Wekelijksch Overzicht
ém
k
w$
k
J*uMicatie.s
EUWE IN DEN AANVAL.
De partij van Zondagavond.
B
JP
B
3R
i
K
i
ifl
m
B
B
i
m
H
B
jj§
s
B
11
B
B
u
HOE WIJ BOUWEN.
Geneeskundige brieven
Ivon ter Amsterdamsche Beurze genoteerde fondsen, verstrekt door
Noordhoilandsch Landbouwcrediet N.V.
Er ontbreekt iets op Uw disch,
Als HAAS' mosterd er niet is!
P. PoolG. Smit
Jb. Peters—J. Peetoom
3de klasse
P. SmitH. Oudshoorn
J. SmitH. Lichtenberg
J. Beenken—J. v. Dort
G. Ameling—D. Man
1447—1241
1350-1267
1323— 948
1343—1131
1223—1203
10891025
Schaken.
Te Amsterdam werd gisteren de strijd
om het wereldKampioenschap voortge-
zo,. Euwe met wit was voortdurend in
den aanval en tij het afbreken der partij
stond hij gunstiger.
Het verloop was:
Wit:
Euwe. Zwart: Aljechin.
1.
d2d4
d7—d5
2.
c2c4
c7c6
3!
Pgl-f3
Pg8—f6
4.
e2e3
e7e6
5.
Pblc3
a7a6
6.
c4c5
b7—j6
7.
c5Xb6
Pb8—d7
8.
Pc3a4
Pd7Xh6
9.
Lel—d2
Pb6Xa4
10.
DdlXa4
Dd8b6
11.
Tal—cl
Lc8—d7
12.
Pf3—eö
Db6Xb2
13.
Pe5Xd7
Pf6Xd7
14.
Lfl—d3
Ta8b8
15.
Kei—©2!
Tb8—b!
16.
Del—bl
Db2a3
17.
Da4Xa3
Lf8Xa3
18.
TblXbö
Pd7Xb6
19.
Thl—bl
Pb6d7
20.
Ld3Xa6
K&8e7
21.
Tblb3
La3d6
22.
La6b7
c6c5
23.
a2—a4
Ld6—b8
24.
Tb3b5
Lb8a7
25.
d4Xc 5
Pd7Xc5
26.
Ld2b4
Ke7—d6
27.
a4a5
Kd6c7!
28.
Lb4Xc5
La7Xc5
29.
Lb7Xd5
Kc7—d6
30.
Ld5b7
Lc5a7
31.
a5a6
Th 8d8
32.
Tb5b2
Td8d7
33.
Tb2—d2f
Kd6e7
34.
Td2—c2
Td7—d6
35.
Tc2—c7f
Td6—d7
36.
Tc7—c2
Td7—d6
37.
12—f4
f7—f5
38.
Tc2—c8
Td6d8
39.
Tc8c7f
Td8d7
40.
Tc7c3
Td7—d6
Afgebroken.
Afgebroken stelling
na 40. Td6
Zwart: Aljechin.
Wit: Euwe.
De partij wordt hedenmiddag te vier
uur voortgezet in de Militiezaal.
a bcdefgh
BURGEMEESTER en WETHOUDERS
van ALKMAAR brengen ter algemeene ken
nis, dat de puinstortplaats op het terrein
aan het afgesneden Kanaalvak met ingang
van heden is gesloten.
Puin, grint, afbraak, takken, bedorven
groenten en dergelijke zullen voortaan aan
de belt aan het Zeghs moeten worden ge
bracht.
Alkmaar, 21 Octoter 1935.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
F. H. VAN KINSCHOT, Burgemeester.
A. KOELMA, Secretaris.
HINDERWET.
Bij besluit van 18 October 1935 is aan de
N.V. Bataafsche Import Mij. te 's-Graven-
hage vergunning verleend tot het uitbreiden
van een ondergrondsche benzinebewaar
plaats met aftapinrichting, door vervanging
van de bestaande „ftappomp door een elec
trisch gedreven pomp, voorzien van een
motor van 1/4 P.K., vóór en ten behoeve van
het perceel Breedstraat nr. 32.
Alkmaar, 19 October 1935.
Burgemeester en Wethouders van Alkmaar,
F. H. VAN KINSCHOT, Burgemeester.
A. KOELMA, Secretaris.
DE POSTVLUCHTEN OP 1NDIE.
De Kievit (thuisreis) is te Athene aange
komen.
De Lijster is heden te Bandoeng geland.
De Kwak (thuisreis) is te Rangoon aange
komen.
VARIA UIT DE VOGELWERELD.
Koekoek en Koekoeksei:
enkele herinneringen uit
schrijver's jeugd en latere
jaren.
Evenals zoo vele mijner kameraden, had ik
in mijn knapentijd ook een eierverzameling.
Op een goeden dag werd ze verrijkt met een
roodbruin, met enkele zwarte vlekken afge-
ieekend ei, ter grootte ongeveer van een
Woudduif-ei, maar breeder en ronder van
vorm, dat mij als Koekoeksei geschonken en
zonder eenige bedenking als zoodanig dank
baar aanvaard werd. Eerst later, toen de
jeugd-collectie reeds lang den weg van zoo
vele dingen uit dien gelukkigen tijd was op
gegaan, kwam ik tot de wetenschap, dat ik
mij destijds niet over het bezit van een Koe
koeksei, maar over dat van een Torenvalk
zoo verheugd had, en dat het gemiddelde
Koekoeksei niet grooter dan dat van een
Veldleeuwerik is, klein dus in verhouding
tot de grootte van den vogel. En toch. waar
de lezer, is er een ongezochte verklaring
voor, dat men o.a. Torenvalk-eieren voor die
van een Koekoek hield en, naar ik vermoed,
hier en daar nog wel eens zal houden. Wat
toch is het geval? Onder de in ons land
broedende Dag- en Nachtroofvogels name
lijk zijn er meerdere, die gaarne gebruik
maken van verlaten Kraaien- en Eksternes
ten; vond iemand nu in zoon nest eieren,
die heel anders gekleurd waren dan de aan
eiken buitenman wel bekende Kraaien- of
Ekster-eieren, dan hield hij die voor Koe
koekseieren, wetende dat een Koekoeks-wijfje
haar eieren in de nesten van andere vogels
onderbrengt.
Zoo is het mij in een vorige woonplaats
overkomen, dat iemand me zeide: „Meneer,
er is van morgen wat moois voor u op de
markt te zien geweest; een boer had 5
Koekoekseieren in zijn mand bij zich; hij
had ze uit een nest gehaald, dat in een bij
zijn erf staanden boom ligt", waarop ik te
kennen gaf, dat dit zeker iets heel bijzon
ders zou zijn, als het werkelijk Koekoeks
eieren zouden geweest zijn. Toen ik hierop
de vraag liet volgen of ze niet roodbrujn ge
kleurd waren, met enkele zwarte vlekken ge-
teekend, ongeveer de grootte hadden van een
Duivenei, maar ronder van vorm, en of ze
niet in een oud Kraaien- of Eksternest lagen,
verklaarde hij dat dit alles zoo was Ik ver
zekerde hem toen, dat de bewuste 5 eieren
van een Torenvalk zijn geweest; dat een
Koekoeks-wijfje in elk nest van een der
pleegoudersoorten slechts één harer eieren
onderbrengt, dat nog beduidend kleiner dan
een Spreeuwenei is.
Of ik den man overtuigd heb, zal ik maar
in het midden laten.
Onjuiste meeningen, in het bijzonder op
natuurhistorisch gebied, houden zéér hard
nekkig stand. Reeds Aristoteles (384322 v.
Chr.) zegt in diens „Verhandeling over de
Dieren" (Boek VI, Hoofdst. VII), dat sommi
gen het er voor houden, dat de Koekoek een
van gedaante veranderde Havik van gerin
gere grootte is. Dat het vaste geloof, hier
te lande, aan een dergelijke gedaanteverwis
seling ontstaan door de slechts zéér op
pervlakkige, uiterlijke overeenkomst van
Koekoek en Sperwer nog heden ten dage
zijn belijders vindt, daaraan twijfel ik niet.
Het was mede in een mijner vorige woon
plaatsen, dat iemand mij op een laten
herfstdag toevoegde: „Wel, wel, meneer,
wat zat gisteravond de Koekoek de mus-
schen in mijn kastanjeboom weer achterna!"
Nu nog een Koekoek, zeide ik, en dan nog
wel een, die op musschen jaagt, dat is al een
héél merkwaardig verschijnsel! Waarop zijn
bescheid luidde: „Maar u zal toch zeker
wel weten, dat de Koekoek in het najaar in
een Sperwer verandert?" Ik heb getracht den
„eenvoudige van geest", want dat was deze
brave buitenman, van de dwaalleer af te
brengen. Met goed gevolg? Ik durf het niet
zeggen.
Véél frappanter nog was het voor mij toen
eenige jaren later een inderdaad niet onont
wikkeld man zijn hart eens tegen mij uit
stortte met de woorden: „Wat blijft dat toch
een vreemde geschiedenis met den Koekoek,
meneer!" Dat die vogel zelf geen nest
maakt, het wijfje haar eieren in nesten van
andere vogels onderbrengt en ze door dezen
laat uitbreiden, bedoelt ge zeker, niet waar?",
zoo vroeg ik, waarop zijn antwoord luidde:
„Ja meneer, dat ook wel. maar ik heb vooral
die verandering in het najaar in een Sperwer
op het oog". Ik verzekerde hem niet te zul
len verklappen, dat hij zoo lang de legende
van de Koekoeks-metamorphose als een na-
tuur-historisch feit had opgevat, waarop hij
beterschap beloofde, waarin ik in dit geval
wel vertrouwen stelde.
A. A. VAN PELT LECHNER.
Arnhem, October 1935.
Hoe er gebouwd is in het landschap
vroeger en nu. Schoonheid van
voorheen. Wansmaak van later
dagen. Betere tijd in aantocht?
Niet alleen de meren en de heiden, de
duinen en de weiden, niet alleen de vogels
en de bloemen, de boomen en de wijde
wolkenluchten zijn van beteekenis voor
het landschap. Niet alleen zonlicht en
nevelgrijs, sterreglans en golfslag geven
sfeer en schoonheid aan de natuur. Ook
wat wij bouwen en hoe wij bouwen is van
belang. Wat de mensch doet, wat hij ar
beid en laat verrijzen, wat hij laat verdwij
nen of wat hij opbouwt, het is alles van zeer
groote waarde in positieven en negatieven
zin.
De schoonheid van Giethoorn wordt niet
a .een gevormd door de plassen en de
vaarten, door de boomen en de boschages,
maar voor een zeer belangrijk deel door de
bruggen, de karakteristieke bruggen, die
menschen legden over het water, en door
de huizen, de mooie oude huizen van vroe
ger, die nog bewaard bleven, die merschen
er bouwden. Texel is mooi door zijn duinen
en zijn vogelgebieden, maar ook voor een
belangrijk deel door de schaapskooien, die
de vlakke velden sieren en door de oude
roodgedaakte, witgepleisterde boerderijen,
die er gelukkig nog in grooten getale zijn,
al deed ook hier latere wansmaak detonee-
rende bouwsels in het prachtige landschap
verrijzen. Friesland dankt zijn unieke
scnoonheid voor een groot deel aan zijn
meien en zijn wijde vergezichten, maar aan
de oevers dier meren en in het wijde land
der bouwvelden en greiden geven de stati
ge boerenhoeven, die menschen er bouw
den, teekening en karakter, stoere schoone
tooi aan het landschap.
Drie voorbeelden, wier reeks met vele
zou zijn uit te breiden, maar die mogen
voistaan om aan te toonen welk een belang
rijk aandeel het menschenwerk, het men-
schenbouwsel heeft in de schoonheid van
de natuur.
Ook helaas in haar bederf. Vroeger niet,
vroeger, tot voor een jaar of vijftig paste
eigenlijk alles wat menschen bouwden in
de natuur. Wat vorige eeuwen ons nalieten.
oude hoeven, eenvoudige arbeidershuisjes,
woonhuizen en pakhuizen in de steden,
kerken, molens, poorten en hekken, schu
ren en bruggen, dijken en grachten, het is
eigenlijk alles mooi, eenvoudig vaak, mo
numentaal soms, maar vrijwel altijd pas
send in het landschap, daarmee samenge
groeid, daaruit opgegroeid als het ware, als
in een natuurlijke eenheid verbonden met
wei en water, met hemel en vergezicht,
met bosch en duin en akker, met heel Gods
rijke schoone wereld.
Het is ontstellend te zien, hoe dat de
laatste tientallen van jaren veranderd is.
Hoe het aangezicht der aarde geschonden
is op gruwelijke wijze. Oveial, ook in Ne
derland. Ja, juist hier, waar in de wijde
ruimte de vaak teere en subtiele schoonheid
zoo gemakkelijk te schenden is.
Zie maar rond, reis maar door stad en
dorp, langs weg en water, door al onze
provincies. Er is geen plaats, geen land
schap vrijwel meer of de natuurlijke een
heid met de natuur rondom is op vele
wijzen verbroken. De harmonie tusschen
de schepping en het menschenwerk is ver
stoord.
Voor mij ligt een boekje: „Overijssel, hoe
het bouwt, dikwijls goed, dikwijls fout", een
uitgave van de vereeniging Het Oversticht,
het genootschap tot bevordering en in
standhouding van het landelijk en stedelijk
schoon in Overijssel. Het bevat een paar
artikelen en een reeks van afbeeldingen,
die goede en slechte bouwkunst tegenover
elkander stellen. Zulk een boekje moest
eigenlijk voor iedere provincie verschijnen
en ieder, die voor bouwen in stad en land
mede verantwoordelijk is op de een of
andere wijze, moest wat daaruit in woord
en beeld tot hem komt ter harte nemen.
Schoonheidscommissies, vereenigingen
als Heemschut en dergelijke doen wat zij
kunnen om het oude mooie te redden en te
zorgen dat wat er nieuw gebouwd wordt,
in harmonie met de omgeving is en een
eigen schoonheid bezit.
Moeizaam en onder veeil tegenstand vaak
moet in onze dagen weer opgebouwd wor
den wat in vroeger jaren verloren ging. „De
geestelijke sfeer in oude tijden bleek veel
machtiger, veel meer bindend dan de ma-
terieele geest van heden, die ontbindt",
zegt een uitspraak in het bovengenoemd
geschrift tereoht. Vroeger bouwde de een
voudige dorpstimmerman als het ware van-
ze', in schoonheid den molen, de hoeve, het
woonhuis, de schuur. Deze kostbare traditie
ging verloren, nabootsing van de stad, over
bodige en smakelooze opsiering, gebruik
van onaesthetische bouwmaterialen als
asfaltpapier, zink en dergelijke deden hun
intree. Hoe langer hoe meer gaan gelukkig
in onze dagen de oogen ervoor open dat 't
zoo niet langer kan. Veel is al hopeloos
bedorven, veel is nog te redden en te her
spellen, maar de tijd dringt!
A. L. B.
Wat is Leven?
Er zullen ongetwijfeld slechts zeer weinige
menschen worden gevonden, die de stelling
zouden willen bestrijden, dat men abnormale
verhoudingen zooals ziekteprocessen slechts
kan beoordeelen en herkennen wanneer men
voldoende bekend is door studie met
normale verhoudingen zooals de gezondheid
in al haar rijkdom van schakeeringen en
aanpassingen. Er is een onverbrekelijke sa
menhang tusschen gezondheid en ziekte in
dien zin, dat men onder ziektetoestanden
pleegt te verstaan bepaalde, door verschil
lende oorzaken optredende verschuivingen
van een min of meer schommelenden toe
stand van evenwicht tusschen bepaalde ver
houdingen, welke men samenvat onder het
gangbare begrip van gezondheid.
Op verschillende wijzen en langs verschil
lende wegen kan men d.w.z. kunnen di
verse geleerden den toestand van gezond
heid bestudeeren en de wetten en invloeden
nagaan waardoor deze gezondheid in stand
kan blijven of verschoven kan worden naar
de richting van den ziektetoestand. Onont
beerlijk hiervoor is de studie van den bouw
der levende wezens (de anatomie) en de
studie van de functie of levensverrichtingen
der levende wezens (de physiologie). Op de
fundamenten van de normale anatomie en
physiologie kan dan bij de studie in de ge-
neeskunwde het gebouw worden opgetrokken
van de ziekelijke, abncrmale of pathologi
sche anatomie en de pathologische physiolo
gie.
Zoo bezien is het begrijpelijk dat de in
zichten in het ontdaan en het beloop van
ziekten (de pathologie) in den loop der
eeuwen zich telkens als het ware moest aan
passen aan de verandering van inzichten in
anatomie en physiologie. Zoolang anatomie
en physiologie te kort schoten aan weten
schappelijke basis, zoolang kor. al evenmin
de pathologie op stevige fundamenten wor
den opgetrokken. M">et wellicht aan dit ge
mis aan objectieve grondbeginselen in zaken
van gezondheid, anatomie en physiologie
worden geweten, dat de natuurwetenschap
pen in het algemeen en de geneeskundige
wetenschap in het bijzonder zich zoo opval
lend afzijdig heeft gehouden van de beant
woording van de vraag: Wat is het Leven?
Want het is toch wel een zeer opmerkelijk
feit, dat gezondheids- en ziekteleer onvermij
delijk voeren naar de bestudeering van het
levensbeginsel zelf en desondanks heeft men
dit vraagstuk van medische en natuurweten
schappelijke zijde uit handen gegeven en
overgelaten aan theologie en philosophie.
Oudere opvattingen.
In de grijze oudheid dacht men zich de or
ganische wereld opgebouwd uit een vermen
ging van de vier elementen vuur, water,
lucht en aarde. Trad verandering in de men-
gmgswijze op, dan had dit een of anderen
ziektetoestand tot gevolg
°Krates.-4W)-370 v. Chr.) hechtte
daarbij bovendien waarde aan de menging
en verdeeling van de vier lichaamsvloeistof
fen bloed, slijm, gele en zwarte gal. Eeuwen
lang werd de ziekteleer beheerscht door deze
opvattingen en aangezien vloeistoffen of
Humores hierbij de voornaamste rol speel
den noemt men deze periode het tijdperk van
de humoraalpathologie. In de 2e eeuw van
onze jaartelling bouwde Galenus b.v. hierop
een systematische therapie. Met behulp van
purgeermiddelen en diëetregelingen moesten
abnormale vloeistoffen uit het lichaam wor
den verwijderd.
Paracelsus (14931541) was de eerste,
die aan de primitieve opvattingen van Hip-
pocrates en Galenus dorst tornen en van ab
normale levensprocessen sprak, die onder
invloed stonden van scheikundige stoffen,
zooals deze onder meer door de spijsverte
ringssappen in het lichaam kwamen.
De beteekenis van het bloed kwam sterk
naar voren toen Harvey (15781658) ont
dekte, dat het bloed stroomde in een gesloien
buizensysteem.
Nog in de 19e eeuw vond de humoraal
pathologie, aangepast natuurlijk aan nieu
were inzichten, een sterke verdediger in de
persoon van Rokitansky (18041878).
Naast de studie en de beteekenis der vloei
stoffen heeft welhaast reeds van den aanvang
af de studie en de beteekenis van vaste stof
fen een rol gespeeld. Vaste stoffen zijn
soliede bouwproducten en dus noemt men de
ziekteleer, die hierop is gegrondvest de soli
dair pathologie. Deze steunde in de grijze
oudheid op de atoomleer van Democritos.
Andreas Vesalnis publiceerde in 1543 voor
het eerst teekeningen van lichaamsonder
deelen, door lijkopening bestudeerd en ver
kregen. Hiermede werd de anatomie aan eer
reëel fundament geholpen en hierdoor werd
de weg gewezen tot de bestudeering van
lichaamsonderdeelen als spieren, zenuwen,
ingewanden, enz.
Halier (1708—1777) zag voor het eerst
spieren zich samentrekken onder invloed van
bepaalde prikkels. Hij wees tevens op de bij
zondere beteekenis van de zenuwdraden voor
diverse levensprocessen.
Paracelsus, wiens eigenlijke naam Theo-
phrastus Bombast von Hohenheim was, be-
critiseerde dus de leer van de humoraalpatho
logie zooals deze in de 2e eeuw door Galenus
was opgesteld. Hij voelde ook de noodzake
lijkheid om het levende door middel van een
onbekend iets van het doode te onderscheiden.
Dit levensprincipe noemde hij Archoeus" er.
dit zou een belangrijke rol spelen bij het ont
staan van ziekteprocessen. Deze onbekende
geheimzinnigheid werd 200 jaren later door
Stahl (1660—1734) vervangen door het on
sterfelijke zielsbegrip en met het binnendrin
gen van de ziel (amina) in de pathologie
komen we daarmede in de faze van de ani-
suismus. Men nam om slechts groote
lijnen even aan te stippen hierbij aan dat
deze levensgeest als het ware de doode stof
besprong en levend maakte.
Daarnaast ontwikkelde zich een leer waar
bij de levensstof weer inhaerent was aan de
onderdeden waaruit het levende individu was
opgebouwd. Deze richting kennen wij onder
den naam van vitalismus, o.a. nog warm ver
dedigd door een groot bioloog Müller (1801
1858). Toen intusschen bekend werd, dat
ook de levensprocessen langs methoden van
schei- en natuurkunde bestudeerd konden
worden en voornamelijk plaats vonden met
stoffen uit de z.g. organische scheikunde
boette ook de vitalistische levensleer weer
veel aan beteekenis in.
De beteekenis \an studie met behulp van
lijkopening werd, zooals reeds hierboven :s
vermeld, voor het eerst door Vesaluis (1514
1564) naar voren gebracht en door Mor-
gagni (16821771) verder uitgewerkt.
Naast den normalen bouw werd inzicht ver
kregen in afwijkenden bouw bij ziekte, d.i 'n
de pathologische anatomie. Rokitansky publi
ceerde in 1842 hierover het eerste groote
werk.
Uit cellen opgebouwd.
Kort te voren was intusschen een ontdek
king gedaan, die van principieele beteekenis
was voor de verdere ontwikkeling van de
studie van levens-, gezondheids- en ziekte
processen. Alle levende wezens uit planten
rijk zoowel als uit dierenrijk bleken opge
bouwd uit bepaalde bouwstenen, de cellen
(Schleiden 1839 en Schwarm 1839). Leven
de wezens bestonden óf uit slechts één cel
óf uit meer cellen. Meercellige levende we
zens ontstaan of uit 1 cel, of door samen
vloeiing van 2 cellen, eicel en zaadcel. Le-
vende cellen kunnen slechts door deeling
van andere levende cellen ontstaan; Vir-
chow leerde dit met den volgenden korten
zin: „omnis cellula cellula" (1855).
Deze onderbaarlijke ontdekking verplaat
ste dus alle processen van leven, gezond
heid, ziekte en dood naar vragen van cel
werking en een ieder hoopte door middel
van de verdere studie van bouw der cellen
op een doeltreffend antwoord op alle vra
gen die in deze gebieden konden ontstaan.
Celbouw en celdeeling kon men tevens,
door verbetering der microscopen, beter
gaan bestudeeren en zoo werd in de ziekte-
leer de cellulaire pathologie van Virchow
(1858) troef. Op dezelfde wijze werd voor
het levensvraagstuk het leven van de cel
het middelpunt en tevens het punt van uit-
gang. De humoraalpathologie scheen afge-
daan en dat de functie der cellen misschien
van grootere beteekenis zou kunnen zijn dan
de bouw der cellen, daar was men in het
midden van de vorige eeuw nog niet aan
toe.
Met behulp van natuur- en scheikunde kon
men steeds weer ontginnen en in begrijpe,
lijk enthousiasme meende men spoedig niet
alleen alle levensprocessen in een reageer-
buisje na te kunnen bootsen maar men
hoopte zelfs „leven" uit dood materiaal ju
het laboratorium te kunnen opbouwen.
Hoe verder men leerde doordringen in
processen, die het leven van de cellen be
ïnvloeden, hoe ingewikkelder intusschen de
problemen werden. Men negeerde den phj.
losophischen kant van de zaak om toch tel-
kens weer op een gegeven oogenbl ik vast te
loopen. Ligt wellicht hierin de verklaring
voor het merkwaardige dat de natuurweten
schappelijke onderzoeker uiteindelijk de
vraag: „Wat is het leven?" min of meer
als onwetenschappelijk opzij zette?
Het probleem was ook uiterst ingewikkeld
als ik in dit verband b.v. slechts op 2 dingen
wijs. De dood van het individu valt b.v. niet
samen met den dood van alle cellen waar
uit dit individu na den dood uit het lichaam
verwijderen en in daarvoor geschikte vloei
stoffen nog langen tijd laten voortleven.
Dan kan men er zelfs een van de meest
frappante levensuitingen, de „celdeeling'*
nog plaats zien vinden.
Al even moeilijk is de beantwoording van
de vraag hoelang de levensduur van een cel
is Men verlangt niet ten onrechte dat een
cel, welke niet meer leeft, zich aan ons pre
senteert als een d o o d e cel. Maar wanneer
een levende cel door deeling tot twee cellen
is geworden dan is de oorspronkelijke cd
verdwenen. Is deze cel dan dood? Zoo ja,
waar is de doode cel dan gebleven? Zoo
neen, is dan de levensduur van deze cel van
denzelfden duur als het deelingsproces van
alle nieuwe cellen doorgaat?
Zoo leidt elke stap, waarmede we verder
in deze richting voortschrijden eenerzijds
tot verdieping van inzicht, doch anderzijds
tevens tot het stellen van een groot aantal
nieuwe vragen en zijn wij in de beantwoor
ding van de vraag: „Wat is het Leven?" nog
verre van de eindstreep en mag zelfs betwij
feld worden of ooit deze vraag natuurwe
tenschappelijk tot volledige beantwoording
komen zal.
Dit mag echter allerminst een reden zijïi
om deze vraag niet eens te stellen. Dit gold
niet lang geleden nog als onbiologisch en
onwetenschappelijk en in de medische studie
werd dit moeilijke probleem min of meer bui
ten het terrein van de studie gehoudea Er
voltrekt zich thans geleidelijk, naar het mij
wil voorkomen, een gelukkige kentering en
wellicht zullen eens philosophie en biologie
op dit terrein tot vruchtbare samenwerking
komen.
Als prijzenswaardig voorbeeld van de
nieuwe richting wil ik hierbij wijzen op een
boekje van professor Barge. Deze Leidsche
hoogleeraar in de anatomie heeft in 1935 in
een reeks van drie voordrachten de vraag:
„Wat is het Leven?" voor studenten uitge
werkt en besproken. Deze voordrachten zijn
in boekvorm onder denzelfden titel versche
nen. Ik kan de lezing van dit boekje aan een
ieder aanbevelen die zich voor deze vraag in
teresseert. Wellicht zal men niet alles zonder
critiek willen aanvaarden, maar desondanks
zal de lezing niet teleurstellen.
P. N. NL
FONDSEN.
4 obl. Nederl. 1000 '34
3 n idem '11
4K N O.-Indië 1000 30
4 idem 1000 ,34
534 Duitschland 30
Idem met kettingverkl.
Amsterdamsche Baak
Koloniale Bank
Ned. lnd. Hand Bank
Ned. Handel Mij Cert. v. 250
Rotterdamsche Bank
Alg Kunstzijde Unie
v. Berkel's Patent
Calvé Delft Cert
Nederl. Ford
Ned Kabeliabr.
Philips Gem. Bezit
Unilever
Anaconda
Betb. Steel
Cities Service
U. S. Steel
U. S. Leather
Cult. Mij. Vorstenl.
Handelsver. A dam
Javasche Cult.
Algem. Explor. Mij.
Redjang Lebong
Dordtsche Petr. gew,
Koninklijke 1000
Shell Union
A'dam Rubber
Oostkust
Serbadjadi
Java China Jap. Lijn
Ned. Scheepv. Unie
Stoomvaart Mij Nederland
Deli Batavia Tab..
Deli Maatij.
Senembab
South. Pacific
Union Pacilic
Prolongatie
Ex-dividend.
II
12 Oct.
94)
90)
94(
93i
19j
221
1031
38
721
114}
241
571
252
342
240
97
131
2 UA«
17,4
26i'/w
51
191
180)
1001
1671
149
190V,«
5lh/W
1031
301
58
39
33
134
151)
1541
10
55
6
14 Oct.
95
901
94
937.6
19)
23718
104)
381
74"/i6
114
.100)
24 i
47)
58 j
255
339)
241J
97,'
13Vi«
2ï'/i«
17,6
26»/,8
54
201
184'.
1041
167
1501
175j
188.'
513/w
103)
301
58)
391
33j
1351
1544
155)
5Ï
15 Oct
957.8
901
941
93"/w
19)
231
104
411
77)
1161
24 J
47
58)
2471
311
2431
97)
13»/,.
227.8
Wis
271
5}
2l'/u
1901
1081
1661
1751
189)
5'»/.8
102)
301
57)
38{
331
118
lt.01
160
lOV,,
53
5i
16 Oct
95)
90)
95
94
207a
23)
1031
42)
79)
120)
1001
24)
46)
254 j
312
2451
981
12*7,6
2217,6
U
27»/,»
57/i8
2'Vl.
1971
110)
166}
174)
188
5}
104 j
301
58)
39)
331
139)
161)
161
10)
55A
4)
17 Oct
967,6
90}
95}
9f/,6
19)
237,6
103)
43)
814
123}
26
461
59}
2541
344
245}
97)
127,6
2217,6
17,6
27»/,.
57»
21)
197}
114
166}
176*
1881
5'»/,.
1057,6
31
59
28)
407,6
331
140}
158»
163}
10'»/,#
56)
4)
18 Oct
9613/ia
91
95}
94}
19}
23
1031
43>»/u
81}
123}
26)
46}
58}
250}
344
246}
97}
1<"V>6
227,6
u
26}
51
211
202}
116)
167
151
174)
1881
5%
1051
30}
28}
40
33|
138
157}
173}
10}
57)
4}