4
DE GEBROEDERS „GOCHEM"
Ferdo en de tweelingen.
FLOP EN FLIP OP DE WIP
UITVERKOOP
M.SNORBAARD
OM TE KLEUREN
>AI.IL<DNINENTi Kt)©!?!
SNEEUW
KNUTSELHOEKJE
a. i !tiii
/Wu
\AA/vw\MA/vWvvvVvV\ 'Vs/
{■JU
i$c m.
fii-T
INA VAN DEVENTER»
2. Ik ben een boom, maar zaagt men mij
in 4 stukken en voegt men die
v stukken in andere volgorde weer
samen, dan kan men mij in de
meeste keukens vinden.
3. Al zit ik nog veilig
In donkere aard',
Straks ben ik de eerste!
Is dat niet wat waard?
'k Moet Lente inluiden.
Dat is toch mijn plicht!
En als ik verschijn, dan
Blijft 't ook langer licht.
Ik breng dus de boodschao:
De Lent' komt er aan!
Hoera, dat we eind'lijk
Naar 't Voorjaar weer gaan! -
4. Wat heeft wel een oog,
Maar 't kan toch niet zien,
Al heeft 't je soms leelijk
Gestoken misschien?
(Nadruk verboden).
Slot.
Het was een paar weken later en Zater
dagmiddag. De zon scheen heerlijk en met
z'n drieën liepen Ferdo, Miep en Co in de
duinen.
Ze hadden Duco meegenomen, dat was
wel leuk en als ze straks aan zee gekomen
waren, wilden ze probeeren of hij stukken
hout, die zij er in gooiden, er uit zou willen
halen.
Ferdo had den ketting stevig om haar
hand geslagen, want Duco rukte en trok
ontzettend; dat was altijd zoo als hij in de
duinen was.
Toen ze op een pad -waren gekomen, dat
twee kanten uitging, zei Co:
„Zeg, laten we nu eens dezen kant in
gaan. We hebben het nog nooit gedaan en
die andere weg ken ik al uit m'n hoofd".
Het was ook de zeekant uit, dus sloegen
ze dit pad in.
Opeens begon Duco hevig te rukken en te
trekken. Ferdo kon hem haast niet meer
houden.
„Wat scheelt hem ineens?" vroeg Miep
verbaasd.
„Ja, als je het mij zegt, weet ik het ook",
zei Ferdo kortaf. „Duco, koest... Af...
DucoVooruit".
Maar de hond stoorde er zich niet aan en
op het laatst moest Ferdo op een drafje
meeloopen!
Opeens stuitte hij zijn vaart en begon na
even geaarzeld te hebben, met zijn beide
voorpooten in een konijnenhol te graven.
„Ben je dol hond, riep Ferdo uit, nu
boos geworden en trok hem er met geweld
vandaan.
Maar het was al te laat. Vier konijntjes
kwamen te voorschijn. De eerste drie
sprongen meteen weg, maar de laatste
scheen zijn linkerachterpootje bezeerd te
hebben; het bleef tenminste zitten en keek
angstig naar het viertal.
Duco begon te janken en trok harder dan
ooit, maar Ferdo hield hem stevig vast.
Even bleven ze zoo staan.
Het konijntje deed nu pogingen om te
vluchten, maar het kon niet vooruit komen.
Toen nam Co het trillende diertje op.
„O Ferdo wat een schat. Voel eens hoe
zacht!" riep ze verrukt.
„Hoe kan ik dat nu met die hond! Akelig
beest. Hou toch je gemak eens", voer Ferdo
nu tegen hem uit.
„Geef hem mij maar Ferdo, dan kan je
even voelen", zei Miep kalm en nam de
ketting.
„Nee, dat hoeft niet. We zullen dat diertje
meenemen naar huis. Grootvader weet er
vast wel wat op.
„Hij trilt nog steeds".
„Ja, hou hem goed vast hoor", zei Miep.
Zoo togen ze met z'n drieën weer terug.
„Duco", dreigde Ferdo nu de nog steeds
jankende hond, „wees nu stil, anders krijg
je vanavond niets te eten."
Duco keek haar eens even aan.
„Ja, ik meen het hoor!"
Het scheen of de hond het begreep; hij
trok tenminste niet meer zoo aan den ket
ting en jankte niet meer; wel keek hij aan
één stuk door naar het konijntje in Co's
arm.
Eindelijk kwamen ze thuis en nadat
Ferdo de hond in de keuken gebracht had,
gingen ze met z'n drieën naar de huiskamer,
waar grootvader zat te lezen.
„Grootvader. We hebben een konijntje".
„Wat?"O wat leuk!Geef eens hier
Co".
Co gaf het diertje aan meneer over, dat
nu weer begon te trillen. In Co's armen
was het op het laatst rustig geworden.
„Nou jong, je hoeft niet zoo bang voor me
te zijn, ik zal je niets geen kwaad doen
hoor", praatte Grootvader. „Kalm dan maar.
Nee, ik doe je niets. Waar hebben jullie hem
gevonden?"
„In de duinen meneer. Duco groef een hol
open", zei Co.
-T-- -
„O, hadden jullie die hond mee. Liep hij
niet weg?"
„Hij heeft iets aan z'n achterpoot. Groot
vader, er waren er vier, drie zijn wegge-
loopen".
„O, hou dan maar eens vast Co. Jij bent
er het beste mee gewend, dan zal ik eens
kijken".
Grootvader nam het achterpootje van het
beestje en omdat hij vroeger dierenarts
was geweest, zag hij dadelijk dat het niet
erg was.
Van een oude katoenen lap scheurde
Ferdo nu reepen en Grootvader verbond
het zieke pootje.
„Zoo, nu moeten jullie maar eens een
kist opzoeken en Ferdo haal jij dan even
bij dien ijzerwinkel op den hoek wat kip
pengaas. I
Toen ze weg waren, zei Grootmoeder:
„Nu heb je nog een ding vergeten."
„Wat dan?"
„Waarop moet dat beestje zitten?"
„O ja. Stroo. Hebben wat dat in huis?"
„Ja. Ik heb nog wat. Ze kunnen het straks
van den zolder halen.
Na een half uurtje zat het konijntje veilig
in het hok en Miep gaf het wat aardappel
schillen.
Toen het na 4 weken weer heelemaal
beter was, gingen ze er weer mee de duinen
in. Het was nu niet schuw meer en voelde
zich volkomen veilig in Ferdo's armen.
Dicht bij het hol liet ze hem loseerst
keek hij hen nog even aan, als wilde hij
hen bedanken
Toen huppelde hij het hol weer in.
DORA.
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD
Twee kabouters, Flop en Flip,
Maakten saam een groote wip.
Juffrouw Pad zei: „Pas maar op!
Strakjes val je op je kop!"
Flip sprak: „Flop, ik geef geen spat
Om 't gezeur van juffrouw Pad."
Hooger, hooger ging de wip,
„Houd je vast, hoor, Flop!" zei Flip.
(Nadruk verboden).
Eensklaps ging de wip zóó hoog,
Dat Flip plots de lucht in vloog.
En met wapperenden baard
Op den grond viel met een vaart.
Flopje's neus werd van den stoot
Pimpelpaars en vrees'lijk groot!
Zie je, stoute bengels, dat
s de straf!" zei Juffrouw Pad.
RIE PLUIM.
(Nadruk verboden).
57. Jij je zin, zei Pit en hamerde uit alle macht op de
bewuste haak. Maar geen van beiden had er aan ge
dacht, dat boven het fonteintje in de muur de water-
leidingpijp liep. Toen Pit dan ook de haak dieper sloeg,
kwam de punt ervan in de pijp terecht, waardoor er een
leu ontstond. Uit alle kracht spoot een waterstraal naar
buiten
58. Trien stond te schudden van het lachen. Oei, oei,
kijk me die Pit daar eens een stortbad krijgen, ik'lach
me stuipen. Maar de bijdehande Pit liet haar ook in de
zondvloed deelen, en dook keurig onder krachtige water
straal door
In Poesenstad is 't uitverkoop.
De dames vinden 't dol
En hebben van dien uitverkoop
De mondjes steeds maar vol.
Je ziet plakkaten overal
Met: Groote Uitverkoop.
De Poesenmoeders 't zijn er wat!
Die loopen er te hoop.
En kijken voor de ramen eerst,
Wie het goedkoopste is.
Want als je ondoordacht wat koopt,
Is het toch meestal mis!
Bij Snorbaard op de Muizengracht,
Daar heb je koopjes, hoor!
Zes muizen krijg je voor een cent.
Wie geeft dat niet ervoor?
En dan de melk! Die sloeg ook af:
Een halfje voor een kom!
Ik zeg maar, wie niet profiteert,
Die is toch eig'lijk dom!
Thuis worden allen getrakteerd,
O, Poesjes, wat een feest!
En 's avonds, likkend nog hun baard,
Zegt elk: 't Is fijn geweest!
O, jongens, kijk! 't gaat sneeuwen,
Ik zie de vlokken al.
Ik hoop, dat morgenochtend
De wereld wit zijn zal!
Dan gaan we ballen gooien,
'r Op uit met onze slee.
En ieder, die van sneeuw houdt,
Die doet natuurlijk mee.
(Nadruk verboden)
We glijden heerlijk baantje
En zijn heusch onvermoeid.
Wie heeft nu als er sneeuw ligt
Wel ooit genoeg gestoeid? r
En als we 's avonds eind'lijk
Heel moe zijn van de pret,
Dan droomen wij van sneeuw nog
Zelfs in ons warme bed!
CARLA HOOG
ii 11 j 111
MUL
WEVEN OP CARTON.
Een bladwijzer van wol.
We gaan weven, zonder weef toestel. Een
reepje carton van 18 c.M. lang en 5 c.M.
breed heb je er voor noodig. Aan de lange
kanten worden puntjes uitgeknipt. Als je
één kant klaar hebt, trek je met potlood
lijntjes naar den anderen kant, want de
puntjes moeten precies tegenover elkaar
komen, en het moeten er aan beide kan
ten ook evenveel zijn. Aan de zijkanten
maak je een inknipje (a en b fig. 1).
Nu neem je een kluwtje wol (een flinke
lange draad is ook goed) Het uiteinde
steek je in het knipje a. Den draad sla je
achterom het puntje aan den bovenkant,
dan leg je den draad over de potloodlijn
naar beneden. Dan weer achter het pun
tje om, en langs de potloodlijn naar boven.
Zoo ga je voort, totdat alle puntjes een
beurt gehad hebben. Het eind van den
draad steek je vast tusschen knipje b. Het
werk ziet er dan uit, als fig. II.
Alle draden liggen op den voorkant.
Aan den achterkant zie je alleen de wol
lussen, die om de uitgeknipte puntjes zit
ten. Dus geen lange draden aan den ach
terkant.
Nu doe je een wollen draad, die onge
veer 10 c.M. langer is dan het cartonnetje,
in een stopnaald zonder punt of een rijg-
pen. Hiermee ga je de gespannen draden
doorstoppen: één op, één neer, enz. De
volgende draad verspringen, één neer,
één op (zie fig. III). Het geheele carton
netje moet goed volgewerkt worden. Als
dat klaar is, buig je de puntjes wat om,
en kun je het werk van het carton afne
men. Vóór- en achterkant zijn gelijk. De
begin- en einddraad wordt tusschen het
werk weggewerkt, en de franje gelijk ge
knipt. Voor dit werkje kunnen allerlei
restjes wol gebruikt worden.
Zoo'n bladwijzer kan ook nog voor iets
héél anders dienen, n.L als loopertje in
een poppenhuis, of als servetbandje, als
de franje wordt afgeknoopt, en je er een
voerinkje tegen naait.
Wie een beetje vindingrijk is, kan op
deze wijze allerlei mooie dingen makent
want je kunt het carton natuurlijk ook
grooter, of vierkant nemen.
4