VAN
KLEUR- EN KNIPPLAAT
Een akelige droom.
Sneeuwklokjes.
ZOEKPLAATJE
Op stelten zetten
Raadselhoekie
TWEE RAKKERS
Rapporten
1, 6, 7, 8 is zoowel een jongens- als
een meisjesnaam.
Een 4, 3, 3, 5 bestaat uit meei dan
één.
2, 6, 8 is het tegenovergestelde van
vast. u
1, 3, 3, 8 wordt veel op de boterham
gegeten.
8, 7, 2 is een muzieknoot.
4, 3, 3, 5, 8 is een kleur.
2. Wie kent een muisje zonder blaart
En zelfs ook zonder kopje?
Je hebt het altijd bij de hand.
Of denk je soms: ik fop je?
3. Maak dieren van:
E. B r a z
An Koergeo
Nel Kapia
Nol Tifa
4. Noem mij eens een water,
Waar het vredig is.
Als je op den naam let,
Heb je 't vast niet mis!
(Nadruk verboden).
Hansje was een lieve jongen, maar hij had
één groot gebrek. Hij moest altijd dieren
plagen. Nooit liet hij ze met rust.
Als hij een hond of een poes tegen kwam
trapte hij ze op de staart of gooide ze met
steenen.
En eens, toen Hansje om vier uur met zijr
vriendjes uit school kwam. zag hij een honc
loopen. Natuurlijk moest hij het dier weer
plagen. In zijn sak had hij een lang touw.
Met behulp van z'n vriendjes bond hij de
pooten van het dier vast en joeg het toen
op. Het arme dier kon natuurlijk niet
loopen.
De pooten zaten zoo stevig met touwen
vastgebonden, dat het dier jankend van pijn
op de straat lag.
Hansje en zijn vrienden plaagden en sar
den het weerlooze dier zoo veel ze konden.
Machteloos slond het dier tegenover
zulke kwelgeesten Met een wanhopige
poging richtte het zich nog een keer op, en
toen zonk het machteloos ineen door den
klap, die Hans het dier op den kop had ge
geven. Het was dood. Zoo vlug als ze kon
den liepen de kwelgeesten weg en lieten den
hond stil liggen.
Maar de pret was nog niet afgeloopen,
want als ze naar huis gingen, moesten ze
voorbij een park met een vijver, en in die
vijver zwommen zwanen. Het was al bijna
lente en de zwanen hadden jongen. Met
groote stokken gewapend gingen ze er op
af. Met 'hun stokken sloegen ze naar de
jonge dieren.
Hans als Haantje de voorste. Maar de
zwanen lieten hun jongen zoo maar niet
plagen! Woederd vloog moeder zwaan op
Hans af en beet hem in z'n hand.
Nu was de pret afgeloopen Gauw gin
gen de jongens naar huis. Thuisgekomen zag
moeder de wond in zijn hand en zei:
.Hansje, jongen! Wat heb je aan je hand?"
en vol zorg keek ze naar het wondje.
„O, gevallen'' was het antwoord. Moeder
verbond het maar het liet Hans niet met
rust. Telkens als hij naar dat lapje keek,
dacht hij ook aan de zwaan.
Onrustig woelde hij 's avonds ook in zijn
bedje, en eindelijk toen hij in slaap viel,
kwam het ergste.
Daar zag hij héél duidelijk den dooden
hond op de straat liggen, met een heele boel
menschén er om heen.
En een groote. strenge politieman voeg:
Wie heeft dat gedaan. Niemand wist het.
Maar wat kwam daar aan.
Heel parmantig kwamen Mijnheer en
Mevrouw Zwaan aanstappen.
Mevrouw deed het woord. „Wie dat ge
daan heeft? Dat heeft Hansje gedaan. Hij
heeft mijn kinderen ook zoo geplaagd".
„Dank U wel mevrouw Zwaan! Daar
zullen we werk van maken".
Met een schreeuw werd Hansje wakker
Wat een nare dingen! Maar waar was nou
de politieman? Och het was maar -en ake
lige droom. Aan z'n bedje stond moeder,
die keek hem ernstig aan.
„Ja iongen dat komt ervan als je dieren
plaagt" Hansje nam zich voor, nooit meer
dieren te plagen. Hij sliep -ustig en droomde
weer, maar nu een mooie droom.
D. B.
23. Df7f en zwart geeft op. Immers na
23Kc6 24. De6 of Pe7 24. Pc4 of
Le7 24. Peöf enz.
Hier volgt uit 't tournooi te Hasting
van Dec.—Jan. '34/35 de partij Euwe—
Michell met aanteekeningen naar' de
W. S.
Wit: Dr. M. Euwe. Zw. R. P. Michell.
1. Pf3 d5
2. d4 Pf6
4. Pc3 c6
5. Lg5 c6
6. e3 Da5 (de Cambridge springs)
7. cd5 Pd5
8. Dd2 Lb4
0. Tacl c5. De theorie schrijft voor
9h6 om e5 voor te bereiden om
de L. te bevrijden.
10. e4 Pc3. Beter is 10. Pd5 f6.
11. bc3 La3
12. Tcbl. 0-0
13. Ld3 a6
14. 0—0 b5 Hier is de laatste kans
voor zwart om met 14cd4
naast Dameruil zijn spel wat te
vereenvoudigen.
15. d5! Pb6? Zwart schijnt het ant
woord van wit volledig onderschat
te hebben. Er moest gebeuren 15.
c4 om La3 vrijheid te geven.
16. Le7! Tef8
17. d6, c4
18. Lc2 Pbd7 Natuurlijk niet dade
lijk Lb7 wegens d7!
19. e5 h6
20. Tbel Lb7
21. Pd4 Lc5
22. Te3 Pf8.
23. Tg3 Ld4
Het ligt nu voor de hand dat de
zwart K., geheel van hulptroepen
ontbloot spoedig de vlag moet strij
ken. Euwe maakt dan ook korte
■metten en speelt zeer elegant;
24. Tg7f Kg7.
25. Lf6f Kg8
26. Dh6. en Zwart geeft op.
Na 24. Dh6 Pg6 25. Tg6 fg6 26. Dg3 Te7
27. de7. staat zwart ook wel hopeloos.
SbW>t
voor
Vervolgens de driehoekjes op de stip
pellijnen omvouwen.
En ten slotte de reepjes met een plak
middel bestrijken en tegen de plaatjes
plakken.
Zorg vooral, dat alles goed stevig
komt te staan!
(Nadruk verboden).
In Dierenland zijn de tollen nog niet openmaken,
afgeschaft. Op het model (waaraan je Het is een aardig tafreeltje om op te
niets hoeft te doen, maar dat alleen als zetten, vinden jullie ook niet?
voorbeeld dient) kun je zien, hoe Knor, Eerst de plaatjes en driehoekjes op
de tolbazin, met haar rechterhand't geld dun, doorzichtig papier overtrekken,
in den zak steekt, dat Reinardus Vos, de Daarna het geheel op dun karton plak-
fietser, haar gegeven heeft. Met haar ken. Dan de plaatjes kleuren en ze even
linkerhand wil ze den tolboom voor hem als de driehoekjes uitknippen.
door
C. E. DE LILLE HOCERWAARD.
OPLOSSING VAN DEN REBUS
UIT HET VORGE NUMMZR.
Toen Henk laatst in Artis was, gaf de
oppasser visschen aan de pelikanen.
(Nadruk verboden).
Pas uit Indië gekomen
En logeerend bij Oom Staal
Maakt het drietalJan, Piet, Willem,
Soms een vreeselijk kabaal!
Tante zegt: Och, och, die jongens
Zetten 't huis op stelten, foei!
't Is een oorverdoovend schreeuwen
Een lawaai en een gestoei!
Oplossingen der raadsels
uit 't vorige nnmmer.
Voor grooteren.
De kleine jpngen was moe. Ze lieten
hem ook veel te lang loopen.
(Moezel).
Eet je kersen toch op, Herman!
(Jeker)
De onderwijzer riep toornig: „Er
moet stilte zijn!" (Niger).
De gewone gang van zaken is an
ders. (Onega).
Peper, ga; Peperga.
.Griekenland. Eland. Karei, gier, ne
ger, deken, degen.
'k Had het met mijn kleine Hansje
Rustiger, dat weet ik wel!
Nooit kan ik het drietal zetten
Om de tafel met een spel
Hansje hoort zijn moeder praten,
Ook al bouwt hij rustig door.
Moeder heeft het over 't leven,
Maar 't zijn leuke jongens, hoor!
Hans kan 't wat goed met hen vinden
't Drietal heeft plezier in hem!
't Is dan ook een schattig baasje
Met zijn hooge kinderstem.
(Nadruk verboden
's Middags neemt Moes kleinen Hans mee
Op een wand'ling door de stad.
Amsterdam is 't, waar ze wonen
Plots vraagt Hans: Moes, wat is dat?
Palen ziet hij in den grond slaan.
Moeder zegt: Een huis komt daar!
Kleine Hans kijkt heel verwonderd,
Vindt het toch een beetje raar!
Voor kleineren.
Een dobbelsteen.
Wieg, wier, Wies, wiel.
De echo.
gier
kies
koor
b e e m
inkt
taak
duin
klip
Koen
OM OP "E LOSSEN.
Voor grooteren.
Mijn eerste kan zeer pijnlijK en zelfs
vergiftig zijn, mijn tweede er derde
vermen samen een deei van een
plant en uit mijn geheel wordt iets
gemaakt, da' in geen huishouden
ontbreekt.
Kruisraadsel Op de beide kruisjes-
lijnen komt de naam van bet ge
bied van een vorst.
Maar dan roept hijO, 'k begrijp al
Waarvoor al die palen zijn!
Stellig komen daar veel jongens,
't Wordt een huis op stelten, fijn!
Nadruk verboden.)
Morgen krijgen we rapporten!
'k Vrees voor onvoldoende Fransch;
'k Wou, dat ik zoo goed kon leeren
Als mijn oudste broertje Hans!
Hij^ heeft altijd mooie cijfers
Er, een schitterend rapport;
't Mijne leg 'k met angst en beven
Stilletjes naast Vaders bord.
Vader zegt: „Als je je best doet,
Kijk ik heusch je niet zwart aan,
Al zag 'k liever op je lijstje
Niets dan mooie cijfers staan.
Hans leert vlot en jij met moeite,
Maar span je je beden in,
Dan gaat het met mijn twee jongens
Tóch naar wensch en naar mijn zin.'
,.T HERMANNA
(Nadruk verboden).
Het zijn twee kleine rakkers,
Mimi'tje en Minet.
■Ze zitten steeds vol ondeugd.
Ze zitten steeds vol pret!
Met felle, ronde oogjes
Zien zij de wereld in.
In spelen en ravotten
Heeft 't tweetal altijd zin.
(Nadruk verboden.)
Ze buit'Ien en ze rollen
Tesaam over den grond.
Ze trekken aan hun staartjes
En springen in het rond.
Ik moet steeds om hen lachen,
Wanneer ik naar hen zie:
Het zijn twee schattebouten;
Minetje en Mimi!
TINE BRINKGREVE WICHERINK
XXXXXXXXX
le rij een medeklinker.
2e een rond vruchtje.
3e een insect.
4e een groot vertrek, waar gegeten
wordt.
5e 't gevraagde woord.
6e een plaats in Zuid-Holland.
7e een graansoort.
8e iets, wat 's winters boomen en
struiken heel mooi kan maken.
9e een medeklinker.
Als je van een roofdier den staart
wegneemt, fioudt je iets warms
over. Plak er nu een nieuwen,
dubbelen staart aan en je krijgt
een rivier in Europa.
Verborgen plaatsen in het buiten
land.
Laat Rie regelrecht thuis komen!
Hij zal in zeer veel opzichten spijt
hebben over zijn daad.
Wij gaan met Han, Co, Nanda en
Lettie op reis.
Ik verlang er straks heen te gaan.
Voor kleineren.
Mijn gehee' wordt met 8 letters ge
schreven e/ noemt een bloem.
122. Verder kwamen ze nit. Er werd een zaag voor
den dag gehaald en daarme gingen z* de kolorn loor-
zagen, even boven de plek waar het hood van Drein
Drentel moest zitten Van tijd tot tijd viele» ze uitge
put tegen de wand neer. Maar dat duurde nooit zoo
heel arg
4