Mr. J. Duijs en de S. D. A. P.
ALKMAARSCHE COURANT van DINSDAG 11 FEBRUAR11936
Binnenland
Mr. Duijs rekent af met de partijleiding
en de Arbeiderspers
Tjokvolle vergadering in het
Parkhotel te Hoorn.
Gauw even naar Uw winkelier
om te zorgen dat dit voordeel
U niet ontgaat. Tot de hierop
aangegeven datum ontvangt U
voor onderstaande bon 3 pak
ken Presto, waarde 22 V2 ct.
voor slechts 15 ct. Niet verzui
men hiervan gebruik te maken,
omdat Presto wat prijs en kwa
liteit aangaat ongeëvenaard is.
(Van onzen eigen verslaggever.)
Gisteravond had een groep uitgetredenen
uit de S. D. A. P. in het Parkhotel te Hoorn,
dat geheel met bezoekers gevuld was, een
openbare vergadering belegd, om mr. Duys
in de gelegenheid te stellen, zyn grieven
tegen de partijleiding en de arbeiderspers
naar voren te brengen.
In een rede, die van 8 uur tot ongeveer
12 uur duurde, heeft mr. J. Duys deze ge
legenheid benut en tevens gemotiveerd,
waarom hij zijn zetel in de Tweede Kamer
blijft bezetten.
De vergadering werd geleid door den heer
J. Goudsbloem, die mededeelde, dat ook hij
mèt de andere comitéleden de S. D. A. P.
had verlaten, omdat het niet mogelijk was
geweest, in partijverband Duys aan het
woord te laten komen. De vergadering was
belegd geworden om het kamerlid voor
Noordholland, die 26 jaar heeft meege-
loopen, gelegenheid te geven, hier te
spreken. JJ. Vrijdag zijn eenige partij
bestuurders hier geweest, maar onze po
gingen om er nog iets van te maken, zijn
volkomen mislukt. De voorzitter van de
partij, Koos Vorrink, blijft van meening, dat
de zaak den doofpot in moet en eenige vrien
den van mr. Duys kunnen zich, op grond
van hun democratische gevoelens, met het
voeren van die doofpot-politiek niet vereeni
gen. In Hoorn telt de partij 300 leden, doch
ze beschikt over 1900 stemmen en daarom
hebben deze kiezers recht te weten, waarom
mr. Duys uit 5e Soc.-Dem. Kamerfractie is
getreden, opdat zij weten voor de verkiezing
van 1937, wat hun te doen staat. (Applaus).
Geen gevoel van vreugde.
Mr. J. Duys ving aan met te zeggen, dat
hij met gemengde gevoelens voor de verga
dering stond. Spr. was tevreden over de
groote opkomst, maar toch bezielde hem
geen gevoel van vreugde. Het is niet ple
zierig, na een geweldigen innerlijken strijd,
te gaan spreken, niet tegen het socialisme,
dat hij tot zijn dood hoopt trouw te blijven
(applaus) maar tegen een beweging, die
naar zijn meening langzamerhand een ge
vaar voor het socialisme wordt.
Reeds een paar jaar, zoo zeide spr., is de
Arbeiderspers doorloopend bezig, spr. af te
maken. Materieel weet spr. zich de zwakste,
omdat hij tegenover zich heeft een partij
met tienduizenden leden, een vakbeweging
met eenige honderdduizenden leden en een
pers, die aan de 200.000 lezers toe is, die
eiken avond de grofste onwaarheden in de
krant kan zetten. Het is niet belangrijk dat
men mij afmaakt. Reeds drie jaar heb ik
den strijd met mezelf moeten voeren; thans
heb ik mij vrijwel in de hand, maar als het
langer had geduurd, was ik misschien ze
nuwpatiënt geworden. De tijd, aan mijn be
slissing voorafgegaan, gun ik mijn ergsten
tegenstander niet.
Zoolang ik in de S. D. A. P. was, had de
kwestie voor mijn persoon nog eenige betee-
kenis. Nu ik buiten de deur gezet ben, is dit
niet meer het geval, maar heeft de zaak nog
wel beteekenis als een symptoom van de
verwordingsgeschiedenis der Soc. Dem.
Arbeiderspartij
Swertbroek heeft men met geweld naar
de communisten gedreven, Schmidt naar de
O. S. P. en door van mij te schrijven, dat
Duys fascist is, hoopt men, dat ik fascist
zal worden. Die hoop zal echter in rook
vervliegen.
Is de S. D. A. P. nog sociaal
democratisch?
De vraag is of de S. D. A. P. nog sociaal
democratisch is.
Is het wel nobel om een partij, van welke
men ruim 25 jaar lid is geewest, te gaan be
strijden? Iets, wat niet nobel is, hoop ik
nooit te doen, maar mijn plicht hoop ik wel
te doen. Meer dan drie jaar heb ik met het
partijbestuur en de redactie van de Arbei
derspers overhoop gelegen over de manier,
waarop het socialisme naar den kelder wordt
geholpen.
Mijn bezwaar is, dat de leiders met blind
heid zijn geslagen voor het Godsgericht, dat
over de geheele wereld gaat. Ik wil het so
cialisme redden uit de handen van hen, die
het ten ondergang voeren. Wanneer men
binnenkamers organisatorisch, vruchteloos
over deze dingen heeft gesproken en men
wordt dan afgemaakt, dan komt er een
moment dat men zijn vrijheid gebruikt om
het openlijk te zeggen tegen arbeiders, die
lid zijn en maar alles slikken wat hun wordt
voorgezet
Met dezelfde hartstocht, waarmede partij
leiders als Albarda en Vorrink trachten, de
feiten in den doofpot te doen, zal spr. trach
ten, in het belang van het socialisme, die
feiten naar voren te brengen (applaus) om
het oordeel aan de arbeidersklasse, de kie
zers en het Nederlandsche volk te laten.
Wanneer de feiten in de S. D. A. P. bekend
waren en men had dan besloten, dat ik niet
waardig was, die partij te verdedigen dan
zou ik geen spektakel hebben gemaakt. Myn
grief is echter, dat men moties tegen my
heeft doen aanneenm zonder de leden in te
lichten. Daarom bestrijd ik de partijleiding
en niet het socialisme en de democratie.
De heeren noemen zich democraten. De
mocratie is openbaarheid. Maar m ae
D. A. P. is geen greintje democratie meer,
omdat men alles in den doofpot wil stoppen.
Onwaar is, dat spr. de vuile wasch naar
buiten heeft gebracht. Dat deed het P.
door in de krant te zetten, dat ik woord
breuk had gepleegd. Dit deden een Albarda,
een Ankersmit en een ds. Banning. a
later maakte een commissie uit, dat daar
geen sprake was. Ik heb deze situatie met
gewild, noch uitgelokt. Ik kan bewyzen, dat
ik twee jaar vóór ik de brochure schreef,
voor waarheid in onze pers ben opgekomen.
Ik wilde recht, ook voor Schmidt en de
zijnen, hoewel ik het niet met hen eens was.
Het was eenvoudig schandalig, zooals zij
behandeld werden.
Niet door geleerde theorieën, maar door
het onrecht, dat ik zag, ben ik als bourgeois-
jongen, strijder voor de S. D. A. P. gewor
den.
De valsche foto's in het Volk en de sen
satie-manieren van de Arbeiderspers vind
ik een schande voor het ideaal, waarvoor wij
strijden.
Ik heb ook gezegd, dat het niet langer
opgaat, dat de partij een Janus-standpunt
inneemt ten aanzien van de vraag of wij
steeds met wettige middelen zullen optre
den of ook de macht zullen grijpen, als wij
daartoe de kans krijgen. De geschiedenis
met De Zeven Provinciën vorderde, dat
wij ons op dit punt duidelijk uitspraken.
Onze houding tegenover het koningschap
heeft mij nooit aangestaan. Toen ik in 1909
lid der Tweede Kamer werd, zeide ik: „Wij
zijn geen Oranjeklanten, maar de koningin
opent de Kamer krachtens haar ambts
plicht, door de Fransche revolutie in de wet
gekomen als een volksrecht". Het is dus een
ondergeschikt-zijn van den vorst aan de
volkssouvereiniteit en ik vond het verkeerd,
bij die opening weg te blijven, omdat daar
bij een paar lui riepen: Leve .de koningin!
Tegenwoordig gaan de Soc.-Dem. dan ook
heel netjes naar die opening. Gelach!
Toen ik mijn brochure „Ter oriënteering"
schreef, ontketende zich in de Soc.-Dem.
Partij en in die pers een hetze tegen mij. Ik
achtte de in de brochure gestelde punten
belangrijker en zweeg 2 1/2 jaar. Noodzake
lijk oordeelde ik het, dat wij klaar en dui
delijk zeiden, wat wij wilden. Vóórdat de
brochure werd uitgegeven, heb ik die voor
gelezen aan vijf kamerleden, leden van
onze fractie; Vliegen, Van der Heide waren
het er mee eens, evenals IJzerman, die
wenschte, dat nog duidelijker tot uiting
kwam, dat de brochure niet was geschreven
om' de bourgeoisie een plezier te doen, maar
wel, om de arbeidersklasse sterker te maken.
Op mijn verzoek nam IJzerman de laatste
pagina mee naar huis óm dit sterker tot
uiting te laten komen, zoodat hij die a. h. w.
zelf heeft geschreven. Zóó kameraadschap
pelijk deed ik.
Men noemt mij een vijand van de
arbeidersklasse.
En toch noemt men mij een vijand van de
arbeidersklasse, die al tien jaar niet meer
deugde.
Ik kan U verklaren, dat het was of een
molensteen van mij af was, toen ik het be
sluit nam, uit de Soc.-Dem. kamerfractie te
treden en men mij had geroyeerd. Ik hoop
te blijven strijden voor het socialisme, maar
op een hooger plan. (Applaus!)
In één van de gewestelijke vergaderingen,
waarin Albarda en Vorrink tegenwoordig
waren, zeide één van de leden tot hen: „Als
jullie één tiende van de eerlijkheid, de ver
draagzaamheid, de kameraadschap en de
liefde voor de partij hadden getoond, die
Duys getoond heeft, dan was er nooit een
kwestie-Duys geweest.
Ik gevoelde de juistheid daarvan. Aange
zien het gaat om het socialisme, kon ik nu
niet zwijgen, omdat dit voor de S.D.A.P. een
vrijbrief zou zijn om met de hetze door te
gaan. Wanneer ik niet alles had kunnen be
wijzen met de feiten, dan zou de commissie-
Bonger, die alles 3 y2 maand lang heeft on
derzocht, mij zeker geen gelijk hebben gege
ven.
Aan de Arbeiderspers schreef ik, dat het
uit moest zijn met de onwaarheid aan het
adres onzer tegenstanders en de valsche
foto's, omdat die onze zaak bederven. Ik heb
nog geloof in het socialisme en een goede
zaak behoeft niet gediend te worden met
slechte middelen.
Niets hielp echter. Uitvoerig betoogde spr.,
op welk een onwaardige wijze de hoofd
redacteur van „Het Volk" op het congres met
een brief van de Kamerfractie manoeuvreer
de en het tegendeel deed uitkomen, van wat
erin stond.
Over de vraag ten aanzien van de wettige
middelen verwees men mij naar een resolu
tie, aangenomen in 1919 op het congres te
Arnhem, maar in die resolutie staat: „Wij
zijn wel voor wettige middelen, maar als de
situatie zóó wordt, dat wij met onwettige
middelen verder komen, dan doen wij het
ook".
Ik heb altijd aan de uiterste rechtervleugel
gestaan, maar Albarda, die het nu schanda
lig vindt, dat. Mussert hem Marxist noemt, om
hem op één lijn met de communisten te stel
len, stond steeds met Gorter en Roland
Holst aan den kant van de Marxisten.
Ik geloof, dat er een moraal over goed en
kwaad bestaat en dat men een zaak niet mag
toetsen aan de vraag of het succes heeft. Ik
meen dan ook, dat een eerlijke zaak met
eerlijke middelen moet worden gediend en
dat wij daar ook op den duur verder mee
komen. Ik zie in het socialisme een groote
sterke liefde voor de menscheid, die als het
christendom practisch d° liefde dient. En
daarvoor past niet de theorie: „Het middel
is wel onwaar, maar als het succes heeft,
dan gebruiken wij het ook".
Toen Albarda van mijn brochure, die ik
hem had voorgelezen, kennis had genomen,
zeide hy mij: „Daar zal je gezanik over
krijgen; daar is, hetgeen. Goudriaan gedaan
heeft, nog kinderspel bij.
Ik dacht, dat hij bedoelde, dat daar discus
sie over zou komen. Ik wilde, dat wij de ko
ningin, zoolang zij 't hoofd is van den staat,
eerbiedigen en da* wij dit principieel als
juist erkenden en daarmee niet wachten tot
Albarda minister ;,verd. Ik dacht aan een
geestelijken strijd en nimmer, dat Albarda
een persoonlijken strijd tegen mij bedoelde.
Myn brochure bood ik voor de uitgifte
aan de Arbeiderspers aan. Ik schreef den
directeur, dat hij die niet aan anderen mocht
laten lezen, maar drie dagen later zag ik op
zijn bureau een briefje van Ankersmit,
waarin stond, dat het een flodderig ding
was. Ik ging met mijn brochure pas naar
Thieme, toen de Arbeiderspers die niet wou
uitgeven. Ik wilde er niets aan verdienen.
Men heeft mij verweten, dat ik daarmee
naar een burgerlijken uitgever ben gegaan.
Over het feit, dat prof. Bonger en Schaper
hun boeken lieten verschijnen bij Wolters in
Groningen, dat ds. Banning en Kiés ook bij
een burgerlijken uitgever waren, en dat
Troelstra zijn vier dikke deelen bij Querido
liet verschijnen, hoorde men geen verwijt.
Het P.B. had ik beloofd, de brochure niet
uit .te geven, omdat er een commissie voor
herziening van het partijprogram zou ko
men. In mijn vacantie te Lochem zie ik, dat
Kiés in „Oorlog en vrede", de geheele kwes
tie van de ontwapening behandelt; dat ds.
Banning in „Tijd en taak" schrijft over aller
lei dingen, die de partij raken, dat Boekman
in de Sociaal-Democraat en Albarda in de
Socialistische gids hetzelfde deden. Terwijl
dit geschiedde, komt toch een Amsterdam-
sche afdeeling, die gehoord had, dat Duys
toch zou schrijven, verklaren: „Je kan zeg
gen wat je wil, de revolutionnaire taktiek
blijft gehandhaafd".
Ik wenschte geen eerste en tweed? klas
partijgenooten te erkennen en schreef daar
om 6 Juni, dat ik de brochure toch zou
uitgeven. Toen deze was verschenen, ont
stond een hetze, die men in een film of een
roman voor onwaar zou hebben gehouden.
Den lezers van „Het Volk" werd de inhoud
van de brochure onthouden. Het is in de S.
D. A. P. met de doofpottaktiek nog erger
dan dit het geval was in de zwartste dagen
van de anti-revolutionnaire partij.
Ik verkondigde de stelling: „De Partij on-
derzoeke of het waar is, dat de communisten
in het parlement, staan onder de bevelen
van een buitenlandsche mogendheid", zooals
Ankersmit had geschreven. Als dit juist was,
dan wilde ik daartegen maatregelen nemen,
maar als het niet ■'••aar was, dan wenschte
ik ook niet meer dergelijke leugens in de
krant, want dan werden de communisten op
een oneerlijke manier bestreden.
Ik schreef, dat wij ten opzichte van de mo
bilisatie en de landsverdediging een klaar
standpunt moesten innemen. In een Kerst
vergadering noemde Albarda den dag waar
op hij gesproken had van „de dappere onge
hoorzaamheid", den schoonsten dag in zijn
leven, maar toen minister Deckers zei: „Die
menschen kunnen wij niet in het leger ge
bruiken" (en van zijn standpunt had hij ge
lijk) vroeg men ons daarover te zwijgen. Dat
noem ik Janus-politiek.
Vliegen schreef, dat de brochure in elk
opzicht den toets der critiek kan doorstaan
en ik in geen enkel opzicht aan 't socialisme
tekort had gedaan. Dit artikel van hem in de
„Voorwaarts" nam Ankersmit in „Het Volk"
niet over. Wél publiceerde hij elke persstem
tegen mij.
10 Juni schreef Ankersmit, dat ik beloofd
had, de brochure niet te schrijven en dat er
van een gewijzigd standpunt mijnerzijds
niets bekend was. Er dit, terwijl ik 6 Juni
het P. B. daarmee in kennis had gesteld.
Ankersmit deed het voorkomen, dat ik met
mijn brochure naar een bourgeous-uitgever
was geloopen, vóór ik mijn eigen partij had
ingelicht en daarop regende het moties tegen
my.
Altijd heb ik voor de party pal gestaan en
gevochten voor. het mooie ideaal. Ik kon
toen niet vechten tegen mijn eigen partij en
ik zweeg. Zijn onwaarheid was opzet en
werd pas 2 October gerectificeerd, omdat
de commissie-Bonger benoemd werd, maar
die commissie schreef in haar rapport, dat
die- rectificatie voor mr. Duys geen waarde
had, maar wel voor Ankersmit, omdat de
kans er was, dat de hond de haas zou pak
ken. Met leugens heeft Ankersmit zich po
gen te dekken.
Dat zijn de menschen, met wie gij een
nieuwe maatschappij wilt stichten en met
wie gij meent recht te hebben over de bour-
geois-pers te kunnen fulmineeren.
De sensatie en de onware berichtgeving is
bij de Arbeiderspers veel grooter dan bij de
gewraakte bourgeoispers. Toen de Telegraaf
om inlichtingen bij mij kwam, heb ik ver
teld, dat er stellingen in mijn brochure
stonden. Het Volk schreef, dat ik dat blad
tot voertuig had gekozen tegen mijn eigen
partij. Gevolg weer een partijtje moties met
algemeene stemmen.
De commissie-Bonger zei, dat het Volk
verplicht was geweest, dat z.g.n. interview
over te nemen.
Ankersmit schreef: „Duys behandelt de
correspondèntie met het P. B. in de Tele
graaf", terwijl ik alleen maar gezegd had,
dat ik 6 Juni geschreven had, de brochure
wel te zullen uitgeven.
De verschijning van een fascistische bro
chure van dr. Bouwman bij Thieme werd
aangegrepen om mij als fascist te dood
verven.
In een gesloten kadervergadering zweep
te Albarda tegen mij op, door te beweren,
dat ik mijn brochure aan de bourgeoisie had
aangeboden, terwijl hij wist, dat ik haar
gratis in druk had willen doen verschijnen
bjj de Arbeiderspers, die dit had geweigerd.
Herhaaldelijk schreef ik Albarda daarover,
die. tenslotte zei, dat hy gedacht had, dat
het een gesloten vergadering was en dat er
niets van in de pers zou komen. Laster in
een gesloten vergadering werd dus goed
gevonden..'Een fraaie moraal.
Aan mijn brochure heb ik niets willen
verdienen. Met iemand, die de ontspanning
in de werkverschaffing van het Twente
kanaal vérzorgde en die my daarvoor 250
vroeg, omdat ik zooveel aan die brochure
verdiend zou hebben, ben ik naar Thieme
gegaan, die op mijn verzoek die 250 gaf
voor dat doel. (Applaus).
In ons Overyselsch blad, met Van der
Sluys en Horreüs de Haas in de redactie,
stond, terwijl men wist, dat ik geen cent aan
de brochure heb willen verdienen, dat Duys
de brochure schreef om zijn vrouw in mooie
kleeren te zetten. Tot op dezen dag is dit
piet gerectificeerd geworden.
BON VOOR GRATIS PRESTO
GELDIG TOT EN MET 7 MAART A.S.
Uw winkelier verstrekt U tegen deze
bon 3 pakken Presto, 7} ct. zeeppoe
der, voor de prijs van 2, dus voor slechts
15 ct. 3 pakken Presto zeeppoeder.
Naam
Straat
N.V. WASCHOLINEFABRIEK
r_K—M IC--W. W—X x x K.vx> M m IQCJÖC/
Neem In plaats van het GRATIS PAK
PRESTOgeen andermerk zeeppoeder
aanl U heelt recht op PRESTO en
wie U iets anders geeft, benadeelt U.
aaoA 113-092 H
Dit zyn symptoomen van de ondergang
van de partij. Een stukje van enkele regels
van het bestuurslid Fleming, die 30 jaar
lang lid was van de partij, werd verwezen
naar ons studieorgaan, de Sociaal-Demo
craat, omdat hij het hierin waagde, de vraag
te stellen, of het tegen mij zoo maar ging.
Stukken tegen mij werden met graagte ge
publiceerd. Dat de commissie-Bonger daar
over de staf brak, laat zich begrijpen, maar
daarom moest dan ook het rapport de doof
pot in.
Ik schreef, dat Dimitroff zelfs bij zijn
rechters nog meer recht had gehad dan ik
bij de mijne. Hy kon nog opspelen voor zijn
rechters, vocht met doodsverachting en ver
overde de sympathie, zelfs van de fascisten.
Wij zijn vermaterialiseerd.
De verkiezing van Ds. Banning in het
P. B. heeft mij buitengewoon verhe" 1,
omdat het geestelijke element bij ons ont
brak. Wij zijn vermaterialiseerd. Zeer be
grijpelijk zijn duizenden ongeloovig gewor
den, omdat zij de kerk voor de godsdienst
hebben aangezien. Dat is voor hen een groot
nadeel, omdat er in het leven duizenden
dingen zijn, waarop het marxistisch socia
lisme geen antwoord kan geven.
Dit begint zich over de geheele wereld te
wreken. Daarom wil ik in onzen strijd in de
roode vaan ook het kruis plaatsen. (Ap
plaus)
Op verzoek van Vliegen bracht ik om
vrede te brengen, voor de partij het offer,
door te verklaren, dat ik, gezien de gevol
gen, mij nog wel tweemaal zou hebben be
dacht, voor ik de brochure zou hebben uit
gegeven, al zei ik tot mij zelf, dat ik haar
toch zou hebben uitgegeven.
Toen ook in mijn Haagsche afdeeling een
motie kwam, ging ik naar die vergadering,
vertrouwende op mijn goed recht en de ka
meraadschap. Toen ik binnenkwam, kreeg ik
het gevoel, of ik bij Hagenbeek in den die
rentuin terecht kwam. (Gelach)! De motie
tegen mij kwam van het geheele bestuur. Ik
zei: „Tot nog toe ben ik gevonnist en afge
slacht, zonder dat ik er bij was. Ik weet,
dat mijn kop eraf moet, maar sta mij als
laatste gunst toe, dat ik 2% uur spreek". Dit
werd goedgevonden; de party genooten zaten
met open monden, men zei: „het kan niet
waar zijn, want het heeft in „Het Volk" ge
staan", doch ik antwoorfdde: „Wie gelooft
nog, wat er in „Het Volk" staat?"
Tenslotte zei men: „Het is een schandaal"
en concludeerde men, dat er een onderzoek
moest worden ingesteld.
In die commissie zou ik twee leden mogen
benoemen, het P. B. eveneens twee leden en
die vier leden zouden een voorzitter kiezen.
Het P.B. benoemd? echter alle vijf leden.
Voorzitter werd pref. Bonger, geen vriend
van mij, maar toch een first class-man.
Voorts had men benoemd den secretaris van
de federatie-Den Haag, die mij reeds gevon
nist had in de federatie. Tot hem zei ik: „Als
je eerlijk wil verklaren, dat je het oordeel,
dat je indertijd over mij hebt geveld, zonder
my te hooren, terugneemt, dan zal ik je
niet wraken", doch hij zei: „Dat kan ik niet,
want ik heb eenmaal een oordeel uitgespro
ken". Hem heb ik er toen uitgetrapt.
Een tweede was De Miranda, wethouder
van Amsterdam. Tof hem zei ik: „Ik weet
tot vandaag niets geen kwaad van je, maar
ik mag geen risico met je loopen en kan je
niet gebruiken, omdat Albarda tot mij ge
zegd had: „Och, die Miranda met zyn leu
gens. Hij moest niet heeten Rodrigues, maar
Bedriegus Miranda".
Is een partij niet waard, onder te gaan, die
zulke menschen op de wethoudersstoel zet?
Stemmen: Ja; neen.
Mr. Duys: Zoo'n partij wel, maar het
socialisme niet.
Waarom werf" de millioenenpartij
in Duitschland I één dag weggevaagd?
Hoe is het mogelyk geweest, aldus mr.
Duys, dat een millioenenparty als de Duit-
sche, met millioenen kapitaal en de grootste
kranten, in één dag werd weggevaagd. Dat
kan alleen, als de boom tot op het merg ver
molmd is. Spiegel TT hieraan, partij genooten,
want het gaat hier denzelfden weg op.
Met lood in de schoenen nam Uw stadge
noot Swierstra zijn benoeming tot lid van de
commissie-Bonger aan. Ook hy had geslikt,
wat gij nog eiken dag van het mooie rose
krantje slikt.
In acht exemplaren verstrekte ik echter de
commissie een memorandum van 35 getypte
pagina's met afschriften van brieven, in to
taal 50 folio-pagina's. Na maanden van on
derzoek bracht de commissie een rapport uit
van 18 folio-vellen. In dat rapport werden
de feiten, zóó vastgenageld, dat de heeren
werden gekraakt.
Op het partij-congres, waar ik het rapport
niet kende, (ik had alleen gehoord, dat het
voor my in algemeenen zin niet ongunstig
was) vróeg ik voorlezing, omdat op dit con
gres jaarlijks beslist wordt of de redactie
van de Arbeiderspers weer benoemd moet
worden. Ankersmit hoort daar niet en wij
hadden dan schoon schip kunnen maken.
Vliegen zei: „Niets over het rapport. Dat
komt in den Partijraad. Daar kry'gt Duys
volop gelegenheid, alles te zeggen, wat hy
op het hart heeft". Het congres heeft ook
dat geslikt en ik ben weggegaan onder den
roep: „Leve de democratie; de meest onde
mocratische instelling is het congres van
de S.D.A.P."
Wat vorderde kameraadschap?
Kameraadschappelijk zou, na het bekend
maken van het rapport, zijn geweest, dat
men gezegd zou hebben: „Het doet ons
plezier dat gebleken is, dat we je ten on
rechte hebben beschuldigd. We gaan weer
verder".
Maar mijnheer Lopes Dias, wethouder
te Hilversum, zeide met een vloek: „Wel
ja, laten wij hem er nog bloemen bij ge
ven".
Dat teekent de situatie en ik hang me
dan ook nog liever ineens op dan dat ik bij
den partijraad in beroep kom.
De commissie-Bonger zegt: „De brochure
is niet schadelijk geweest voor de party;
evenmin de vorm. Ze getuigt niet van een
vijandigen geest tegen de partij".
De commissie zeide ook, dat de brieven
van het P.B. aan Duys in hooghartigen toon
waren geschreven en niet zeer goed gefun
deerd.
Het rapport constateert verder, dat ik een
paar maal op de congressen heb gezwegen
uit partybelang; het zegt ook, dat ik volko
men gelijk had, de brochure, na de weige
ring van Van der Veen bij een burgerlijken
uitgever uit te geven.
Voorts vermeldt het rapport, dat de com
missie de toon van het P.B. aan mij niet be
wonderen kon en dat het P.B. zich geen
rekenschap had gegeven van de ernst van
sommige dingen.
'De publicatie van de brochure oordeelt de
commissie geen fout en eveneens conclu
deert zij, dat er van woordbreuk mijnerzijds
geen sprake is. Over de onwaarheid van
Ankersmit, dat mijn brief er 6 Juni niet
was, wordt ongelooflijk uitgepakt. Geconsta
teerd werd, dat er in een interview in de#
Telegraaf niets stond, wat verkeerd was.'
De houding van Ankersmit, zoo staat er,
verdient geen lof, wel blaam. De commis
sie verklaart, dat zyn verdediging onwaar
is, en zij geeft een scherpe afkeuring over
de manier van schrijven in het Volk en
zegt, dat de moties van afkeuring tegen mij
niet zouden genomen zyn als de partijge-
nooten de feiten gekend hadden.
Het rapport moest de doofpoot in.
Daarom moest van Albarda het rapport
de doofpot in. Na al het leed in de wereld
ten aanzien van de sociaal-democratie,
wilde de partij blijkbaar bloed zien.
In het gewest N.-Holland protesteerde
men .Éénmaal mocht toen in een geweste
lijke vergadering het rapport worden
voorgelezen, maar men mocht er niets
over zeggen, in opdracht van het P B. Ik
heb die voorlezing genoemd een hande-
i