje „de
pas gekozen afgevaardigde voor Zwolle, de
Kamper burgemeester Wittewaal van Stoet
wegen, zich zóó opgewonden over de neder
laag der regeering', dat hij bijna terstond
na zijn terugkeer in zijn hotel ontsliep".
Wijlen m'n hoog-vereerde collega deelt ook
nog mede, dat er één geval van plotselinge
zinsverbijstering tijdens een vergadering
voorviel Hij vermeldt echter geen naam.
Meer dan eens heeft een ziek Kamerlid
zich naar de vergadering laten brengen, om
aan een belangrijke stemming te kunnen
deelnemen.
In 1900 werd de heer J. J. van Kerkwijk
de zaal binnen gedragen om voor de Leer
plicht te kunnen stemmen, in den nacht var.
Staal gebeurde hetzelfde met kolonel J. B
Verhey een nobel man, ik blijf hem steeds
met diepen eerbied gedenken die zijn
stem wilde gever, aan de Ooriogsbegroo-
ting. Tragisch was ook de aanblik, dien de
ernstig-zieke heer H. Spiekman in 191
bood, binnengebracht om de belofte te kun-
r- afler-en. En als ik over physieke ge
breken spreek, denk ik ook aan Victor de
Stuers, en aan jhr. J. W. v. Nispen tot Se-
venaer twee mannen van hoog karaat, di<-
daz in dag uit geholpen moesten worden
om de zaal te bereiken, maar niettemin hun
plicht ten einde toe volbrachten.
Natuurlijk zijn er in den loop van die
vele jaren verscheidene afgevaardigden ge
weest, die hun specifike eigenaardigheuen
hadden.
Zoo wordt van Kappeyne gezegd, dat nij
de gewoonte had om thuis hij was onge
huwd in z'n studeerkamer op den grond
liegend of zittend de stukken te bestudeeren.
Op een dag spande het in de Kamer en men
had den staatsman dringend noodig. Men
vond hem: hij lag op den grond van zn
studeervertrek, in slaap gevallen tusschen
boeken en stukken. Uit de eerste jaren, dat
ik op de perstribune zat, herinner ik mij een
minister, die de eenvoud zóó ver dreef, dat
hij in de pauze naar een bekend koffiehuis
in de nabijheid ging. een kop koffie bestel
de en daarbij lekker z'n boterhammetjes
oppeuzelde, die hij in een „pampiertje" bij
zich had. Den naam noem ik niet. Evenals
dien van het Kamerlid, dat, terwijl hij aan
het spreken was, plotseling z'n heele kunst
gebit verloor: ik zag het hem nog juist op
vangen halverwege den grond-
Er staat één projectiel in de Kamer, waar
van ik de aanwezigheid niet snap: de bel.
De bel op een voorzitters-bureau. Ik heb al
heel wat felle en fanatieke kabaaltjes mee
gemaakt, ik hem al heel wat stormen door
de zaal hooren loeien, maar de bel heb ik
nooit zien gebruiken. Waarom niet? In
buiter.landsche pariemei i gebeurt het her
haaldelijk. Vroeger heb .u wel eens gedacht:
zou de bel geen klepel cezitten? Maar op
een goeden dag ontdekte ik van wèl, want
het enfant terrible Duys sloop naar het bu
reau, greep stiekum de bel en zette haar
schrijlings op den rand van de tafel, zoo
dat ze er ieder oogenblik kon afvallen en
een gezellig lawaai maken. Juist toen de bel
zou tuimelen zag de voorzitter het onheil en
wist het te voo'komen. Maar door dien
greep kwam de bel in beweging en hoorden
we éven de klepel klingelen. Het is de eeni-
ge maal geweest. Ook heb ik nooit meege
maakt, dat de publieke tribune moest wor
den ontruimd.
Vroeger is het een enkele maal gebeurd,
terwijl mr. Troelstra aan het woord was
(1897), maar het publiek houdt zich vrij
wel altijd kalm, zoodat de voorzitter niet
behoeft op te treden.
De voorzitter. „Mijnheer de Voorzitter".
Wist men, dat Thoroecke deze woorden in
zwang heeft gebracht? Hij is er mee begon
nen. Vóór zijn tijd sprak men elkaar met
„Edelmogencle heeren" aan, in de redevoe
ringen. Nu zijn er afgevaardigden, die geen
zin meer kunnen zeggen of er moet „Mijn
heer de Voorzitter" voor, als een sergeant
aan het hoofd van een troep schutters. Ook
de „geachte afgevaardigde" is schering en
inslag geworden, al is de achting soms in
geen veiden of wegen te ontdekken. Mr. W.
K. baron van Dedem was eens zeer open
hartig, toen hij, over Rutgers van Rozen
burg sprekend, zeide: „De geachte... ik
bedoel de afgevaardigde" een hatelijkheid
die tot grooten twist tusscnen de beide man
nen voerde.
Sommige „geachte afgevaardigden" zijn
tegelijk minister geweest. Maar dat was
toch een zeldzaamheid. De eerste die beide
functies combineerde was mr. D. Donker
Curtus, later deed J. K. H. de Rco van Al-
derwerlt het, weer later mr. H. Goeman
Borgesius en Dr. C. Lely. Maar dit waren
hooge uitzonderingen. Tegenwoordig wordt
nooit meer aan een dergelijke combinatie ge
dacht.
De toestanden zijn veranderd.
Men verbrandt ook z'n haar niet meer in
de Kamer hoogstens z'n vingers.
En men zweert er niet meer z'n baard te
laten groeien tot b.v. de Administratieve
Rechtspraak is afgedaan.
Stel-u-voor!
D. HANS.
Op 15 Mei 1860 werd te Haarlem, na
eenige voorafgaanJe vergeefsche pogingen
op initiatief der heeren H. D. Kruseman
Jr. en J. H. Krelage opgericht de Alge
meene Vereeniging voor bloembollencultuur,
„ten einde liefde en opgewektheid voor ons
vak in ruimer kring levendig te houden en te
bevorderen".
In de vergadering van 27 September ISoO
werd de heer Krelage tot voorzitter gekozen
en niet minder dan 40 jaren heeft deze de
functie bekleed op een wijze boven allen lof
verheven.
Bij zijn aftreden in 1900 had zijn schep
ping zich ontwikkeld tot zeker de belang
rijkste tuinbouw vereeniging in Nederland.
Gestadig ging de Algemeene Vereeniging
vooruit, gesteund door de volhardende
krachtsinspanning van bloembollenkweekers
en handelaars, die bij voortduring samen
werkten om hun wederzijdsche belangen te
behartigen. t
Er zijn zeer voorspoedige jaren in het
bollenvak geweest, die sommigen inderdaad
een vermogen hebben verschaft, maar even
droevige gevolgen hebben gehad voor de
talrijke schare van tamelijk welgestelde, maar
meestal weinig ontwikkelde jongelieden, die,
verblind door den voorspoed van sommige
gelukkigen, maar tevens in hun vak dcor-
kneede bollenhandelaren „in de bollen gin
gen", droomend van °en slapend rijk worden
Bitter is hun ontgoocheling geweest!
Ook de na-oorlogsjaren hebben velen door
export-bezwaren niet geringe teleurstelling
opgeleverd, maar de bestuurders der Alge
meene Vereeniging, geleid door den tegen-
woordigen, alleszins bekwamen voorzitter,
den heer Ernst H. Krelage, zoon van den
stichter, hebben immer nal gestaan voor de
belangen van leden en vereeniging, bleken
geenszins geneigd bij de pakken neer te
zitten, vandaar ook het grootsche plan tot
het houden dezer internationale 'entoonstel-
ling, onder den naam van „Flora 1935" die
honderdduizenden bezoekers belooft te zullen
trekken.
Reeds dadelijk na de oprichting der Alge
meene Vereeniging werd gemeend, dat een
tentoonstelling bevorderlijk zou zijn voor de
belangen van de bloembollenkweekers, zoo
dat in Maart 1861 voor de eerste maal be
langhebbenden en liefhebbers genoten van
wat te zien werd geboden, verre overtroffen
door de tentoonstelling in 1862, in 1863 en
in 1864.
Daarna scheen de lust to inzenden je ver
flauwen, totdat in 1875 de eerste „vijfjaar-
lijksche". samenvallend met het 15-jarig be
staan, ais een beslist succes kon worden
beschouwd.
Na de tentoonstellingen van 1880 en 188o
verminderde de liefhebberij opnieuw zcodat
zoowel in 1895 als in. 1900 en 1905 nu niet
bepaald gewag kan worden gemaakt van een
algemeene voldoening, al mogen fan ook de
toen ingezonden hyacinthen in pannen en de
fraaie groepen van bijgewassen tot de glans
punten gerekend worden. Als bijzonderheid
zij in herinnering gebracht, dat deze laatste
tentoonstelling de eerste was, vereerd met
koninklijk bezoek, namelijk van H. M. de
Koningin-Moeder.
Geleerd door de ondervinding, werd op
23 Maart 1908 op voorstel van het hoofd
bestuur besloten voor de tentoonstelling in
1910 een anderen weg in te slaan en wel om
hoofdzakelijk 'et tijdstip van openlucht-bloei
te kiezen. Daartoe kreeg de Algemeene Ver
eeniging de beschikking over een deel van
den Hertenkamp en van het terrein Vóór het
Paviljoen te Haarlem, koos zij de medewer
king der tuinarchitecten Leonard A. Springer
te Haarlem en H. J. Goemans te Benne-
broek en gebleken is, dat de deelneming,
zoowel uit de bloembollenstreek, als uit
Boskoop, Aalsmeer en andere centra van
tuinbouw buitengewoon groot was. Aan
prijzen werd voor een bedrag van niet min
der dan f 18000 uitgeloofd.
Het was toen een glorietijd voor den
bloembollenhandel, die na een halve eeuw
van arbeid het beteelde opperv'ak zag uitge
breid van 300 H A. tot 4000 H A., den export
van 1000000 tot 12000000; het aantal
kweekers, dat in 186Ó een kleine 300 bedroeg,
had zich vertienvoudigdde 40 export
firma's waren uitgebreid tot 170. De grond
prijs voor goed hyacinthenland steeg van
f 7000 tot 15000 per H.A het jaarlijks uit
betaalde arbeidsloon van f 150000 tot
2000000. het aantal arbeideis van 500 tot
4000!
(In 1934 bedroeg de uitvoer 44.749,255
K.G. ƒ22.256,90/ kSn 42.446,060 K G.
19.372,511.—) .n 193*.
Die tentoonstelling van 1910 was als een
openbaring! Uit alle deelen d<* lands en uit
Ktt buitenland kwamen de bezoekers toege
stroomd. die allen vol lof waren over het
geen ze te bewonderen kregen, Want nor
nimmer was getoond zulk eeu bloementooi,
te midden van het geboomte!
Maar toen kwam de oorlog met al ziin
ellende, verdere plannen vernietigend, alle
hoop op herstel vervagend
Edocn, oestuurderen, kweekers en hande
laren behielden hun veet kracht, bleven de
Algemeene Vereeniging getrouw en toen
zich eenigermate gunstiger omstandigheden
voordeden, werden opnieuw plannen be
raamd, uitgevoerd en we! op een wijze,
die waardeering en ontzag veroverde Met
bewonderenswaardige voortvarendheid werd
in 1925 opnieuw een vollegrondstenfoon-
stelling georganiseerd op nog grooter schaal
dan in 1910 en we' bij en ir. het uitgestrekte
en schilderachtige park „Groenendaal" der
gemeente Heemstede.
Wat daar toen werd getoond, overtrof
verre en verre de verwachtingen; het aantal
bezoekers was zóó groot, dat de aandrang
nu en das overweldigend genoemd mag wor
den. De medewerking van allerlei zijden,
niet het minst van hooge autoriteiten was
buitengewoon en ondanks de hooge kosten
van aanplant en stichting van een paar
groote tentoonstellingsgebouwen, werden
deze volkomen gedekt
Gesteund door die groote medewerking
en die ongedachte resultaten, meende het
Hoofdbestuur indertijd volkomen gerechtigd
te zijn de goedkeuring van de leden der Al
gemeene Vereeniging te vragen op zijn voor
stel om ter gelegenheid van het 75-jarig be
staan opnieuw een volle-gronds-tentoonsteN
ling te organiseeren, een internationale, en
het behoeft geen verwondering te baren, dat
daarmede volkomen instemming werd be
tuigd.
Ook nu is dus het park „Groenendaal"
met omgeving als tentoonstellingsterrein
verkregen, ter grootte van 20 H A., dus
5 H.A. meer dan in 1925 het geval is ge
weest.
En de medewerking?
Die is met nog warmer enthousiasme van
allerlei zijden verleend dan te voren. En dat
iets heel bijzonders verwacht kan worden,
wordt bewezen alleen reeds door de sim
pele mededeeling, dat in de jury niet minder
dan 200 buitenlanders, zegge tweehonderd
buitenlanders, zitting zullen nemen.
Dit enkele cijfer kenmerkt „Flora 1935"
als iets bijzonders, als iets buitengewoons.
In een volgend artikel stellen we ons voor
daaromtrent een en ander te vertellen.
Men houde tevens in het oog, dat gerekend
wordt in de dagen van 15 Maart tot 19 Mei
niet minder dan een millioen bezoekers te
zullen ontvangen!
Voetbal.
Nog één dag, nog nauwelijks 24
uur en het Olympisch Stadion zal
met een kleine 40.000 menschen ge
vuld zijn. Zij zullen op de klok kij
ken, zullen herhaaldelijk hun oog
richten op den Marathon-toren, van
waar 't klaroengeschal zal komen en
dan zullen ze de Duitschers toejui
chen en eerbiedig opstaan bij het
hooren van het „Deutschland, über
alles!" Om even later in een ent
housiast gejuich los te barsten, als
een groepje Oranje-menschen het
veld op komt stormen, van Heel
voorop en daarachter die andere
kerels. Zij zullen tenslotte het Wil
helmus zingen uit volle borst en
dan
Er zullen volksliederen gespeeld worden,
zoodat de sfeer gewoon zal zijn. Of eigenlijk
ook niet. Want een voorgevoel zegt ons, dat
meer dan ooit het nationalisme hoogtij zal
vieren. Wij spreken wel eens van de aparte
sfeer, die er steeds heerscht bij Nederland—
België-wedstrijden, maar wij gelooven, dat
de aanstaande NederlandDuitschland-
match ons iets zal geven, dat zeker niet min
der is dan de „bekende" sfeer, als de Roode
Duivels hier zijn.
Dat ligt hem o.i. aan een paar factoren,
waarvan wij er slechts één zullen noemen:
Duitschland heeft sinds 1 Januari 1933 veer
tien wedstrijden gespeeld en daarvan slechts
één verloren en twee gelijk gespeeld. En wat
nog nooit gebeurd is in het internationale
voetbal: de Duitsche balans is in evenwicht
en zal bij winnen in Amsterdam over
slaan in gunstige richting.
Ziedaar de factor, die deze keer mede op
het groene veld te bespeuren zal zijn. Wan
neer de Duitschers winnen, hebben zij pre
cies een meer interlandwedstrijden gewon
nen dan verloren! En daar is in Duitschland
alles op gezet.
Met ander woorden: Nederland moet in
eigen huis geklopt worden, niet alleen, om
dat winnen nog altijd prettiger is dan verlie
zen, maar vooral ook met het oog op de ba
lans, die thans in evenwicht is.
Nu hebben de Duitschers daarbij een fout
begaan, een gevaarlijke fout zelfs. Want zij
hebben van te voren al aangekondigd, dat
de wedstrijd van morgen door hun vertegen
woordigers gewonnen zal worden. Zeker
erkennen, dat Nederland een krachtig elftal
bezit, dat op fraaie successen kan bogen,
maar zij meen en, dat het Duitsche team ster
ker is, positief sterker dan het Hollandscbe.
En dat zal Zondag gedemonstreerd moeten
worden.
Dat is een fout van de Duitschers I Want
een Nederlandsch elftal is nooit gevaarlijker
geweest dan in wedstrijden, waarvan de
voorspellingen ongunstig luidden voor het
Oranje-team. De Oranjemenschen kunnen
niet tegen een geschetter uit het vijandelijke
kamp van „wij winnen". Dan spelen ze als
duivels, dan zijn ze onweerstaanbaar en dan
kunnen ze wonderen doen op het groene veld.
Een bewijs? Nog maar net 'n jaar geleden
scheen het Belgische elftal eensklaps zijn
vorm te hebben teruggevonden en toen in het
Stadion Nederland—België gespeeld zou
worden, toen zeide men in België: jammer,
dat die wedstrijd niet geldt voor het wcreld-
tournooi, want nu eindelijk winnen wij weer!
't Resultaat was een 9—3-nederlaag v«n
diezelfde Belgen! En toen Ierland zou ko
men, mocht Nederland al lang tevreden zijn
met een gelijk spelIerland ging terug met
een 5—2-neder!aag.
Wij willen hiermede maar zeggen, dat Ne
derland nog zoo direct niet verloren heeft.
Toch mogen wij de kracht van onze tegen
standers niet onderschatten Want als wij het
Duitsche lijstje van de laatste twee jaren even
uit het Engelsch van Hugh Walpole
en J. B. Prietsley, door H. A. C. S.
18)
Besie Mark,
Peartree Lodge
Little Hurliford, Oxon.
Marjorie is weg. Zij ging vanmiddag,
tenminste, dat verbeeld ik mij. Ik geloof,
dat ik je vertelde, dat ik het plan had van
daag de Downs, hier in de buurt, over te
wandelen. Op den terugweg, in Hatcham,
rende ik tegen Blair aan, die er op aan
drong dat ik bij hem zou eten. Dus bleef ik
en keerde daarna met den trein terug, 't Is
gek, maar zoodra ik mijn voet in huis zette
had ik een gevoel, dat er iets niet in orde
was. 't Was waar, dat de meiden naar bed
waren, maar dat doen zij gewoonlijk, om
half tien ongeveer. En Marjorie kon heel
goed bij de Curtis' zijn, of zelf vroeg thuis
gekomen zijn. Maar neen, ik voelde opeens,
dat het iets anders was. Ik heb het huis
meer zoo stil gekend, maar nooit zoo af-
wachtcnd-stil. 't Was precies of de hall op
haar teenen liep en haar adem inhield'. Er
lagen twee brieven op het tafeltje in de hall.
Een was 'n brief van jou. De ander was een
gezegeld briefje van Marjorie. Het vertelde
mij heel kort, dat zij besloten had mij te ver
laten, om redenen, die zij niet nader behoef
de uiteen te zetten en dat wij onze schik
kingen later konden maken. Zij ging zoo
haastig weg, omdat zij plotseling een gevoel
had, dat zij geen oogenblik langer in huis
kon blijven, maar ik zou mij ernstig vergis
sen als ik mij verbeeldde, dat zij in een im
puls handelde en toegaf aan een plotselinge
gril. Zij had alles doorgedacht, zooals ik
moest gemerkt hebben, toen zij den vorigen
dag met mij siprak. Wanneer de tijd gekomen
was om bepaalde schikkingen te treffen, zou
zij mij haar adres geven. Of zij zou contact
met mij zoeken door middel van Slik, onzen
advocaat. Dit was het briefje, dat ik las.
Het ligt nu voor mij. Geen franje, geen me
lodrama, zelfs geen zweem van drift en no
bele verontwaardiging. Het schijnt mij, dat
er een geheele wereld ligt tusschen dit en de
Marjorie, die jij en ik kennen of eens
kenden.
Ind:en zij gewoon weggeloopen was
een deur voor mijn neus dichtsmijtend, om
zoo te zeggen dat zou niets ergs geweest
zijn: dan zou ik nu op de telefoon letten (ik
schrijf dit in de eetkamer, het is bijna mid
dernacht), in afwachting, dat deze ieder
oogenblik zou kunnen gaan en dan Marjo
rie aan het andere eind, half-lachend, half
schreiend, waarschijnlijk in de flat van
haarzuster, in de stad. Maar de vrouw, die
dat briefje schreef, zoo koel, zoo vijandig,
zoo onbarmhartig, zal niet opbelle in 't mid-
nt.Van den nacht< om *e zc&&en> dat wij
allebei erg dom geweest zijn. dat ik mij over
mijzelf moest schamen, en dat 't haar erg
heel erg spijt, en dat ik haar moet afhalen
aan Paddington, morgenochtend, om tien
voor twaalf. Dat weet ik maar al te goed
Iets ergs is gebeurd, iets heel ergs. Mijn
eenige troost is, dat Marjorie zelf al eeni-
gen tijd geleden is verdwenen, en dat de af
tocht van de schrijfster van dit briefje, die
ik niet ken, van niet zoo groote beteekenis is
Maar neen, dat gaat niet. Ik zal het mor
gen alles moeten overdenken, tot het einde
toe. Op het oogenblik ben ik verbijsterd te
moe, niets dan een hoop zenuwen, en met
zieke inbeeldingen, in het holle van den
nacht. Ik ga naar bed.
Doordat ik jouw brief daar zag liggen,
kwam ik waarschijnlijk er toe om je te
schrijven. Ik opende hem, om te zien, of je
adres nog hetzelfde is, maar ik heb hem
niet met aandacht gelezen, hem alleen maar
aangestaard. Ik wil dezen meegeven met de
eerste post, morgenochtend vroeg. Hij zal
weg zijn, voor ik wakker word en voor ik mij
over verwonder, waarom ik hem eigenlijk
geschreven heb.
Je ROBERT.
Peartree Lodge
Little Hurliford, Oxon
Beste Mark,
Deze dient om je te bedanken voor je
brieven, in het bijzonder den laatsten met
zijn Rembrandtiek interieur. Het is ook om
je te zeggen dat ik hier vanavond of mor
genochtend vandaan ga. Ik zal naar de stad
gaan, dus schrijf, als er geen andere wenk
van mij komt, naar de club, de Heretics
Regency Street. Je hebt al vermoed, natuur
lijk, waarom ik ga. Marjorie kan moeilijk
ergens anders been zijn gegaan dan naar
de stad, en ook al logeert zij niet bij haar
zuster Doris ik vermoed, dat zij het -doet
dan zal Doris zeker weten, waar zij te
vinden is. Neen, ik ben niet de verwaande
uran van een echtgenoot, die plotseling tot
bezinning komt; dit is geen capitulatie of
zwaaien van de witte vlag: ik ga Marjorie
achtervolgen ik geef de achtervolging
toe, zooals je ziet zoodat wij 't reëel uit
praten. \X'ij hebben dat tot nog toe gedaan
en het is mogelijk dat dat mijn fout is.
Zij gaf mij de gelegenheid, natuurlijk,
gisteren, toen zij mij beschuldigde van zelf
zucht egoïsme, en de heele rest. Herinner
je je t. Ik zei niets, lachte alleen spottend
zoo pedant als mij mogelijk was. Jij zult mij
vertellen, dat dat heelemaal verkeerd was
en ik geloof nu ook, dat het dat was. Ik be
hoorde tenminste de uitdaging te hebben
ingenomen, inplaats van volmaakte onver
schilligheid voor te wenden. Geen enkele
vrouw zou dat vergeven. Er bleef voor haar
geen andere keus dan mij te verlaten of in te
binden Ik geloof, dat ik een eind aan de
heele geschiedenis had kunnen maken in
een oogenblik, aangenomen altijd, dat deze
cl'ie,U^HrJ°ne' rustif, en koel en «'out,„oe-
dig, niet de ware is. Ik kon van mijn stoel
pgesprongen zijn, mijn armen uitgestrekt
eelhrTik Ï,k "Mijn liefstic' Bi hebt
engJl' en ik bl SPIJ- V3n! Jiï bent een
engel, en ik ben een zwijn geweest. Vergeef
MarirvHe 1" dlCn geest' Onmiddellijk ZOU
Marjorie tenminste die, welke ik ken
6?ttn schuldigin8en met den wind hebben
laten wegwaaien en gezworen hebben dat
het even goed haar fout als de mijne was
^otS en °ueidi?heid Va" natuur- da'
hebben mii PraiLh,Ige s,riiken van de vlag,
J, meer keeren, dan ik lust heb mij
te herinneren, 't gevoel van zoo klein als 'n
mug te zijn gegeven, beschaamd als ik was
over onze trotsch-doende en pietluttige sekse,
't Is mogelijk dat dezen keer zij niet zou ge
antwoord hebben; zij zal mij nu wellicht als
'n geheel ar.der persoon beschouwen, tegen
over wien men zulke edelmoedigheden niet
toepast; het ziet er beslist uit, alsof zij hee
lemaal een ander mensch is geworden. Maar
ais ik het gebaar had gemaakt, zou ik een
boel meer dan thans over ons beiden weten.
Of 't zou succes gehad hebben en alles zou in
orde geweest zijn. Of het zou mislukt zijn
en ik zou ineens geweten hebben, dat de
oude Marjorie of onze verhouding dood is.
Maar, waarom maakte ik het gebaar niet?
Dit is wat jij, geloof ik, niet zult begrijpen
met bepaald omdat je te jong bent (ik
tieed niet dikwijls als de oudere tegen je op,
is het niet?), maar meer, omdat je, die nog
op gelukkige wijze verstrikt zit in den mane
schijn en mysterie-periode der liefde,
nog aan het droomen bent onder den appel
bloesem van Eden, nog geen ervaring hebt
van dit soort van verhouding tusschen een
man en een vrouw. Nu dan: als ik een ster
ke implus had gehad om van mijn stoel op
te springen en haar toe te roepen: ,,'t Spijt
me. Vergeef me!", en zoo een stroom van
emotie in beweging had gebracht, die ons
beide terstond van deze zandbanken en klip
pen weggevoerd zou hebben, dan zou ik er
geen weerstand aangeboden hebben. Ik had
wel zoo'n impuls, maar 't was geen sterke. Ik
zou alleen toegeeflijk geweest zijn uit tactiek.
(Wordt vervolgd