DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. OP WEG NAAR ABESSINIE. Ho. 285 Dit nummer bestaat uit drie bladen. Directeur: C. KRAK. Dinsdag 3 December 1935 Hoofdredacteur: Tj. N. ADEMA. 137e Jaargang Een lange weg van gevangenis naar gevangenis; slechts weinig vriendelijke tegemoetkoming. EETSTAKING. DE TOESTAND AAN DE FRONTEN. Kinderroof in Marseille. Anderhalfjarig zoontje van een professor ontvoerd. Waf vandaag de aandacht trekt Deze Courant wordt ELKEN AVOND, behalve Zon- cn Feestdaoen. uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden bij vooruitbetaling voor Alkmaar 2.—, franco door het geheele Rijk 2 50. Losse nummers 5 cents. PRIJS PER GEWONE ADVERTENTIEN: Van 15 regels 1.25, elke regel meer 0.25, groote contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdruk kerij v/h. HERMS. COSTER ZOON, Voordam C 9, postgiro 37060. Telel. 3320, redactie 3330. (Van onze eigen correspondent.) Opnieuw naar zee. Triest verdween in den avond, den volgen den dag doemde Fiume op. Een dag later Ve netië. Ik moet met Multatuli zeggen, dat ik bang ben eentonig te worden in mijn ver haal. Ik was weliswaar geen koffieplanter, doch slechts correspondent, hetgeen overigens niet den minsten indruk maakte op mijne be wakers. Het komt hierop neer: ik werd steeds weer opgesloten. In eetstaking. Er was één uitzondering. En wel in laatst genoemde plaats, Venetië. Wij lagen daar een vollen dag en gedurende dien dag had ik een plan gemaakt. Ik zou in eetstaking gaan! Ik zou absoluut geen voedsel meer accepteeren, waarbij ik dien op te merken, dat ik daartoe thans in de gelegenheid was, omdat de scheepvaartmaatschappij thans officieel ver ordend had, dat ik officieren-menage zou krij gen. Het was zeer verleidelijk, doch ik was goed getraindIn mijn cabine kwam een agent, in uniform. Hij behoorde tot het corps „lijfwacht" van Mussolini. Ik sprak met geen mijner bewakers, dat was me te gevaarlijk, dus ook niet met hem. Hij vroeg me waarom ik niet wilde eten en drong aan; mangiare, mangiare! Ik weigerde hardnekkig. Hij sloot de deur opnieuw af; toen ik opkeek was hij ook in de cabine en vroeg of ik Duitsch sprak? Toen ik ja zei begon hij in vloeiend Duitsch te vertellen, dat hij een geboren Oostenrijker was en zoo dolgraag weer naar Tirol terug wilde. Ik vertrouwde hem niet en gaf nog steeds geen antwoord. Ik lag op het bed (stoelen waren er niet) en hij keek me droefgeestig aan. Wat wilde die jongen? Toen kwam hij naderbij, greep mijn hand en brak in snikken uit! Met een snikkenden Italiaan- schen auent hand in band. Ik vond het een rare geschiedenis. Nimmer had ik gedroomd, dat een Italiaansch politie man aan mijn bed zou zitten huilen en snik ken als een klein kind. Overigens was het tra gisch. Op mijn vraag wat er dan toch eigen lijk aan de hand was kwam in een stortvloed van bewoordingen het feit naar voren, dat hij als zoon van Tiroolsche ouders na den oorlog was ingelijfd bij het Italiaansche Ko ninkrijk. Zijn opvoeding was volmaakt Oos- tenrijlcsch geweest, hij voelde nog steeds als Oostenrijker. Niettemin was hij op den daar toe bepaalden leeftijd ingelijfd bij de lijf wacht van Mussolini en had zijn tijd uit te dienen. Laat ik u niet schetsen welke bezwaren deze jonge man tegen het systeem opperde. Eerstens was zijn oordeel niet objectief ge noeg om van waarde te kunnen zijn; twee- dens was het niet voldoende gegrond om een juisten kijk te geven op de verhoudingen. Doch één ding kon ik als vaststaand aanne men. Namelijk, dat van persoonlijke vrijheid van het individu volstrekt geen sprake was, hetgeen tevens gold voor al zijne collega's. Men leefde in de kazerne onder de scherp ste bepalingen, waaraan strikt de hand werd gehouden en elke uiting, die niet direct een tevredenheidsuiting was, werd onmiddellijk met kracht onderdrukt en zeer streng ge straft. Of deze jongeman fascist was? Ik zou het niet graag beweren, terwijl hij mij op eere woord verklaarde, dat vele zijner collega's slechts met geweld gedwongen voortleefden in hunne omstandigheden. Eenvoudig omdat het niet anders konUitzondering hierop wa ren de officieren, die volgens zijne even per tinente bewering, een goed leven leidden, het geen ik overigens herhaalde malen zelf kon constateeren. Hiervan echter later. Ik mag als bekend veronderstellen, dat het gedeelte van Zuid Tirol, hetwelk indertijd bij Italië ingelijfd is, niet bepaald Italiaansch gezind is, hetwelk bij nadere informatie in steden als Triest, Fiume, Bolzano en Brenna- ro ook bleek. Dat de Italianen het tegendeel verklaren zegt tenslotte weinig; kunnen zij ook wel anders? Na zijne uiteenzettingen heb ik nog lang niet hem gesproken. Hij begon met de deur Van mijn cabine open te sluiten. Eerstens, zooals hij zeide, om mij het gevoel te ontne men, dat ik gevangene was, hetgeen door hem als beleedigend werd aangemerkt; ten tweede, omdat hij precies in de gaten wilde houden wie er alzoo langs de trappen ging. omdat men nooit kon wetenMen moest zeer voorzichtig zijn. Het liefst had hij, met mij, de beenen genomen, maar dat was een onmogelijkheid. Iets kon hij voor mij doen, namelijk de politie in Bari en tenslotte in Brindisi op de hoogte stellen, zoodat men voorbereid was. Ik zou als tegenprestatie mijn eetstaking energiek volhouden en met den kapitein spreken om hem te vertellen, wat ik van plan was en aldus moreel dwin gen mij toch nog in Italië ergens aan land te doen zetten. Hetgeen dan ook inderdaad ge schiedde. Met een fermen handdruk nam de jonge agent afscheid van mij, op eerewoord belovende dat hij doen zou wat hij kon, om mij te helpen. 1 In gesprek met den kapitein. De boot vertrok en nauwelijks hadden we de haven verlaten of ik meldde me bij den kapitein. Hij had er reeds van gehoord, dat ik een eetstaking aangevangen had en vroeg mij wat ik daarmede beoogde. Hij speelde danig op en zeide niet de verantwoording voor zieke passagiers te kunnen dragen. Dit was precies wat ik wenschte. De eenige uit komst zou zijn, dat hij mij aan land zette cn ik was ervan overtuigd, dat, indien hij ener giek genoeg optrad, hem dit ook inderdaad gelukken moest. Het was was zeer stormachtig. Het scheep je danste als bezeten op de golven en na een vaart van 30 uren kwamen we in de haven van Bari aan. Natuurlijk speelde zich hier hetzelfde tooneel af als in alle andere plaat sen. Doch een uur vóór het schip weer ver trekken zou (we lagen hier slechts kort) ver scheen de kapitein in mijn hut, in vol ornaat, mij mededeelende, dat hij naar den commis saris van politie zou gaan om te trachten, mij nog aan land te krijgen. Na een uur kwam hij terug met de mededeeling, dat ik .n Brindisi aan land gezet zou worden; in Bari wilde men de verantwoording niet op zich nemen. Men had telefonisch met Brindisi af gesproken dat ik daar aan land kon gaan. Zou dan eindelijk de ellende een einde ne men? Ik hoopte het van ganscher harte. Ik voelde me niet al te goed. De zenuwsloopen- de spanning, de vaart op het dansende schip, alles bij elkander stemde mij minder prettig. Doch, zoo dacht ik, nog enkele uren, dan zijn we in Brindisi en neemt de zaak mogelijk een goede wending. Weer aan den wal. Midden in den nacht arriveerden we in Brindisi. En inderdaad, nauwelijks lag het schip aan wal of de order kwambagage op nemen en aan wal komen. Ik had nog geen voet aan wal gezet of twee carabinieri „ont fermden" zich over mij, door mij officieel te arresteeren en naar de gevangenis te voeren. Ik was te moe en te ziek om te protesteeren. Het was mij vrijwel onverschillig wat er ge beurde. Ik was aan land en indien het dag was, zou er schot in de zaak komen. Dat ver telde men mij althans. In de cel Ik werd door vele nauwe straatjes geleid en eindelijk kwamen we bij de gevangenis De groote deuren zwaaiden open en binnen enkele minuten zat ik alleen in een cel. Ik tuimelde meer naar binnen dan dat ik bin nenging. Ik schreeuwde bijna van den honger en dorst. Nadat ik wat gewend was aan het schemerlicht, dat een armzalig oliepitje verspreidde, constateerde ik het volgende. Mijn cel was een steenen hok, betegelde vloer, een raam, waarvoor dubbele ijzeren spijlen. Langs één der zijden was tegen den muur een tafel op twee schragen, bedoeld als bed. De eenige deken was zóó bevuild en besmet, dat het aanzien ervan me reeds een walging bezorgde. Ik zette me op den vloer tegen den muur. Als eenige troost bleef mij over, dat het niet koud was en dat er bij het aanbreken van den dag zeker iets geschieden zou. Er geschiedde ook iets. Nu naar Zwitserland uitgeleid. Tegen 10 uur in den morgen werd ik door de overal aanwezige „carabinieri" geleid in het Palazzo del Governo. Daar bracht men mij voor eenige zeer gewichtig uitziende heeren, die onmiddellijk begonnen mij een verhoor af te nemen. Veel belangrijks lever de dit niet op; ernstig protesteerde ik tegen de ondergane behandeling; hunnerzijds werd gewezen op het feit dat ik zonder middelen van bestaan niet in Italië kon blij ven. Ik wees hen met nadruk op het feit, dat in Triest mijn geld lag en ik bij aankomst aldaar erover te beschikken had naar vrije keuze. Er werd onderling door de heeren gesmoesd en geredekaveld. Het scheen een moordaanslag op de ambtenarij te zijn in dien men mij zonder meer had toegestaan, eventueel onder geleide naar Triest te rei zen. Het resultaat was dan ook, dat ik on der geleide van een agent der Publico Si- curezza uitgeleid zou worden naar Zwitser land. Hoe ik ook opspeelde, hen wees op 't belachelijke en onzinnige van deze onderne ming, niets baatte. Ik werd weer terugge voerd in mijn gevangenis en had rustig af te wachten tot 't de heeren zou behagen mij op transport te stellen In mijn cel teruggekomen, begaf mij de moed. Waar moest dat heen. Ik wist maar al te goed, dat ik in Zwitserland, zoo al niet een onwelkome gast, toch zeker een gast was, die groote kans had teruggezon den te worden, daar hij „zonder middelen van bestaan was". Welk touristenland is op zulke gasten gesteld? Droevig gestemd za ik in mijn cel, in diepe overpeinzingen wat uit deze geschiedenis nog worden zou, toen ik aldra weer opgeroepen werd. Ik moest verschijnen voor mijnheer den kapitein der gevangenis en men maakte vingerafdruk ken en fotografieën, alsof ik een doodgewo ne boef was. Ik onderging alles gelaten; protesteeren, dat wist ik nu wel, zou toch niets baten. Ik deed slechts een verzoek, namelijk, eindelijk iets te mogen ontvangen wat eetbaar was. Dit werd ingewilligd; ik kreeg een droog stuk brood en een kroes water. Het smaakte mij echter als banket. Enkele uren later was ik met mijn bege leider onderweg naar Chiasso, het laatste [taliaansche grensstation bij Zwitserland. Hij was een gemoedelijk uitziend jong- mensch, die zich zeer vriendelijk voordeed en het ook bleek te zijn. Van de voorraden, die men hem had medegegeven op reis, heb ik mede genoten en ik kan u zeggen: naar waarde geschat. Zelfs de wijn ontbrak niet. Het eenige was, dat de reis zeer lang duur de. Wij reisden namelijk alleen met boemel- treinen, die alle overvuld waren met solda ten. Van slapen was geen sprake. In den morgen van den volgenden dag arriveerden wij in Chiasso. Mijn pas werd afgestem- en aan mij overhandigd; ik kon gaan. De grens over. Ik marcheerde in de richting van de Zwit- sersche grens. Hoe er echter over te komen? Terwijl ik daarover nog liep te denken, werd ik aangehouden door een Italiaanschen doua nier, die mij onmiddellijk vergezelde en tot de grens bracht. Hier werd ik „overgeno men" door een Zwitserschen beambte, die mij direct de vraag stelde, waar ik heen wil de en hoeveel geld ik bij mij had? Ik vertelde hem uitvoerig mijn geschiedenis en trachtte hem te vermurwen. Zooals ik reeds gedacht had: tevergeefs. Ik kon terug gaan. De weg terug. Met looden schoenen aanvaardde ik den weg terug, waar ik alweer met zeer minzame gebaren ontvangen werd in het grensstation, enopgesloten. Dit duurde echter zeer kort. Binnen en kei e uren werd ik naar de groote gevangenis gebracht in Chiasso. Hier werd ik moedernaakt uitgekleed, alles wat scherp aan mijn kleeren was, werd af gesneden, er volgde weer hetzelfde als in Brindisi, namelijk vingerafdrukken en foto grafieën. Hoewel ik over het algemeen een rustig en gematigd mensch ben, die zich vrij goed aan de gedwongen omstandigheden weet aan te passen, ditmaal werd het mij toch te erg. Ik voer op hevige wijze uit tegen den bevelvoe renden officier, die mij slechts zeer ver toornd aanstaarde, alsof h<; zeggen wilde dat hij het ongehoord vond, dat ik mij ver stoutte me te verzetten tegen de methodes, die in Italië algemeen gangbaar waren en zonder protesten doorgevoerd werden. Als eenig resultaat, werd ik met eenige krachtige „Porco Dio's" verwezen naar een strafcel. De Abessinische bewegingen in het Noorden duren voort. Zoowel de Abes siniërs als de Italianen bereidden zich daar haastig voor op den komenden slag. De Negus over wiens gangen be grijpelijkerwijze gezwegen wordt, moet zich nog steeds te Des si bevinden, maar volgens 'n bericht uit Addis Abeba is zijn vertrek naar het Asjiangifront spoedig te verwachten. De Abessiniërs hebben eenige af deelingen van het Roode Kruis naar Amba Aladji gezonden en men neemt aan, dat men daar voor een goed deel gereed is voor een treffen. Er zijn geen berichten van de Itali aansche linies in het Noorden, alleen duurt de actie in het Tembienplateau voort. Van een beslissing in den strijd om dit plateau is nog geen sprake, zoo er een beslissing zal vallen, want de taktiek van de Abessiniërs is niet zoo zeer om de Italianen hier te overwin nen, als wel om hen op te houden. De negus heeft bevel gegeven, dat alle troepen Harrar moeten ontruimen nu de Italiaansche bombardementstoestellen zoo licht in de buurt van deze plaats be ginnen te komen. In het Zuiden is de Abessinische actie wat onzeker omdat men in het duister tast naar hetgeen de Italiaansche bedoe lingen zijn. Niet onvermakelijk is de mededeeling, die Ras Desta naar Addis Abeba seinde, dat hij een afdeeling Italiaansche troe pen in allerijl uitgezonden van Dolo om hem bij zijn opmarsch naar deze plaats tegen te houden het verder oprukken heeft weten te beletten. De Italiaansche vliegtuigen hebben eergisteren en gisteren hun actie in het Zuiden moeten beperken in verband met het slechte zicht. Wel deelt men mede dat bij het laatste bezoek dat deze vliegtuigen boven Gorrahei gebracht hebben geen bommen zijn geworpen. Abessinië deelt den Volkenbond de ontruiming van Harrar mede. De minister van buitenlandsche zaken van Abessinië heeft den Volkenbond telegrafisch bericht, dat de negus beslo ten heeft, teneinde aan de burgerlijke bevolking en de te Harrar wonende bui tenlanders de gevolgen van een lucht bombardement te besparen, dat alle Abessinische troepen onmiddellijk Har rar zullen moeten verlaten, en dat deze stad uitsluitend bestemd zal zijn om de gewonden van het front van Ogaden en het Zuidelijk front te ontvangen, en dat zij op geenerlei wijze tot eenig militair doel zal dienen. De Abessinische minister van buiten- landsche zaken verzocht den secretaris generaal van den Volkenbond deze be slissing van den negus, die door de be voegde autoriteiten is uitgevoerd, ter kennis van alle Volkenbondsstaten te brengen. Officieele Italiaansche dooden- cijfers. Te Asmara werd gisteren officieel me degedeeld, dat van 1 Januari tot 30 No vember 231 officieren, onderofficieren en soldaten in Oost-Afrika zijn omge komen. Van 31 October tot 30 November sneuvelden er in den oorlog 4 officieren, 2 onderofficieren en 1 soldaat. Verder kwamen er in dien tijd 1 officier en 40 onderofficieren en soldaten om tenge volge van ongelukken. Verder stierven er van 1 Januari tot 30 November 229 arbeiders en van 30 October tot 2 De cember zijn in Eritrea 35 arbeiders over leden, tengevolge van ongelukken, ar beidsongevallen en verschillende ziek ten. Er bevinden zich volgens deze offici eele mededeelingen thans 3000 werklie den in Eritrea. JSmtmland. In Marseille heeft zich een geval van kin derroof voorgedaan, dat zeer levendige herin neringen wekt aan het geval Lindbergh en dat dan ook groote beroering in de stad en omgeving heeft teweeg gebracht. Het anderhalf-jarige zoontje Claude, van professor Malméjac is het slachtoffer van den roof en anders dan bij het Lindbergh - geval, weet men heel goed hoe het kind ont voerd is. Dat is al op heel geraffineerde wijze in zijn werk gegaan. Het kindermeisje wan delde eiken dag met den kleinen jongen in den kinderwagen in een der plantsoenen der stad, waar zeer vele moeders of „nurses" met kleine kinderen plegen te vertoeven. Donderdag nu werd het meisje, Georgette Perrachon heet zij, aangesproken, door een dame op leeftijd, die haar vroeg of zij het kindermeisje van prof. Malméjac was. Op het bevestigend antwoord zeide de oude dame, dat aan den professor een onge'uk was overkomen. Mevrouw Malméjac liet nu vragen of Georgette, dadelijk naar een be paalden dokter wilde gaan, om dien te vra gen professor te helpen en dan dadelijk van hier te gaan. Het meisje had heelemaal geen argwaan tegen de oude dame, die trouwens met haar meeging naar den uitgang van het plantsoen, daar een taxi aanriep en haat hielp ook de kinderwagen in den auto te plaatsen, zelf hierin plaats nam en het adres van den dokter gaf. Daar aangekomen zeide de oude dame, dat Georgette den dokter maar moest waarschuwen, zij was immers het vlugst ter been. Natuurlijk deed Geot- gette wat haar gezegd was, maar de dokter was juist met een patiënt bezig en zoo kwam het, dat het meisje even moest wachten. De dokter was dadelijk bereid naar het huis van Malméjac mee te gaan. Hij kwam gelijk met meisje naar buiten. Daar bleek de auto met de dame en den kinderwagen al verdwenen te zijn. Ook dit wekte nog geen achterdocht. Aan te nemen was, dat het wachten de dame verveeld had en dat zij vast met het kind naar huis gegaan was. Eerst toen men aan het huis van Malméjac kwam en daai bemerkte, dat mevrouw nergens van wist, noch van een ongeluk, noch van de thuis komst van haar zoontje bleek, dat men md een oplichting te doen had. Ten overvloede telefoneerde men naar den professor, maar het bleek, dat hij gezond en wel college hield. Het onderzoek. Ddelijk werd de politie gewaarschuwd en begon het onderzoek, dat tot op heden nog geen resultaat heeft gehad. Natuurlijk heeft men den chauffeur van de taxi wel gevonden, maar zijn verklaringen brachten geen ophel dering, eer het tegendeel. Hij vertelde n 1., dat hij de dame op haar verzoek met den kin derwagen had afgezet aan een bepaald adres Hij had nog geholpen den wagen naar bin nen te brengen. Dit was heel gewoon en kon zijn argwaan dan ook niet opwekken He: vreemde is echter, dat de conciërge van da; huis (ook in Marseille heeft men huur kazernes, waar aan den ingang een conciërge het toezicht houdt), niets gezien heeft van een dame met kinderwagen. Vermoed wordt Op weg naar Abessinië; de toe stand in Oost-Afrika zelf. Kinderroof in Marseille. (Buiten land). Zuster van den Engelsohen koning overleden. (Buitenland.) Verbod particuliere weercorpsen. (Binnenland). Wijziging geldschieters wet. (Bin nenland). Kerkelijk protest tegen „De Beul". (Binnenland). Geen regeerings-maatregelen voor het ontslagen K. H. L.-personeel. (Binnenland). De Nederlandsche Roode Kruis- ambulance naar Abessinië vertrok ken; afscheidswoord van prinses Juliana. (Binnenland). 3 K millioen voor de tuinders. (Land- en Tuinbouw). Euwe wint de 25ste partij scha ken. De stand is thans: Aljechin— Euwe 12—13. (Sport). (Zte verder eventueel laatste berichten.) dan ook, dat de dame dadelijk hetzij te voet, of met een anderen auto weer is vertrokken. Onderzoek met politiehonden leverde geen resultaat op. Des avonds heeft men den leegen kinderwagen in een andere stra?t teruggevonden. Meende men aanvankelijk, dat men te doen had, met de daad van een dwalende van geest, al spoedig bleek, dat men hier te doen had, met een kinderroof naar Amerikaansch model. Losgeld. Porf. Malméjac heeft n.I. een briefje ge kregen, waarin hem wordt medegedeeld, dat hij zijn kind gezond en wel zal terug krijgen, wanneer hij 50.000 francs wil offeren. Van de aannemig van dat aanbod moet op be paalde manier mededeeling gedaan worden in een der kranten van Marseille. De brief eindigde met de gewone mededee ling, dat de nasporingen van de politie on middellijk gestaakt moeten worden. Prof. Malméjac, hoewel bereid het ge vraagde bedrag af te staan, heeft niettemin de politie van den brief op de hoogte gestelr. Eenig spoor kon men er echter niet door vinden. Het blijkt, dat de brief al op de post is gedaan, op het tijdstip dat de ontvoering plaats vond. Dit is van belang, omdat men er uit conculdeeren mag, dat het schrijven inderdaad van de roovers afkomstig is, ter wijl er tevens uit blijkt, dat de oude vrouw niet alleen handelde, maar dat er wel dege lijk een complot is. Uit het feit, dat het ant woord in een der Marseillaansche kranten moet gepubliceerd worden, maakt men op, dat de kinderroovers Marseille nog niet ver- laten hebben, althans, dat zij er nog mede plichtigen hebben. Het gevolg hiervan is, dat men met vernieuwden ijver ?an het zoeken is gegaan. Niet minder dan 250 politiemannen doen aan het onderzoek mee. Overigens bracht het briefje geen enkele aanwijzing. Het is geschreven op papier, ge scheurd uit een schoolschrift, met hand schrift, dat klaarblijkelijk verdraaid is. Een spoor. Eventjes heeft men hoop gehad een spoor te vinden. Dat was toen een meisje kwam vertellen, dat men een oude vrouw met een huilend kindje op den arm gezien had in de wijk Endoume. Dadelijk werd daar een on derzoek ingesteld. Het bleek, dat het meisje haar wijsheid had van een bakkersvrouw. Deze verklaarde inderdaad Donderdagavond een vrouw, overeenkomend met de beschrij ving der dievegge, gezien te hebben, met een kindje op den arm. De kleine huilde en riep om zijn moeder, waarop de vrouw hem schud- de, om hem te doen zwijgen. Een winkeljuf frouw bevestigde deze verklaring. Dadelijk is toen de wijk Endoume door zocht, maar men vond niets. Er gaan in een geval als dit altijd vele praatjes. Zoo ook hier. Misschien mag men het volgende daar niet onder rekenen. Een tramconducteur heeft verklaard, dat onge veer een week geleden, hij een dame, overeen komend met de beschrijving in het plantsoen heeft zien spelen met een kindje, dat wel de baby van prof. Malméjac kon zijn. Indien deze mededeeling de feiten juist weergeeft, dan komt de zaak zeer ongunstig te staan voor het kindermeisje Georgette, die ver klaard heeft de dame niet te kennen. Zij zou aan een streng verhoor onderworpen worden. Voorts loopt er nog het gerucht, dat de zwarte dame al eerder pogingen in het werk heeft gesteld, een baby te bemachtigen, maar dat was mislukt. Ook in een andere zaak zou de zwar'e dame wel eens een rol gespeeld kunnen heb ben, meent een geoensionneerd ambtenaar van politie en hij den rechter van instructie

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1935 | | pagina 1