DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
OP WEG NAAR ABESSINIE.
Ho. 285 Dit nummer bestaat uit drie bladen. Directeur: C. KRAK. Dinsdag 3 December 1935 Hoofdredacteur: Tj. N. ADEMA.
137e Jaargang
Een lange weg van gevangenis naar gevangenis;
slechts weinig vriendelijke tegemoetkoming.
EETSTAKING.
DE TOESTAND AAN DE
FRONTEN.
Kinderroof in Marseille.
Anderhalfjarig zoontje van een
professor ontvoerd.
Waf vandaag de
aandacht trekt
Deze Courant wordt ELKEN AVOND, behalve Zon-
cn Feestdaoen. uitgegeven. Abonnementsprijs per
3 maanden bij vooruitbetaling voor Alkmaar 2.—,
franco door het geheele Rijk 2 50.
Losse nummers 5 cents.
PRIJS PER GEWONE ADVERTENTIEN:
Van 15 regels 1.25, elke regel meer 0.25, groote
contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdruk
kerij v/h. HERMS. COSTER ZOON, Voordam C 9,
postgiro 37060. Telel. 3320, redactie 3330.
(Van onze eigen correspondent.)
Opnieuw naar zee.
Triest verdween in den avond, den volgen
den dag doemde Fiume op. Een dag later Ve
netië. Ik moet met Multatuli zeggen, dat ik
bang ben eentonig te worden in mijn ver
haal. Ik was weliswaar geen koffieplanter,
doch slechts correspondent, hetgeen overigens
niet den minsten indruk maakte op mijne be
wakers. Het komt hierop neer: ik werd steeds
weer opgesloten.
In eetstaking.
Er was één uitzondering. En wel in laatst
genoemde plaats, Venetië. Wij lagen daar een
vollen dag en gedurende dien dag had ik een
plan gemaakt. Ik zou in eetstaking gaan! Ik
zou absoluut geen voedsel meer accepteeren,
waarbij ik dien op te merken, dat ik daartoe
thans in de gelegenheid was, omdat de
scheepvaartmaatschappij thans officieel ver
ordend had, dat ik officieren-menage zou krij
gen. Het was zeer verleidelijk, doch ik was
goed getraindIn mijn cabine kwam een
agent, in uniform. Hij behoorde tot het corps
„lijfwacht" van Mussolini. Ik sprak met geen
mijner bewakers, dat was me te gevaarlijk,
dus ook niet met hem. Hij vroeg me waarom
ik niet wilde eten en drong aan; mangiare,
mangiare! Ik weigerde hardnekkig. Hij sloot
de deur opnieuw af; toen ik opkeek was hij
ook in de cabine en vroeg of ik Duitsch
sprak? Toen ik ja zei begon hij in vloeiend
Duitsch te vertellen, dat hij een geboren
Oostenrijker was en zoo dolgraag weer naar
Tirol terug wilde. Ik vertrouwde hem niet
en gaf nog steeds geen antwoord. Ik lag op
het bed (stoelen waren er niet) en hij keek
me droefgeestig aan. Wat wilde die jongen?
Toen kwam hij naderbij, greep mijn hand en
brak in snikken uit!
Met een snikkenden Italiaan-
schen auent hand in band.
Ik vond het een rare geschiedenis. Nimmer
had ik gedroomd, dat een Italiaansch politie
man aan mijn bed zou zitten huilen en snik
ken als een klein kind. Overigens was het tra
gisch. Op mijn vraag wat er dan toch eigen
lijk aan de hand was kwam in een stortvloed
van bewoordingen het feit naar voren, dat
hij als zoon van Tiroolsche ouders na den
oorlog was ingelijfd bij het Italiaansche Ko
ninkrijk. Zijn opvoeding was volmaakt Oos-
tenrijlcsch geweest, hij voelde nog steeds als
Oostenrijker. Niettemin was hij op den daar
toe bepaalden leeftijd ingelijfd bij de lijf
wacht van Mussolini en had zijn tijd uit te
dienen.
Laat ik u niet schetsen welke bezwaren
deze jonge man tegen het systeem opperde.
Eerstens was zijn oordeel niet objectief ge
noeg om van waarde te kunnen zijn; twee-
dens was het niet voldoende gegrond om een
juisten kijk te geven op de verhoudingen.
Doch één ding kon ik als vaststaand aanne
men. Namelijk, dat van persoonlijke vrijheid
van het individu volstrekt geen sprake was,
hetgeen tevens gold voor al zijne collega's.
Men leefde in de kazerne onder de scherp
ste bepalingen, waaraan strikt de hand werd
gehouden en elke uiting, die niet direct een
tevredenheidsuiting was, werd onmiddellijk
met kracht onderdrukt en zeer streng ge
straft.
Of deze jongeman fascist was? Ik zou het
niet graag beweren, terwijl hij mij op eere
woord verklaarde, dat vele zijner collega's
slechts met geweld gedwongen voortleefden
in hunne omstandigheden. Eenvoudig omdat
het niet anders konUitzondering hierop wa
ren de officieren, die volgens zijne even per
tinente bewering, een goed leven leidden, het
geen ik overigens herhaalde malen zelf kon
constateeren. Hiervan echter later.
Ik mag als bekend veronderstellen, dat het
gedeelte van Zuid Tirol, hetwelk indertijd bij
Italië ingelijfd is, niet bepaald Italiaansch
gezind is, hetwelk bij nadere informatie in
steden als Triest, Fiume, Bolzano en Brenna-
ro ook bleek. Dat de Italianen het tegendeel
verklaren zegt tenslotte weinig; kunnen zij
ook wel anders?
Na zijne uiteenzettingen heb ik nog lang
niet hem gesproken. Hij begon met de deur
Van mijn cabine open te sluiten. Eerstens,
zooals hij zeide, om mij het gevoel te ontne
men, dat ik gevangene was, hetgeen door
hem als beleedigend werd aangemerkt; ten
tweede, omdat hij precies in de gaten wilde
houden wie er alzoo langs de trappen ging.
omdat men nooit kon wetenMen moest
zeer voorzichtig zijn. Het liefst had hij, met
mij, de beenen genomen, maar dat was een
onmogelijkheid. Iets kon hij voor mij doen,
namelijk de politie in Bari en tenslotte in
Brindisi op de hoogte stellen, zoodat men
voorbereid was. Ik zou als tegenprestatie
mijn eetstaking energiek volhouden en met
den kapitein spreken om hem te vertellen,
wat ik van plan was en aldus moreel dwin
gen mij toch nog in Italië ergens aan land te
doen zetten. Hetgeen dan ook inderdaad ge
schiedde. Met een fermen handdruk nam de
jonge agent afscheid van mij, op eerewoord
belovende dat hij doen zou wat hij kon, om
mij te helpen. 1
In gesprek met den kapitein.
De boot vertrok en nauwelijks hadden we
de haven verlaten of ik meldde me bij den
kapitein. Hij had er reeds van gehoord, dat
ik een eetstaking aangevangen had en vroeg
mij wat ik daarmede beoogde. Hij speelde
danig op en zeide niet de verantwoording
voor zieke passagiers te kunnen dragen. Dit
was precies wat ik wenschte. De eenige uit
komst zou zijn, dat hij mij aan land zette cn
ik was ervan overtuigd, dat, indien hij ener
giek genoeg optrad, hem dit ook inderdaad
gelukken moest.
Het was was zeer stormachtig. Het scheep
je danste als bezeten op de golven en na een
vaart van 30 uren kwamen we in de haven
van Bari aan. Natuurlijk speelde zich hier
hetzelfde tooneel af als in alle andere plaat
sen. Doch een uur vóór het schip weer ver
trekken zou (we lagen hier slechts kort) ver
scheen de kapitein in mijn hut, in vol ornaat,
mij mededeelende, dat hij naar den commis
saris van politie zou gaan om te trachten,
mij nog aan land te krijgen. Na een uur
kwam hij terug met de mededeeling, dat ik .n
Brindisi aan land gezet zou worden; in Bari
wilde men de verantwoording niet op zich
nemen. Men had telefonisch met Brindisi af
gesproken dat ik daar aan land kon gaan.
Zou dan eindelijk de ellende een einde ne
men? Ik hoopte het van ganscher harte. Ik
voelde me niet al te goed. De zenuwsloopen-
de spanning, de vaart op het dansende schip,
alles bij elkander stemde mij minder prettig.
Doch, zoo dacht ik, nog enkele uren, dan zijn
we in Brindisi en neemt de zaak mogelijk een
goede wending.
Weer aan den wal.
Midden in den nacht arriveerden we in
Brindisi. En inderdaad, nauwelijks lag het
schip aan wal of de order kwambagage op
nemen en aan wal komen. Ik had nog geen
voet aan wal gezet of twee carabinieri „ont
fermden" zich over mij, door mij officieel te
arresteeren en naar de gevangenis te voeren.
Ik was te moe en te ziek om te protesteeren.
Het was mij vrijwel onverschillig wat er ge
beurde. Ik was aan land en indien het dag
was, zou er schot in de zaak komen. Dat ver
telde men mij althans.
In de cel
Ik werd door vele nauwe straatjes geleid
en eindelijk kwamen we bij de gevangenis
De groote deuren zwaaiden open en binnen
enkele minuten zat ik alleen in een cel. Ik
tuimelde meer naar binnen dan dat ik bin
nenging. Ik schreeuwde bijna van den honger
en dorst. Nadat ik wat gewend was aan
het schemerlicht, dat een armzalig oliepitje
verspreidde, constateerde ik het volgende.
Mijn cel was een steenen hok, betegelde
vloer, een raam, waarvoor dubbele ijzeren
spijlen. Langs één der zijden was tegen den
muur een tafel op twee schragen, bedoeld
als bed. De eenige deken was zóó bevuild
en besmet, dat het aanzien ervan me reeds
een walging bezorgde. Ik zette me op den
vloer tegen den muur. Als eenige troost
bleef mij over, dat het niet koud was en dat
er bij het aanbreken van den dag zeker iets
geschieden zou.
Er geschiedde ook iets.
Nu naar Zwitserland uitgeleid.
Tegen 10 uur in den morgen werd ik door
de overal aanwezige „carabinieri" geleid in
het Palazzo del Governo. Daar bracht men
mij voor eenige zeer gewichtig uitziende
heeren, die onmiddellijk begonnen mij een
verhoor af te nemen. Veel belangrijks lever
de dit niet op; ernstig protesteerde ik tegen
de ondergane behandeling; hunnerzijds
werd gewezen op het feit dat ik zonder
middelen van bestaan niet in Italië kon blij
ven. Ik wees hen met nadruk op het feit, dat
in Triest mijn geld lag en ik bij aankomst
aldaar erover te beschikken had naar vrije
keuze. Er werd onderling door de heeren
gesmoesd en geredekaveld. Het scheen een
moordaanslag op de ambtenarij te zijn in
dien men mij zonder meer had toegestaan,
eventueel onder geleide naar Triest te rei
zen. Het resultaat was dan ook, dat ik on
der geleide van een agent der Publico Si-
curezza uitgeleid zou worden naar Zwitser
land. Hoe ik ook opspeelde, hen wees op 't
belachelijke en onzinnige van deze onderne
ming, niets baatte. Ik werd weer terugge
voerd in mijn gevangenis en had rustig af
te wachten tot 't de heeren zou behagen mij
op transport te stellen
In mijn cel teruggekomen, begaf mij de
moed. Waar moest dat heen. Ik wist maar
al te goed, dat ik in Zwitserland, zoo al
niet een onwelkome gast, toch zeker een
gast was, die groote kans had teruggezon
den te worden, daar hij „zonder middelen
van bestaan was". Welk touristenland is op
zulke gasten gesteld? Droevig gestemd za
ik in mijn cel, in diepe overpeinzingen wat
uit deze geschiedenis nog worden zou, toen
ik aldra weer opgeroepen werd. Ik moest
verschijnen voor mijnheer den kapitein der
gevangenis en men maakte vingerafdruk
ken en fotografieën, alsof ik een doodgewo
ne boef was. Ik onderging alles gelaten;
protesteeren, dat wist ik nu wel, zou toch
niets baten. Ik deed slechts een verzoek,
namelijk, eindelijk iets te mogen ontvangen
wat eetbaar was. Dit werd ingewilligd; ik
kreeg een droog stuk brood en een kroes
water. Het smaakte mij echter als banket.
Enkele uren later was ik met mijn bege
leider onderweg naar Chiasso, het laatste
[taliaansche grensstation bij Zwitserland.
Hij was een gemoedelijk uitziend jong-
mensch, die zich zeer vriendelijk voordeed
en het ook bleek te zijn. Van de voorraden,
die men hem had medegegeven op reis, heb ik
mede genoten en ik kan u zeggen: naar
waarde geschat. Zelfs de wijn ontbrak niet.
Het eenige was, dat de reis zeer lang duur
de. Wij reisden namelijk alleen met boemel-
treinen, die alle overvuld waren met solda
ten. Van slapen was geen sprake. In den
morgen van den volgenden dag arriveerden
wij in Chiasso. Mijn pas werd afgestem-
en aan mij overhandigd; ik kon gaan.
De grens over.
Ik marcheerde in de richting van de Zwit-
sersche grens. Hoe er echter over te komen?
Terwijl ik daarover nog liep te denken, werd
ik aangehouden door een Italiaanschen doua
nier, die mij onmiddellijk vergezelde en tot
de grens bracht. Hier werd ik „overgeno
men" door een Zwitserschen beambte, die
mij direct de vraag stelde, waar ik heen wil
de en hoeveel geld ik bij mij had? Ik vertelde
hem uitvoerig mijn geschiedenis en trachtte
hem te vermurwen. Zooals ik reeds gedacht
had: tevergeefs. Ik kon terug gaan.
De weg terug.
Met looden schoenen aanvaardde ik den
weg terug, waar ik alweer met zeer minzame
gebaren ontvangen werd in het grensstation,
enopgesloten. Dit duurde echter zeer
kort. Binnen en kei e uren werd ik naar de
groote gevangenis gebracht in Chiasso.
Hier werd ik moedernaakt uitgekleed, alles
wat scherp aan mijn kleeren was, werd af
gesneden, er volgde weer hetzelfde als in
Brindisi, namelijk vingerafdrukken en foto
grafieën.
Hoewel ik over het algemeen een rustig en
gematigd mensch ben, die zich vrij goed aan
de gedwongen omstandigheden weet aan te
passen, ditmaal werd het mij toch te erg. Ik
voer op hevige wijze uit tegen den bevelvoe
renden officier, die mij slechts zeer ver
toornd aanstaarde, alsof h<; zeggen wilde
dat hij het ongehoord vond, dat ik mij ver
stoutte me te verzetten tegen de methodes,
die in Italië algemeen gangbaar waren en
zonder protesten doorgevoerd werden. Als
eenig resultaat, werd ik met eenige krachtige
„Porco Dio's" verwezen naar een strafcel.
De Abessinische bewegingen in het
Noorden duren voort. Zoowel de Abes
siniërs als de Italianen bereidden zich
daar haastig voor op den komenden
slag. De Negus over wiens gangen be
grijpelijkerwijze gezwegen wordt, moet
zich nog steeds te Des si bevinden, maar
volgens 'n bericht uit Addis Abeba is zijn
vertrek naar het Asjiangifront spoedig
te verwachten. De Abessiniërs hebben
eenige af deelingen van het Roode Kruis
naar Amba Aladji gezonden en men
neemt aan, dat men daar voor een goed
deel gereed is voor een treffen.
Er zijn geen berichten van de Itali
aansche linies in het Noorden, alleen
duurt de actie in het Tembienplateau
voort. Van een beslissing in den strijd
om dit plateau is nog geen sprake, zoo
er een beslissing zal vallen, want de
taktiek van de Abessiniërs is niet zoo
zeer om de Italianen hier te overwin
nen, als wel om hen op te houden.
De negus heeft bevel gegeven, dat alle
troepen Harrar moeten ontruimen nu de
Italiaansche bombardementstoestellen
zoo licht in de buurt van deze plaats be
ginnen te komen.
In het Zuiden is de Abessinische actie
wat onzeker omdat men in het duister
tast naar hetgeen de Italiaansche bedoe
lingen zijn.
Niet onvermakelijk is de mededeeling,
die Ras Desta naar Addis Abeba seinde,
dat hij een afdeeling Italiaansche troe
pen in allerijl uitgezonden van Dolo om
hem bij zijn opmarsch naar deze plaats
tegen te houden het verder oprukken
heeft weten te beletten.
De Italiaansche vliegtuigen hebben
eergisteren en gisteren hun actie in het
Zuiden moeten beperken in verband met
het slechte zicht. Wel deelt men mede
dat bij het laatste bezoek dat deze
vliegtuigen boven Gorrahei gebracht
hebben geen bommen zijn geworpen.
Abessinië deelt den Volkenbond
de ontruiming van Harrar mede.
De minister van buitenlandsche zaken
van Abessinië heeft den Volkenbond
telegrafisch bericht, dat de negus beslo
ten heeft, teneinde aan de burgerlijke
bevolking en de te Harrar wonende bui
tenlanders de gevolgen van een lucht
bombardement te besparen, dat alle
Abessinische troepen onmiddellijk Har
rar zullen moeten verlaten, en dat deze
stad uitsluitend bestemd zal zijn om de
gewonden van het front van Ogaden en
het Zuidelijk front te ontvangen, en dat
zij op geenerlei wijze tot eenig militair
doel zal dienen.
De Abessinische minister van buiten-
landsche zaken verzocht den secretaris
generaal van den Volkenbond deze be
slissing van den negus, die door de be
voegde autoriteiten is uitgevoerd, ter
kennis van alle Volkenbondsstaten te
brengen.
Officieele Italiaansche dooden-
cijfers.
Te Asmara werd gisteren officieel me
degedeeld, dat van 1 Januari tot 30 No
vember 231 officieren, onderofficieren
en soldaten in Oost-Afrika zijn omge
komen. Van 31 October tot 30 November
sneuvelden er in den oorlog 4 officieren,
2 onderofficieren en 1 soldaat. Verder
kwamen er in dien tijd 1 officier en 40
onderofficieren en soldaten om tenge
volge van ongelukken. Verder stierven
er van 1 Januari tot 30 November 229
arbeiders en van 30 October tot 2 De
cember zijn in Eritrea 35 arbeiders over
leden, tengevolge van ongelukken, ar
beidsongevallen en verschillende ziek
ten.
Er bevinden zich volgens deze offici
eele mededeelingen thans 3000 werklie
den in Eritrea.
JSmtmland.
In Marseille heeft zich een geval van kin
derroof voorgedaan, dat zeer levendige herin
neringen wekt aan het geval Lindbergh en
dat dan ook groote beroering in de stad en
omgeving heeft teweeg gebracht.
Het anderhalf-jarige zoontje Claude, van
professor Malméjac is het slachtoffer van
den roof en anders dan bij het Lindbergh -
geval, weet men heel goed hoe het kind ont
voerd is. Dat is al op heel geraffineerde wijze
in zijn werk gegaan. Het kindermeisje wan
delde eiken dag met den kleinen jongen in
den kinderwagen in een der plantsoenen der
stad, waar zeer vele moeders of „nurses" met
kleine kinderen plegen te vertoeven.
Donderdag nu werd het meisje, Georgette
Perrachon heet zij, aangesproken, door een
dame op leeftijd, die haar vroeg of zij het
kindermeisje van prof. Malméjac was. Op
het bevestigend antwoord zeide de oude
dame, dat aan den professor een onge'uk
was overkomen. Mevrouw Malméjac liet nu
vragen of Georgette, dadelijk naar een be
paalden dokter wilde gaan, om dien te vra
gen professor te helpen en dan dadelijk van
hier te gaan. Het meisje had heelemaal geen
argwaan tegen de oude dame, die trouwens
met haar meeging naar den uitgang van het
plantsoen, daar een taxi aanriep en haat
hielp ook de kinderwagen in den auto te
plaatsen, zelf hierin plaats nam en het adres
van den dokter gaf. Daar aangekomen zeide
de oude dame, dat Georgette den dokter
maar moest waarschuwen, zij was immers
het vlugst ter been. Natuurlijk deed Geot-
gette wat haar gezegd was, maar de dokter
was juist met een patiënt bezig en zoo kwam
het, dat het meisje even moest wachten. De
dokter was dadelijk bereid naar het huis van
Malméjac mee te gaan. Hij kwam gelijk met
meisje naar buiten. Daar bleek de auto met
de dame en den kinderwagen al verdwenen te
zijn. Ook dit wekte nog geen achterdocht.
Aan te nemen was, dat het wachten de
dame verveeld had en dat zij vast met het
kind naar huis gegaan was. Eerst toen men
aan het huis van Malméjac kwam en daai
bemerkte, dat mevrouw nergens van wist,
noch van een ongeluk, noch van de thuis
komst van haar zoontje bleek, dat men md
een oplichting te doen had. Ten overvloede
telefoneerde men naar den professor, maar
het bleek, dat hij gezond en wel college
hield.
Het onderzoek.
Ddelijk werd de politie gewaarschuwd en
begon het onderzoek, dat tot op heden nog
geen resultaat heeft gehad. Natuurlijk heeft
men den chauffeur van de taxi wel gevonden,
maar zijn verklaringen brachten geen ophel
dering, eer het tegendeel. Hij vertelde n 1.,
dat hij de dame op haar verzoek met den kin
derwagen had afgezet aan een bepaald adres
Hij had nog geholpen den wagen naar bin
nen te brengen. Dit was heel gewoon en kon
zijn argwaan dan ook niet opwekken He:
vreemde is echter, dat de conciërge van da;
huis (ook in Marseille heeft men huur
kazernes, waar aan den ingang een conciërge
het toezicht houdt), niets gezien heeft van
een dame met kinderwagen. Vermoed wordt
Op weg naar Abessinië; de toe
stand in Oost-Afrika zelf.
Kinderroof in Marseille. (Buiten
land).
Zuster van den Engelsohen koning
overleden. (Buitenland.)
Verbod particuliere weercorpsen.
(Binnenland).
Wijziging geldschieters wet. (Bin
nenland).
Kerkelijk protest tegen „De Beul".
(Binnenland).
Geen regeerings-maatregelen voor
het ontslagen K. H. L.-personeel.
(Binnenland).
De Nederlandsche Roode Kruis-
ambulance naar Abessinië vertrok
ken; afscheidswoord van prinses
Juliana. (Binnenland).
3 K millioen voor de tuinders.
(Land- en Tuinbouw).
Euwe wint de 25ste partij scha
ken. De stand is thans: Aljechin—
Euwe 12—13. (Sport).
(Zte verder eventueel laatste
berichten.)
dan ook, dat de dame dadelijk hetzij te voet,
of met een anderen auto weer is vertrokken.
Onderzoek met politiehonden leverde geen
resultaat op. Des avonds heeft men den
leegen kinderwagen in een andere stra?t
teruggevonden.
Meende men aanvankelijk, dat men te doen
had, met de daad van een dwalende van
geest, al spoedig bleek, dat men hier te doen
had, met een kinderroof naar Amerikaansch
model.
Losgeld.
Porf. Malméjac heeft n.I. een briefje ge
kregen, waarin hem wordt medegedeeld, dat
hij zijn kind gezond en wel zal terug krijgen,
wanneer hij 50.000 francs wil offeren. Van
de aannemig van dat aanbod moet op be
paalde manier mededeeling gedaan worden
in een der kranten van Marseille.
De brief eindigde met de gewone mededee
ling, dat de nasporingen van de politie on
middellijk gestaakt moeten worden.
Prof. Malméjac, hoewel bereid het ge
vraagde bedrag af te staan, heeft niettemin
de politie van den brief op de hoogte gestelr.
Eenig spoor kon men er echter niet door
vinden. Het blijkt, dat de brief al op de post
is gedaan, op het tijdstip dat de ontvoering
plaats vond. Dit is van belang, omdat men
er uit conculdeeren mag, dat het schrijven
inderdaad van de roovers afkomstig is, ter
wijl er tevens uit blijkt, dat de oude vrouw
niet alleen handelde, maar dat er wel dege
lijk een complot is. Uit het feit, dat het ant
woord in een der Marseillaansche kranten
moet gepubliceerd worden, maakt men op,
dat de kinderroovers Marseille nog niet ver-
laten hebben, althans, dat zij er nog mede
plichtigen hebben. Het gevolg hiervan is, dat
men met vernieuwden ijver ?an het zoeken is
gegaan. Niet minder dan 250 politiemannen
doen aan het onderzoek mee.
Overigens bracht het briefje geen enkele
aanwijzing. Het is geschreven op papier, ge
scheurd uit een schoolschrift, met hand
schrift, dat klaarblijkelijk verdraaid is.
Een spoor.
Eventjes heeft men hoop gehad een spoor
te vinden. Dat was toen een meisje kwam
vertellen, dat men een oude vrouw met een
huilend kindje op den arm gezien had in de
wijk Endoume. Dadelijk werd daar een on
derzoek ingesteld. Het bleek, dat het meisje
haar wijsheid had van een bakkersvrouw.
Deze verklaarde inderdaad Donderdagavond
een vrouw, overeenkomend met de beschrij
ving der dievegge, gezien te hebben, met een
kindje op den arm. De kleine huilde en riep
om zijn moeder, waarop de vrouw hem schud-
de, om hem te doen zwijgen. Een winkeljuf
frouw bevestigde deze verklaring.
Dadelijk is toen de wijk Endoume door
zocht, maar men vond niets.
Er gaan in een geval als dit altijd vele
praatjes. Zoo ook hier. Misschien mag men
het volgende daar niet onder rekenen. Een
tramconducteur heeft verklaard, dat onge
veer een week geleden, hij een dame, overeen
komend met de beschrijving in het plantsoen
heeft zien spelen met een kindje, dat wel de
baby van prof. Malméjac kon zijn. Indien
deze mededeeling de feiten juist weergeeft,
dan komt de zaak zeer ongunstig te staan
voor het kindermeisje Georgette, die ver
klaard heeft de dame niet te kennen. Zij zou
aan een streng verhoor onderworpen worden.
Voorts loopt er nog het gerucht, dat de
zwarte dame al eerder pogingen in het werk
heeft gesteld, een baby te bemachtigen, maar
dat was mislukt.
Ook in een andere zaak zou de zwar'e
dame wel eens een rol gespeeld kunnen heb
ben, meent een geoensionneerd ambtenaar
van politie en hij den rechter van instructie