RR
DE LAATSTE LES VAN LANGELOT
lOximaéciek
OM TE KLEUREN
N E
Raadselhoekie
NAAR STAD
ZOEKPLAATJE
AAN ZEE.
MET SCHIP MET ZURE
APPELEN.
DE BENZINE-POMP
2
12
xxxxxxxxx
.(Nadruk verboden).
r Aan de Dammers!
In onze vorige rubriek gaven wij ter op
lossing probleem 1396.
Stand.
Zw. 7 sch. op: 14, 17, 19, 22, 25, 26, 35,
en dam op 48.
W. 6 sch. op: 28, 34, 39, 41, 44, 46 en dam
Op 47.
Oplossing.
1. 34-30 1. 25 43
2. 41—37 2. 48 31 A.
3. 44—40 3. 35 44 B.
4 47v, 4 22 33
5. 36 47 over 13, 35,' 48, 21, 3 en 20.
A. slaat zwart hier 22 33, dan volgt 47
49 (neemt ook schijf 14) Zw. 48:31. Wit
44—40. Zw. 35 44 en W. 49 36.
B. slaat bier 22 33, dan volgt 47 49.
Zw. 35 44 en W. 49 36.
Men verzuime niet deze oplossing na te
spelen!
COMBINATIES.
In de volgende positie:
Zw. 16 sch. op: 2/5, 8, 10, 12/15, 17, 18,
19, 23, 24, 26.
W. 16 sch. op: 25, 27, 28, 32, 33, 35, 36,
37, 40, 42, 43, 44, 47/50.
Was wit aan aan zet en speelde toen deze
Zettenreeks:
1. 27—22 1. 18 29
2. 25—20 2. 23 41
3.20 7 3. 2:11
4. 42—37 4. 41 32
5. 36-31 5. 26 37
6. 35—30 6. 24 35
7. 48—42 7. 37 39
8.44 2 8.35 44
9. 2 43 en bij den volgenden zet 50 39.
Ook de volgende ontleding is interessant:
Zw. 11 sch. op: 4, 8, 9, 10, 13, 15, 18, 19,
23, 26, 36.
W. 11 sch. op: 24, 27, 33, 37, 38, 41, 43,
44, 47, 49, 50.
Wit speelt:
1.38—32 1.19:30
2. 33—29 2. 23 34
3. 47—42 3. 36 38
4. 37—31 4. 26 28
5. 43:5!
Ter oplossing voor deze week
PROBLEEM 1397
van M. Dubois.
Mooi, maar moeilijk.
Zw. 15 sch. op: 8, 9, 10, 12, 14, 17/20, 22,
23, 24, 28, 29, 33.
W. 15 sch. op: 21, 25, 30, 31, 34/37, 40,
44/49.
In onze volgende rubriek geven wij de op
lossing.
^O.FR.vn/-
Foei, stoute meid, wat doe je daar?
Laat toch dien pudding staan!
Zelfs Flip, de hond het is heusch waar! -
Kijkt je verwijtend aan,
(Nadruk verboden).
«V j
't Is zomerdag en naar het strand
Ging de familie Poes.
Dat's: Vader, Moeder, Grijs je, Moor
En zusje Wies, die snoes!
Klein Wiesje is voor 't eerst aan zee
En doet maar vraag op vraag:
Hoe groot de heele zee wel is?
Of 't weer blijft mooi vandaag?
De poesjes graven vlug een kuil.
Klein Wiesje doet ook mee
Zij zegt: O Moeder, 'k vind het toch
Zoo heerlijk aan de zee!
De golven rollen af en aan,
Ze komen dichterbij
En Wies klapt in de handjes. Ha!
Wat is die kleuter blij
Maar wee, o wee! daar komt een golf....
De kuil loopt onder en....
Nat worden allen!.... Wiesje juicht:
Leuk, dat 'k i n zee nu ben
I ga ook zwemmen. Tra-la-la!
Maar Moeder grijpt haar vast,
Zucht'k Heb geen droge kleeren hier
Die liggen in de kast!
We trekken voortaan allemaal
Een keurig badpak aan.
Dan kunnen in de groote zee
Wij heerlijk zwemmen gaan!
(Nadruk verboden.) ANNIE O.
De lucht wordt donker. Moeder zegt:
't Zal stellig reeg'nen gaan.
Zie maar eens, Loes, daar komt 'n schip
Met zure app'len aan
Klein Pietje, die het heeft gehoord,
Kijkt nu zijn oogen uit.
't Vijfjarig baasje weet niet, wat
Die uitdrukking beduidt.
Maar hoe het ventje tuurt en tuurt,
Zij wonen aan een gracht!
Op 't schip, met appeltjes nog wel!
Heeft hij vergeefs gewacht.
Dien middag gaan ze samen uit,
Hun moeder, Lies en Piet.
De zon schijnt helder. Regen viel
De laatste uren niet.
Ze loopen naar de haven want
Daarvan houdt Piet het meest.
Een wandeling erheen is steeds
Voor 't ventje weer een feest.
Plots ziet hij 'n schip. Men laadt er juist
Veel zware kisten uit.
Zijn dat nu al'maal appels, Moes?
Vraagt Piet verschrikt en luid.
Ja, antwoordt Moes, dat heb je goed,
Maar s c h r i k je daar nu van
En 'k dacht nog welvan 'n appeltje
Houdt juist mijn kleine man!
Piet antwoordt: 't Gaat toch reeg'nen,
U hebt het zelf gezegd! Moes!
Moes lacht, maar heeft die woorden toen
Aan Pietje uitgelegd.
(Nadruk verboden.) CARLA HOOG.
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
Wij spelen van benzine-pomp,
Ons oudste broertje Jan
Woont in het huis vlak bij de pomp,
Hij is benzine-man.
En als ik met mijn auto kom,
Dan toeter ik niet zacht.
Daar is hij al! Het lijkt wel of
Hij op mij heeft gewacht!
Wij laden vlug benzine in
En 'k kan weer verder gaan,
Betaal twee zuurtjes: Kijk, daar komt
Al weer een auto aan!
Jan heeft het druk, maar strakjes los
Ik hem wel heel graag af.
Het zou me tegenvalen, alsi
Hij mij geen zuurtjes gaf!
OPLOSSINGEN DER RAADSELS UIT
'T VORIGE NUMMER.
Voor grooteren.
1. Piet Hein. Thee, pit, tin, pen.
2. Luik.
3. A Amerongen.
E m s
meeuw
buurman
Amerongen
Zaandam
degen
ben
n
4. Kant, oor; kantoor.
Voor kleineren.
1. In een vol vat.
2. Meneer van Dam, u is een half uur te
laat! (muis).
Zijn dit dezelfde rozen als wij bestel
den? (ezel).
Ik heb pijn in mijn knie en daarom
kan ik niet loopen. (eend).
Zijn de ouders van Pim arm, Otto?
(marmot).
Wij hebben Jaap al in geen dagen
gezien. (paling, eend).
3. De wijzer van een uurwerk.
4. Schie Herman
leeuw
varen
komma
baars
ranja
OM OP TE LOSSEN.
Voor grooteren.
1. Verborgen dieren.
De ramen in het nieuwe huis zijn veel
breeder dan in het oude.
Je weet niet, hoeveel smart er geleden
wordt.
Wij gingen naar de grot, terwijl Vader
naar den tandarts moest (2).
Maar Jan, deze bramen zijn toch nog
niet rijp!
Wij kwamen haar tegen, toen ze El,
To en Dick al lang gevonden had.
2. Mijn geheel wordt met 10 letters ge
schreven en noemt een stad in Enge
land.
10, 9, 4, 5, 8 is het tegenovergestelde
van krom.
8, 5, 6, 9 is een drank.
Een 1, 6, 7 is een scherp voorwerp.
113. Toen grootmoeder thuis kwam, ging ze eerst de wasch
doen. Daar ze geen raad wist met den langen rattenstaart, stak
ze die in de andere kamer. Langelot, die erg veel spijt had van
alles wat er gebeurd was, besloot een nieuw middeltje te pro-
beeren.
114. Tot groote verbazing van eenige kinderen die met hem
zouden spelen, holde Langelot den landweg op, in de richting
van de stad, waar koekebakkers woonden.
Vader Varken ging naar de stad toe,
Alle biggen mochten mee.
Ook de kleinsten, maar... 't was ver, hoor!
Vader kreeg plots een idee:
Huurde een heel grooten wagen,
Een transport-fiets heet zoo'n ding.
Vader peddelde toen lustig.
Blij, dat 't zoo gemakkelijk ging.
3
Allen zaten keurig netjes.
Was 't een buitenkans of niet? -
Geen vermoeide biggepootjes,
N u had niemand meer verdriet!
f*T
En ze wuifden tegen ieder.
Die langs de transport-fiets kwam
Menig' dacht: 'k Wou, dat Pa Varken
M ij ook naar de stad meenam!
5
Onder 't zingen van een liedje
Uit het Biggen-liedeitoek,
Reed de volle biggen-bakfiets
Heel voorzichtig om een hoek.
6
En daar zagen zij de stad al,
Big, kijk toch eens even goed!
Wat een torens! Wat een huizen!
Blij stond elke biggesnoet,
-•
Boodschappen deed Vader Varken,
Rondsnuit, d' oudste van de tien,
Moest bij 't karretje staan wachten
En terdege goed toezien,
8
Dat geen ander 'r mee van door ging!
Alle bigjes stapten uit,
Keken naar de étalage
Door de groote winkelruit.
9
Wat een dingen, als daar lagen!
Eikels! Big, stopflesschen vol!
En ze dachten Daarvan snoepen
Was toch zeker wel heel dol!
Eindelijk kwam Vader buiten,
Zakken droeg hij, reuzezwaar!
Legde z' in de kar en nu was
Hij voor de terugreis klaar.
11
Biggen werden ingeladen,
Zaten nu wel wat heel nauw,
Maar daar gaven ze heusch niets om:
Vader fietste immers gauw!
Niemand snoepte, want als Vader
't Zag, werd hij geweldig boos.
Vader had hun voorgehouden:
Eerlijk duurt het langst altoos!
13
En zoo kwamen ze bij Moeder
Weldra thuis Moes was wat blij!
Lachend zei ze: 'k Heb mijn bigjes
Maar het allerliefst bij mij!
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
(Nadruk verboden).
Waar is de poes?
(Nadruk verboden.)
1, 2, 2, 10, 8 is de naam van een
maand.
'De 1, 2, 2, 7 is een rivier, die door ons
land stroomt.
3. Welke gebouwen zijn het grootst,
Die ooit werden gebouwd?
En toch storten zij dikwijls in.
Op hen dus niet vertrouwd!
4. Kruisraadsel.
Op de beide kxuisjeslijnen komt de
naam van een koekje.
X
R X I
X
X
X
X
X
lo rij een medeklinker.
1 2o rij een ledemaat,
3o rij een vruchtje, dat in 't wild groeit.
4o rij een vogeltje.
5o rij 't gevraagde woord.een
6o rij een provincie in ons land.
7o rij een visch.
8o rij een verkorte meisjesnaam.
9o rij een medeklinker.
Voor kleineren.
1. Mijn eerste is een voertuig, mijn twee
de een rond voorwerp en mijn geheel
is een soort bordpapier.
2. Welke knol bestaat uit meer dan één,
als hij omgekeerd wordt?
3. Op welke horens blaast men niet? Je
kent ze stellig goed', 't Zijn dieren, meer
vertel ik niet. Zeg wat het wezen
moet.
4. Met h word ik gegeten, met 1 ben ik
een jong dier, met k een toiletar
tikel, met st een deel van een boom
en met tr een vervoermiddel.