de brandweer buiten den raad?
JUckLvzaAe.n
Jiidschciften
Jhiazieadciek
Jfchaakuétiek
2S
a
SS
IS
1
m
m
m
Damcuéciek
Een brandmeester mocht geen raadslid zijn
een brandspuitmeester werd toegelaten.
ft
'""TTóók veel van zijn schoonheid verloren
ganan ziet men van hier over het wijde pol-
,flnd misschien over een slootje. Hoorn
Hoofdtoren zullen gescheiden zijn van
Ze waaraan zij beiden hun ontstaan te
hebben.
Die zee, waarover Hoorn's schepen een-
t werrvoeren naar verre en onbekende
>«Hen vanwaar Schouten en Lemaire in
Kegin der 17de eeuw hun beroemden
Jcht aanvingen, een tocht waarop zij de
Moorn>zmflhSf omvoeren. die Kaap
poëzie uit Hit fV n '8 weer een deel der
wSlichtl wd,C Stillet)es «evloden-
in veler h .rt een onvrome wensch, doch
zoover ?al La i 6611 booP' dat bet noo't
der onnra f k1' «j00*1 z'in de harten
wellicht e«if^e ,,.die der droo«n«s. die
droom geSSd is °ntWarCn' dat hu°
(Wordt vervolgd).
Indien er één materie is. waarvan de ju
risprudentie meermalen onderling-tegenstrij-
Jc beslissingen zien laat, is het wel die
In de vraag, of een lid van het brandweer-
nnos deel mag uitmaken van den gemeente
rad N" deze vraag in tal van gemeenten
'r-ns Und aan de orde is gekomen, in ver-
tand met de jongste raadsverkiezingen, is
opkomen, in verband met de loop der jaren
Lr de hoogere colleges, welke over de toe-
SJng van raadsleden uiteindelijk te beslis-
had is geoordeeld en op welke motie-
vendat oordeel gegrond was. Juist uit het-
oeen zich thans in verschillende gemeenten
ffsoeelt blijkt hoeveel misverstand er ten
Lnzien van de gerezen kwestie heerschten
het is o.a. wel opmerkelijk, dat in de ge
meente Schiebroek b.v., de heer A. J. van
I ieshout 4 jaren als raadslid zitting had
«had en ook toenmaals opperbrandmeester
van dè vrijwillige brandweer aldaar was,
waartegen door niemand geopponeerd
werd. Doch toen ten aanzien van den heer
F H Ringers, commandant van de Alk-
maarsche brandweer (eveneens een vrijwilli
ge') de raad besloot, hem niet als lid van
dat college toe te laten, uit hoofde van zijn
functie bij de brandweer, besloot de Schie-
broeksche vroedschapden heer van
Lieshout niet in den raad te doen terugkee-
l'n hoeverre deze meeningen al dan niet
gebaseerd zijn op, en gewettigd worden
door eerder genomen beslissingen van de
Kroon, moge blijken uit het volgend over
zicht over vroegere uitspraken.
Om de zaak zoo zuiver mogelijk te stel
len, dienen wij terug te gaan tot het jaar
1851 toen voor het eerst ten aanzien van
deze'materie inlichtingen werden gevraagd
door een Commissaris des Konings aan den
toenmaligen bewindsman van Binnenland-
sche zaken, wijlen minister Thorbecke
Hoe Minister Thorbecke er over
dacht.
De vorenbedoelde Commissaris had ge
vraagd, of .sommige in eene gemeente be
staande betrekkingen hem, die ze bekleedt,
maken tot een ambtenaar vanwege het ge
meentebestuur aangesteld of daaraan onder
geschikt". (Volgens art. 23 (oud) der ge
meentewet is n.L het lidmaatschap van den
raad onweemgbaar met de betrekking van
ambtenaar, vanwege het gemeentebestuur
aangesteld, of daaraan ondergeschikt).
Minister Thorbecke stelde zich op het
standpunt, dat deze vraag „het best door
den gemeenteraad kon worden beantwoord.
„Intusschen wees de minister er op, dat de
wijkmeesters, opperbrandmeesters en brand
meesters ix beschouwd moesten worden als
plaatselijke ambtenaren, daar zij hunne be
noeming en ontslag zagen opgedragen aan
B en W. „Het toezicht, vanwege de uitvoe
rende gemeentemacht over de wijze van
ambtsbekleedmg dier personen miste de
noodige kracht en waarborgen" aldus mi
nister Thorbecke „zoo leden van den
Raad tot die diensten benoembaar waren
Echter maakte deze bewindsman wel dege
lijk onderscheid tusschen een gemeentelijke
brandweer en een vrijwillige brandweer. In
laatstbedoeld geval konden de, bij zoo n
brandweer ingedeelde personen „zeker niet
beschouwd worden als ambtenaar; zij zullen
het lidmaatschap van den Raad kunnen be-
ileeden".
Opmerkelijk is nog. wat minister Thor
becke aan zijne beschouwingen over deze
^bfielegenheid toevoegde. Hij zeide n-l.t
«welke echter de betrekking zij, die men
®~eedt, men is altijd tot lid van den Raad
benoembaar. Men heeft slechts, zoo de be
trekking tot eene de/, in art. 23 uitgestotenen
behoort, daarvoor te bedanken, alvorens in
den Raad zitting te kunnen nemen
In later afgekondigde Kon. Besluiten is
bet standpunt ingenomen, dat men voor de
welke het raadslidmaatschap zou
uitsluiten, moest bedanken, alvorens de ge
loofsbrieven werden onderzocht.
De eerste beslissing,
voor de eerste maal werd een beslissing
Van de Kroon gevraagd in 1862. toen in een
gemeente in ons land, een brandmeester als
raadslid was benoemd. In welke gemeente?
n. welke provincie? Op deze vragen kunnen
Wij geen antwoord geven, daar men in dien
■•goeden ouden tijd" de discretie zoover
öreeE dat in een herdruk der Kon. Besiuiten,
opgenomen in de „Chronologische Verzame-
lng zoowel persoonsnamen als aanduiding
van provincie en gemeente achterwege wer-
üen gelaten, zoodat ook het Kon. Besluit van
December 1862, handelende over deze be-
boeming, doorspekt is met „stippeltjes en tit-
'tjesMaar hoofdzaak is voor ons de be-
i'ssing van de Kroon, en deze luidde, dat de
wokken brandmeester geen lid van den
aad mocht zijn, omdat hij „door B. en W
eru benoemd en ontslagen, en mitsdien aan
n" gemeentebestuur ondergeschikt was".
De „persoonlijke diensten" voor
het eerst in het geding.
Niettegenstaande de bovenbedoelde beslis-
laao' Werd bij Kon Besluit van 22 Januari
een brandspuitmeester in de gemeente
u°ewater toegelaten als lid van den raad,
angezien de Kroon besliste, dat „een
zo^h 'Uitmeester' wiens aanstelling als
het is gegrond op eene verordening op
jW verrichten van persoonlijke diensten, niet
l ambtenaar van de gemeente, derhalve
zitting nemen als lid van den Raad",
art zij er aan herinnerd, dat
bet' u der Gemeentewet (sinds 1931 is het
20fi.\ voorschrift ondergebracht in art.
voorschrijft, dat ter handhaving der
openbare orde, of in het algemeen belang,
de inwoners dergemeente tijdelijk tot het
doen van persoonlijke diensten kunnen wor
den opgeroepen, waarvoor een plaatselijke
verordening gemaakt dient te worden.
Dr7f plaatselijke verordening op het ver
richten van persoonlijke diensten is het richt
snoer geworden voor latere beslissingen van
de Kroon, met betrekking tot het hier behan
delde vraagpunt Daar de Oudewatersche
kwestie in meer dan één opzicht belangstel
ling verdiende, laten wij er hier een en ander
uit volgen.
De Raad van Oudewater had den brand
spuitmeester als raadslid geweigerd, zich
beroepende op het (hierboven aangehaald)
Kon. Besluit van 21 December 1862, waarbij
alleen de benoeming en het ontslag door B.
en W. als criterium werden aangenomen.
Gedeputeerden van Zuid-Holland konden
zich met dit standpunt echter niet vereeni
gen, hoofdzakelijk op grond, dat volgens de
verordening op net orandwezen te Oudewa
ter, aan de drie generale brandmeesters een
blijvenden dienst was opgedragen, doch in
tegenstelling daarmede, de brandspuitmees
ters slechts dienst deden, wanneer ook de
verdere gca flecteerden daartoe verplicht wa
ren. De benoeming of aanwijzing van den
brandspuitmeester de Boer door B. en W.
sproot dan ook aldus Gedeputeerden
niet voort uit art. 179 o der Gemeentewet,
maar uit art. 39 der verordening op het
brandweerwezen.
Uit het bovenstaande blijkt dus, dat Ged.
van Zuidholland onderscheid maakten tus
schen een opperbrandmeester en een brand
spuitmeester. Dit verschil werd door de
Kroon geheel terzijde gesteld. Na uitvoerig
betoogd te hebben, waaruit de taak dergenen
bestond, welke bij de brandweer waren in
gedeeld, concludeerde de Kroon, dat de be
trokken brandspuitmeester, als lid van het
personeel der brandweer, tot de gemeente in
dezelfde verhouding stond als al de o«'erige
geaffecteerden, en evenmin als deze laatsten,
ambtenaar der gemeente was. Het Kon. Besl.
luidde dan ook, dat de gemeenteraad dien
brandspuitmester ten onrechte niet als
raadslid had toegelaten en dat Ged. van
Zuidholland terecht zijne toelating hadden
bevolen.
Bezoldiging niet het criterium.
Vaak wordt de meening verkondigd, dat
brandmeesters, die een zekere vergoeding uit
de gemeentekas ontvangen, reeds uit dien
hoofde, geen lid van den raad zouden kun
nen zijn. Er is een Kon. Besluit, dat aan
toont, dat bezoldiging van den betrokkene
niet het criterium in dezen is. In de gemeente
Ottersum (Limburg) was de brandmeester
Akkers in 1894 tot lid van den Raad geko
zen De Raad besloot hem niet toe te laten,
omdat hij als brandmeester bencemd en ont
slagen werd door B. en W., en dus viel on
der art. 179 o der Gemeentewet. De niet-toe-
gelatene ging in beroep bij Gedep., die het
raadsbesluit handhaafden, mede omdat Ak
kers twee dagen na het raadsbesluit, bedankt
had als brandmeester. Gedep. overwogen
hierbij, dat op het oogenblik, dat de Raad
over de toelating besliste, Akkers nog brand
meester was en dus een betrekking bekleed
de, welke onvereenigbaar was met het raads
lidmaatschap, zoodat de Raad terecht tot
zijne niet-toelating besloten had.
Hier treffen wij dus een uitspraak aar,
welke lijnrecht stond tegenover het stand
punt, ingenomen door minister Thorbecke,
die uitdrukkelijk verklaard had, dat men niet
voor de „verboden" betrekking behoefde fe
bedanken, alvorens men als raadslid zitting
nam.
Typisch was het verweer van den niet-toe-
gelaten brandmeester in zijn beroep op de
Kroon, waar hij a.o. opmerkte, „dat brand
meester in een zoo landelijke gemeente als
Ottersum, een zóó onbeduidende betrekking
was, dat het meerendeel der gemeentenaren
niet dan bij toeval wist, wie als zoodanig
door het gemeentebestuur was aangesteld".
Daaraan werd toegevoegd, dat adressant
„nimmer een aanstelling van het gemeente
bestuur had ontvangen, en ook nog nooit
eenige bezoldiging als zoodanig had ge
noten".
De Kroon overwoog, dat de onbeduidend
heid der genoemde betrekking terzake niets
afdeed, en óók dat bezoldiging niet het crite
rium was eener met het lidmaatschap van
den gemeenteraad al of niet vereenigbare be
trekking. Volgens art. 179 o der Gemeentewet
wordt de brandmeester benoemd en ontsla
gen door B. en W„ is mitsdien aan het ge
meentebestuur ondergeschikt en op dien
grond handhaafde de Kroon de besluiten van
den raad van Ottersum en van Gedeputeer
den van Limburg.
Hier werd dus geen rekening gehouden met
het verplicht verrichten van persoonlijke
diensten, zooals de Kroon in 1888 had ge
daan.
Van Veenendaal begint de
victorie.
Wij hebben hierboven gezien, hoe in 1888
Gedeputeerden van Zuid-Holland onder
scheid maakten tusschen een opperbrand
meester en een brandspuitmeester. De Kroon
besliste echter in 1923, dat zelfs een opper
brandmeester niet geweerd behoeft te worden
als raadslid, wanneer zijne verplichtingen
voortvloeien uit een plaatselijke verordening
op de persoonlijke diensten, als hierboven
werd omschreven. Dit was van temeer be
lang, omdat in het toen behandelde geval,
zoowel de raad als Gedeputeerden tot niet-
toelating van den opperbrandmeester hadden
besloten.
Het ging om een raadszetel van Vee
nendaal, welke zou worden toegewezen
aan den opperbrandmeester J. Geit. De
raad besloot hem eenvoudig niet toe te
laten, op grond dat hij was ambtenaar
ingevolge art. 23f der Gemeentewet. De
niet-toegelatene en de burgemeester
van Veenendaal gingen in beroep bij
Ge ieputeerden van Utrecht. Dit college
stelde zich op het standpunt, dat, niet
tegenstaande de plaatselijke verorde
ning op de persoonlijke diensten voor
schreef, dat ingezetenen tot den dienst
bij de brandweer verplicht konden wor
den gesteld, de opperbrandmeester een
ambtenaar was, ondergeschikt aan het
gemeentebestuur, zoodat hij geen raads
lid mocht zijn.
De Kroon verwierp deze redeneering
en besliste, dat de inwoners die ter na
koming van hunne, uit de bovenbedoel
de verordening voortvloeiende verplich
tingen, hunne diensten hebben te /orlee-
nen, niet zijn te beschouwen als ambte
naar, waarom de opperbrandmeester
Geit ten onrechte niet was toegelaten.
Hier werd dus een zeer belangrijke be
slissing genomen, welke voor het geheele
land en voor alle rangen bij de brand
weer als maatstaf kon gelden.
Ook de leeftijd kan meespreken.
Tenslotte het Kon. Besl. van 14 No
vember 1931, waarbij de Kroon besliste,
dat degene, die zijn aanstelling als op
perbrandmeester ontleent aan de, in de
algemeene politieverordening opgeno
men bepaling op de persoonlijke dien
sten, van het oogenblik af, dat hij, we
gens het bereiken van den daarbij vast-
gestelden leeftijd, van die verplichting
is ontslagen, in die functie verder valt
onder de bepaling van art. 25 sub f der
Gemeentewet, en dus beschouwd moet
worden als ambtenaar, zoodat hij niet
als raadslid kan worden toegelaten. Ter
toelichting diene, dat in de gemeente
Made (Noord-Brabant), de opperbrand
meester A. van Beek, door den Raad als
raadslid geweigerd was. Gedeputeerden
van Brabant oordeelden, dat, afgezien
van de vraag of de benoemde, ondanks
zijn leeftijd, diensten had te verleenen
als opperbrandmeester der gemeente, hij
niet te beschouwen was als ambtenaar.
Ook met dit standpunt kan de Kroon
zich niet vereenigen en wenschte er re
kening mede te houden, dat de opper
brandmeester den leeftijd van 55 jaren
had overschreden, en dus, ingevolge
art. 5 der algemeene politieverordening,
van zijne verplichting tot het vervullen
van de. in die verordening omschreven
diensten, was ontslagen. Hij moest der
halve, van dien datum af, beschouwd
worden, vrijwillig zijn betrekking van
opperbrandmeester te hebben vervuld.
Daar hij aan het gemeentebestuur on
dergeschikt was, moest hij worden aan
gemerkt als ambtenaar, zoodat hij geen
deel van den Raad van Made mocht zijn.
Wederom dus een scherpe tegenstel
ling met de uitspraak van Minister
Thorbecke, die functionarissen bij de
brandweer, die vrijwillig hun taak ver
vulden, zonder meer als raadslid toeliet.
Opmerkelijk is het, dat Gedeputeerden
van Noordholland kort geleden den heer
P. Jonker, opperbrandmeester te Koog
a. d. Zaan niet hebben toegelaten als
raadslid, op grond van het zooeven be
handelde kon. besl: En dat nog wel,
terwdjl de verordening te Koog a. d. Zaan
spreekt van een leeftijdsgrens van 60
jaar, welken leeftijd door den heer
Jonker nog niet bereikt is!
Binnenkort komen de verschi'lende
ge chilpunten, welke zich in tal van ge-'
meenten hebben voorgedaan, voor den
Raad van State (afdeeling Geschillen
var Bestuur) waar deze zeer ingewik
kelde materie opnieuw moet worden
behandeld.
AANNEMEN VAN STEEK
PENNINGEN EN VERDUISTERING.
Voor de vacantiekamer van de rechtbank
te Rotterdam heeft zich gisteren wegens het
aannemen van steekpenningen en verduiste
ring te verantwoorden gehad de 52-jarige J.
S., hoofdcommies bij het Rotterdamsche gas
bedrijf, thans gedetineerd.
Er was hem ten laste gelegd, dat hij te
Rotterdam op verschillende tijdstippen van
Januari 1924 tot Juli 1933 in zijn hoedanig
heid van ambtenaar van het Rotterdamsch
gasbedrijf en als zoodanig belast met het se
cretariaat van het z.g.n. gasoliebureau, het
welk voor gezamenlijke rekening wordt ge
ëxploiteerd door de gemeenten Rotterdam,
Den Haag, Utrecht en Amsterdam, van of
namens de directie der N.V. B. H. Schel
lingi's oliehandel bedragen in geld, variee-
rende van 1 tot 1000 had aangenomen
als giften en daarvoor inlichtingen had ver
strekt omtrent de prijzen waarvoor concur
renten van die vennootschap hadden inge
schreven bij het oliegasbureau, waarna die
vennootschap dan de inschrijving werd toe
gewezen. Althans zou er van belofte sprake
zijn geweest.
De dagvaarding maakte tevens melding
van het toezenden door verdachte van de no
tulen, althans afschriften, van de vergade
ringen van het oliegasbureau. Bovendien
werd gewagd van het aannemen van giften
met de wetenschap dat deze werden gedaan
tengevolge af naar aanleiding van de ge
noemde geheime inlichtingen.
Verdachte erkende, wat het aannemen van
de steekpenningen aangaat, de hoofdzaak
Er waren geen vaste bedragen beloofd, wel
had men dè mogelijkheid van procenten be
sproken. De dagvaarding repte ook van gel
den die verdachte niet zou hebben ontvan
gen maar welke de directie van de N.V
Schel ling's oliehandel in plaats van direct
uit te keeren, zou hebben afgeschreven van
een schuld welke verdachte op zich had ge
nomen inzake de belasting, die de vennoot
schap terzake van aan hem uitgekeerde pro
visie had uitbetaald. Ook dit feit gaf verd.
toe, evenals de verduistering. Vera?chte is
sedert October 1899, dus 36 jaar, >i gemeen
tedienst.
De eisch luidde zes maanden gevangenis
straf met aftrek van de preventieve hechtenis,
„Op den Uitkijk", tijdschrift voor
het chr. gezin.
Het nieuwe nummer, dat ook al zeer goed
geïllustreerd is, munt weder uit door groote
verscheidenheid in den inhoud.
R. Vedder schrijft over de hygiënische
vraagstukken, die Italië heeft onder oogen
te zien bij een oorlog in Abessinië. Drs.
Kok bespreekt de geestelijke beweging te
Möttlingen. Van Jan Koksma een artikel
over logisch denken. A. J. L. Looyen
schrijft een enthousiast artikel over het na
tuurreservaat De hooge Veluwe. Dr. J.
Veldkamp komt op tegen het jaarverslag
van het Nederlandsch Wetenschappelijk
Humanitait komitee, dat de homosetaaliteit
verdedigt. Van dr. J. van Zuylen weer
een interessant opstel over Oravenland.
Mr. A. Vreeken wijdt een beschouwing aan
de officieele statistiek over de toepassing der
kinderwetten. Over gras en hooi wordt
geschreven door A. J. de Weerdt. „Het
Kerkorgel" is de titel van een artikel van
M. A. Vente. Ds. J. Boerkoel bespreekt
in zijn overzicht in afkeurenden zin de hou
ding van Italië tegenover Abessinië".
HEEMSKERK
Ondertrouwd: P. A. Klaasse en A.
M. Adrichen. J. H. Hendriks en C.
Schoen.
Getrouwd: N. P. Majoor en J. C. v.
Roon.
Beval len: G. Spanjaard—Smit d.
N. de Munck—Mantjes z.
Sedert 2 maanden op een bevolking van
4600 zielen heeft zich geen enkel stefgeval
voorgedaan.
Onze Vierde Augustus-Opgave.
Een tamelijk bewerkelijke lettergreep-
puzzle.
Hieronder vindt men de 27 woorden
en het spreekwoord óat uit de eerste en
derde lette/s ontstaat.
1. webben
2. inbraakvrij
3. edelgesteenten
4. hanekam
5. eikenschors
6. torenkraai
7. o 1 ij f o 1 i e
8. nagelbloem
9. datum
10. et h i o p i
11. rietzanger
12. saturnus
13. tedeum
14. elegant
15. u r k e r s
16. inslapen
17. theeservies
18. delegatie
19. enormiteit
20. kippenvel
21. adderbeet
22. niersteen
23 winterhanden
24. innemen
25. lievevrouwebedstroo
26. huurverlaging
27. ensemble
„Wie het onderste uit de kan wil heb
ben, krijgt het deksel op den neus".
Een puzzle. die door velen raet groote
animo is opgelost.
Onze Nienwe Opgave. (No. 5 de Augus-
tus-serie).
De vermenigvuldiging der Vieren.
In de volgende vermenigvuldiging van
twee getallen van vijf cijfers (6amen d
cijfers 0 tot en met 9) zijn a'le cijfers vier
aangegeven.
4XXXX
XXXXX
4 X 4 XX 4
XXXX4 X
XXXXXX
4 XXXX
X4XXXX
X 4 XXXXXXX 4
Gevraagd deze vermenigvuldiging ge
heel volledig in te zenden.
Oplossingen (2 p.) liefst zoo vroegtijdig
mogelijk doch uiterlijk tot Vrijdag 6 Sep
tember 12 uur aan den Pnzzle-Redaetenr
van de Alkmaarache Courant.
Probleem 559.
A. N. Lebedeff, Leningrad.
8
WM
m
7
jj
6
5
Wtfo
4
3
m
2
1
W'
-/.
ab cdeigh
Tweezet.
Oplossing 1. Dc8.
In probleem 558 gelieve men op g5 een
zwart paard toe te voegen.
Eindspel 906.
Joh. Petersen.
8
I
7 A
i
k
6
i
n
li
i
f
Wi
4
m
J
■'X jin
2
1
ss
k
n
Ant. Chris teusen.
1Tf31 2. gf3 Pg5. 3. Kfl. (er
Zwart aan zet.
de Dh3f) Pf4! en spoedig mat.
Eindspel 912.
K. A. L. K.
a b c d f g
8
i§
IS
m
A
KS
A
w
i
WW'',
Hl
1
18
m*
W/
&?iü
m
i
I i h
Wit speelt en wint.
1. f4 Df4 (Kf4 2. Pefcf) 2. Pe2 Dffi (Dfl
3. Pg4f K. onv. 4. Pe3 en wint 2. De3
(o Df2 of Dh2) 3. Pg4 2Dg5 3. Pf7f)
3. Pg4f Kd5 (Kf5 4. Pd4f K. onv. 5. Pe6f)
4. Pf6fl! «f6 (K. onv. 5. Pd7f) 5. Pf4f
K. onv. 6. Pe6f of 6. Pg6 en wint.
Onze plaatsgenoot en lid van de schaak*
club V. V. V. speelde in Middelburg op
de bondswedstrijden van dit jaar de vol
gende partij:
Wit: E. de Waal. Zw.: A. H. Rooee.
Onrege.matige opening.
1. Pf3 d5
2. b4 Waarvoor dat? Voor het
doel (Lb2) is b3 ook voldoende. Als
gambiet is deze zet niet bedoeld
want b4 wordt straks verdedigd.
Wellicht om c5 te beletten? Dat
kan echter toe hwel gespeeld wor
den b.v. 2c5 3. bc5 Pc6. en de
pion kan toch niet behouden wor
den.
2Pf6.
3. Lb2. e€
4. a3 a5. Waarom? Beter lijkt
mij 4c6 om de Cambridge
springs opstelling voor zwart te
verkrijgen en dus ontwikkeling.
5. b5 c5
6. bc6 e. p. Pc6. Zoo heeft wit met de
b-pion 3 maal gespeeld en eindelijk
zwart met zijn ontwikkeling gehol
pen. Ik bewonder 2. b4 niet erg.
7. e3 Le7.
8 Le2 0—0
9. 0—0 Ld7
10. Pe5 Van nu af speelt zwart in
wits kaart, dus niet best.
10Pe5
11. Le6 b5. Beter lijkt nog 11.
Lc6
12. f4 Db6. Wat moet de dame
daar. Beter was 12. Lc6 en
13Ld6. om de werking van Le5
met Pd7 en e5 te verhinderen.
13. Ld3 Tf/8 't Vervolg toont aan
dat beter was Tac8.
14. Tf3. Wit gaat nu doel bewuet op
zijn doel af enzwart helpt een
handje.
14Pe4.
15. Th3 g6. Zwart heeft al niet Teel
goede zetten meer.
16. Df3 fó gedwongen.
17. Th6. Natuurlijk. Alle stukken van
zwart staan verkeerd. Stond de T.
nog op f8 dan had Tf7 gekund en
zwart had tijd gehad om zijn offi
cieren op de koningsvleugel te con-
cenjreeren.
17 Lf8. Help», niet meer.
18. Dh3! Juist de open diagonaal
voor wits zwarte Looper is voldoen
de compensatie voor een kwaliteit.
1 8Lh6 gedwongen.
19. Dh6. Er dreigt nu mat. Wit
houdt met betrekkelijk weinig ma
teriaal (D en L.) de zwarte koning
op de koningsvleugel.
1 9Kf7
20. Dh7f Ke8
21. Le4,! Voorkomt le Pd2 en De3f.
maar brengt de witte K. in een nog
gevaarlijker positie.
21de4
22. Lf6. dreigt mat.
22. Ddö. Wellicht ware beter
Dc5.
23. Dg6 Kf8
24. h4. Wit toont dat hij te weinig
materiaal in de aanval heeft. Hij
kan ook gerust deze zet doen want
zwart is aan handen en voeten ge
bonden.
24Ta7. Stond de D. op c5 dan
was Ta7 gedekt; nu is zelfs Ld7 ge
pend.
25. Dg7 Ke8
26. Dg6f Kf8
27. Lg7f Ke7
28. ho Zwart kan niet vluchten
over d8 naar c7 wegens Le5. Toch
had hij hier moeten probeeren
28Tg8. 29. Le8 en Kd7.
28e5 Helpt niet
29. Dh7! dreigt aftrekschaak met
dame winst.
21 Ke8
30. Le5 De7,
31. Dg6f Kd5.
32 Pc3f Kc4
33. Db6 Alweer die ongedekte Ta7!
Witt dreigt raat met Dd4.
3 3Dc5
34 Dc5 Tc5
35. Ld4 Zwart geeft op en niet te
vroeg.
Wit heeft de partij goed ten einde ge
bracht. Maar zwart heeft slecht gespeeld.
Aan da Dammeral
In onze vorige rubriek gaven wij ter
oplossing probleem 1399.
Stand.
Zw. 12 sch. op: 7, 8, 10, 12, 13, 14
16/20, 24.
W. 12 sch. op: 27, 28, 29, 31/34, 36, 39
43 44, 49.
Oplossing.
34—30 1. 24 35
2. 29—23 2. 18 38
3. 44—40 3. 35 22