de brandweer buiten den raad? JUckLvzaAe.n Jiidschciften Jhiazieadciek Jfchaakuétiek 2S a SS IS 1 m m m Damcuéciek Een brandmeester mocht geen raadslid zijn een brandspuitmeester werd toegelaten. ft '""TTóók veel van zijn schoonheid verloren ganan ziet men van hier over het wijde pol- ,flnd misschien over een slootje. Hoorn Hoofdtoren zullen gescheiden zijn van Ze waaraan zij beiden hun ontstaan te hebben. Die zee, waarover Hoorn's schepen een- t werrvoeren naar verre en onbekende >«Hen vanwaar Schouten en Lemaire in Kegin der 17de eeuw hun beroemden Jcht aanvingen, een tocht waarop zij de Moorn>zmflhSf omvoeren. die Kaap poëzie uit Hit fV n '8 weer een deel der wSlichtl wd,C Stillet)es «evloden- in veler h .rt een onvrome wensch, doch zoover ?al La i 6611 booP' dat bet noo't der onnra f k1' «j00*1 z'in de harten wellicht e«if^e ,,.die der droo«n«s. die droom geSSd is °ntWarCn' dat hu° (Wordt vervolgd). Indien er één materie is. waarvan de ju risprudentie meermalen onderling-tegenstrij- Jc beslissingen zien laat, is het wel die In de vraag, of een lid van het brandweer- nnos deel mag uitmaken van den gemeente rad N" deze vraag in tal van gemeenten 'r-ns Und aan de orde is gekomen, in ver- tand met de jongste raadsverkiezingen, is opkomen, in verband met de loop der jaren Lr de hoogere colleges, welke over de toe- SJng van raadsleden uiteindelijk te beslis- had is geoordeeld en op welke motie- vendat oordeel gegrond was. Juist uit het- oeen zich thans in verschillende gemeenten ffsoeelt blijkt hoeveel misverstand er ten Lnzien van de gerezen kwestie heerschten het is o.a. wel opmerkelijk, dat in de ge meente Schiebroek b.v., de heer A. J. van I ieshout 4 jaren als raadslid zitting had «had en ook toenmaals opperbrandmeester van dè vrijwillige brandweer aldaar was, waartegen door niemand geopponeerd werd. Doch toen ten aanzien van den heer F H Ringers, commandant van de Alk- maarsche brandweer (eveneens een vrijwilli ge') de raad besloot, hem niet als lid van dat college toe te laten, uit hoofde van zijn functie bij de brandweer, besloot de Schie- broeksche vroedschapden heer van Lieshout niet in den raad te doen terugkee- l'n hoeverre deze meeningen al dan niet gebaseerd zijn op, en gewettigd worden door eerder genomen beslissingen van de Kroon, moge blijken uit het volgend over zicht over vroegere uitspraken. Om de zaak zoo zuiver mogelijk te stel len, dienen wij terug te gaan tot het jaar 1851 toen voor het eerst ten aanzien van deze'materie inlichtingen werden gevraagd door een Commissaris des Konings aan den toenmaligen bewindsman van Binnenland- sche zaken, wijlen minister Thorbecke Hoe Minister Thorbecke er over dacht. De vorenbedoelde Commissaris had ge vraagd, of .sommige in eene gemeente be staande betrekkingen hem, die ze bekleedt, maken tot een ambtenaar vanwege het ge meentebestuur aangesteld of daaraan onder geschikt". (Volgens art. 23 (oud) der ge meentewet is n.L het lidmaatschap van den raad onweemgbaar met de betrekking van ambtenaar, vanwege het gemeentebestuur aangesteld, of daaraan ondergeschikt). Minister Thorbecke stelde zich op het standpunt, dat deze vraag „het best door den gemeenteraad kon worden beantwoord. „Intusschen wees de minister er op, dat de wijkmeesters, opperbrandmeesters en brand meesters ix beschouwd moesten worden als plaatselijke ambtenaren, daar zij hunne be noeming en ontslag zagen opgedragen aan B en W. „Het toezicht, vanwege de uitvoe rende gemeentemacht over de wijze van ambtsbekleedmg dier personen miste de noodige kracht en waarborgen" aldus mi nister Thorbecke „zoo leden van den Raad tot die diensten benoembaar waren Echter maakte deze bewindsman wel dege lijk onderscheid tusschen een gemeentelijke brandweer en een vrijwillige brandweer. In laatstbedoeld geval konden de, bij zoo n brandweer ingedeelde personen „zeker niet beschouwd worden als ambtenaar; zij zullen het lidmaatschap van den Raad kunnen be- ileeden". Opmerkelijk is nog. wat minister Thor becke aan zijne beschouwingen over deze ^bfielegenheid toevoegde. Hij zeide n-l.t «welke echter de betrekking zij, die men ®~eedt, men is altijd tot lid van den Raad benoembaar. Men heeft slechts, zoo de be trekking tot eene de/, in art. 23 uitgestotenen behoort, daarvoor te bedanken, alvorens in den Raad zitting te kunnen nemen In later afgekondigde Kon. Besluiten is bet standpunt ingenomen, dat men voor de welke het raadslidmaatschap zou uitsluiten, moest bedanken, alvorens de ge loofsbrieven werden onderzocht. De eerste beslissing, voor de eerste maal werd een beslissing Van de Kroon gevraagd in 1862. toen in een gemeente in ons land, een brandmeester als raadslid was benoemd. In welke gemeente? n. welke provincie? Op deze vragen kunnen Wij geen antwoord geven, daar men in dien ■•goeden ouden tijd" de discretie zoover öreeE dat in een herdruk der Kon. Besiuiten, opgenomen in de „Chronologische Verzame- lng zoowel persoonsnamen als aanduiding van provincie en gemeente achterwege wer- üen gelaten, zoodat ook het Kon. Besluit van December 1862, handelende over deze be- boeming, doorspekt is met „stippeltjes en tit- 'tjesMaar hoofdzaak is voor ons de be- i'ssing van de Kroon, en deze luidde, dat de wokken brandmeester geen lid van den aad mocht zijn, omdat hij „door B. en W eru benoemd en ontslagen, en mitsdien aan n" gemeentebestuur ondergeschikt was". De „persoonlijke diensten" voor het eerst in het geding. Niettegenstaande de bovenbedoelde beslis- laao' Werd bij Kon Besluit van 22 Januari een brandspuitmeester in de gemeente u°ewater toegelaten als lid van den raad, angezien de Kroon besliste, dat „een zo^h 'Uitmeester' wiens aanstelling als het is gegrond op eene verordening op jW verrichten van persoonlijke diensten, niet l ambtenaar van de gemeente, derhalve zitting nemen als lid van den Raad", art zij er aan herinnerd, dat bet' u der Gemeentewet (sinds 1931 is het 20fi.\ voorschrift ondergebracht in art. voorschrijft, dat ter handhaving der openbare orde, of in het algemeen belang, de inwoners dergemeente tijdelijk tot het doen van persoonlijke diensten kunnen wor den opgeroepen, waarvoor een plaatselijke verordening gemaakt dient te worden. Dr7f plaatselijke verordening op het ver richten van persoonlijke diensten is het richt snoer geworden voor latere beslissingen van de Kroon, met betrekking tot het hier behan delde vraagpunt Daar de Oudewatersche kwestie in meer dan één opzicht belangstel ling verdiende, laten wij er hier een en ander uit volgen. De Raad van Oudewater had den brand spuitmeester als raadslid geweigerd, zich beroepende op het (hierboven aangehaald) Kon. Besluit van 21 December 1862, waarbij alleen de benoeming en het ontslag door B. en W. als criterium werden aangenomen. Gedeputeerden van Zuid-Holland konden zich met dit standpunt echter niet vereeni gen, hoofdzakelijk op grond, dat volgens de verordening op net orandwezen te Oudewa ter, aan de drie generale brandmeesters een blijvenden dienst was opgedragen, doch in tegenstelling daarmede, de brandspuitmees ters slechts dienst deden, wanneer ook de verdere gca flecteerden daartoe verplicht wa ren. De benoeming of aanwijzing van den brandspuitmeester de Boer door B. en W. sproot dan ook aldus Gedeputeerden niet voort uit art. 179 o der Gemeentewet, maar uit art. 39 der verordening op het brandweerwezen. Uit het bovenstaande blijkt dus, dat Ged. van Zuidholland onderscheid maakten tus schen een opperbrandmeester en een brand spuitmeester. Dit verschil werd door de Kroon geheel terzijde gesteld. Na uitvoerig betoogd te hebben, waaruit de taak dergenen bestond, welke bij de brandweer waren in gedeeld, concludeerde de Kroon, dat de be trokken brandspuitmeester, als lid van het personeel der brandweer, tot de gemeente in dezelfde verhouding stond als al de o«'erige geaffecteerden, en evenmin als deze laatsten, ambtenaar der gemeente was. Het Kon. Besl. luidde dan ook, dat de gemeenteraad dien brandspuitmester ten onrechte niet als raadslid had toegelaten en dat Ged. van Zuidholland terecht zijne toelating hadden bevolen. Bezoldiging niet het criterium. Vaak wordt de meening verkondigd, dat brandmeesters, die een zekere vergoeding uit de gemeentekas ontvangen, reeds uit dien hoofde, geen lid van den raad zouden kun nen zijn. Er is een Kon. Besluit, dat aan toont, dat bezoldiging van den betrokkene niet het criterium in dezen is. In de gemeente Ottersum (Limburg) was de brandmeester Akkers in 1894 tot lid van den Raad geko zen De Raad besloot hem niet toe te laten, omdat hij als brandmeester bencemd en ont slagen werd door B. en W., en dus viel on der art. 179 o der Gemeentewet. De niet-toe- gelatene ging in beroep bij Gedep., die het raadsbesluit handhaafden, mede omdat Ak kers twee dagen na het raadsbesluit, bedankt had als brandmeester. Gedep. overwogen hierbij, dat op het oogenblik, dat de Raad over de toelating besliste, Akkers nog brand meester was en dus een betrekking bekleed de, welke onvereenigbaar was met het raads lidmaatschap, zoodat de Raad terecht tot zijne niet-toelating besloten had. Hier treffen wij dus een uitspraak aar, welke lijnrecht stond tegenover het stand punt, ingenomen door minister Thorbecke, die uitdrukkelijk verklaard had, dat men niet voor de „verboden" betrekking behoefde fe bedanken, alvorens men als raadslid zitting nam. Typisch was het verweer van den niet-toe- gelaten brandmeester in zijn beroep op de Kroon, waar hij a.o. opmerkte, „dat brand meester in een zoo landelijke gemeente als Ottersum, een zóó onbeduidende betrekking was, dat het meerendeel der gemeentenaren niet dan bij toeval wist, wie als zoodanig door het gemeentebestuur was aangesteld". Daaraan werd toegevoegd, dat adressant „nimmer een aanstelling van het gemeente bestuur had ontvangen, en ook nog nooit eenige bezoldiging als zoodanig had ge noten". De Kroon overwoog, dat de onbeduidend heid der genoemde betrekking terzake niets afdeed, en óók dat bezoldiging niet het crite rium was eener met het lidmaatschap van den gemeenteraad al of niet vereenigbare be trekking. Volgens art. 179 o der Gemeentewet wordt de brandmeester benoemd en ontsla gen door B. en W„ is mitsdien aan het ge meentebestuur ondergeschikt en op dien grond handhaafde de Kroon de besluiten van den raad van Ottersum en van Gedeputeer den van Limburg. Hier werd dus geen rekening gehouden met het verplicht verrichten van persoonlijke diensten, zooals de Kroon in 1888 had ge daan. Van Veenendaal begint de victorie. Wij hebben hierboven gezien, hoe in 1888 Gedeputeerden van Zuid-Holland onder scheid maakten tusschen een opperbrand meester en een brandspuitmeester. De Kroon besliste echter in 1923, dat zelfs een opper brandmeester niet geweerd behoeft te worden als raadslid, wanneer zijne verplichtingen voortvloeien uit een plaatselijke verordening op de persoonlijke diensten, als hierboven werd omschreven. Dit was van temeer be lang, omdat in het toen behandelde geval, zoowel de raad als Gedeputeerden tot niet- toelating van den opperbrandmeester hadden besloten. Het ging om een raadszetel van Vee nendaal, welke zou worden toegewezen aan den opperbrandmeester J. Geit. De raad besloot hem eenvoudig niet toe te laten, op grond dat hij was ambtenaar ingevolge art. 23f der Gemeentewet. De niet-toegelatene en de burgemeester van Veenendaal gingen in beroep bij Ge ieputeerden van Utrecht. Dit college stelde zich op het standpunt, dat, niet tegenstaande de plaatselijke verorde ning op de persoonlijke diensten voor schreef, dat ingezetenen tot den dienst bij de brandweer verplicht konden wor den gesteld, de opperbrandmeester een ambtenaar was, ondergeschikt aan het gemeentebestuur, zoodat hij geen raads lid mocht zijn. De Kroon verwierp deze redeneering en besliste, dat de inwoners die ter na koming van hunne, uit de bovenbedoel de verordening voortvloeiende verplich tingen, hunne diensten hebben te /orlee- nen, niet zijn te beschouwen als ambte naar, waarom de opperbrandmeester Geit ten onrechte niet was toegelaten. Hier werd dus een zeer belangrijke be slissing genomen, welke voor het geheele land en voor alle rangen bij de brand weer als maatstaf kon gelden. Ook de leeftijd kan meespreken. Tenslotte het Kon. Besl. van 14 No vember 1931, waarbij de Kroon besliste, dat degene, die zijn aanstelling als op perbrandmeester ontleent aan de, in de algemeene politieverordening opgeno men bepaling op de persoonlijke dien sten, van het oogenblik af, dat hij, we gens het bereiken van den daarbij vast- gestelden leeftijd, van die verplichting is ontslagen, in die functie verder valt onder de bepaling van art. 25 sub f der Gemeentewet, en dus beschouwd moet worden als ambtenaar, zoodat hij niet als raadslid kan worden toegelaten. Ter toelichting diene, dat in de gemeente Made (Noord-Brabant), de opperbrand meester A. van Beek, door den Raad als raadslid geweigerd was. Gedeputeerden van Brabant oordeelden, dat, afgezien van de vraag of de benoemde, ondanks zijn leeftijd, diensten had te verleenen als opperbrandmeester der gemeente, hij niet te beschouwen was als ambtenaar. Ook met dit standpunt kan de Kroon zich niet vereenigen en wenschte er re kening mede te houden, dat de opper brandmeester den leeftijd van 55 jaren had overschreden, en dus, ingevolge art. 5 der algemeene politieverordening, van zijne verplichting tot het vervullen van de. in die verordening omschreven diensten, was ontslagen. Hij moest der halve, van dien datum af, beschouwd worden, vrijwillig zijn betrekking van opperbrandmeester te hebben vervuld. Daar hij aan het gemeentebestuur on dergeschikt was, moest hij worden aan gemerkt als ambtenaar, zoodat hij geen deel van den Raad van Made mocht zijn. Wederom dus een scherpe tegenstel ling met de uitspraak van Minister Thorbecke, die functionarissen bij de brandweer, die vrijwillig hun taak ver vulden, zonder meer als raadslid toeliet. Opmerkelijk is het, dat Gedeputeerden van Noordholland kort geleden den heer P. Jonker, opperbrandmeester te Koog a. d. Zaan niet hebben toegelaten als raadslid, op grond van het zooeven be handelde kon. besl: En dat nog wel, terwdjl de verordening te Koog a. d. Zaan spreekt van een leeftijdsgrens van 60 jaar, welken leeftijd door den heer Jonker nog niet bereikt is! Binnenkort komen de verschi'lende ge chilpunten, welke zich in tal van ge-' meenten hebben voorgedaan, voor den Raad van State (afdeeling Geschillen var Bestuur) waar deze zeer ingewik kelde materie opnieuw moet worden behandeld. AANNEMEN VAN STEEK PENNINGEN EN VERDUISTERING. Voor de vacantiekamer van de rechtbank te Rotterdam heeft zich gisteren wegens het aannemen van steekpenningen en verduiste ring te verantwoorden gehad de 52-jarige J. S., hoofdcommies bij het Rotterdamsche gas bedrijf, thans gedetineerd. Er was hem ten laste gelegd, dat hij te Rotterdam op verschillende tijdstippen van Januari 1924 tot Juli 1933 in zijn hoedanig heid van ambtenaar van het Rotterdamsch gasbedrijf en als zoodanig belast met het se cretariaat van het z.g.n. gasoliebureau, het welk voor gezamenlijke rekening wordt ge ëxploiteerd door de gemeenten Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Amsterdam, van of namens de directie der N.V. B. H. Schel lingi's oliehandel bedragen in geld, variee- rende van 1 tot 1000 had aangenomen als giften en daarvoor inlichtingen had ver strekt omtrent de prijzen waarvoor concur renten van die vennootschap hadden inge schreven bij het oliegasbureau, waarna die vennootschap dan de inschrijving werd toe gewezen. Althans zou er van belofte sprake zijn geweest. De dagvaarding maakte tevens melding van het toezenden door verdachte van de no tulen, althans afschriften, van de vergade ringen van het oliegasbureau. Bovendien werd gewagd van het aannemen van giften met de wetenschap dat deze werden gedaan tengevolge af naar aanleiding van de ge noemde geheime inlichtingen. Verdachte erkende, wat het aannemen van de steekpenningen aangaat, de hoofdzaak Er waren geen vaste bedragen beloofd, wel had men dè mogelijkheid van procenten be sproken. De dagvaarding repte ook van gel den die verdachte niet zou hebben ontvan gen maar welke de directie van de N.V Schel ling's oliehandel in plaats van direct uit te keeren, zou hebben afgeschreven van een schuld welke verdachte op zich had ge nomen inzake de belasting, die de vennoot schap terzake van aan hem uitgekeerde pro visie had uitbetaald. Ook dit feit gaf verd. toe, evenals de verduistering. Vera?chte is sedert October 1899, dus 36 jaar, >i gemeen tedienst. De eisch luidde zes maanden gevangenis straf met aftrek van de preventieve hechtenis, „Op den Uitkijk", tijdschrift voor het chr. gezin. Het nieuwe nummer, dat ook al zeer goed geïllustreerd is, munt weder uit door groote verscheidenheid in den inhoud. R. Vedder schrijft over de hygiënische vraagstukken, die Italië heeft onder oogen te zien bij een oorlog in Abessinië. Drs. Kok bespreekt de geestelijke beweging te Möttlingen. Van Jan Koksma een artikel over logisch denken. A. J. L. Looyen schrijft een enthousiast artikel over het na tuurreservaat De hooge Veluwe. Dr. J. Veldkamp komt op tegen het jaarverslag van het Nederlandsch Wetenschappelijk Humanitait komitee, dat de homosetaaliteit verdedigt. Van dr. J. van Zuylen weer een interessant opstel over Oravenland. Mr. A. Vreeken wijdt een beschouwing aan de officieele statistiek over de toepassing der kinderwetten. Over gras en hooi wordt geschreven door A. J. de Weerdt. „Het Kerkorgel" is de titel van een artikel van M. A. Vente. Ds. J. Boerkoel bespreekt in zijn overzicht in afkeurenden zin de hou ding van Italië tegenover Abessinië". HEEMSKERK Ondertrouwd: P. A. Klaasse en A. M. Adrichen. J. H. Hendriks en C. Schoen. Getrouwd: N. P. Majoor en J. C. v. Roon. Beval len: G. Spanjaard—Smit d. N. de Munck—Mantjes z. Sedert 2 maanden op een bevolking van 4600 zielen heeft zich geen enkel stefgeval voorgedaan. Onze Vierde Augustus-Opgave. Een tamelijk bewerkelijke lettergreep- puzzle. Hieronder vindt men de 27 woorden en het spreekwoord óat uit de eerste en derde lette/s ontstaat. 1. webben 2. inbraakvrij 3. edelgesteenten 4. hanekam 5. eikenschors 6. torenkraai 7. o 1 ij f o 1 i e 8. nagelbloem 9. datum 10. et h i o p i 11. rietzanger 12. saturnus 13. tedeum 14. elegant 15. u r k e r s 16. inslapen 17. theeservies 18. delegatie 19. enormiteit 20. kippenvel 21. adderbeet 22. niersteen 23 winterhanden 24. innemen 25. lievevrouwebedstroo 26. huurverlaging 27. ensemble „Wie het onderste uit de kan wil heb ben, krijgt het deksel op den neus". Een puzzle. die door velen raet groote animo is opgelost. Onze Nienwe Opgave. (No. 5 de Augus- tus-serie). De vermenigvuldiging der Vieren. In de volgende vermenigvuldiging van twee getallen van vijf cijfers (6amen d cijfers 0 tot en met 9) zijn a'le cijfers vier aangegeven. 4XXXX XXXXX 4 X 4 XX 4 XXXX4 X XXXXXX 4 XXXX X4XXXX X 4 XXXXXXX 4 Gevraagd deze vermenigvuldiging ge heel volledig in te zenden. Oplossingen (2 p.) liefst zoo vroegtijdig mogelijk doch uiterlijk tot Vrijdag 6 Sep tember 12 uur aan den Pnzzle-Redaetenr van de Alkmaarache Courant. Probleem 559. A. N. Lebedeff, Leningrad. 8 WM m 7 jj 6 5 Wtfo 4 3 m 2 1 W' -/. ab cdeigh Tweezet. Oplossing 1. Dc8. In probleem 558 gelieve men op g5 een zwart paard toe te voegen. Eindspel 906. Joh. Petersen. 8 I 7 A i k 6 i n li i f Wi 4 m J ■'X jin 2 1 ss k n Ant. Chris teusen. 1Tf31 2. gf3 Pg5. 3. Kfl. (er Zwart aan zet. de Dh3f) Pf4! en spoedig mat. Eindspel 912. K. A. L. K. a b c d f g 8 i§ IS m A KS A w i WW'', Hl 1 18 m* W/ &?iü m i I i h Wit speelt en wint. 1. f4 Df4 (Kf4 2. Pefcf) 2. Pe2 Dffi (Dfl 3. Pg4f K. onv. 4. Pe3 en wint 2. De3 (o Df2 of Dh2) 3. Pg4 2Dg5 3. Pf7f) 3. Pg4f Kd5 (Kf5 4. Pd4f K. onv. 5. Pe6f) 4. Pf6fl! «f6 (K. onv. 5. Pd7f) 5. Pf4f K. onv. 6. Pe6f of 6. Pg6 en wint. Onze plaatsgenoot en lid van de schaak* club V. V. V. speelde in Middelburg op de bondswedstrijden van dit jaar de vol gende partij: Wit: E. de Waal. Zw.: A. H. Rooee. Onrege.matige opening. 1. Pf3 d5 2. b4 Waarvoor dat? Voor het doel (Lb2) is b3 ook voldoende. Als gambiet is deze zet niet bedoeld want b4 wordt straks verdedigd. Wellicht om c5 te beletten? Dat kan echter toe hwel gespeeld wor den b.v. 2c5 3. bc5 Pc6. en de pion kan toch niet behouden wor den. 2Pf6. 3. Lb2. e€ 4. a3 a5. Waarom? Beter lijkt mij 4c6 om de Cambridge springs opstelling voor zwart te verkrijgen en dus ontwikkeling. 5. b5 c5 6. bc6 e. p. Pc6. Zoo heeft wit met de b-pion 3 maal gespeeld en eindelijk zwart met zijn ontwikkeling gehol pen. Ik bewonder 2. b4 niet erg. 7. e3 Le7. 8 Le2 0—0 9. 0—0 Ld7 10. Pe5 Van nu af speelt zwart in wits kaart, dus niet best. 10Pe5 11. Le6 b5. Beter lijkt nog 11. Lc6 12. f4 Db6. Wat moet de dame daar. Beter was 12. Lc6 en 13Ld6. om de werking van Le5 met Pd7 en e5 te verhinderen. 13. Ld3 Tf/8 't Vervolg toont aan dat beter was Tac8. 14. Tf3. Wit gaat nu doel bewuet op zijn doel af enzwart helpt een handje. 14Pe4. 15. Th3 g6. Zwart heeft al niet Teel goede zetten meer. 16. Df3 fó gedwongen. 17. Th6. Natuurlijk. Alle stukken van zwart staan verkeerd. Stond de T. nog op f8 dan had Tf7 gekund en zwart had tijd gehad om zijn offi cieren op de koningsvleugel te con- cenjreeren. 17 Lf8. Help», niet meer. 18. Dh3! Juist de open diagonaal voor wits zwarte Looper is voldoen de compensatie voor een kwaliteit. 1 8Lh6 gedwongen. 19. Dh6. Er dreigt nu mat. Wit houdt met betrekkelijk weinig ma teriaal (D en L.) de zwarte koning op de koningsvleugel. 1 9Kf7 20. Dh7f Ke8 21. Le4,! Voorkomt le Pd2 en De3f. maar brengt de witte K. in een nog gevaarlijker positie. 21de4 22. Lf6. dreigt mat. 22. Ddö. Wellicht ware beter Dc5. 23. Dg6 Kf8 24. h4. Wit toont dat hij te weinig materiaal in de aanval heeft. Hij kan ook gerust deze zet doen want zwart is aan handen en voeten ge bonden. 24Ta7. Stond de D. op c5 dan was Ta7 gedekt; nu is zelfs Ld7 ge pend. 25. Dg7 Ke8 26. Dg6f Kf8 27. Lg7f Ke7 28. ho Zwart kan niet vluchten over d8 naar c7 wegens Le5. Toch had hij hier moeten probeeren 28Tg8. 29. Le8 en Kd7. 28e5 Helpt niet 29. Dh7! dreigt aftrekschaak met dame winst. 21 Ke8 30. Le5 De7, 31. Dg6f Kd5. 32 Pc3f Kc4 33. Db6 Alweer die ongedekte Ta7! Witt dreigt raat met Dd4. 3 3Dc5 34 Dc5 Tc5 35. Ld4 Zwart geeft op en niet te vroeg. Wit heeft de partij goed ten einde ge bracht. Maar zwart heeft slecht gespeeld. Aan da Dammeral In onze vorige rubriek gaven wij ter oplossing probleem 1399. Stand. Zw. 12 sch. op: 7, 8, 10, 12, 13, 14 16/20, 24. W. 12 sch. op: 27, 28, 29, 31/34, 36, 39 43 44, 49. Oplossing. 34—30 1. 24 35 2. 29—23 2. 18 38 3. 44—40 3. 35 22

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1935 | | pagina 11