Het zeemonster van naga saki. REBUS POPPEN-MOEDERTJE HUILEND BROERTJE. X X xxxxxxxxx X X X Lorretje, Kaporretje, Kapoe. Als het zonnetje ondergaat Een geschiedenisje. DE SALAMANDER I Een 5, 1, 7, 6 is een steenvrucht. Een 2, 4, 4, 3, 6 is een lekkernij. Een 6, 3, 4, 4, 5 is altijd vochtig. Een 6, 7, 3 U een insect Een 3, 4, 2 is een knaagdier. 2 Vul deze 16 vakjes in met: 5A. 1E2K2L2M 1N2R IS maar doe het zóó, dat je van links naar rechts en van hoven naar be neden leost-: le rij een weekdier. 2e een viervoet.e dier. 3e een riviertje in Noord-Brabant. 4e iets, dat op een boerderij thuis hoort. 3. Verborgen plaatsen in het buiten land. Heeft je zuster Eva laast nog gespro ken? Ik zag U. Is Elly U misgeloopen? Zij kwam Em e'.keu dag tegen, toen zij naar dat kantoor ging. Hij valt onaangenaam uit, als ij boos is. Wees dus voorzichtig in de nomgang met hem! 4. Kruisraadsel. Op de beide kruisjeslijnen komt de naam van een plaats in het Gooi. X X le rij een medeklinker. 2e een deel van een vrucht 3e een ouderwetsche dans. e een rij toetsen. 5e 't gevraagde woord 6e voorwerpen, die dienen om te verwarmen. 7e een stad in het Noorden van ons land 8e een vreemdeling. 9e een medeklinker. Voor kleineren. 1. Als je een jaargetijd en een kleinen vorst samenvoegt, krijg je een vo geltje. Welk? 2. Wat loopt van Utrecht naar Arnhem zoider zich te bewegen? 3. Wie kan twee verschillende soorten wagens noemen, welke geen van beiden rijden kunnen? 4. Welke vogel zingt niet, Maar roept steeds zijn naam? Buiten kun je 'm hooren. Nooit komt hij voor 't raam En je ziet hem zelden. Toch is hij bekend. Toon, dat je in 't raden 'n Bolleboosje bent! (Nadruk verboden). Het was stil in de huiskamer. De kachel brandde en Lorre zat in zijn kooi te denken. Liesje stond cr bij en krauw de hem op z'n kopje: Lorre, geef dan een pootje, zoet Lorre. „Opoe", vroeg Liesje: „waaraan zou Lorretje nu eigenlijk denken". „Ik weet het niet kindje. Ik denk dat hij een beetje moe is en graag slapen wil." ,Ja. dat denk ik ook. Zal ik hem maar toedekken met de doek?" „Ja Puck, dat is best hoor en kom dan maar eens gezellig bij me zitten met je breiwerk, want Maminie's verjaardag is al gauw." >,Ja Opoetje en dan vertelt u Liesje verhaaltje hè, een heel lang. „Dat wou ik juist gaan doen, een heel leuk verhaaltje over Lorretje. En Opoe begint te vertellen. „Lorretje is al een heele oude vogel, «ij is al 15 jaar en je kunt nog maar mot aan hem zien dat hij ouder wordt. i voordat Lorre bij ons kwam wude hij in Indië in een heel groot K apperbos. Het was nog een heele jonge vogel en kon nog niet vliegen. Lorre had nog twee broertjes en één zusje en op een dag zei Moeder Pape saai: Nu zullen we jullie eens leeren 'legen en één voor een moesten ze het probeeren. Het ging al aardig. 'ee^6 de Lorre-familie een heele ■Jd lang rustig en ongestoord in het groote klapperbos Maar de kleine pape gaaien werden groot en heel ondeugen 1, zoodat Mama en Papa Papegaai er heel wat mee hadden te stellen. lot op zekeren dag iets heel wonder lijks gebeurde. 't Heele klapperbos werd opgeschrikt door groote witte wezens. Dat waren menschen die in 't oerwoud kwamen om dingen te onderzoeken. Dat was heel ge woon. Maar voor de vogels en andere dieren in het klapperbos was het heelemaal niet gewoon. Zulke eigenaardige wezens hal den ze nooit gezien. Ook de familie Papegaai zat op den rand van het nest vol verbazing te kij ken naar deze wonderlijke dingen, die wel wat op apen leeken, maar toch maar twee pooten hadden Ze begrepen er niets van. Maar weldra zouden ze begrijpen dat deze menschen hun grootste vijanden zijn en ze konden van angst niet slapen. s Morgens kwamen de menschen .veer terug en sloegen tenten op van wit zeil doek. Dat was heelemaal een vreemd ver schijnsel. Een van die menschen had een lange stok in z'n hand die erg blonk. Papa en Mama Papegaai werden nieuwsgierig en vlogen uit. Alleen Lorre Papegaai bleef in 't nest. GeUikkig maar. Want weldra kwam uit die stok een geweldige knal, nog één en nog één. Kort daarna nog een paar knallen en de familie Papegaai, behalve Lorre, lag dood op den grond. Lorre schrok verschrikkelijk en vloog nu ook uit het nest om naar zn vader en moeder te gaan kijken en bes'oot moteen een verkenningstocht door het kamp te maken. Maar z'n vader en moeder zag hij niet evenmin z'n broertjes zusje en dus vloog hij maar weer verder ove- de ten ten. Maar wat wa* dat? Lorre had een verschrikkelijken dorst en had tot nog toe niets kunnen vinder, en daar zag hij een heel stuk van het kamp af een heele groote sinaasappel en een paa bananen liggen. Lorre vloog er heen en streek bij den appel en de bananen neer. Vlug wou hij ze pakken, maar o jé. Niets daarvan hoor! Zijn pootje bieef in de klem vastzitten die de blanke menschen daer neergezet hadden. Lorre trok uit alle macht. Wel schaaf de hij zijn huid kapot maar t resultaat was dat de poot nog steviger vastge klemd zat. Doodvermoeid viel Lorre e'^delijk in slaap en toen hij wakker werd zat hij opgesloten in een kooi. Zoon witte man stond bij hem gaf hem al ierlei lekkers en zei: „Lorretje, Ka porretje, Kapoe, zoete Lorre". Doch Lor re weigerde al t lekkers, hoe verlok kend het e rook uitzag en 't eenige wat dlo man van hem kon krijgen was een woeste blik en een goeie beet in z'n vinger. Lorre moest in de kooi blijven, even ais een klein aapje Na eenigen tijd braken de „witte menschen" op en gingen aan bjord van een scip waarbij zij Lorre en 't aapje meenamen. Met een weemoedigen blik keek Lorre nog éénmaal naar z'n geliefd klapper bosch en toen voer het schip de haven uit Op het schip verveelde hij zich vol strekt niet. Lorre was een schrandere vogel en al spoedig werd hij 't lievelingetje van aile opvarenden. Ze probeerden hem allerlei woordjes te leeren en Lorre picbeerde ze nat te zeggen. Ook zat het dier niet meer in de kooi. Hij had een groote slok gekregen en met een eel lang koord aan zijn poot mocht hij over het dek wandelen. Lorre vond t wat prettig en bedelde bij iedereen om een klontje suiker of een pinda, en dan keek hij ze met z'n guitige kraaloogjes zoo grappig aan dat ze 't niet konden weigeren. Nu was aan boord van dat schip ook een mijnheer, waar van Lorre veel hield, terwijl hij z'n eigen baas niet kon uit staan. Altijd zat Lorre, als hij maar eenigszins kon, bij den vreemden heer en deze besloot dan ook om Lorre te koopen. Hij sprak eens met den eigenaar, maar deze vroeg er zoo n groote som voor dat de mijnheer een maar van af zag. En toch ou hij hem graag hebben. Op een morgen zat hij op het dek rustig de krant te lezen toen hij iets op z'n schouder voelde. Hij keek op. Daar zat warempel Lorre. Lorrrrretje Kaporrrrrretje Kapoe. Goeie Morgen! Lorrrre zegt goeie morrregen! en met een ipte hij op het kopje koffie toe en kaapte vlug 't klontje suiker weg, keek he mmet z'n kraaloog jes aan en zei: „Dankje wel." Dadelijk ging de heer nu naar den eigenaar en kocht Lorre Maar hoe meer de boot Europa nader de, oe kouder Lorre het kreeg. De mijnheer maakte nu een lekker oliën jasje voor hem en als hij 't dan koud had kam hij aangewipt „Lorrrre koud", „Lorrre koud" en de heer trok hein dan z'n jasje aan en dan zat Lorre heel genoegelijk bij z'n baas in den stoel. Over een paar dagen zou d< boot in Amsterdam aankomen en Lorre werd stevig ingepakt en de heer ging van bocrd en reisde naar huis met de pape gaai. En z'n moeder was zoo blij en z'n neefjes en z'n nichtjes waren >ok blij. Lorre had het wat naar z'n zin in de kooi bij Opoe. Soms mag hij wel eens los en dan is hij heel erg blij- Dat is nu 't verhaaltje van Lorre Lientje en dat is allemaal echt gebeurd. k vindt 't een leuk verhaaltje moe en nu ga ik eens naar Lorre kijken. Hij zai ni weu uitges'apen zijn. .Kopje thee. oire kopje thee." Opoe staat op en geeft de papegaai eer, lekker kopje en tevredo slurpt. Lorre 't op, terwijl hij knort van blijdschap. door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. Moeder, wie heeft toch de zon zoo gepoetst? Kijk, ze gaat rood heel'maal onder Em blinkt weer zóó, dat de lucht aan dien kant Ook koper wordt. Is 't geen wonder? Moeder, ik weet wel, 't is niet eiken dag Is 't soms in plaats van een had? Wacht eens! ik snap al, waarom het gebeurt: Zon kan niet tegen veel nat! Moeder, ik kijk naar die wolken zoo graag. Daar gaat de zon naar haar bedje. Sliep ik daar ook, 'k zou niet treuzelen hoor! Dan was 't naar bed gaan een pretje (Nadruk verboden).. Ik hoorde van een zonnestraaltje, Dat was een vreeselijk brutaaltje: Het wilde met een kindje spelen En rnet zijn warmte het eens streelen. Toen kroop het door een vensterkiertje, Bezorgde 't kindje een pleziertje, int dadelijk bemerkte 't kieintje Het straaltje door zijn wieggordijntje Het kraaide.... daar verscheen zijn moetje En zag het koesterende groetje. Zi- zette vlug het raam wijd open, Dan hoefde 't straaltje riet gekropen Maar met de and're zonnekindjes Zijn broertjes, zusjes en zijn vrindjes, Verwarmde hij en kreeg een lachje Als dank voor 't stralend-schoone dagje. TR. VERDONER—SALOMONS. (Nadruk verboden). door E. DE LILLE HOGERWAARD. Leen heeft thui6 een salamander En zegt tegen haar mevrouw: 't Is het sievaad van de kamer. En verwarmen doet hij gauw! 2 Kleine Jet heeft half geluisterd, Is aan 't spelen weer gegaan. Maar dat Leen heeft 'n salamander, Heeft ze toch heel goed verstaan! 3 Op een dag, als Leertje ziek is, Gaat Jetj' er met Mo* der heen Om de zieke wat «,e brengen, Zij heeft medelij met Leen. 4 Moeder vraagt en Leentje antwoordt, Jetje kijkt steeds ov'ral rond: in de hoeken, vóór de ramen Ea zoekt dan weer op den grond 5 Eind'lijk 't wordt haar toch te machtig! Zegt ze: Leen, 'k begrijp niet goed, Waar je salamander nu toch In de kamer wezen moet! 6 Als Leen zegt: Nou, kijk daar staat ie! Eti daarbij vertrekt geen spier, Klinkt 't teleurgesteld: Wat jammer! 'k Dacht, je hadt het over 'n dier! (Nadruk verboden). 't Kleine Broertje dat 'k laatst kreeg, Huilt den heeien dag. Eigenlijk begrijp 'k niet goed, Dat hij dat maar mag! Als ik 't Moeder vraag, zegt zij: Broertje is nog klein! Maar... 6nap jij da' hij daarom 'n Huilebalk moet zijn? Wacht! 'k geef hem mijn hobbelpaard, Als hij zoet maar is! Of... mijn vriendje Teddybeer, Die ik niet graag mis! Hoor! daar huilt hij nu alweer! Het is maar niet uit! En ik vind dat huilen toch Heusch zoo'.i naar geluid! 205. In de buurt woonde een groote slang, die voor een dubbeltje iedereen die maar wilde naar den over kant hielp. Drein Drentel betaalde terstond en wan delde even later gemoedelijk over den rug van de slang naar den kant. De slang was wel een beetje glibberig, maar het ging toch goed. 206. Toen kwam er een groote Pelikaan aanwande len, die wilde ook naar den overkant, 't Arme dier was blind en daar de slang medelijden met het dier had, mocht Let voor niets mee. Piet Prikkel dacht, dat kon ik ook wel doen. (Nadruk verboden). Netjes, rustig, stap voor stap Wandelt kleine Miek Met haar poppenwagen rond, Poppenkind is ziek! ,,'t Zal wel van de tandjes zijn, Ga wat met haar rijden" Raadde Moeke: „Lentezon Past voor jullie beiden." In den wagen slaapt nu fijn Mieke's baby-pop Onder 't wollen dekentje, Met een spreitj' er op. 't Ronde rose bolletje Van het poppenkindje Wiegelt als een bloemetje In het lentewindje. Als het popje héél vast slaapt, Rijdt ze tot de heg; Zet haar in de schaduw neer En loopt zachtjes weg. ANNIE LEMMENS. (Nadruk verboden). Zou hij honger hebben soms? Och toe, Broertje, wees nu zoet! Heeft hij ergens pijn? Jij moet niet zoo huilen! k Zou hem helpen als k maar wist. Anders 'k meen het! vraag ik Mam, Wat het toch kan zijn! Of zij je wil ruilen Voor een heel lief bioertje, dat.... B ij i. a altijd la^ht En waarop ik werk lijk waar! A 'O h<>e' lansr wacht! C E DE T.TT.LE HOGERWAARD. (Nadruk verboJea).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1935 | | pagina 11