HONIG'S BOUILLONBLOKJES thans 6 voor lOct
HET GEHEIMZINNIGE LANDHUIS
UIT HET PARLEMENTAIRE LEVEN.
Schoonmaak
POSTHUMA.
Openbare N.S.B.-vergadering in de „Harmonie".
$euU£etm
Stad en Omgeving.
Spreker de heer Vlekke, eerste op de lijst
der N.S.B.-candidaten in Noord-Holland.
Druk bezochte bijeenkomst.
JAARVERGADERING V. V. V.
ALCMARiA.
Ik kwam de persoonlijke 'mededeeling
moge mij, na jaren, vergeven worden tij
dens den oorlogstijd eens bij een hoofdambte
naar van Landbouw, dien ik persoonlijk ken
de, aan huis.
Op een middag.
Het trof me, dat hij wat flets uit z'n oogen
keek. Het leek me, om een typische, technische
term te bezigen, een meetje melig. En toen ik
Informeerde of hij wat scheelde, zei hij:
Och nee, dat niet. Maar ik ben in een
paar nachten niet naar bed geweest!
Hoe zoo?
Voor de Memorie!
Je zegt?
Voor de Memorie! En toen ik nóg
niet snapte,-klonk het ietwat ongeduldig: De
Memorie van Antwoord, van Posthuma!
O
Mij was plotseling een nachtpitje opge
gaan. Inderdaad: de Memorie van Antwoord
op de Landouw-begrooting moest inkomen.
Posthuma's beleid was scherp gecritiseerd, op
tal van punten. Niets deugde daar in. Z'n
bruine-boonen-politiek, z'n gedroogde-groen-
ten-beleid, z'n rooje-kool-staatkunde, alles
was fout. Nog nimmer had hij zulk een aan
val te weerstaan gehad.
Maar in „de Memorie" zou eens eventjes
het tegendeel worden aangetoond. Daaraan
had de hoofd-amtenaar, 's ministers rechter
hand in die dagen, al een paar nachten ge
offerd. Is het wonder, dat er voor hem niets
anders meer bestond dan „de Memorie", en
dat hij zich ietwat beleedigd voelde, toen ik
hem niet dadelijk begreep?
De Memorie kwam.
Een kolossaal stuk.
Ik meen mij zeer goed te herinneren, dat
er nog nooit zulk een omvangrijke Memorie
verschenen was, een Memorie van zóóveel
gewicht (in den letterlijken zin), een Memo
rie van verscheidene ponden zwaarte schoon
op de hand, en waarin elk levensmiddel, dat
Posthuma beheerde, uitvoerig werd bespro
ken. Geen wonder, dat m'n vriend daarvoor
ettelijke nachten had moeten opofferen. Op de
laatste bladzijde stond onderaan: „De Mi
nister van Landbouw, Posthuma". Dat voel
de ik als een onrechtvaardigheid. Eigenlijk
had de naam van m'n fietsen en meligen
vriend er onder moeten staan. Zóó gaat
het
Ja: voor ieder, die de oorlogsjaren in het
parlement heeft meegemaakt, blijft minister
Folkert Posthuma één van de merkwaardig
ste figuren. Hoe langer ik zijn optreden
volgde, hoe meer starre bewondering ik kreeg
voor de schier boven-menschelijke onaan
doenlijkheid, waarmee hij alle critiek langs
z'n jacquetje liet afdruipen. Deze minister
stond voor de geweldige taak, om in jaren
van voedselschaarschte en voedsel-gebrek het
Nederlandsche volk te eten te geven. Het
ging niet van een leien dakje. Dat was zijn
schuld niet. Maar niettemin werd hem eenige
dozijnen malen per dag verweten, dat hij het
volk liet verhongeren, en over elk levensmid
del werd uit-den-treure geredeneerd, om aan
te toonen, dat Posthuma den boel.in 't hon
derd had laten loopen.
De nieuwe oogst van capucijners viel tegen
oorzaak: Posthuma.
Het bruinbrood smaakte op een Woensdag
morgen eens wat slecht Posthuma.
Er viel een vinnige hagelbui, zoodat het
winterkoren schade leed Posthuma.
De schelvisch-liefhebbers kregen geen le
ver bij de visch Posthuma.
De melange A had een ranzigen smaak
en de half-volvette Edammer was droog
Posthuma.
De eenheidsworst leek nu en dan op gra
niet Posthuma.
XXXVI.
leken wel gummi, z'n bruine boonen knik
kers, de regeeringskippen kregen order om
opzettelijk kleine eieren te leggen, de steenko
len wilden niet branden, en hij zelf werd
geen spiertje magerder, bewijs dat-ie zich
stiekum te goed deed.
In het parlement: moties, interpellaties, re
voluties, aardbevingen, wolkbreuken: alles te
gen Posthuma. Buiten het parlement: spot
liedjes bij de lieve jeugd, en op de schuttin
gen stond: wég met Posthuma.
Hij bleef kalm.
Schriftelijk en mondeling gaf hij telkens
weer z'n inlichtingen, verdedigde hij z'n ge
stoofde-kabeljauw-politiek en z'n hutspot-
beleid.
Posthuma stond toe, zei men, dat mevrouw
Posthuma verboden versch brood at; mevr.
Posthuma werd gepost. De zoon van Post
huma, schreef men, had ergens aan een fa
briek een lucratieve betrekking gekregen: de
minister bleek geen zoon te hebben, opzette
lijk natuurlijk, om z'n tegenstanders een kool
te stoven. Posthuma zélf rammelde van 't
goud: hij verstopte het ergens in den grond,
om het later uit te graven. Z'n soepblokjes
En hij werd als-maar kalmer en onaan
doenlijker. Van gewapend beton leek hij.
Geen seconde heb ik 'm ooit nijdig gezien.
Hij behield z'n gezellige dikte, wat natuurlijk
voortdurend tegen 'm pleitte Hij zat maar
aan de regeeringstafel met z'n baardje en
z'n papiertjes, en hij had altijd een stort
vloed van cijfers en feiten, die toch tijdens
het debat niemand controleeren kon, en daar
gooide hij de heele kluit mee dood. Wilde
men dan in een volgend debat bewijzen, dat
z'n feiten en cijfers onjuist waren geweest,
dan had hij weer nieuwe, en zeepte er de Ka
mer mee in, en begon te scheren en hield on-
dertusschen een gezellig praatje, en we la
gen allemaal van de sokken. Ons duizelde!
Dikwijls dacht ik, tijdens zoo'n debat, als
men hem weer vinnig te lijf ging: kerel, ont
plof toch eens.
Jawèl.
Hij dacht, als de'vader van 't gekkenhuis:
laat ze maar kletsen.
En dan kwam er een paar keer in 't jaar
zoo'n Memorie, en eindelijk kwam „de" Me
morie van zooveel kilo. de Staten-bijbel-Me-
morie, en als we dat alles lazen, werden we
dól, en dan gooide Posthuma er mondeling
nog een paar schepjes op, en d'r is nooit een
motie of een interpellatie geweest, die succes
ïad.
Want Posthuma, de gladde en gevatte de-
jater, handhaafde zich. door storm en ontij
heen, als de Alleenheerscher over bruine boo
nen, de Caesar der vol-vette, de Imperator in
het rijk van gedroogde uien, bruinbrood, poe
derchocolade en spruitjes.
Laat ons eerlijk bekennen: in die dagen
hebben we allemaal aan critiek op Posthuma
meegedaan. Het was zoo troostrijk en het
leek zoo voedzaam (is het dan slechts gees
telijk) om iemand de schuld te geven. In onze
huisgezinnen was critiek op Posthuma sche
ring en inslag. Wij leerden de jeugd, dat ze
geen honden mocht plagen, geen belletje trek
ken. geen emmers-water van struische dienst
boden omgooien, beleefd moest zijn tegen de
onderwijzers, maar Posthuma takelden we
af. Behandel de dieren met zachtheid, spaar
de vogels, maar critiseer Posthuma. Is het
wonder, dat de hope des vaderlands spotlied
jes op Posthuma zong? Het zou mij niet
verwonderen, als ook mevrouw Posthuma
meermalen den minister van Landbouw had
afgekamd; ze was toch óók een mensch, met
eetlust en zónder voldoende koolhydraten?
Eilacie: toen de nood voorbij was, consta
teerden we allemaal dat we nog leefden.
Hoe? Posthuma had ons dus niet laten
verhongeren? We bestonden nog? We had
den het er dóórgehaald? Hij had ons vol
doende zetmeel en vet gegeven om in den
schoot onzer familie te blijven?
Waarlijk!
Goeje Posthuma! Brave kerel! Wat had
den we 'm gemeen behandeld
Toert was alles weer goed. Onze jeugd
noemde de chocolade Paascheieren, die leelij-
ke, lange gezichten met de druipsnorren, geen
„Posthumaatjes" meer. Posthuma was weer
een fatsoenlijk mensch geworden. En we
gunden hem het goud, dat-ie natuurlijk al
lang had opgegraven.
Aan z'n parlementaire figuur bewaar ik
een sterke heugenis.
Wedden, dat iedere stad over tien jaar een
Posthumastraat heeft?
En hier in 't Haagje krijgt hij nog wel eens
z'n standbeeld, met „de Memorie" in de ééne
en een eenheidswerst in de andere hand.
D. HANS.
Voor de N.S.B., afd. Alkmaar, sprak gis
teravond de heer Vlekke (no. 1 van de
candidatenlijst der N.S.B. voor de verkie
zing van de provinciale staten van Noord
Holland) in de groote zaal van de „Harmo
nie". De benedenzaal was zoo goed als ge
heel bezet, toen de heer W e s t r u p deze
openbare vergadering, na eenige mededeelin-
gen gedaan te hebben, voor geopend ver
klaarde en het woord gaf aan den spreker.
Deze begon zijn betoog met erop te wij
zen, dat het leger propagandisten voor de
N.S.B.gerecruteerd uit de gelederen van de
politieke tegenstanders, met den dag grooter
wordt. Dat is, aldus spr., de groote angst
psychose voor de geboorte van een nieuw
leven, dat toekomst zal worden. En hoe komt
het, dat het Nederlandsche fascisme steeds
meer veld gaat winnen? Daarvoor moeten
we de afgeloopen twee jaar, de periode dus
van den „sterken man", eens nader onder de
loupe nemen. Zwaar gesuggereerd door de
groote en kleine pers riep men om een redder,
omdat men toen reeds voelde, dat men steeds
verder bergafwaarts ging. De „sterke" kwam
en met hem werd een tijdperk ingeluid van
staatsslavernij, van onbeperkte volmachten,
al heette 't dan in de troonrede van 1933
met een deftig woord een tijdperk van aan
passing. Immers het sterke kabinet was ge
vormd om door de periodieke crisis zooals
het toen heette met een flinken man aan
het stuur van het schip van staat te koersen
naar het land, waar weer de welvaart zou
wachten. En zoo stuurde Colijn twee lange
jaren Weet ge, dat datzelfde schip van
staat geen decimeter water meer onder de
kiel heeft? Nog één roller en het eens zoo
fiere schip zal voorgoed in de diepte verdwij
nen.
Want het is toch voor een ieder zonneklaar
bewezen, dat we economisch, sociaal en gees
telijk aan den rand van den gapenden af
grond staan Excellenties spreken veel den
laatsten tijd en vooral op vergaderingen, die
tegen de N.S.B. gericht zijn. Spr. herinnerde
aan de jongste rede van minister Slotemaker
de Bruine op een vergadering van chr. hist
jongeren, waar zijne excellentie had ge
wezen op de vrijheid, die onze voorvaderen
voor ons bevochten hadden. Maar wat is
juist de groote kanker van dezen tijd, zoo
vroeg spr. zich af, zijn wij thans niet juist
bezig om dat erfdeel te verspelen? Als conse
quentie van de aanvaarding van de Fran-
sche revolutie van 1795 hebben wij o.m. den
klasse-strijd gekregen en daar willen de nat -
soc. mee afdoen.
De wetenschap zegt, dat eendracht kracht
brengt en dat tweedracht den sterkste mach
teloos maakt. Waarom dan niet gestreden
voor de eenheid van ons Volk? Omdat de
partijpolitiek dat ons belemmert.
Fel becritiseerde spr. deze partij-politiek,
waarbij hij verklaarde, dat de eene politieke
partij met fraaie leuzen een deel van het ge-
heele volk achter zich trekt, een andere partij
met al even fraaie leuzen ook een deel op-
eischt en dat de rest nog versnipperd wordt
totdat het geheel één groote warboel is ge
worden. Als na afloop van 4 jaar de kiezers
van b.v de R.K. Staatspartij tegen de leiders
zeggen, waar blijven nu de schoone leuzen?
dan is het prompte antwoord: Wij zijn ook
maar 28 van de 100, w ij wilden wel, maar
z ii willen niet. En zoo antwoordt iedere poli
tieke partij.
Het immoreele hiervan is, dat men dit alles
ook wist, vóórdat de kiezers 4 jaar geleden
ter stembus trokken. Heeft deze gesproken,
dan komen de groote patrijen bijeen en ter
stond worden de principes over boord gegooid
materieele macht alleen nog regeerend Spr.
wees in dit verband op partijbenoemingen
(burgemeester van Roermond, notaris te
Beverwijk, enz.) Het prestige is immers ge
bouw op 50 procent.
Spr. hekelde daarop het door de politieke
partij in de mode gebrachte woord, waarnaar
zij thans alle streven, n.1. de ordening. De
„leugen van de principes" maakt, dat ons
nationale volk wordt verkracht en dat men,
in plaats van naar samenwerking te zoeken,
volksgenoot tegen volksgenoot opzet. De
woorden, die door de geëerbiedigde koningin
door de radio zijn gesproken .sluiten als het
ware in de fascistische grondstelling: dat wij
aandacht blijven schenken aan de versterking
van de eendracht van ons volk.
Het is alleen zoo jammer, dat H.M. de Ko
ningin deze woorden heeft gesproken in een
milieu, waar door de partij-politiek het regee-
ren in dezen tijd is geworden een symbool
van verdeeldheid. Maar ook Colijn sprak in
fascistischen geest, toen hij aan de koffietafel
bij „Kras" de gedenkwaardige woorden uit
sprak: Van den eerste tot den achtmillioenste
moeten wij schouder aan schouder staan om
den ondergang te voorkomen. En dat zegt
dan een partij-mensch! Wat is er dat ons
scheidt? Is het niet juist de eenheid in ons
volk, die ons moet b i n d e n, om het plekje
grond, waar eens de wieg stond en waar
ook het graf zal zijn, te beschermen tot het
uiterste? In dezen moeilijken, maar mooien
tijd vraagt men zich af: Waar moet 't heen;
en het eenige antwoord is: naar de eenheid
van het fascisme. Zonder eenheid is er, zeide
spr., niets te bereiken. De N.S.B. streeft naar
het herstel van die eenheid in haar grooten
strijd tegen de partijpolitiek en het geheele
partijen-stelsel.
Ondanks de vele woorden en holle frasen
van alle politieke partijen, is geen enkele
partij er nog in geslaagd, ook maar iets te
doen tot krachtige beteugeling der werkloos
heid. Wanneer wij naast de ingeschreven
werkloozen meetellen de vrouwen en kinde
ren, dan lijden er twee millioen van de acht
millioen Nederlanders onder den vreeselijken
geesel van de werkloosheid. Elk perspectief
voor het opkomend geslacht is verdwenen.
Wel spreken de politieke partijen zich uit voor
vervroegde pensionneering, maar zij zijn
mede de oorzaak, dat de krachtige twintig
jarige, afgestudeerd en met diploma's over
laden Teeds nü is gepensionneerd. Diep en
diep treurig is het gesteld met de economi
sche politiek van de regeering en van de
partijen. Terwijl het volk bidt om zegen voor
de producten der aarde, worden duizenden
kilogrammen aardappelen gedenatureerd;
het vee wordt bij duizenden afgeslacht en er
wordt nog zooveel meer vernield, alles als
maatregelen tegen de crisis. En men spreekt
van overproductie, terwijl duizenden gebrek
lijden
Sla uw krant op en ge leest over de demo
cratie, het woord, dat net zoo Nederlandsch
is geworden als het woord kaas voor de Alk-
maarders. Is het dan de wil van het volk om
alleen de groepsbelangen te behartigen? Neen
immers. Daarom moet het uit zijn met het
spel der politieke grootheden, die een deel
van het volk omhoog trekken en een ander
deel doet bijten in het zand. De N.S.B. alleen
streeft naar de unificatie van ons volk door
krachtige bestrijding van het défaitisme der
partij-politiek, door bestrijding van den
zooals men het noemt gezonden volksin
vloed. Een eendrachtig vereend volk zal en
moet komen tot den corporatieven staat, met
voorlichting van bevoegden uit alle volks
groepen.
Uit onze nationale eer zal voortkomen
de nationale moed, demonstreer dan dien
moed in de eerstvolgende dagen, die nog af
zijn van 17 April en stem voor den nat. soc.
staat. (Applaus.)
Vragen na de pauze.
Van de gelegenheid tot het stellen van vra
gen werd een druk gebruik gemaakt. De be
antwoording van de vragen over de houding
van de N.S.B. ten opzichte van den gods
dienst en de jodenvervolging mogen we ge
voeglijk als bekend veronderstellen.
Over het al of niet behouden van den gou
den standaard heeft de N.S.B zich nog niet
uitgesproken Dat het in den nieuwen staat
ook beter zal gaan in het hotel- en pensionbc-
drijf, ligt voor de hand, aldus spr., omdat
dan de Nederlander overtuigd zal zijn. dat
de allereerste plaats, waar hij zijn verpoo-
zing moet zoeken, Nederland zelf is. Dat de
burgemeester van Delft een kranslegging
door de N S B. bij het graf van wijlen Konin
gin Emma geweigerd had, zag spr. als het
ergste staaltje van politieke terreur, die
zelfs niet stil houdt voor het graf.
Na het zingen van het Wilhelmus, sloot de
heer W e s t r u p om half twaalf de verga
dering, die verder zeer ordelijk verliep en op
geluisterd werd door een goed strijkje, dat
vóór den aanvang en in de pauze verschil
lende vaderlandsche liederen speelde.
Gisteravond vergaderde Alcmaria V.V.V.
ten huize van hotel de Burg onder presidium
van mr. J. P. Bosman, die precies 8 uur de
aanwezigen slechts een 20-tal een
kort welkomstwoord toeriep.
Na voorlezing der notulen volgden mede-
deelingen. Het was de heer W Prins, die
naar aanleiding daarvan vroeg, hoe de be
noeming van den heer Verver als admini
strateur was tot stand gekomen, waarbij spr.
vooral wees op het feit, dat de benoemde
niet in Alkmaar woonachtig was.
De voorzitter deelde daarop mede, dat de
heer Verver reeds voor zijn benoeming ver
klaard had, zoo gauw mogelijk naar Alk
maar te komen en thans was het zoo ver,
dat verklaard kon worden, dat de nieuwe
administrateur per 1 Mei a.s. Alkmaarder
wordt.
De heer Prins merkte nog op, dat er
jongeren waren geweest onder de sollicitan
ten, die ook in staat moeten worden geacht,
om de functie te vervullen, waarop de
voorzitter antwoordde, dat men iemand noo-
dig had met kantoorroutini.
liet bestuur had na ernstige beraadsla
gingen den heer Verver benoemd.
De vergadering ging daarna accoord met
deze benoeming.
Vervolgens deelde de voorzitter nog mede,
dat de V.V V. vertegenwoordigd is op
de tentoonstelling Mooi Nederland en even
eens op de bloemententoonstelling Flora te
I leemstede.
Verder kon nog worden medegedeeld, dat
er op 22 April, 2 Juni en 25 Augustus in
Alkmaar motorraces zullen worden gehou
den.
Rekening en verantwoording
penningmeester.
Nadat de voorzitter had meegedeeld dat
de heer Groot tijdelijk wegens ziekte van
den heer Swets het penningmeesterschap op
zich had genomen op verzoek van het be
stuur, verklaarde de heer Mak namens de
kascommissie, dat de boeken in orde waren
bevonden.
Slechts één post achtte de commissie te
hoog, n.1. de 250 voor reclame.
De voorzitter lichtte die post toe, waarna
de rekening, sluitende op een bedrag van
4769.96 M met een nadeelig saldo van
988.49, werd goedgekeurd en de penning
meester werd gedechargeerd.
Jaarverslag.
De secretaris, de heer D. G. G. Marga-
dant bracht vervolgens het jaarverslag uit.
Hieruit bleek, dat het ledental gedaald was
van 386 tot 366, waardoor de contributie
opbrengst verminderde van 825 tot 719.
Het bestuur bleef ongewijzigd.
Het aantal torenbeklimmingen bedroeg
in 1934 5279, het aantal parkeerende auto's
op Vrijdagen 4792 (v. j. 5213).
Naar aanleiding van het jaarverslag vroeg
de heer H. London, waarom autobus-chauf
feurs geen gelegenheid kregen, om hun pas
sagiers af te zetten bij de café's, waar zij
wenschten uit te stappen, maar steeds direct
gedirigeerd werden naar het Hofplein. Spr.
vond dat niet goed en verzocht het bestuur,
een poging te doen, om deze bepaling te
doen veranderen.
De voorzitter was het met den spr. eens en
meende, dat het in het belang van Alkmaar
was, dat autobussen hun menschen niét al
leen bij de café's zouden kunnen afzetten,
maar dat ze ook weer het publiek daar zou
den mogen opnemen.
Intusschen zal de kwestie nader bespro
ken worden.
Het jaarverslag werd daarna goedgekeurd
onder dankzegging aan den secretaris.
Rondvraag.
Bij de rondvraag werd nogmaals terug
gekomen op de benoeming van den admi
nistrateur, waarna de voorzitter de motie
ven, welke tot de benoeming geleid hadden,
uitenzette. Met deze uiteenzetting konden
ook zij, die later ter vergadering gekomen
waren, volkomen accoord gaan.
Daarna volgde sluiting.
geeft menige huisvrouw en meisje ruwe en
roode werkhanden. Deze worden weder
om spoedig gaaf, zacht en blank door Purol.
uit het Engelsch van Hugh Walpole
en J. B. Prietsley, door H. A. C. S.
48)
„Goeden morgen", zei ik, zoo koel als ik
kon, draaide mij om en ging weg. Ik moet
je zeggen dat ik verwachtte, dat die groote
vuist van hem mij er een zou geven achter in
mijn nek, toen ik naar de deur liep. Toen ik
bij de deur was, keek ik naar hem om. Hij
stond daar nog woest te kijken. Laat hij
naar de hel loopen, dacht ik, ik moet een
afscheidsschot afvuren. „Wij hebben geen
telefoon hier", zei ik.
„Ik heb geen telefoon noodig", bulkte hij.
„Denk je, dat ik de politie wensch te roe
pen?"
„Neen", merkte ik op, „een apotheker". En
ik liet hem kijken.
Maar in den avond kwam hij naar hier
en nu geheel getemd en nogal apologetisch
in zijn optreden vroeg hij mij bij zich ten
eten. Jean moest toen vertrokken zijn en het
andere vrouwspersoon zich in bed terugge
trokken hebben, voor verscheidene dagen,
want wij waren alleen. Terwijl hij zichzelf
met drank vulde, stroomde medelijden met
zichzelf van hem uit. Hij was het leven be
gonnen met alles in zijn voordeel, maar de
dingen waren slecht geloopen. Zijn vrouwen
waren gestorven. Zijn twee kinderen hadden
hem teleurgesteld. (Zelfs Jean had geen we
zenlijk verstand, klaagde hij, terwijl hij vol
komen het feit voorbij zag, dat iedere keer,
wanneer zij ook maar flauwtjes bewijs gege
ven had een eigen verstand en eigen wil te
hebben, hij tegen haar geraasd en getierd
had). Zijn groote oude landgoed ging ka
pot; hij zat tot aan zijn nek in hypotheken
en schulden. De wereld van tegenwoordig
had geen plaats voor een gentleman. De tijd
was heelemaal uit het lid geraakt.
Door den brandewijn die drank van
heden vroolijkte hij plotseling op, kwam
over den goeden ouden tjjd te praten en ra
telde een soort van epos af van landelijke
minnarijen, groote drinkgelagen, en veeten.
Hij vertelde mij een paar dingen van zijn
onwettig kroost, van wie een eens een
wilde knaap en een groote lieveling nu
op een schip is in de vrije vaart. En hij ein
digde met mij een lang en gedetailleerd ver
haal te geven van een geschiedenis, die hij
had met een bepaalde weduwe in Penrith,
heelemaal een prachtige conté drolatique,
dat verzeker ik je. Toen ik weer bij mijn
eigen deur was en een oogenblik mij om
draaide om naar Farthing Hall te kijken,
dat daar als een plomp gevaarte, maar in
het zwakke licht van de maan onduidelijk
zich afteekende, leek het een geest uit een
voorbijgane eeuw, een huis, dat terug zonk,
neerzakte in lang verloren jaren. Een won
derlijke avond.
Gisteren kwam hij aanzetten, juist nadat
mrs. Masham in haar auto was vertrokken
„Was dat die vrouw van Lambdale?" vroeg
hij.
Ik zei hem dat zij het was en dat zij mij
had verteld, dat zij er over dacht wat land
te koopen, hier in de buurt.
Hij floot toen hij dat hoorde. „Waartoe
dient dat, dat zij hier land wil kcopen?"
snauwde hij. „Niet goed voor haar. Rijk is
ze, nietwaar?"
„Erg", zei ik. „Rijk genoeg om ons alle
maal uit te koopen".
„Wat wenscht zij hier?"
„Wenscht zich hier te vestigen, tenminste
voor een gedeelte van het jaar Is verliefd
geworden op de streek. Zij is een eenzame
vrouw en kan het zich permitteeren aan al
haar gillen toe te geven".
Hij floot weer. „Verduivelde schande, dat
zoo'n vrouw als zij al dat geld heeft! Weet
niet wat er mee te doen! 't Is aan de orde
van den dag dat goede oude families verkoo-
pen moeten en vrouwen als zij Hij blies
zijn adem uit en knapte met zijn vingers.
Waarom komt zij mij niet raad vragen als
zij iets van het land hier wenscht te weten?
Als er iemand is, die meer er van weet dan
ik, dan zou ik hem wel eens willen ontmoe
ten".
„Zij wenschte het wel", zei ik op de rusti
ge, ernstige manier van den volmaakten leu
genaar, „maar zij is bang voor u Zij weet,
dat u haar, meer dan iemand anders, kunt
vertellen, maar zij is bang, dat u 't kwalijk
zoudt nemen want ze vertelde mij hoe
veel sympathie zij heeft voor de enkele over
gebleven leden van de oude families, de
werkelijk oude families en ook, omdat zij
voor u persoonlijk bang schijnt te zijn".
„Waarom, wat heb ik gedaan?" brulde
de oude roover verontwaardigd. „Ik ben een
gentleman, nietwaar? Geen enkele dame be
hoeft bang te zijn om mij te ontmoeten",
„Natuurlijk niet. Maar toen ik haar vroeg
waarom zij bang was u te ontmoeten,
scheen zij verlegen te zijn en dus ging ik tot
een ander onderwerp over. „U weet"
voegde ik er erg idioot aan toe, „hoe vrou
wen zijn"
Je had hem moeten zien staan, terwijl hij
hierover nadacht en een idioot verwaand
idee in hem doorbrak, wat op zijn gezicht
zichtbaar werd. Tenslotte zei hij: „Wel, wel,
wel! Maar die mrs. Masham weet niets van'
mij af; zij heeft mij maar twee keer gezien"
„Zooals ik u vroeger al heb medegedeeld,
geloot ik", zei ik hem, „heeft zij een heele
boel gehoord Zij bestudeert waarschijnlijk
de gtschiedeuis van de streek
„Niet de geheele geschiedenis, hoop ik
Ha, ha!" En hij gaf mij een por in mijn rib
ben. Hij moet gedacht hebben aan de wedu
we van Penrith en aan andere dingen.
„Neen, niet de geheele. Ha ha'" ant
woordde ik als een compagnon-domkop
Toen keek ik ernstig (en waarschijnlijk nog
meer ezelachtig) en zei„Dus, zooals ik
vroeger al mededeelde, ik geloof, dat zij
een geduchte opinie over u heeft. Maar la
ten wij over iets anders praten".
De oude aardigheid, die doortrokken is
van den reuk van het gras en de sinaasap
pelen van een honderd oude schouwburgen,
slaagde volkomen. Haastig wuifde hij elke
mogelijkheid om over iets anders te praten
weg, hield zijn hand omhoog, opende zijn
mond om te spreken, bedacht zich, zweeg
enkele oogenblikken, keek plotseling bezorgd
en vroeg: „Treedt er iemand voor haar op
in die geschiedenis van land koopen?"
Ik had niet het minste idee daarvan, maar
op dit oogenblik had ik ten eenenmale mijn
geweten het zwijgen opgelegd. Ik pijnigde
mijn hersens om den naam te vinden van die
plaatselijke advocaten en landgoedmen-
schen, die in zoo vele van zijne verhalen
voorkwamen als de schurken van het stuk.
„Ik geloof, dat het is wacht een seconde
ja, het is u kent de menschen Frog
iets
„Toch niet die schurken Frodsham en
Frent", schreeuwde hij. „Zij zijn de grootste
schavuiten tusschen Carlisle en Preston en
dat kleine zwijn Frent haat mij als den dui
vel. Ik geloof, dat zij ook papieren van mij
hebben. Daarom, ze zullen haar overhalen
als zij naar hen luistert, om dit heele dal te
koopen en tenminste de helft van de oude
bezitting Farthing Hall. En het zou ook
kunnen Zij zouden de hypotheken zoo goed
koop als rotte appels kunnen koopen. Ik
kan mij hen al voorstellen hoe ze mij mijn
rechten ontnemen. Zij zouden niets liever
willen. Zie je, Frent is de kerel, dien ik in
zijn eigen kantoor neersloeg". Hij ging
de kamer op en neer loopen. „Dat is
duivelsche 'beroerde boel'
„Ik ben er zeker van dat mrs. Masham
niets zou doen", begon ik te mompelen, om
hem een wenk te geven.
„Ik moet haar spreken", zei hij. „Ik moet
daar een eind aan maken op de een of an
dere manier. Zij schijnt een fatsoenlijk
soort vrouw, ofschoon dom in haar den-
|{0JT
„Een weduwe, weet u", bracht ik in het
midden. „Niets te doen en te veel geld om
te verteren".
Wordt vervolgd
in
een