Siitmieums
Willem Kloos en Lodewijk v. Deyssel
eere-doctoren.
DE NEDERLANDSCHE FILM.
Hollandsche filmdeskundige
geïnterviewd door Duitsch blad.
HOLLANDSCHE FILMSTERREN
IN ACTIE.
Prof, de Groot promotor.
In den Muziektuin.
Kunst en Weienschappen
In een plechtige openbare zitting in de aula
van de Universiteit te Amsterdam
T.C.G. IV— Be Quick 3—5.
Heeren-enkelspel: F. Wildeboer verl.
van J. Deetman 3—6; 4—6; A. Baart verl.
van M. Zweedijk 16, 64, 36.
Dames-enkelspel: mej. H. Josso verl.
van mej. J. Hagedoorn 16, 108, 46;
mevr. T. Scholten slaat mevr. A. Haas
broekde Witte 62, 63.
Gemengd dubbelspel: mevr. T. Schol
ten en F. Wildeboer slaan mej. A.
Blaauw en M. Zweedijk 6—3, 6—1; mej.
H. Josso en A. Baart verliezen van mej.
M. Postma en J. Deetman 6—2, 4—6,
3-6.
Heerenenkelspel: J. J. Haasbroek verl.
v. mr. dr. J. A. E. Buiskool 3—6, 5—7; G.
Kusters sl. C. Nonnekes 7—5, 3—6, 6—2.
Damesenkelspel: mej. J. M. Asjes verl.
v. mej. E. T. Igesz 4-6, 1—6; mej. K.
Wessels sl. mej. A. Boontjes 6—1, 6—4.
Gemengd dubbelspel: mej. L. T. Wes
sels en J. J. Haasbroek verl. v. mej. E. T.
Igesz en mr. dr. J. A. E. Buiskool 1—6,
26; mej. J. M. Asjes en G. Kusters sl.
mej. A. Boontjes en C. Nonnekes 62,
6-1.
Heeren dubbelspel: G. Kusters en J. J.
Haasbroek verl. v. mr. dr. J. A. E. Buis
kool en C. Nonnekes 3—6, 12—10, 1—6.
Dames dubbelspel: mej. J. M. Asjes en
mej. B. A. Bos verl. v. mej. E. T. Igesz
en mej. A. Boontjes 7—5, 3—6, 4—6.
Heeren dubbelspel: A. Baart en F.
Kramer verliezen van J. Deetman en M.
Zweedijk 46, 1—6.
Dames dubbelspel: mevr. H. Wilde
boer en mevr. T. Scholten slaan mej. N.
Blaauboer en mej. M. Postma 63;
4-6, 6-3.
Alkmaar-Heiloo IHeemstede I
26.
Heeren enkelspel: P. Schut slaat C.
Melse 60, 46, 61; ir. Brouërius v.
Nidek verl. v. J. de Ruyter 2—6, 1—6.
Dames enkelspel: mevr. M. Keyman
verl. v. mevr. T. Kühn 3—6, 4—6; mevr.
M. Schut verl. v. mevr. N. de Ruyter
2—6, 4—6.
Heeren dubbelspel: ir. Brouërius v.
Nidek en P. Schut verliezen van C.
Melse en J. de Ruyter 4—6, 64, 46.
Dames dubbelspel: mevr. M. Keyman
en mevr. M. Schut verl. v. mevr. T.
K«hn en mevr. N. de Ruyter 3—6, 4—6.
Gemengd dubbelspel: mevr. M. Key
man en ir. Brouërius v. Nidek verliezen
van mevr. T. Kühn en C. Melse 26,
06; mevr. M. Schut en P. Schut slaan
mevr. N. de Ruyter en J. de Ruyter 64,
3—6, 64.
De Algemeene I (Amsterdam—
Alkmaar-Heiloo II 62.
Heeren enkelspel: v. d. Weterink verl.
v. jhr. N. v. Foreest 86, 3—6, 4—6; H.
Reijs slaat H. Keyman 6—3, 11—9.
Dames enkelspel: mej. Lelie verl. van
mej. R. Koppen 3—6, 7—5, 5—7.
Heeren dubbelspel: Meier en Reijs
slaan jhr. N. v. Foreest en H. Keyman
6-4, 7—5.
Dames dubbelspel: mevr. v. d. Wete
rink en mej. Lelie slaan mevr. I. Stap
en mej. R. Koppen 62, 4—6, 61.
Gemengd dubbelspel: mej. Lelie en v.
d. Weterink slaan mej. R. Koppen en
jN. v. Foreest 68, 61, 75; mej.
Kleerekooper en P. Soesbergen slaar,
mevr. I. Stap en H. Keyman 6—4, 86.
Schaken.
EENDAAGSCHE NATIONALE
SCHAAKWEDSTRIJD
TE ALKMAAR.
Deze wedstrijd, uitgeschreven door de
Schaakclub V.V.V. te Alkmaar, in sa
menwerking van den N.-Hollandschen
Schaakbond, zal plaats vinden op He
melvaartsdag 30 Mei, in het gebouw der
Vrijz. herv., Heul 2 te Alkmaar, en wel
van 9K—12 K, IKiV2 en WA— 8/4 uur.
Groepen van 4 spelers, 3 ronden. Aan
melding bij den heer F. C. Laas, Overdie-
straat 72, Alkmaar.
Mr. Henrik Scholte, vroeger voorzitter
van de Nederlandsche Filmliga, thans film
recensent van de „Nieuwe Rotterdamsche
Courant", heeft aan het Duitsche vakblad
„Filmkurier" een interview toegestaan,
waaraan wij het volgende ontleenen:
„Het bioscooppubliek in Nederland be
staat uit twee groepen, waarvan de grootste,
die ojp het- platteland, in de dorpen en kleine
steden te vinden is, geen films wil zien die
het aan het alledaagsche leven herinneren,
terwijl het kleinere gedeelte in de groote ste
den, dat met de uitneemsche talen weinig
moeite heeft, verwend is met het beste wat
het buitenland biedt, en daarom eenigermate
afzijdig blijft van de Hollandsche film. Het
is jammer dat het Nederlandsche publiek de
films van eigen bodem in de zwijgende pe
riode heeft onderschap niet aan den opbouw
van een eigen industrie geloofde, en zoo
doende haar verdwijning in de hand werk
te. Daardoor zijn ook vele kostbare jaren
verloren gegaan Onwaarschijnlijk-laat vraagt
de Nederlandsche filmindustrie nu weer om
de aandacht, jaren later dan dat in landen,
die toch ook een beperkt taalgebied hebben,
a's Tsjechoslawakije, Polen en Portugal,
het geval is geweest. De sprekende Holland
s-hé film is niet van binnen uit ontstaan,
doch dankt haar geboorte aan de buitenland-
sche conjuctuur, en aan het verlangen ook
de eigen taal eens op het doek te hooren.
tiet spreekt vanzelf dat de jonge plant niet
a|leen om haar artistieke eigenschappen,
maar ook wegens de werkgelegenheid die zij
schePt, van alle kanten behoort te worden
opgekweekt, en daarom berust de industrie
een hechte basis, en is opbouw mogelijk,
aarvoor hebben wij één ding echter zeer
uoodig; goede regisseurs. Het is geen schan
de dat wij daarvoor buitenlanders enga-
geeren, maar het is wel een schande als die
regisseurs zelf hun vak niet verstaan, in ieder
geval niet zóó verstaan, dat zij in Neder
land op zijn minst een dragelijke film ma
ken.
„Daarom is het gewenscht dat de Neder
landsche regeering in dit opzicht een zoo
ruim mogelijk standpunt inneemt, opdat
kunstenaars die werkelijk films weten te ma
ken, kunnen helpen aan den moeilijken op
bouw van onze industrie. Dilettantisme is
zeer gevaarlijk, wij kunnen ons het misluk
ken van een film niet veroorlooven, omdat
in de eerste plaats een goede commercieele
ondergrond noodig is, voordat van Kunst
gesproken kan worden.
Men mag, wil men de calculatie
van een film niet overschrijden, absoluut
geen zijsprongen maken door materiaal te
verknoeien en scènes herhaaldelijk op te ne
men, teneinde daarna door „snijden" de
film te redden. (In Amerika wordt vaak
slechts een tiende gedeelte, of nog minder,
van de opnamen gebruikt). Voor een klein
land als Nederland zijn de scenairoschrij-
ver en de regisseur de twee gewichtigste fac
toren. Hoe beter het manuscript en de regie,
zooveel lager de kosten",
„Op welk niveau denkt u, dat de Neder
landsche film zich in de toekomst zal bewe
gen?", vroeg de interviewer ten slotte. Mr.
Scholte antwoordde op deze vraag:
„Naar mijn meening zal het 't ibeste zijn
volksfilms, zooals zij tot nog toe zijn ge
maakt, te blijven vervaardigen, maar dan op
een hooger technisch en artistiek peil. Goede
speelfilms, geen „Kitsch", en gemaakt op 'n
gezonde financieele basis. De Nederland
sche industrie zal zich nooit kunnen veroor
looven superfilms, met geweldige kosten en
mise-en-scène gemaakt, zooals het buiten
land dat doet, op de markt te brengen, het
risico is te groot, het afzetgebied te klein.
Men mag tulpen en goudsbloemen verwach
ten, geen exotische orchideeën.
Natuurlijk kan men in Nederland ook
wel eens het geluk hebben een film te maken
als het Tsjechisische product „Extase",
maar zulke films zijn uitzonderingen, die he
laas in ons land nog niet eens bijzonder wor
den gewaardeerd".
Een wandeling door Neubabelsberg.
Een bijzondere attractie van de filmstad
Neubabelsberg, het trotsche Duitsche Holly
wood van de „Ufa", is het internationale
stratencomplex, waar alle stijlen van alle
ecuwen en alle werelddeelen naast en door
elkaar de zotste mengelmoes van stedenbouw
vormen, dat ooit op aarde vertoond is.
Een groepje Nederlandsche, te Berlijn
„geaccrediteerde", journalisten, slentert door
die overbekende anachronistische stadswijk,
wetend, dat daar ergens Nederlandsche ar-
tisten, eenige weken lang aan hun Duitsche
dubbelgangers gekoppeld, aan het werken en
aan het eeuwige-wachten zijn. Het gaat er
maar om, ze te vinden. Zijn ze in Beieren, in
een Middeleeuwsche wijk, in Shanghai, in
Charbin, in een New Yorksch luxe-hotel in
Boedapest, in Neurenberg, in Thebe
Een hoek om, een pleintje over, een hobbe
lig keien-straatje langs, en daar glundert
ons een stukje vaderland toe, zoo echt, zoo
honderd procent, zoo vertrouwd en zoo geu
rig, dat we even de oogen uitwrijven. Een
Amsterdamsch zuurkarretje met augurken in
wijde flesschen, en daaronder bokking en
versche haring. De brandende Meizon
gloeit op al dat lekkers, een zefiertje waait
ons rood-witblauwe geuren toe. Naar zuur
De Senaat der Universiteit
van Amsterdam heeft heden
middag in openbare zitting, in
tegenwoordigheid van vele
autoriteiten en bekende figuren
uit litteraire kringen het doc
toraat honoris causa in de let
teren en wijsbegeerte wegens
zeer uitstekende verdiensten
verleend aan WillemJohan-
neeTheodoor Kloos en
Karei Joan Lodewijk
Alberdingk Thijm, be
kend onder zijn schrijvers
naam Lodewijk van Deyssel.
Nadat, de rector-
magnificus, prof.
dr. Th. J. Stomps,
de plechtigheid
had geopend, en
de aanwezigen
had welkom ge-
heeten, sprak hij
er zijn leedwezen
over uit, dat prof.
dr. J. Prinsen
J.Lzn. wegens
ziekte verhinderd
was in deze Se
naatszitting te
spreken over de
beweging van '80
voor de Neder
landsche letterkunde
Spr. deelde mede,
dat op verzoek
van den Senaat prof. dr. A. A. Verdenius
het woord zal voeren over de beteeke-
nis van de beweging van '80 en van de
beide promovendi voor de Nederland
sche taal en, wegens de verhindering
van prof. Prinsen, ook met een enkel
woord de beteekenis van de Nieuwe
Gids-beweging voor onze letterkunde
zal aanduiden.
Rede prol. Verdenius.
Prof. Verdenius, hierna het woord
verkrijgende, richtte zich als volgt tot
de beide promovendi:
en naar visch riekt het. „Hollandsche nieuwe
haring" staat er te lezen
'k Heb u lief, mijn Nehéderland!
En daar zijn ze zelf, de jongens en meisjes
van plankenland.
Geschminkt en ongeschminkt staan ze voor
ons, zoo schrijft het Hbld., noemen hun na
men, reeds bekende en nog onbekende, druk
ken ons de hand en mompelen hun vader,
landsche „aangenaam meneer!" Ze zijn zoo
echt, als je maar verlangen kunt. Jopie
Koopman vooral, ofschoon die ook in de
Duitsche versie van de film, die hier wordt
opgenomen, als zangeresje meewerkt. En
Hiïde Alexander ook, die als kittig dienst
meisje rondtippelt, al is ze nog zoo vlot op
weg een echte Berlijnsche zonder merkbaar
dialect te worden, die al „per-du" is met de
grooten van Neubabelsberg zich blijkbaar
zeer senang voelt in dit film-dorado.
Daar zijn Jacques van Bijlevelt en Tum-
mers en Jan Haan; en wie geluk heeft, kan
hier ook de reeds duchtig bruin gebrande
Cissy van Bennekom aantreffen, die nog het
noodige te spelen heeft; terwijl Johan Kaart
zijn taak alweer achter zich heeft, en Ma-
thieu van Eysden alweer in het vaderland
zijn verplichtingen nakomt.
Het wemelt hier nu van Hollandsche na
men en van goed-Hollandsche glunderende
gezichten. Herman Tholen leest men op het
lijstje der spelers van de „Hollandsche ver
sie" van deze Duitsch-Nederlandsche film,
die ,,'t Was 1 April" gedoopt is en naar men
gelooft, zeer amusant en onderhoudend wor
den zal; en Max Dekker, Tilly Perin, Piet
te Nuijl, P. Perin, Henriëtte Blazer, Jeanne
Koopman, Mary v. d. Berg, Rob Milton.
Maar of die nog allen aan het werk zijn, of
straks per vliegtuig weer uit Holland zullen
aankomen, of ae eerste weken niet meer noo
dig zullen zijn, tenzij de regie van Detlef
Sierck, of de Nederlandsche bewerker
Jackues van Tol hen op het onverwachtst
weer ten strijde zullen roepen? We hebben
de namen de namen gelaten en een gezellig
praatje gemaakt met die kleine Nederland
sche kolonie, na eerst daarqp in het Neder-
landsch te hebben gezien.
Zij zijn allen zonder onderscheid erg ge
lukkig over deze filmdagen in Neubabels
berg. De eerste dagen en uren een beetje ver
bluft, om het vreemde, het grootsche, het
technisch zoo overweldigende van dit model
van een filmmilieu. En daarom is het ook
maar goed, dat ze steeds weer eerst de scène
in het Duitsch te zien krijgen en dan zoo'n
beetje voorbereid in het Jupiterlicht komen te
staan. Welk een uitnemende regie, vinden ze.
Een paar woorden, een paar bewegingen
en alles zit!
Wat hier aan technische hulpmiddelen,
aan ervaring, aan vakkennis ten dienste
staat, is in de Oude Wereld vrijwel zonder
voorbeeld en voor de ervaring van de
Nederlandsche regisseurs, spelers en foto
grafen goud waard.
Daar zijn ze het allen over eens. En ook,
dat het hier prettig werken is.
Daarom glunderen ze, en werken en lee-
ren met een ijver en een voldoening, die het
leed verdrijft om de slechte sigaren en het
surrogaat voor de oude klare. En met een
drift, die bij alle vreugde op iets van heim
wee wijst, bijten ze in de zure augurken, ne
men de grootste bokkingen bij den vettigen
staart, en houden zelfs in de uren van
het .wachten zonder einde den Holland-
schen moed-er-maar-in.
Willem Kloos en Lodewijk van Deys
sel, toen gij, nu meer dan 50 jaar gele
den, U Uw kunstenaarschap bewust
werd, vond gij hier een geslacht, dat op
gegroeid was in en tevreden was met
armzalige vlakheid en burgerlijke huis
bakkenheid. Noch Potgieter en Huet,
noch Multatuli hadden hier nieuw leven
kunnen brengen. „Alleen de wilde harts
tocht der revolutie en haar luidklinkend
verzet konden vruchtbare levende tijden
d'en aanbreken".
Die revolutie werd hier gebracht door
een groep jongeren, die in 1885 een eigen
tijdschrift, „De Nieuwe Gids" opricht
te: van waaruit zij den zege bevochten
hebben, van waaruit zij verkondigden
„dat niet het onderwerp den kunstenaar
tokunstenaar maakt, maar wel de kun
stenaar het onderwerp tot kunst." Gij
beiden waart de voornaamste theoretici
dier beweging, Uw Tijdschrift was in
oorsprong een critisch Tijdschrift. Het
schoone en sterke proza, dat gij ons
bracht, was ons in onze jeugd een open
baring. een verrukking en staat nog
steeds als ongeëvenaard daar. Hierin
droegt gij de palm weg, Van Deyssel.
Gij, Kloos, hebt reeds in Uw vroegste op-
s.éllen en critieken helder uiteengezet
en diep doen gevoelen de groote betee
kenis van het onderbewustzijn in het
proces der literaire schepping. Gij hebt
d n criticus den eisch dat hij eerlijk, ge
duldig en onbevooroordeeld de reacties
van het eigen onderbewuste gemoeds
leven zal afwachten, alvorens ook maar
één lijn neer te schrijven aangaande het
kunstwerk, waarvan hij de bespreking
op zich nam. Gij beiden zult als critici
en vernieuwers der literaire kunst een
blijvende plaats innemen in de geschie
denis der Nederlandsche Letterkunde.
Uw beider kunst simpel te betitelen
ais woordkunst, zooals menigmaal ge
schiedt, is onvolledig en misleidend.
Het is niet louter een spel van rijm en
maat en klank, maar zieleleven, in dien
zin dat de ziel in Uw kunst werkt, als
hot instrument van het onbewuste. Uw
sonnetten, Kloos, zijn levenebelijdenis,
psychische muziek, rijke variaties in
woord en beeld en klank op dit telkens
temgkeerend thema. Ook Uw kunst,
Van Deyssel, welt uit dezelfde bronnen.
Ik kan hier niet schetsen Uw gang van
Zola tot Maeterlinck, maar moet vol
staan met een enkele aanhaling uit een
opstel, door U geschreven naar aanlei
ding van Gorters verzen, waar gij
spreekt over de Sensatie, de sensatie,
het zijn vader overtreffende kind van de
impressie, zooals men haar vindt in
Gorters werk, in Uw werk. „Sensatie",
zegt gij, „is het verschijnsel dat de
mensch zijn ziel voelt leven, het on
tijdige, bovenzinnelijke in hem bewust
voelt worden. Hij brengt zich het verle
den leven te binnen en leeft het daar
niet in staat van observatie, maar in
staat van sensatie: hij herinnert zich
dat leven met zulk een kracht van innig*
beid, dat hij het overleeft in dieper we-
zensstaat dan het hem eertijds reëel ge
beurd is".
Gij beiden hebt rijkdom van klank en
beeld en rhythme geschapen, maar het
blijft Uw rijkdam. Ieder die daarnaar
grijpt met leeg gemoed, vergrijpt zich,
pleegt een misdrijf dat gij niet moe ge
worden zijt te brandmerken. Toch is
mijn vergelijking niet juist: de taal is
niot geheel gelijk marmer of koper of
welke ruwe grondstof ook onder de
handen van den kunstenaar. Alle taal
is gebonden aan tradities van vorm en
hou, van beeldspraak evenzeer. Reek
sen van menschengeslachten hebben de
taal doorgegeven, haar vormend en ver
vormend. Zoo geeft de moeder haar
kind een taalsysteem, gebonden aan
eeuwenoude wetten van structuur en
tegelijk open voor rijkere ontwikkeling.
De beweging van '80 heeft soms de
macht van de traditie miskend; sommi-
ger uwer hebben in uiterste consekwen-
tie van individualisme getracht de taal
te forceeren; hun streven naar de aller
individueelste expressie leidde tot on
verstaanbaarheid. Taal is niet alleen
een psychisch, maar ook, maar vooral
een sociaal feit, een brug van mensch
tot mensch. Maar liever dan bij Uw bui
tensporigheden stil te staan, gedenk ik,
hoe datzelfde individualisme U heeft
geprikkeld tot innig-persoonlijke, spon
tane taalschepping, die Uw kunst van
den aanvang af onderscheidde van de
rhetoriek onzer vaderen. Mocht Uw stre
ven naar het ongewoon-individueele een
diepe kloof slaan tusschen de natuurlijke
spreektaal en de literaire uiting, daar
naast zien we de mannen van '80 grijpen
naar de meeste familiare woorden en
wendingen, aan welke ze nieuwe waar
den weten te geven door ze op te heffen
to: hun sfeer.
Wat is de taalverrijking', die gij ons hebt
gegeven? Deze, dat gij geheel jong-Neder-
land hebt opgevoerd tot rijker leven. Het
levensrhythme van het jongere geslacht hebt
fij weten te activeeren, zooals geen enkele
unstenaarsgroep dat ooit heeft vermoogd
Zoo ontstond voor ieder die door U ge
grepen werd, de mogelijkheid tot verruiming
en verdieping van eigen zegging, bij ieder
naar eigen geestesstructuur.
Taalrevolutie en taaltucht hebt gij ons
gebracht: revolutie door de gemeenplaats, de
valsche beeldspraak en rhetoriek, al datgene
wat als uiterste consequentie van verkeerd
begrepen taaltucht tot ön-tucht was gewor
den, uit de kunst ie bannen. Daarvoor in de
plaats hebt gij gesteld die höogere tucht, die
zelftucht, die bewust streeft naar een ideale
adaequaatheid tusschen de emotie of gedach
te en haar verklanking.
Ik heb getracht het verband te leggen tus
schen U en ons: gij behoort bij ons en wij
bij U. Wij willen U eeren en danken als kun
stenaars en als leiders van een beweging, die
stuwkracht was en nog steeds is voor ieder
Nederlander die zich wijdt aan kunst en
wetenschap.
Rede prof. dr. A. W. de Groot.
Na deze rede, welke prof. Verdenius had
uitgesproken in zijn kwaliteit van vertegen
woordiger der Nederlandsche taalkunde van
den senaat, gaf de rector-magnificus het
woord aan prof. dr. A. W. de Groot, voor
zitter van de faculteit der Letteren en Wijs
begeerte, die het senaatsbesluit motiveerde.
Spr. legde er den nadruk op, dat de onder
scheiding die de senaat Kloos en van Deyssel
heeft toegekend, een wetenschappelijke is.
Tegenover de destijds heerschende opvat
tingen lebben wij de beteekenis van het on
derwerp van het kunstwerk als van geen
belang gevonden. De oudere tijdgenooten,
zoo b.v. prof Is. van Dijk, die het werk van
Kloos en Van Deyssel als „lagere critiek"
tegenover de „hoogere" critiek van Emerson
en Carlyle stelde, hebben den aard en de
waarde van hun werk miskend. Hun onder
zoek over een der moeilijkste gebieden der
literaire wetenschap, de verklaring van het
effect der kunstwerken, is als primair en fun
damenteel te stellen togen over het secun
daire, dat van Dijk bedoelde
Bijzonder groot zijn de verdiensten van
de beide promovendi voor het onderzoek
naar het verband tusschen vorm en inhoud.
Spr. releveerde speciaal Kloos! portulaat
„vorm en inhoud bij poëzie zijn één, zoo
verre iedere verandering in de woorden een
gelijkloopende wijziging geeft in het beeld of
de gedachte". Dit postulaat bepaalde de
methode van de zelfwaarneming, die nuch
tere analyse naast ongebreidelde fantasie
vereischt.
Typisch Nederlandsch was evenzeer de
reactie op de beweging. Het oudere geslacht
was klein-critischvoelde de groote kracht
van het nieuwe niet, dat Nederland wilde
„opstooten in de vaart der volken".
Spr. hoopt dat zijn woorden den promo
vendi een bewijs zullen zijn van de oprechte
bewondering, die de Amsterdamsche Univer
siteit koestert voor hun werk en hun per
soon, en van de warme sympathie, die geheel
Nederland, maar speciaal Amsterdam en
haar Universiteit voor hen voelt.
Lodewijk van Deyssel spreekt.
Tenslotte nam, onder groote aandacht der
aanwezigen, de heer Alberdingk Thijm het
woord, om namens den heer Wlillem Kloos
en hemzelf een dankwoord te spreken.
Dames en Heeren,
Het zij mij geoorloofd, ook namens mijn
mede-gedoctoreerde, mijn ouden vriend en
kameraad, den heer Willem Kloos. een woord
van dank uit te spreken voor de hooge eer,
ons hier hedenmiddag te beurt gevallen, de
bekleeding met de doctorale waardigheid*
honoris causa.
Het is om twee redenen hoofdzakelijk, dat
deze onderscheiding den dag van heden niet
slechts tot een onvergetelijken dag voor ons
maakt, maar zelfs tot een der diepst zich in
prentende te midden der onvergetelijke dar
gen.
De doctorale waardigheid toch, is een at
tribuut, dat door den haar aanduidenden
titel, door de plaats, welke die titel ten op
zichte van den familienaam inneemt, een
inniger verband met de persoon zelf betee-
kent dan titels, welke functies in Sfaat of
Maatschappij en dan titels welke een familie
rang aangeven.
De doctorstitel is niet erfelijk, en heeft
daardoor juist dat volkomen persoonlijke ka
rakter.
Dat mijn vriend en ik nu door het Bestu
rende College eener wijd vermaarde, uit het
eeuwenoude Athenaeum voortgekomen, Hoo
ge School, als een openbare, algemeene,
plechtige sanctioneering van onzen levens
arbeid, dezen titel honoris causa waard zijn
gekeurd, stempelt ons leven evenals de offi-
ciëele keur het doet met goud- en zilver
metaal.
Dit is dan de eerste reden van ons geluk
De tweede heeft ook een diep ingrijpenden
aard, en bezit een grooter kracht nog juist
van ontroering. Zij is namelijk, dat de ons
onderscheidende Universiteit niet alleen de
Universiteit, eener groote hoofdstad is; maar
moest zijn de Hooge School van juist de stad
Amsterdam. Zoo wel mijn vriend als ik
zijn niet alleen geboren Amsterdammers.
Niet alleen zijn de jaren onzer jeugd, die
der Kindschheid en die van het jongeling
schap, omgeven geweest door den zelfden
prachtigen alouden stadsbouw, door de zelf
de grachtenschoonheden die Amsterdam
tot een der drie of vier schoonste steden ter
wereld maken als welke het huis omge
ven, waarin nu deze groote dag voor ons
was aangebroken maar vooral is datgene,
waarvoor wij heden zijn beloond, is ons le
venswerk, is het Geheel van Schoone Lette
ren, dat, in geestdrift en met inspanning van
alle andere geesteskrachten, door ons is ge
sticht, een zeer duidelijk bepaald Amster-'
damsch iets, en behoort de, dus geheeten,
Nieuwe-Gids-beweging, de Letterkunde-
School van de laatste halve eeuw tot Am
sterdam, op dezelfde wijze als onderschei
dene schilderscholen het geestelijk eigendom
zijn van deze of gene Italiaansche stad.
Senaat van deze Universiteit, professor
Verdenius, en gij, hooggeachte promotor,
ontvangt den dank van mijn vriend Kloos en
mij voor dit plechtig uur, ons door U bereid,
en gij allen, dames en heeren, weest zeer be
dankt voor Uw aanwezigheid.
Velen hebben hierna nog gebruik gemaakt
van de gelegenheid, de heeren Kloos en Al
berdingk Thijm persoonlijk geluk te wen-
schen.
R.-K. ZANGCONCOURS.
Officieele ontvangst ten
Stadhuize.
Ter gelegenheid van het feit, dat het giste
ren de eerste concours-dag was, uitgaande
van den R.-K. Zangersbond (kring Noord
holland boven 't Y) had er om 1 uur ten
Stadhuize door het gemeentebestuur een of
ficieele ontvangst plaats van de diverse ver-
eenigings-directeuren en de hoofdbestuurs
leden.
in de raadszaal merkten we o.a. op be
halve den burgemeester, de wethouders v.
Slingerland en Bonsema, den gemeente
secretaris, mr. Koelma en vele R-K. raads
leden.
Burgemeester v- Kinschot hield de
begroecingsrede waaraan we het volgende
ontleenen:
Toen eenigen tijd geleden het gemeente
bestuur het verzoek ontving om goedgunstig
ti beschikken om te Alkmaar een zangcon
cours te houden, was spr. ervan overtuigd,
dat de toestemming hiertoe gegeven moest
worden, omdat mer. begreep, dat er iets bij
zonders zou gaan gebeuren. Immers, de zang
is niet maar alleen een uiting van gemoeds-
gevoel, doch tevens voor hen, die hem
hooren, een genotvolle verkwikking. Hoe
prachtig leent zich de Stedelijke muziektuin
voor zulk een zangconcours en spr. is ervan
overtuigd, dat alle 45 deelnemende koren1
tevreden zullen zijn over deze ideale plek.
Namens het gemeentebestuur hoopte spr.,
dat het concours zou mogen slagen, dat
ieder deelnemer met een prettige herinnering
Alkmaar zou verlaten en dat er tijdens het
concours een wedijver zou zijn in de goede
beteekenis van het woord (Applaus).
De voorzitter van het hoofdbestuur, de
heer S p i g t, dankte allereerst den burge
meester voor zijn hartelijke speech en verder
voor de schitterende ontvangst, welke de
deelnemende vereenigingen in Alkmaar was
bereid. Het was voor het hoofdbestuur een
bijzonder genoegen om in Alkmaar dit con
cours te houden Moge dieze ontvangst zijn
als een mooi preludium. (Applaus). Vervol
gens werden eenige ververschingen aange
boden.
Hierna bracht het jongensmuziekcorps van
„St. Louis" (dir. Willi Kohier) een aubade
aan het gemeentebestuur, dat zich op het
bordes van 't stadhuis had opgesteld, waarna
men in optocht vertrok naar den muziektuin.
Omtrent het muzikale gedeelte van dit
concours laten wij verder het woord aan
onzen muziek-recensent.
Om half drie nam de wedstrijd een aan
vang met de vierde afdeeling, waarin uit
kwamen: Gemengde koren, één dameskoor
en één dubbelmannenkwartet. Elke vereeni-
gimr zong twee vrije nummers.
Gemengde koren:
1. Magnificat, Beemster, dir. J, Mooij,
met: Zondagswijding van F. Abt en Zomer
nacht, van W. F. Kools. Zingt eenvoudig,
maar vlak. In de uitspraak is de i te scherp,
te open. 169 punten, 3e prijs.
2. Zang en Vriendschap, Hoogwoud, dir.
C. J. Hof. met Wiegelied van Roeske en Er
is een lied, van Bonset. Tempoverschil tus
schen aanvang en slotregels nogal overdre
ven in 1, no. 2 werd met meer kleur gezongen
waartoe ook meer gelegenheid is. 205 pun
ten, 1ste prijs.
Dameskoor:
3. St. Theresia, Blokker, dir. R. M, Moes-
Dr. Lodewijk
v. Deyssel.