Zulke bengels!
Jantje.
LES VAN LANGELOT
m
m
9
m
w
OM TE KLEUREN
GEVANGEN 1
§jj
ÜP
Wm
i
ff
Él H B
ÏK
j^Éi
Éi H
"üi
llfê
Raadselhoekie
Daar begreep hij niets van!
3-z«t.
Zwart kan spelen: fe3: en fg3:
Tn beide gevallen wordt de inderhaast
naar a8 gedirigeerde looper door de
toren op b6 geinterfereerd.
1. La8 fe3:
2. T enz.
Of:
1. La8 fg3:
2. T enz.
et interfereeren geschiedt op verschil
lende wijze. Heel aardig om even na te
gaan.
Dan de volgende brillante 4 zet.
Het merkwaardige hiervan is, dat de
2 officieren (L. en T.) elkaar, ter voor
koming van patgevaar, beurtelings in
terfereeren. De afwikkeling is voor ieder
gemakkelijk.
Er zijn 2 a 3 varianten.
Fr. Hesz.
Ie prijs Volksmacht 1932.
mm
k
WM
a b c d e
4 zet.
1. Ke7.
Mocht met het hier neergeschrevene
de belangstelling voor het Indisch pro-
blee gewekt zijn (ook bij den niet-prp-
bleeman), mocht iemand iets op of aan
te merken of te vragen hebben over de
afwikkeling der laatste 2 opgaven, dan
is mijn doel bereikt.
OPLOSSINGEN DER RAADSELS UIT 'T
VORIGE NUMMER.
Voor grooteren.
1. Een loup (vergrootglas en Fransch:
wolf.)
2. Man, dril; mandril.
3. Roodvonk. Doorn, vork, rond, vod, rood.
4. Moet het nieuwe zadel hier bezorgd
worden? (Dehli).
Ik begrijp niet, waarom er geen bood
schap gekomen is. (Rome).
De nieuwe onderwijzer laat hen een uur
schoolblijven. (Athene).
Het is hier veel te winderig, Anna, Laten
we liever omkeeren. (Riga)-
Ik zal To natuurlijk niet vergeten.
(Altona).
Voor kleineren.
1. Vervelen spelen;
Zonneschijn zijn.
2. Ans, ons.
3. K op er koper.
4. Zout Zaltbommel
bank
melk
halt
ebbe
boot
mouw
iAm e r
geel
zool
OM OP TE LOSSEN.
Voor grooteren.
1. Kruisraadsel.
Op de beide kruisjeslijnen komt de naam
van een plaats in Friesland.
X
X
i X i
i i i X t
XXXXXXXXX
X
X i
a X i
X
1° rij een medeklinker.
2° een knaagdier,
3° een zangvogel.
4° iets wat men vooral in Zuid-
Holland veel aantreft.
5°
6°
7°
8°
9°
de
't gevraagde woord,
een arbeider,
een natuurverschijnsel,
een groote steen,
een medeklinker.
2. Noem eens sloten, niet van ijzer
En ook werk'lijk geen kasteel.
Twee kun je daarvan maar vinden
In heel Ffolland. 't Is niet veel!
3. Welke wanten kan men niet aan
handen dragen?
4. Begraven dranken.
Foei Jaap, wat ben je gulzig! Je laat
heelemaal niets over voor de anderen!
Heb je met Oom Bob Ierland bezocht?
Voor An, Jacob en Piet was de wande
ling te ver.
Koosje is zóó slim. O, na de wandeling
had je haar eens moeten hooren!
Ik kom eiken dag voorbij jullie huis.
Voor kleineren.
1. Vul deze 9 vakjes in met:
2 A 21 1D 2 L 1M 1P
maar doe het zoo, dat je van links naar
rechts en van boven naar beneden
leest:
2.
4.
1° rij een geneesmiddel.
2° een meisjesnaam.
3° een jong, viervoetig dier.
Mijn geheel wordt met 8 letters geschre
ven en noemt een boom.
7, 5, 6 is een jongensnaam.
Een 1, 2, 4 is een huisdier.
2, 5, 3 wordt door hengelaars gebruikt.
Een 4, 8, 8, 6 is een deel van je voet.
Een 7, 5, 3 is een kleedingstuk.
Mijn beide eerste deelen vormen samen
een specerij, mijn derde is een ander
woord voor geldstuk en mijn geheel
smaakt lekker frisch, is wit van kleur
en meestal rond.
Wat ligt midden in den vijver?
(Nadruk verboden).
Oma Tod is jarig.
Jongens wat een feest!
Ik vertel 't aan ieder,
Die dit versje leest.
(Nadruk verboden). A>
'k Breng met Moeder bloemen,
Vast is Oma blij,
Als ik zeg: Kijk, Oma!
Hier is wat van mij!
Grote droefheid heerste in het hol van de
familie Konijn, want wat was er gebeurd?
's Middags waren in het grote sparrebos
mensen geweest. Ma Konijn had Jantje al
zoo dikwijls gewaarschuwd om nooit over
dag het veilige hol te verlaten, alleen
's nacht6 kon dat.
Maar Jantje had van een paar konijnen
vriendjes gehoord dat het juist overdag zoo
prettig was, buiten véél prettiger dan in zo'n
muf ruikend hol.
Jantje had dit natuurlijk dadelijk geloofd
en was, tegen moeders waarschuwingen in,
naar buiten gegaan.
Ze hadden met z'n drieën wat spelletjes
gedaan en hadden juist groote pret
toen plotseling een schot weerklonk!
Jantje's twee kameraadjes sprongen vlug
weg, maar Jantje, niet wetend wat dat be
tekende, was blijven zitten en toen Ma Ko
nijn, door de vriendjes gewaarschuwd, op
de ongeluksplek gekomen was, vond ze daar
haar zoontje dood liggen.
Maar ze wist ook dat de hond van den
jager hem opzoeken zou en dan was ze
Jantje helemaal kwijt, dus vlug hapte ze in
Jantje's staartje en sprong zoo met hem
terug naar het hol. Vader Konijn was juist
op reis en zag dus niet het droevige toneeltje
tussen het dode broertje en de overige zus
jes en broertjes.
Ma had geen tijd om treurig te zijn want
ze moest dadelijk aan de post (een vlinder)
de adressen van haar familieleden opgeven,
die komen moesten voor de begrafenis (want
dit is konijnengewoonte).
Eindelijk was ze hiermee klaar en ging
naar haar kinderen terug
Bij Maanlicht had de begrafenis van
Jantje plaats.
De baar hadden de broertjes en zusjes ge
vlochten van kleine takjes en Jantje lag
daarop. De baar werd gedragen door twee
zusjes, die vooraan liepen en twee broertjes,
die achteraan liepen.
Hier achter liep Ma Konijn, dan volgden
Jantje's tante's, oom's, neefjes, nichtjes enz.
De hele familie Konijn was aanwezig.
Het was een heel lange weg naar de ko-
nijnenbegraafplaats, het hele bos moesten ze
door.
Gelukkig maar dat de maan zo hekier
scheen, anders hadden ze in het donker moe
ten gaan, want de zeven glimwormpjes die
altüd met begrafenissen de weg beschenen,
hadden juist allemaal vacantie en waren niet
meer door de vlinder te bereiken geweest.
Zo kwam de lange stoet eindelijk op de
begraafplaats aan en daar zongen ze alle
maal het lievelingsliedje van Jantje
Toen dat gebeurt was maakten de negen
zusjes en broertjes het grafje met hun voor
pootjes en werd Jantje er in neergelaten.
Terwijl het grafje weer dicht gemaakt
werd zongen ze nog eenmaal Jantje's lied en
daarna ging de stoet langzaam naar huis
toe.
DORA.
Klein Jantje sluipt vlak achter mij
En kriebelt met een spriet.
Hij denkt, dat ik niet weet, wie 't doet,
Want zien kan ik hem niet!
En dat ik meen, dat een insect
Mij kriebelt in den nek.
Ik doe, dat spreekt vanzelf, is 't niet?
Net of ik 't niet ontdek.
Klein Jantje gaat steeds verder en
Hij is op niets verdacht,
Totdat ik vind: Nu is 't genoeg!
En pak heel onverwacht
Een jongenshand! Gevangen, hoor!
Heel stevig heb 'k hem beet
En lachend zeg ik: Dat 's de vlieg,
De stouterd, die het deed-
C. E. DE 11H F HOGEKWAARD.
(Nadruk verboden).
Och toe, Karei, zei eens Moeder,
Jongen, doe toch niet zoo gek!
Maar de helft kan ik gelooven.
O, wat schiet je weer met spek!
Karei zit beschaamd te kijiken.
Opsnijden, dat doet hij graag...
Plots'ling moeten allen lachen.
Ernstig klinkt klein Wimpje's vraag:
Moeder, zeg, waar is het spek dan?
Ikke, ik zie werk'lijk niets!
Karei was toch niet aan 't schieten?
Hij vertelde immers iets!
(Nadruk verboden).
CA'RLA HOOG.
137. De kapitein schreeuwde allerlei bevelen door elkaar,
'luist zette het schip weer koers naar den wal, toen grootmoe
der te voorschijn kwam. Ze was healenaal zwart en vreeselijk
iaayirk.
138. Zoodra het schip den wal weer bereikt had, werd groot
moeder aan land gezet. Een paar heeren die haar zagen, wil
den haar vangen, maar grootmoeder wist gelukkig bijtijds een
groot gat te vinden, waarin ze zich verborg.
I.
Piet en Claartjegrooter bengels
Zag je in den hoek nooit staan,
Want in kattekwaad bedenken
Is het tweetal steeds vooraan!
Wat de één soms niet niet bédacht heeft,
Dat verzint de ander wel.
Ieder zegt dan ook: Die tweeling
Is een heel ondeugend stel!
Waar de één is, is ook d' ander:
Ééntje zie je nooit alleen,
Zoodat 't dubbel kattekwaad wordt.
Kan het erger? Immers neen!
Piet en ClaartjeClaartj' en Piet
Grooter bengels zijn er niet!
II.
Eens in 't park waren de banken
Pas geverfd en dus nog nat.
't Bordje met het drietal letters
Hadden zij hoe stout was dat!
Weggestopt. Daar kwam een heer aan,
Ging eens zitten na een tijd
Was hij vastgekleefd aan 't bankje!
Overluid riep hij van nijd1:
Wacht! ik zal je, stoute bengels!
Dreigde 't tweetal met zijn vuist,
Maar dat maakte haastig heenen
Enontsnapte hem nog juist.
Piet en ClaartjeClaartf en Piet
Grooter bengels zijn er niet!
HL
Op een keer stond 't stoute tweetal
Voor een deur, keek naar de bel
Hulpeloos en heel onschuldig
'n Heer, die langs kwam, zag het wel,
Vroeg: Zal ik voor julüe bellen?
Piet en Claartje knikten: Ja!
Zetten 't haastig op een loopen
Dé meneer keek hen nog na,
Dacht: Dat zoo'n ondeugend tweetal
Belletje laat trekken mij!
Als ik kon, sleept' ik de bengels
Er vast met de haren bij!
Piet en ClaartjeClaartj' en Piet
Grooter bengels zijn er niet!
IV.
Eens 't was marktdag! daar ontbrak
niet
't Tweetal, vol van kattekwaad!
Eensklaps zagen zij boerinnen
Op den hoek der drukke straat.
De schavuiten spelden haastig
Rokken stevig aan elkaar
loen de yrouwen verder wilden,
COR JOPPI
Was het plots een luid misoaar.
Hevig trokken zij en scholden,
Wisten eerst niet, wat het was
En er kwam op het lawaai zelfs
Een agent nog bij te pas!
Piet en ClaartjeClaartj' en Piet
Meer vertel ik je maar niet!
C. E. DE LILLE HOGERWAARD,
(Nadruk verboden).,,