varia. SPORT EN WEDSTRIJDEN. NEDERLAND-DUITSCHLAND. HONIG'S BOUILLONBLOKJES thans 6 voor IOcL HET GEHEIMZINNIGE LANDHUIS UIT HET PARLEMENTAIRE LEVEN. De bloemententoonstelling Flora 1935 te Heemstede. n ii Een gebeurtenis van internationale be- teekenis. - Vooruitgang van de bloem bollencultuur. Wie zal den grooten en heroïken strijd winnen? De Duitschers zijn gevaarlijke tegenstanders. Het Duitsche elftal. tfauiMetm XXX. Er is in onze parlementaire geschied er i~ een afgevaardigde geweest, die zn baard liet staan. Niets bijzonders! hoor ik U zeggen. Want had de heer van der Molen, (in de huise lijkheid der perstribune Ali-Baba genaamd), niet een juweel van een baard? en dragen andere afgevaardigden niet een aardig-pe- per-en-zoutje om hun kin? Toch iets bijzonders. Want de afgevaardigde dien ik bedoel mr. D. van Eek, die 35 jaar in de Kamer heeft gezeten en eerst toen werd vervangen door Keuchenius liet z'n baard staan met een bepaald politiek doel. Hij had gezworen zich niet te laten scheren, alvorens de Grondwetsherziening ■van 1848 tot stand zou zijn gekomen, ioen dit was geschied, stapte hij welgemoed naar den kapper. Deze historische gebeurtenis verdient zeer zeker aan de vergetelheid te worden ontrukt. Van den baard naar den haardos des schedels is slechts één stap. Ook zulk een haardos is eenmaal in opspraak geweest, n.1. die van mr. P. H. Saaymans-Vader, een bekend en karakteristiek afgevaardigde. Hij was dóóf. Z'n medelid mr. M. H. Godefroi, de latere minister van Justitie, was óók doof. Op zekeren dag stonden ze samen heel dicht bij de regeeringstafel, om goed te kunnen hooren. Er heerschten toen nog idyllische toestanden in het parlement; op de tafel der regeering stonden brandende kaarsen. En zie, Saaymans-Vader boog zich, met de hand aan het oor, zóó dicht naar de regeeringstafel over, dat z'n welige haar dos (een „recht-opstaande", zoo las ik), met de kaarsvlam in aanraking kwam, en leelijk schroeide. Godefroi zag het, trok z'11 mede-doove ijling weg en de brandslang behoefde geen dienst te doen. De doofheid van Godefroi gaf meermalen tot kleine incidentjes aanleiding. Maar de ijverige en begaafde rechtsgeleerde wijdde zich met bijzondere toewijding aan z'n parlementaire taak. Als een bijzonderheid wordt vermeld, dat hij bij de behandeling der Wet op de Rechterlijke organisatie niet minder dan 56 maal het woord voerde. Toen (zoo deelt Arnold Ising, destijds ste nograaf, in z'n boekje over onze parlemen taire geschiedenis mede), toen de stenogra fie werd ingevoerd, kreeg de directeur van den dienst, de heer Noordziek, opdracht, om voorloopig van de debatten ook nog aan- teekenii.gen in gewoon schrift te maken, aangezien men het snelschrift nog niet te best vertrouwde. Dat was een buitenkansje voor Godefroy. Hij zat geregeld naast Noordziek in het stenografen-hoekje, en las diens aanteekeningen van het debat, zoodat hij niet behoefde te luisteren! Er zijn ook wel eens tragische incidenten geweest. Tweemaal is het gebeurd, dat een afgevaardigde, toen hij het woord voerde, overleed. De eerste maal in 1859, met mr. L. D. Storm, terwijl hij sprak over het voorstel tot leger-mobilisatie, de tweede keer in 1897, met mr. B. M. Bahlmann, die eveneens over een militair onderwerp het woord voerde. Natuurlijk werd de verga dering dadelijk geschorst. „Op 27 Septem ber 1866, na aanneming van de motie- Keuchenius had" zoo vertelt de journa list B. Blok in z'n jubileum-boekje „de pas gekozen afgevaardigde voor Zwolle, de Kamper burgemeester Wittewaal van Stoet wegen, zich zóó opgewonden over de neder laag der regeering', dat hij bijna terstond na zijn terugkeer in zijn hotel ontsliep". Wijlen m'n hoog-vereerde collega deelt ook nog mede, dat er één geval van plotselinge zinsverbijstering tijdens een vergadering voorviel Hij vermeldt echter geen naam. Meer dan eens heeft een ziek Kamerlid zich naar de vergadering laten brengen, om aan een belangrijke stemming te kunnen deelnemen. In 1900 werd de heer J. J. van Kerkwijk de zaal binnen gedragen om voor de Leer plicht te kunnen stemmen, in den nacht var. Staal gebeurde hetzelfde met kolonel J. B Verhey een nobel man, ik blijf hem steeds met diepen eerbied gedenken die zijn stem wilde gever, aan de Ooriogsbegroo- ting. Tragisch was ook de aanblik, dien de ernstig-zieke heer H. Spiekman in 191 bood, binnengebracht om de belofte te kun- r- afler-en. En als ik over physieke ge breken spreek, denk ik ook aan Victor de Stuers, en aan jhr. J. W. v. Nispen tot Se- venaer twee mannen van hoog karaat, di<- daz in dag uit geholpen moesten worden om de zaal te bereiken, maar niettemin hun plicht ten einde toe volbrachten. Natuurlijk zijn er in den loop van die vele jaren verscheidene afgevaardigden ge weest, die hun specifike eigenaardigheuen hadden. Zoo wordt van Kappeyne gezegd, dat nij de gewoonte had om thuis hij was onge huwd in z'n studeerkamer op den grond liegend of zittend de stukken te bestudeeren. Op een dag spande het in de Kamer en men had den staatsman dringend noodig. Men vond hem: hij lag op den grond van zn studeervertrek, in slaap gevallen tusschen boeken en stukken. Uit de eerste jaren, dat ik op de perstribune zat, herinner ik mij een minister, die de eenvoud zóó ver dreef, dat hij in de pauze naar een bekend koffiehuis in de nabijheid ging. een kop koffie bestel de en daarbij lekker z'n boterhammetjes oppeuzelde, die hij in een „pampiertje" bij zich had. Den naam noem ik niet. Evenals dien van het Kamerlid, dat, terwijl hij aan het spreken was, plotseling z'n heele kunst gebit verloor: ik zag het hem nog juist op vangen halverwege den grond- Er staat één projectiel in de Kamer, waar van ik de aanwezigheid niet snap: de bel. De bel op een voorzitters-bureau. Ik heb al heel wat felle en fanatieke kabaaltjes mee gemaakt, ik hem al heel wat stormen door de zaal hooren loeien, maar de bel heb ik nooit zien gebruiken. Waarom niet? In buiter.landsche pariemei i gebeurt het her haaldelijk. Vroeger heb .u wel eens gedacht: zou de bel geen klepel cezitten? Maar op een goeden dag ontdekte ik van wèl, want het enfant terrible Duys sloop naar het bu reau, greep stiekum de bel en zette haar schrijlings op den rand van de tafel, zoo dat ze er ieder oogenblik kon afvallen en een gezellig lawaai maken. Juist toen de bel zou tuimelen zag de voorzitter het onheil en wist het te voo'komen. Maar door dien greep kwam de bel in beweging en hoorden we éven de klepel klingelen. Het is de eeni- ge maal geweest. Ook heb ik nooit meege maakt, dat de publieke tribune moest wor den ontruimd. Vroeger is het een enkele maal gebeurd, terwijl mr. Troelstra aan het woord was (1897), maar het publiek houdt zich vrij wel altijd kalm, zoodat de voorzitter niet behoeft op te treden. De voorzitter. „Mijnheer de Voorzitter". Wist men, dat Thoroecke deze woorden in zwang heeft gebracht? Hij is er mee begon nen. Vóór zijn tijd sprak men elkaar met „Edelmogencle heeren" aan, in de redevoe ringen. Nu zijn er afgevaardigden, die geen zin meer kunnen zeggen of er moet „Mijn heer de Voorzitter" voor, als een sergeant aan het hoofd van een troep schutters. Ook de „geachte afgevaardigde" is schering en inslag geworden, al is de achting soms in geen veiden of wegen te ontdekken. Mr. W. K. baron van Dedem was eens zeer open hartig, toen hij, over Rutgers van Rozen burg sprekend, zeide: „De geachte... ik bedoel de afgevaardigde" een hatelijkheid die tot grooten twist tusscnen de beide man nen voerde. Sommige „geachte afgevaardigden" zijn tegelijk minister geweest. Maar dat was toch een zeldzaamheid. De eerste die beide functies combineerde was mr. D. Donker Curtus, later deed J. K. H. de Rco van Al- derwerlt het, weer later mr. H. Goeman Borgesius en Dr. C. Lely. Maar dit waren hooge uitzonderingen. Tegenwoordig wordt nooit meer aan een dergelijke combinatie ge dacht. De toestanden zijn veranderd. Men verbrandt ook z'n haar niet meer in de Kamer hoogstens z'n vingers. En men zweert er niet meer z'n baard te laten groeien tot b.v. de Administratieve Rechtspraak is afgedaan. Stel-u-voor! D. HANS. Op 15 Mei 1860 werd te Haarlem, na eenige voorafgaanJe vergeefsche pogingen op initiatief der heeren H. D. Kruseman Jr. en J. H. Krelage opgericht de Alge meene Vereeniging voor bloembollencultuur, „ten einde liefde en opgewektheid voor ons vak in ruimer kring levendig te houden en te bevorderen". In de vergadering van 27 September ISoO werd de heer Krelage tot voorzitter gekozen en niet minder dan 40 jaren heeft deze de functie bekleed op een wijze boven allen lof verheven. Bij zijn aftreden in 1900 had zijn schep ping zich ontwikkeld tot zeker de belang rijkste tuinbouw vereeniging in Nederland. Gestadig ging de Algemeene Vereeniging vooruit, gesteund door de volhardende krachtsinspanning van bloembollenkweekers en handelaars, die bij voortduring samen werkten om hun wederzijdsche belangen te behartigen. t Er zijn zeer voorspoedige jaren in het bollenvak geweest, die sommigen inderdaad een vermogen hebben verschaft, maar even droevige gevolgen hebben gehad voor de talrijke schare van tamelijk welgestelde, maar meestal weinig ontwikkelde jongelieden, die, verblind door den voorspoed van sommige gelukkigen, maar tevens in hun vak dcor- kneede bollenhandelaren „in de bollen gin gen", droomend van °en slapend rijk worden Bitter is hun ontgoocheling geweest! Ook de na-oorlogsjaren hebben velen door export-bezwaren niet geringe teleurstelling opgeleverd, maar de bestuurders der Alge meene Vereeniging, geleid door den tegen- woordigen, alleszins bekwamen voorzitter, den heer Ernst H. Krelage, zoon van den stichter, hebben immer nal gestaan voor de belangen van leden en vereeniging, bleken geenszins geneigd bij de pakken neer te zitten, vandaar ook het grootsche plan tot het houden dezer internationale 'entoonstel- ling, onder den naam van „Flora 1935" die honderdduizenden bezoekers belooft te zullen trekken. Reeds dadelijk na de oprichting der Alge meene Vereeniging werd gemeend, dat een tentoonstelling bevorderlijk zou zijn voor de belangen van de bloembollenkweekers, zoo dat in Maart 1861 voor de eerste maal be langhebbenden en liefhebbers genoten van wat te zien werd geboden, verre overtroffen door de tentoonstelling in 1862, in 1863 en in 1864. Daarna scheen de lust to inzenden je ver flauwen, totdat in 1875 de eerste „vijfjaar- lijksche". samenvallend met het 15-jarig be staan, ais een beslist succes kon worden beschouwd. Na de tentoonstellingen van 1880 en 188o verminderde de liefhebberij opnieuw zcodat zoowel in 1895 als in. 1900 en 1905 nu niet bepaald gewag kan worden gemaakt van een algemeene voldoening, al mogen fan ook de toen ingezonden hyacinthen in pannen en de fraaie groepen van bijgewassen tot de glans punten gerekend worden. Als bijzonderheid zij in herinnering gebracht, dat deze laatste tentoonstelling de eerste was, vereerd met koninklijk bezoek, namelijk van H. M. de Koningin-Moeder. Geleerd door de ondervinding, werd op 23 Maart 1908 op voorstel van het hoofd bestuur besloten voor de tentoonstelling in 1910 een anderen weg in te slaan en wel om hoofdzakelijk 'et tijdstip van openlucht-bloei te kiezen. Daartoe kreeg de Algemeene Ver eeniging de beschikking over een deel van den Hertenkamp en van het terrein Vóór het Paviljoen te Haarlem, koos zij de medewer king der tuinarchitecten Leonard A. Springer te Haarlem en H. J. Goemans te Benne- broek en gebleken is, dat de deelneming, zoowel uit de bloembollenstreek, als uit Boskoop, Aalsmeer en andere centra van tuinbouw buitengewoon groot was. Aan prijzen werd voor een bedrag van niet min der dan f 18000 uitgeloofd. Het was toen een glorietijd voor den bloembollenhandel, die na een halve eeuw van arbeid het beteelde opperv'ak zag uitge breid van 300 H A. tot 4000 H A., den export van 1000000 tot 12000000; het aantal kweekers, dat in 186Ó een kleine 300 bedroeg, had zich vertienvoudigdde 40 export firma's waren uitgebreid tot 170. De grond prijs voor goed hyacinthenland steeg van f 7000 tot 15000 per H.A het jaarlijks uit betaalde arbeidsloon van f 150000 tot 2000000. het aantal arbeideis van 500 tot 4000! (In 1934 bedroeg de uitvoer 44.749,255 K.G. ƒ22.256,90/ kSn 42.446,060 K G. 19.372,511.—) .n 193*. Die tentoonstelling van 1910 was als een openbaring! Uit alle deelen d<* lands en uit Ktt buitenland kwamen de bezoekers toege stroomd. die allen vol lof waren over het geen ze te bewonderen kregen, Want nor nimmer was getoond zulk eeu bloementooi, te midden van het geboomte! Maar toen kwam de oorlog met al ziin ellende, verdere plannen vernietigend, alle hoop op herstel vervagend Edocn, oestuurderen, kweekers en hande laren behielden hun veet kracht, bleven de Algemeene Vereeniging getrouw en toen zich eenigermate gunstiger omstandigheden voordeden, werden opnieuw plannen be raamd, uitgevoerd en we! op een wijze, die waardeering en ontzag veroverde Met bewonderenswaardige voortvarendheid werd in 1925 opnieuw een vollegrondstenfoon- stelling georganiseerd op nog grooter schaal dan in 1910 en we' bij en ir. het uitgestrekte en schilderachtige park „Groenendaal" der gemeente Heemstede. Wat daar toen werd getoond, overtrof verre en verre de verwachtingen; het aantal bezoekers was zóó groot, dat de aandrang nu en das overweldigend genoemd mag wor den. De medewerking van allerlei zijden, niet het minst van hooge autoriteiten was buitengewoon en ondanks de hooge kosten van aanplant en stichting van een paar groote tentoonstellingsgebouwen, werden deze volkomen gedekt Gesteund door die groote medewerking en die ongedachte resultaten, meende het Hoofdbestuur indertijd volkomen gerechtigd te zijn de goedkeuring van de leden der Al gemeene Vereeniging te vragen op zijn voor stel om ter gelegenheid van het 75-jarig be staan opnieuw een volle-gronds-tentoonsteN ling te organiseeren, een internationale, en het behoeft geen verwondering te baren, dat daarmede volkomen instemming werd be tuigd. Ook nu is dus het park „Groenendaal" met omgeving als tentoonstellingsterrein verkregen, ter grootte van 20 H A., dus 5 H.A. meer dan in 1925 het geval is ge weest. En de medewerking? Die is met nog warmer enthousiasme van allerlei zijden verleend dan te voren. En dat iets heel bijzonders verwacht kan worden, wordt bewezen alleen reeds door de sim pele mededeeling, dat in de jury niet minder dan 200 buitenlanders, zegge tweehonderd buitenlanders, zitting zullen nemen. Dit enkele cijfer kenmerkt „Flora 1935" als iets bijzonders, als iets buitengewoons. In een volgend artikel stellen we ons voor daaromtrent een en ander te vertellen. Men houde tevens in het oog, dat gerekend wordt in de dagen van 15 Maart tot 19 Mei niet minder dan een millioen bezoekers te zullen ontvangen! Voetbal. Nog één dag, nog nauwelijks 24 uur en het Olympisch Stadion zal met een kleine 40.000 menschen ge vuld zijn. Zij zullen op de klok kij ken, zullen herhaaldelijk hun oog richten op den Marathon-toren, van waar 't klaroengeschal zal komen en dan zullen ze de Duitschers toejui chen en eerbiedig opstaan bij het hooren van het „Deutschland, über alles!" Om even later in een ent housiast gejuich los te barsten, als een groepje Oranje-menschen het veld op komt stormen, van Heel voorop en daarachter die andere kerels. Zij zullen tenslotte het Wil helmus zingen uit volle borst en dan Er zullen volksliederen gespeeld worden, zoodat de sfeer gewoon zal zijn. Of eigenlijk ook niet. Want een voorgevoel zegt ons, dat meer dan ooit het nationalisme hoogtij zal vieren. Wij spreken wel eens van de aparte sfeer, die er steeds heerscht bij Nederland— België-wedstrijden, maar wij gelooven, dat de aanstaande NederlandDuitschland- match ons iets zal geven, dat zeker niet min der is dan de „bekende" sfeer, als de Roode Duivels hier zijn. Dat ligt hem o.i. aan een paar factoren, waarvan wij er slechts één zullen noemen: Duitschland heeft sinds 1 Januari 1933 veer tien wedstrijden gespeeld en daarvan slechts één verloren en twee gelijk gespeeld. En wat nog nooit gebeurd is in het internationale voetbal: de Duitsche balans is in evenwicht en zal bij winnen in Amsterdam over slaan in gunstige richting. Ziedaar de factor, die deze keer mede op het groene veld te bespeuren zal zijn. Wan neer de Duitschers winnen, hebben zij pre cies een meer interlandwedstrijden gewon nen dan verloren! En daar is in Duitschland alles op gezet. Met ander woorden: Nederland moet in eigen huis geklopt worden, niet alleen, om dat winnen nog altijd prettiger is dan verlie zen, maar vooral ook met het oog op de ba lans, die thans in evenwicht is. Nu hebben de Duitschers daarbij een fout begaan, een gevaarlijke fout zelfs. Want zij hebben van te voren al aangekondigd, dat de wedstrijd van morgen door hun vertegen woordigers gewonnen zal worden. Zeker erkennen, dat Nederland een krachtig elftal bezit, dat op fraaie successen kan bogen, maar zij meen en, dat het Duitsche team ster ker is, positief sterker dan het Hollandscbe. En dat zal Zondag gedemonstreerd moeten worden. Dat is een fout van de Duitschers I Want een Nederlandsch elftal is nooit gevaarlijker geweest dan in wedstrijden, waarvan de voorspellingen ongunstig luidden voor het Oranje-team. De Oranjemenschen kunnen niet tegen een geschetter uit het vijandelijke kamp van „wij winnen". Dan spelen ze als duivels, dan zijn ze onweerstaanbaar en dan kunnen ze wonderen doen op het groene veld. Een bewijs? Nog maar net 'n jaar geleden scheen het Belgische elftal eensklaps zijn vorm te hebben teruggevonden en toen in het Stadion Nederland—België gespeeld zou worden, toen zeide men in België: jammer, dat die wedstrijd niet geldt voor het wcreld- tournooi, want nu eindelijk winnen wij weer! 't Resultaat was een 9—3-nederlaag v«n diezelfde Belgen! En toen Ierland zou ko men, mocht Nederland al lang tevreden zijn met een gelijk spelIerland ging terug met een 5—2-neder!aag. Wij willen hiermede maar zeggen, dat Ne derland nog zoo direct niet verloren heeft. Toch mogen wij de kracht van onze tegen standers niet onderschatten Want als wij het Duitsche lijstje van de laatste twee jaren even uit het Engelsch van Hugh Walpole en J. B. Prietsley, door H. A. C. S. 18) Besie Mark, Peartree Lodge Little Hurliford, Oxon. Marjorie is weg. Zij ging vanmiddag, tenminste, dat verbeeld ik mij. Ik geloof, dat ik je vertelde, dat ik het plan had van daag de Downs, hier in de buurt, over te wandelen. Op den terugweg, in Hatcham, rende ik tegen Blair aan, die er op aan drong dat ik bij hem zou eten. Dus bleef ik en keerde daarna met den trein terug, 't Is gek, maar zoodra ik mijn voet in huis zette had ik een gevoel, dat er iets niet in orde was. 't Was waar, dat de meiden naar bed waren, maar dat doen zij gewoonlijk, om half tien ongeveer. En Marjorie kon heel goed bij de Curtis' zijn, of zelf vroeg thuis gekomen zijn. Maar neen, ik voelde opeens, dat het iets anders was. Ik heb het huis meer zoo stil gekend, maar nooit zoo af- wachtcnd-stil. 't Was precies of de hall op haar teenen liep en haar adem inhield'. Er lagen twee brieven op het tafeltje in de hall. Een was 'n brief van jou. De ander was een gezegeld briefje van Marjorie. Het vertelde mij heel kort, dat zij besloten had mij te ver laten, om redenen, die zij niet nader behoef de uiteen te zetten en dat wij onze schik kingen later konden maken. Zij ging zoo haastig weg, omdat zij plotseling een gevoel had, dat zij geen oogenblik langer in huis kon blijven, maar ik zou mij ernstig vergis sen als ik mij verbeeldde, dat zij in een im puls handelde en toegaf aan een plotselinge gril. Zij had alles doorgedacht, zooals ik moest gemerkt hebben, toen zij den vorigen dag met mij siprak. Wanneer de tijd gekomen was om bepaalde schikkingen te treffen, zou zij mij haar adres geven. Of zij zou contact met mij zoeken door middel van Slik, onzen advocaat. Dit was het briefje, dat ik las. Het ligt nu voor mij. Geen franje, geen me lodrama, zelfs geen zweem van drift en no bele verontwaardiging. Het schijnt mij, dat er een geheele wereld ligt tusschen dit en de Marjorie, die jij en ik kennen of eens kenden. Ind:en zij gewoon weggeloopen was een deur voor mijn neus dichtsmijtend, om zoo te zeggen dat zou niets ergs geweest zijn: dan zou ik nu op de telefoon letten (ik schrijf dit in de eetkamer, het is bijna mid dernacht), in afwachting, dat deze ieder oogenblik zou kunnen gaan en dan Marjo rie aan het andere eind, half-lachend, half schreiend, waarschijnlijk in de flat van haarzuster, in de stad. Maar de vrouw, die dat briefje schreef, zoo koel, zoo vijandig, zoo onbarmhartig, zal niet opbelle in 't mid- nt.Van den nacht< om *e zc&&en> dat wij allebei erg dom geweest zijn. dat ik mij over mijzelf moest schamen, en dat 't haar erg heel erg spijt, en dat ik haar moet afhalen aan Paddington, morgenochtend, om tien voor twaalf. Dat weet ik maar al te goed Iets ergs is gebeurd, iets heel ergs. Mijn eenige troost is, dat Marjorie zelf al eeni- gen tijd geleden is verdwenen, en dat de af tocht van de schrijfster van dit briefje, die ik niet ken, van niet zoo groote beteekenis is Maar neen, dat gaat niet. Ik zal het mor gen alles moeten overdenken, tot het einde toe. Op het oogenblik ben ik verbijsterd te moe, niets dan een hoop zenuwen, en met zieke inbeeldingen, in het holle van den nacht. Ik ga naar bed. Doordat ik jouw brief daar zag liggen, kwam ik waarschijnlijk er toe om je te schrijven. Ik opende hem, om te zien, of je adres nog hetzelfde is, maar ik heb hem niet met aandacht gelezen, hem alleen maar aangestaard. Ik wil dezen meegeven met de eerste post, morgenochtend vroeg. Hij zal weg zijn, voor ik wakker word en voor ik mij over verwonder, waarom ik hem eigenlijk geschreven heb. Je ROBERT. Peartree Lodge Little Hurliford, Oxon Beste Mark, Deze dient om je te bedanken voor je brieven, in het bijzonder den laatsten met zijn Rembrandtiek interieur. Het is ook om je te zeggen dat ik hier vanavond of mor genochtend vandaan ga. Ik zal naar de stad gaan, dus schrijf, als er geen andere wenk van mij komt, naar de club, de Heretics Regency Street. Je hebt al vermoed, natuur lijk, waarom ik ga. Marjorie kan moeilijk ergens anders been zijn gegaan dan naar de stad, en ook al logeert zij niet bij haar zuster Doris ik vermoed, dat zij het -doet dan zal Doris zeker weten, waar zij te vinden is. Neen, ik ben niet de verwaande uran van een echtgenoot, die plotseling tot bezinning komt; dit is geen capitulatie of zwaaien van de witte vlag: ik ga Marjorie achtervolgen ik geef de achtervolging toe, zooals je ziet zoodat wij 't reëel uit praten. \X'ij hebben dat tot nog toe gedaan en het is mogelijk dat dat mijn fout is. Zij gaf mij de gelegenheid, natuurlijk, gisteren, toen zij mij beschuldigde van zelf zucht egoïsme, en de heele rest. Herinner je je t. Ik zei niets, lachte alleen spottend zoo pedant als mij mogelijk was. Jij zult mij vertellen, dat dat heelemaal verkeerd was en ik geloof nu ook, dat het dat was. Ik be hoorde tenminste de uitdaging te hebben ingenomen, inplaats van volmaakte onver schilligheid voor te wenden. Geen enkele vrouw zou dat vergeven. Er bleef voor haar geen andere keus dan mij te verlaten of in te binden Ik geloof, dat ik een eind aan de heele geschiedenis had kunnen maken in een oogenblik, aangenomen altijd, dat deze cl'ie,U^HrJ°ne' rustif, en koel en «'out,„oe- dig, niet de ware is. Ik kon van mijn stoel pgesprongen zijn, mijn armen uitgestrekt eelhrTik Ï,k "Mijn liefstic' Bi hebt engJl' en ik bl SPIJ- V3n! Jiï bent een engel, en ik ben een zwijn geweest. Vergeef MarirvHe 1" dlCn geest' Onmiddellijk ZOU Marjorie tenminste die, welke ik ken 6?ttn schuldigin8en met den wind hebben laten wegwaaien en gezworen hebben dat het even goed haar fout als de mijne was ^otS en °ueidi?heid Va" natuur- da' hebben mii PraiLh,Ige s,riiken van de vlag, J, meer keeren, dan ik lust heb mij te herinneren, 't gevoel van zoo klein als 'n mug te zijn gegeven, beschaamd als ik was over onze trotsch-doende en pietluttige sekse, 't Is mogelijk dat dezen keer zij niet zou ge antwoord hebben; zij zal mij nu wellicht als 'n geheel ar.der persoon beschouwen, tegen over wien men zulke edelmoedigheden niet toepast; het ziet er beslist uit, alsof zij hee lemaal een ander mensch is geworden. Maar ais ik het gebaar had gemaakt, zou ik een boel meer dan thans over ons beiden weten. Of 't zou succes gehad hebben en alles zou in orde geweest zijn. Of het zou mislukt zijn en ik zou ineens geweten hebben, dat de oude Marjorie of onze verhouding dood is. Maar, waarom maakte ik het gebaar niet? Dit is wat jij, geloof ik, niet zult begrijpen met bepaald omdat je te jong bent (ik tieed niet dikwijls als de oudere tegen je op, is het niet?), maar meer, omdat je, die nog op gelukkige wijze verstrikt zit in den mane schijn en mysterie-periode der liefde, nog aan het droomen bent onder den appel bloesem van Eden, nog geen ervaring hebt van dit soort van verhouding tusschen een man en een vrouw. Nu dan: als ik een ster ke implus had gehad om van mijn stoel op te springen en haar toe te roepen: ,,'t Spijt me. Vergeef me!", en zoo een stroom van emotie in beweging had gebracht, die ons beide terstond van deze zandbanken en klip pen weggevoerd zou hebben, dan zou ik er geen weerstand aangeboden hebben. Ik had wel zoo'n impuls, maar 't was geen sterke. Ik zou alleen toegeeflijk geweest zijn uit tactiek. (Wordt vervolgd

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1935 | | pagina 10