DE GEBROEDERS „GOCHEM"
§jf
m
I
u
H
11
H
Hl
in
IJ
m
ÉP
m
i
ZOO'N SLIMME HOND!
Raadselhoekie
HET SCHAATSENRIJDERTJE
ARME POP
Tgl!
10.
12.
16.
ALS 'T WINTER ISI
Waarom Rietje verdriet had
Eindspel 948.
H. Rinck.
mm
ém.
A-'y
WW,
'WW,
wm
i
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
a b c d
Wit speelt en wint.
1. a7 Teal (a en b) 2. e7 Thel 3
Tgl 4. e8Df naast a8D en wint.
a) 1. Te6 2. a8D Th8f 3. Tg8 enz.
b) 1Th8t 2. Tg8 Tg8f. 3. Kg8
Tal 4. e7 enz.
Ter eere van den Weener meester H.
Kmoch, die verleden week Vrijdag een
causerie hield over de partijen uit den
wedstrijd EuweAljechine, geven we een
door hem gespeelden wedstrijd in een
tournooi te Weenen. Hij kreeg voor deze
partij de uitgeloofde prijs van 100 S.
voor de schoonste offercombinatie.
Wit: H. Kmoch. Zw. S. Rubenstein Jr.
Caro-Kann-verdediging.
e4 c6
c4 d5
cd5 cd5
ed5 Dd5 Verliest een tempo. Maar
ook na 4Pf6 5. Lb5 Ld7 6. Lc4
heeft zwart geen aanlokkelijk spel.
Pc3 Dd8
d4 Pf6
Lc4 e6 Deze opsluiting van Lc8 is
toch op den duur niet te vermijden.
Fout zou zijn 7g6 8. Db3 of
7. Pc6 8. Pf3 Lg4 9. d5! en nu
volgt na 9. Pe5? 10. Pe5! Ldl.
11. Lb5f enz.
Pf3 Le7
00 00
Pc6
Pb4
Te8 Beter Ld7 en daarna Tc8.
Pd5
Pc3? Beter 14Ld7
Pd5
Ld 6
Dc7 Dat zwarts plan fout is
wordt door een fijn pionoffer van wit
aangetoond.
Ld3 g6 Na 18h6 komt een
voudig 19. Tel en wellicht spoedig 't
offer Lh6.
Dh4! Nu volgt een gansche serie
offers.
Ld7 Neemt zwart de aange
boden pion 19Le5 20. de5 De5
dan gaat hij door c4 Pe7 22. Lc3 Pf5
(anders 23. Df6 )23. Lf5! Df5. 24.
De7ü dood.
c4 Pb4 Na 20Pe7 kan vol
gen 21. Lg5 en na 20Le7 21.
Dg3 Pf6 22. Pg6. Dg3 23. Pe7f met
pion-winst.
Lb4 Lb4
Pf7 Kf7? Nog eenige kans gaf
22. Tf8 en 23Le8. Nu
wordt zwart afgeslacht.
Dh7t Kf6
Dg6t Ke7
Dg5f Kf8 Na 25Kd6 26.
De5t Kc6 27. Db5t Kd6 28. Db4f Kc6
29. Lc4 mat.
Df6ö Kg8
8.
9.
11.
13.
14.
15.
17.
18.
19.
19.
20.
21.
22.
23.
24.
25.
26.
De2
Tfdl
Lg5
Tacl
Pe5
bc3!
Ld2
Dh5
27.
27.
28.
29.
30.
Lh7fü Deze L. staat Tdl in den weg
zooals uit het vervolg blijkt. Deze zet
is de pointe van wits offer-combi
natie.
Kh7
Td3 e5 erspert h3 maar sluit de
diagonaal voor de zw. Dame.
Tg3! Lg4.
Tg4 Zwart geeft op.
Tik-tik-tik! Wie tikt daar
Toch zoo op de ruit?
O, het is zoo'n slimmerd!
't Tikkertj' is een guit!
't Is een kleine vogel,
'n Vogel, die wat vraagt
En op die manier mij
Over honger klaagt.
Want 'k strooi eiken morgen
In den winter brood.
Het gevederd volkje
Lydt soms ergen nood!
En nu vrees'lijk dom was 't,
Dat ik het vergat!
Zegt de vogel, dat hij
Niets te eten had!
Vlug ga 'k dus wat strooien.
't' Vogelvolk strijkt neer,
Dankbaar sjilpend, piepend:
Voedsel is er weer!
Goed, dat d'ééne slimmerd
Mij 't zoo duid'lijk vroeg,
Want ik had toch immers
Heusch wel brood genoeg!
CARLA HOOG.
(Nadruk verboden).
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
Kleine Rietje heeft drie zussen,
Groote zussen, die om strijd
't Jongste zusje wat verwennen
't Is toch ook zoo'n lieve meid!
Op een keer gaat Moes 'n paar dagen
Naar de zieke Oma en
Rietje heeft op eens drie Moeders:
- Immers Loesje, Ans en Jen!
's Avonds ligt ze in haar bedje,
't Drietal Moeders dekt haar toe.
Ga maar lekker slapen, Rietje,
Van al 't spelen ben je moe!
Wel te rusten!
Nacht m'n
schatje!
Waarom kijkt Rie nu zoo sip?
't Kleine ding kan 't heusch niet helpen,
Maar op eens trekt zij een lip!
Loesje zus vraagt zacht en
vriend'lijk:
Heb je zoo'n verdriet nu, zeg?
Rietje fluistert: Is zoo vreeslijk!
Moedertje is immers weg!
Ja, zegt Loes, maar, lieve Rietje,
Je hebt Moeder Loesje nog.
En dan zijn er moeder A n n i e
En ook Moeder Jenny toch!
Even is het stildan antwoordt
Snikkende de kleine Riet:
Datdatweet ikwel
maar zie je,
Moeder Moeder is er niet niet
(Nadruk verboden).
Ja, Juun, je wordt gewasschen!
Jij moet eens in het bad!
Waarom ga je nu blaffen?
Je houdt toch van het nat!
De broertjes duwen Juno
Nu een teil met sop.
Juun vindt het heusch niet prettig
En schudt zelfs' met zijn kop.
Hij spartelt, stribbelt tegen.
De heele kamer drijft!
'k Geloof, dat van den grond zelfs
Geen plekje droog meer blijft!
(Nadruk verboden).
De broertjes wasschen Juno.
Die zucht: Hoe kom 'k uit bad
Och, wist ik maar een middel
Wacht! 'k maak ze vrees'lijk nat!
Juun schudt zich en het regent!
Een stortbad wordt het nu.
En geen der broertjes heeft er
Een groote paraplu.
Hun kleeren, nee maar! druipen!
Ze loopen haastig weg.
En Juun komt uit het water...
Was hij geen slimmerd, zeg?
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
(Nadruk verboden.)
Deze legkaart stelt voor: Sneeuwpret.
Oplossing der raadsdels uit
het vorige nummer.
Voor grooteren.
1. Wervelwind. Linde, wiel, Denver,
dieven, leed, Weenen.
2. H Harlingen.
kam
forel
Zeeland
Harlingen
stengel
t ij g e r
hei
n
3. Wij houden veel van kool en andere
wintergroenten. (Lena).
Het is altijd lastig, risico voor een an
der te nemen. (Tigris).
Zij is in den tuin, dus kan ik haar elk
oogenblik roepen. (Indus).
Het baat al bitter weinig: er over te
mopperen. (Niger).
Is de man ijlings op de vlucht ge
gaan? (Njjl).
4. Schip, lui, den; Schipluiden.
Voor kleineren.
1. Oorvijgen.
2. Spar, rasp.
3. Een sneeuwklokje.
4. Een naald.
OM OP TE LOSSEN.
Voor grooteren.
1. Een zeeheld verloor zijn hoofd. Toen
had hij op eens geen armen of bee-
nen meer. Hoe was dat mogelijk?
2. Mijn geheel wordt met 10 letters ge
schreven en noemt een viervoetig
dier.
Een 10, 6, 2, 5, 7, 4 wordt aan den voet
gedragen.
Een 8, 5, 9, 10 is een mooie bloem.
Een 4, 3, 7, 1 is een lichaamsdeel.
2, 7, 3, 4 is een verkorte jongens
naam.
Een 8, 5, 7, 1 is een deel van een schip.
3. Als mijn beide eerste deelen vlugge
viervoeters zijn en mijn derde een
deel van je hoofd, welke korte rust
wordt dan aangeduid door mijn ge
heel?
4. Verborgen plaatsen in het buitenland.
Daar is Oom Hans al! O, Niki, wij
komen te laat!
Moeder keek mij doordringend aan,
maar zweeg er over.
Er was genoeg, al at zij ook nog zoo
veel.
Vader wil na die vermoeiende reis
eerst wat uitrusten.
Wij verlangen er naar Tante's mooie
stem straks weer te hooren. (2)
Voor kleineren.
1. Welke ezel kan stevig staan op
slechts drie pooten?
2. Maak woorden van:
T (j s Eef s
Trees uw pen
We sturen mos
Ada schijn en rest
3. Vul de rijmwoorden in:
Jongens, 't heeft gevroren!
Winter in het land!
Naar de ijsbaan gaan wij
Schaatsen in de
„Hoera! de baan is open, Mams!
Toe, mag ik rijden gaan?"
„Alleen?" vraagt Mams, „maar
Hanseman,
Nooit heb je 't nog gedaan!"
„Wat zou dat?" zegt de kftine man
En bluffend gaat hij door:
,,'k Ben heusch geen sikkepitje bang!
Ik kan het vast wel, hoor!"
Daar staat klein Hansje op het ijs,
Zijn schaatsen heeft hij aan!
Nu zal hij want hij kan het best!
Eens prachtig zwieren gaan.
Hij strekt zijn beentje sierlijk uit.
Maarbom!daar" valt hij neerl
En als hij overeind weer staat,
Danbom!daar valt hij weer!
Bedroefd keert Hansje nu naar huis,
Wat heeft hij een verdriet!
„Het gaat niet, Mammie!" zegt hij boos.
„Mijn schaatsen deugen niet!"
R. WINKEL.
(Nadruk verboden).
Tiiiiï'l'nui.r
p"1- "1 -
T"' J
70 TWkMS ->.iÉL~r
69. Pit en Pat waren er samen heengegaan. Daar de
tooneelkapper nog druk bezig was met een schildknaap,
snuffelden zij wat in 'smans koffers. Piet haalde een
staartpruik te voorschijn, die hij netjes op zijn hoofd
plantte, terwijl Pat met een middeleeuwsche haartooi
prijkte.
70. De deugnieten openden nu het raam van de raads
zaal en keken vergenoegd naar buiten. Daar zagen ze
Keetje aankomen. „Hallo, Coba van Beierland, waar is
je ros gebleven", schreeuwde Pit. Keetje zei niets, doch
stak haar tong uit.
- Mijn popje is gevallen
En och, ze heeft zoo'n pijn!
- Klaagt over 't linker beentje.
Zou het gebroken zijn?
Wat denkt u dokter, zou ze
Weer beter worden, 't kind
Ze viel ik kon wel huilen!
Juist op het harde grint!
Mevrouw, ik zal mijn best doen.
'k Geloof: 't valt nogal mee.
En drinkt u voor den schrik maar
Een kopje lekk're thee.
(Nadruk verboden).
- Natuurlijk met een koekje.
Dat is voor alles goed!
- Geef 't kleintje ook een stukje.
'k Denk, dat het wond'ren doet!
- Laat haar maar rustig liggen,
Een koekje nu en dan!
- 'k Hoop, als ik morger werkom,
Dat zij dan opstaan kan!
- Goed, dokter, wacht nog even,
Tot 'k Moes om koekjes v raa^'*
- Want wie zoo'n goeder, raad ge®"
Die lust ze zelf ook graag!
bep K.
Mooi zullen we zwieren,
Rijden met een vaart,
Koukleum zit te kniezen
Bij den warmen
Ons kan kou niet deren
En we hebben pret,
Want vriend Winter heeft toch
n Ijsmuts ppge
„IJs-vrij" kregen w' ook al,
Dus geprofiteerd!
Toon, dat je het rijden
Nog niet hebt ver
Als we eind'lijk slapen,
Droomen van de baan,
Duurt het heusch niet lang mef»
Dat w' er weer heen 1