Mr. J. Duijs en de S. D. A. P. ALKMAARSCHE COURANT van DINSDAG 11 FEBRUAR11936 Binnenland Mr. Duijs rekent af met de partijleiding en de Arbeiderspers Tjokvolle vergadering in het Parkhotel te Hoorn. Gauw even naar Uw winkelier om te zorgen dat dit voordeel U niet ontgaat. Tot de hierop aangegeven datum ontvangt U voor onderstaande bon 3 pak ken Presto, waarde 22 V2 ct. voor slechts 15 ct. Niet verzui men hiervan gebruik te maken, omdat Presto wat prijs en kwa liteit aangaat ongeëvenaard is. (Van onzen eigen verslaggever.) Gisteravond had een groep uitgetredenen uit de S. D. A. P. in het Parkhotel te Hoorn, dat geheel met bezoekers gevuld was, een openbare vergadering belegd, om mr. Duys in de gelegenheid te stellen, zyn grieven tegen de partijleiding en de arbeiderspers naar voren te brengen. In een rede, die van 8 uur tot ongeveer 12 uur duurde, heeft mr. J. Duys deze ge legenheid benut en tevens gemotiveerd, waarom hij zijn zetel in de Tweede Kamer blijft bezetten. De vergadering werd geleid door den heer J. Goudsbloem, die mededeelde, dat ook hij mèt de andere comitéleden de S. D. A. P. had verlaten, omdat het niet mogelijk was geweest, in partijverband Duys aan het woord te laten komen. De vergadering was belegd geworden om het kamerlid voor Noordholland, die 26 jaar heeft meege- loopen, gelegenheid te geven, hier te spreken. JJ. Vrijdag zijn eenige partij bestuurders hier geweest, maar onze po gingen om er nog iets van te maken, zijn volkomen mislukt. De voorzitter van de partij, Koos Vorrink, blijft van meening, dat de zaak den doofpot in moet en eenige vrien den van mr. Duys kunnen zich, op grond van hun democratische gevoelens, met het voeren van die doofpot-politiek niet vereeni gen. In Hoorn telt de partij 300 leden, doch ze beschikt over 1900 stemmen en daarom hebben deze kiezers recht te weten, waarom mr. Duys uit 5e Soc.-Dem. Kamerfractie is getreden, opdat zij weten voor de verkiezing van 1937, wat hun te doen staat. (Applaus). Geen gevoel van vreugde. Mr. J. Duys ving aan met te zeggen, dat hij met gemengde gevoelens voor de verga dering stond. Spr. was tevreden over de groote opkomst, maar toch bezielde hem geen gevoel van vreugde. Het is niet ple zierig, na een geweldigen innerlijken strijd, te gaan spreken, niet tegen het socialisme, dat hij tot zijn dood hoopt trouw te blijven (applaus) maar tegen een beweging, die naar zijn meening langzamerhand een ge vaar voor het socialisme wordt. Reeds een paar jaar, zoo zeide spr., is de Arbeiderspers doorloopend bezig, spr. af te maken. Materieel weet spr. zich de zwakste, omdat hij tegenover zich heeft een partij met tienduizenden leden, een vakbeweging met eenige honderdduizenden leden en een pers, die aan de 200.000 lezers toe is, die eiken avond de grofste onwaarheden in de krant kan zetten. Het is niet belangrijk dat men mij afmaakt. Reeds drie jaar heb ik den strijd met mezelf moeten voeren; thans heb ik mij vrijwel in de hand, maar als het langer had geduurd, was ik misschien ze nuwpatiënt geworden. De tijd, aan mijn be slissing voorafgegaan, gun ik mijn ergsten tegenstander niet. Zoolang ik in de S. D. A. P. was, had de kwestie voor mijn persoon nog eenige betee- kenis. Nu ik buiten de deur gezet ben, is dit niet meer het geval, maar heeft de zaak nog wel beteekenis als een symptoom van de verwordingsgeschiedenis der Soc. Dem. Arbeiderspartij Swertbroek heeft men met geweld naar de communisten gedreven, Schmidt naar de O. S. P. en door van mij te schrijven, dat Duys fascist is, hoopt men, dat ik fascist zal worden. Die hoop zal echter in rook vervliegen. Is de S. D. A. P. nog sociaal democratisch? De vraag is of de S. D. A. P. nog sociaal democratisch is. Is het wel nobel om een partij, van welke men ruim 25 jaar lid is geewest, te gaan be strijden? Iets, wat niet nobel is, hoop ik nooit te doen, maar mijn plicht hoop ik wel te doen. Meer dan drie jaar heb ik met het partijbestuur en de redactie van de Arbei derspers overhoop gelegen over de manier, waarop het socialisme naar den kelder wordt geholpen. Mijn bezwaar is, dat de leiders met blind heid zijn geslagen voor het Godsgericht, dat over de geheele wereld gaat. Ik wil het so cialisme redden uit de handen van hen, die het ten ondergang voeren. Wanneer men binnenkamers organisatorisch, vruchteloos over deze dingen heeft gesproken en men wordt dan afgemaakt, dan komt er een moment dat men zijn vrijheid gebruikt om het openlijk te zeggen tegen arbeiders, die lid zijn en maar alles slikken wat hun wordt voorgezet Met dezelfde hartstocht, waarmede partij leiders als Albarda en Vorrink trachten, de feiten in den doofpot te doen, zal spr. trach ten, in het belang van het socialisme, die feiten naar voren te brengen (applaus) om het oordeel aan de arbeidersklasse, de kie zers en het Nederlandsche volk te laten. Wanneer de feiten in de S. D. A. P. bekend waren en men had dan besloten, dat ik niet waardig was, die partij te verdedigen dan zou ik geen spektakel hebben gemaakt. Myn grief is echter, dat men moties tegen my heeft doen aanneenm zonder de leden in te lichten. Daarom bestrijd ik de partijleiding en niet het socialisme en de democratie. De heeren noemen zich democraten. De mocratie is openbaarheid. Maar m ae D. A. P. is geen greintje democratie meer, omdat men alles in den doofpot wil stoppen. Onwaar is, dat spr. de vuile wasch naar buiten heeft gebracht. Dat deed het P. door in de krant te zetten, dat ik woord breuk had gepleegd. Dit deden een Albarda, een Ankersmit en een ds. Banning. a later maakte een commissie uit, dat daar geen sprake was. Ik heb deze situatie met gewild, noch uitgelokt. Ik kan bewyzen, dat ik twee jaar vóór ik de brochure schreef, voor waarheid in onze pers ben opgekomen. Ik wilde recht, ook voor Schmidt en de zijnen, hoewel ik het niet met hen eens was. Het was eenvoudig schandalig, zooals zij behandeld werden. Niet door geleerde theorieën, maar door het onrecht, dat ik zag, ben ik als bourgeois- jongen, strijder voor de S. D. A. P. gewor den. De valsche foto's in het Volk en de sen satie-manieren van de Arbeiderspers vind ik een schande voor het ideaal, waarvoor wij strijden. Ik heb ook gezegd, dat het niet langer opgaat, dat de partij een Janus-standpunt inneemt ten aanzien van de vraag of wij steeds met wettige middelen zullen optre den of ook de macht zullen grijpen, als wij daartoe de kans krijgen. De geschiedenis met De Zeven Provinciën vorderde, dat wij ons op dit punt duidelijk uitspraken. Onze houding tegenover het koningschap heeft mij nooit aangestaan. Toen ik in 1909 lid der Tweede Kamer werd, zeide ik: „Wij zijn geen Oranjeklanten, maar de koningin opent de Kamer krachtens haar ambts plicht, door de Fransche revolutie in de wet gekomen als een volksrecht". Het is dus een ondergeschikt-zijn van den vorst aan de volkssouvereiniteit en ik vond het verkeerd, bij die opening weg te blijven, omdat daar bij een paar lui riepen: Leve .de koningin! Tegenwoordig gaan de Soc.-Dem. dan ook heel netjes naar die opening. Gelach! Toen ik mijn brochure „Ter oriënteering" schreef, ontketende zich in de Soc.-Dem. Partij en in die pers een hetze tegen mij. Ik achtte de in de brochure gestelde punten belangrijker en zweeg 2 1/2 jaar. Noodzake lijk oordeelde ik het, dat wij klaar en dui delijk zeiden, wat wij wilden. Vóórdat de brochure werd uitgegeven, heb ik die voor gelezen aan vijf kamerleden, leden van onze fractie; Vliegen, Van der Heide waren het er mee eens, evenals IJzerman, die wenschte, dat nog duidelijker tot uiting kwam, dat de brochure niet was geschreven om' de bourgeoisie een plezier te doen, maar wel, om de arbeidersklasse sterker te maken. Op mijn verzoek nam IJzerman de laatste pagina mee naar huis óm dit sterker tot uiting te laten komen, zoodat hij die a. h. w. zelf heeft geschreven. Zóó kameraadschap pelijk deed ik. Men noemt mij een vijand van de arbeidersklasse. En toch noemt men mij een vijand van de arbeidersklasse, die al tien jaar niet meer deugde. Ik kan U verklaren, dat het was of een molensteen van mij af was, toen ik het be sluit nam, uit de Soc.-Dem. kamerfractie te treden en men mij had geroyeerd. Ik hoop te blijven strijden voor het socialisme, maar op een hooger plan. (Applaus!) In één van de gewestelijke vergaderingen, waarin Albarda en Vorrink tegenwoordig waren, zeide één van de leden tot hen: „Als jullie één tiende van de eerlijkheid, de ver draagzaamheid, de kameraadschap en de liefde voor de partij hadden getoond, die Duys getoond heeft, dan was er nooit een kwestie-Duys geweest. Ik gevoelde de juistheid daarvan. Aange zien het gaat om het socialisme, kon ik nu niet zwijgen, omdat dit voor de S.D.A.P. een vrijbrief zou zijn om met de hetze door te gaan. Wanneer ik niet alles had kunnen be wijzen met de feiten, dan zou de commissie- Bonger, die alles 3 y2 maand lang heeft on derzocht, mij zeker geen gelijk hebben gege ven. Aan de Arbeiderspers schreef ik, dat het uit moest zijn met de onwaarheid aan het adres onzer tegenstanders en de valsche foto's, omdat die onze zaak bederven. Ik heb nog geloof in het socialisme en een goede zaak behoeft niet gediend te worden met slechte middelen. Niets hielp echter. Uitvoerig betoogde spr., op welk een onwaardige wijze de hoofd redacteur van „Het Volk" op het congres met een brief van de Kamerfractie manoeuvreer de en het tegendeel deed uitkomen, van wat erin stond. Over de vraag ten aanzien van de wettige middelen verwees men mij naar een resolu tie, aangenomen in 1919 op het congres te Arnhem, maar in die resolutie staat: „Wij zijn wel voor wettige middelen, maar als de situatie zóó wordt, dat wij met onwettige middelen verder komen, dan doen wij het ook". Ik heb altijd aan de uiterste rechtervleugel gestaan, maar Albarda, die het nu schanda lig vindt, dat. Mussert hem Marxist noemt, om hem op één lijn met de communisten te stel len, stond steeds met Gorter en Roland Holst aan den kant van de Marxisten. Ik geloof, dat er een moraal over goed en kwaad bestaat en dat men een zaak niet mag toetsen aan de vraag of het succes heeft. Ik meen dan ook, dat een eerlijke zaak met eerlijke middelen moet worden gediend en dat wij daar ook op den duur verder mee komen. Ik zie in het socialisme een groote sterke liefde voor de menscheid, die als het christendom practisch d° liefde dient. En daarvoor past niet de theorie: „Het middel is wel onwaar, maar als het succes heeft, dan gebruiken wij het ook". Toen Albarda van mijn brochure, die ik hem had voorgelezen, kennis had genomen, zeide hy mij: „Daar zal je gezanik over krijgen; daar is, hetgeen. Goudriaan gedaan heeft, nog kinderspel bij. Ik dacht, dat hij bedoelde, dat daar discus sie over zou komen. Ik wilde, dat wij de ko ningin, zoolang zij 't hoofd is van den staat, eerbiedigen en da* wij dit principieel als juist erkenden en daarmee niet wachten tot Albarda minister ;,verd. Ik dacht aan een geestelijken strijd en nimmer, dat Albarda een persoonlijken strijd tegen mij bedoelde. Myn brochure bood ik voor de uitgifte aan de Arbeiderspers aan. Ik schreef den directeur, dat hij die niet aan anderen mocht laten lezen, maar drie dagen later zag ik op zijn bureau een briefje van Ankersmit, waarin stond, dat het een flodderig ding was. Ik ging met mijn brochure pas naar Thieme, toen de Arbeiderspers die niet wou uitgeven. Ik wilde er niets aan verdienen. Men heeft mij verweten, dat ik daarmee naar een burgerlijken uitgever ben gegaan. Over het feit, dat prof. Bonger en Schaper hun boeken lieten verschijnen bij Wolters in Groningen, dat ds. Banning en Kiés ook bij een burgerlijken uitgever waren, en dat Troelstra zijn vier dikke deelen bij Querido liet verschijnen, hoorde men geen verwijt. Het P.B. had ik beloofd, de brochure niet uit .te geven, omdat er een commissie voor herziening van het partijprogram zou ko men. In mijn vacantie te Lochem zie ik, dat Kiés in „Oorlog en vrede", de geheele kwes tie van de ontwapening behandelt; dat ds. Banning in „Tijd en taak" schrijft over aller lei dingen, die de partij raken, dat Boekman in de Sociaal-Democraat en Albarda in de Socialistische gids hetzelfde deden. Terwijl dit geschiedde, komt toch een Amsterdam- sche afdeeling, die gehoord had, dat Duys toch zou schrijven, verklaren: „Je kan zeg gen wat je wil, de revolutionnaire taktiek blijft gehandhaafd". Ik wenschte geen eerste en tweed? klas partijgenooten te erkennen en schreef daar om 6 Juni, dat ik de brochure toch zou uitgeven. Toen deze was verschenen, ont stond een hetze, die men in een film of een roman voor onwaar zou hebben gehouden. Den lezers van „Het Volk" werd de inhoud van de brochure onthouden. Het is in de S. D. A. P. met de doofpottaktiek nog erger dan dit het geval was in de zwartste dagen van de anti-revolutionnaire partij. Ik verkondigde de stelling: „De Partij on- derzoeke of het waar is, dat de communisten in het parlement, staan onder de bevelen van een buitenlandsche mogendheid", zooals Ankersmit had geschreven. Als dit juist was, dan wilde ik daartegen maatregelen nemen, maar als het niet ■'••aar was, dan wenschte ik ook niet meer dergelijke leugens in de krant, want dan werden de communisten op een oneerlijke manier bestreden. Ik schreef, dat wij ten opzichte van de mo bilisatie en de landsverdediging een klaar standpunt moesten innemen. In een Kerst vergadering noemde Albarda den dag waar op hij gesproken had van „de dappere onge hoorzaamheid", den schoonsten dag in zijn leven, maar toen minister Deckers zei: „Die menschen kunnen wij niet in het leger ge bruiken" (en van zijn standpunt had hij ge lijk) vroeg men ons daarover te zwijgen. Dat noem ik Janus-politiek. Vliegen schreef, dat de brochure in elk opzicht den toets der critiek kan doorstaan en ik in geen enkel opzicht aan 't socialisme tekort had gedaan. Dit artikel van hem in de „Voorwaarts" nam Ankersmit in „Het Volk" niet over. Wél publiceerde hij elke persstem tegen mij. 10 Juni schreef Ankersmit, dat ik beloofd had, de brochure niet te schrijven en dat er van een gewijzigd standpunt mijnerzijds niets bekend was. Er dit, terwijl ik 6 Juni het P. B. daarmee in kennis had gesteld. Ankersmit deed het voorkomen, dat ik met mijn brochure naar een bourgeous-uitgever was geloopen, vóór ik mijn eigen partij had ingelicht en daarop regende het moties tegen my. Altijd heb ik voor de party pal gestaan en gevochten voor. het mooie ideaal. Ik kon toen niet vechten tegen mijn eigen partij en ik zweeg. Zijn onwaarheid was opzet en werd pas 2 October gerectificeerd, omdat de commissie-Bonger benoemd werd, maar die commissie schreef in haar rapport, dat die- rectificatie voor mr. Duys geen waarde had, maar wel voor Ankersmit, omdat de kans er was, dat de hond de haas zou pak ken. Met leugens heeft Ankersmit zich po gen te dekken. Dat zijn de menschen, met wie gij een nieuwe maatschappij wilt stichten en met wie gij meent recht te hebben over de bour- geois-pers te kunnen fulmineeren. De sensatie en de onware berichtgeving is bij de Arbeiderspers veel grooter dan bij de gewraakte bourgeoispers. Toen de Telegraaf om inlichtingen bij mij kwam, heb ik ver teld, dat er stellingen in mijn brochure stonden. Het Volk schreef, dat ik dat blad tot voertuig had gekozen tegen mijn eigen partij. Gevolg weer een partijtje moties met algemeene stemmen. De commissie-Bonger zei, dat het Volk verplicht was geweest, dat z.g.n. interview over te nemen. Ankersmit schreef: „Duys behandelt de correspondèntie met het P. B. in de Tele graaf", terwijl ik alleen maar gezegd had, dat ik 6 Juni geschreven had, de brochure wel te zullen uitgeven. De verschijning van een fascistische bro chure van dr. Bouwman bij Thieme werd aangegrepen om mij als fascist te dood verven. In een gesloten kadervergadering zweep te Albarda tegen mij op, door te beweren, dat ik mijn brochure aan de bourgeoisie had aangeboden, terwijl hij wist, dat ik haar gratis in druk had willen doen verschijnen bjj de Arbeiderspers, die dit had geweigerd. Herhaaldelijk schreef ik Albarda daarover, die. tenslotte zei, dat hy gedacht had, dat het een gesloten vergadering was en dat er niets van in de pers zou komen. Laster in een gesloten vergadering werd dus goed gevonden..'Een fraaie moraal. Aan mijn brochure heb ik niets willen verdienen. Met iemand, die de ontspanning in de werkverschaffing van het Twente kanaal vérzorgde en die my daarvoor 250 vroeg, omdat ik zooveel aan die brochure verdiend zou hebben, ben ik naar Thieme gegaan, die op mijn verzoek die 250 gaf voor dat doel. (Applaus). In ons Overyselsch blad, met Van der Sluys en Horreüs de Haas in de redactie, stond, terwijl men wist, dat ik geen cent aan de brochure heb willen verdienen, dat Duys de brochure schreef om zijn vrouw in mooie kleeren te zetten. Tot op dezen dag is dit piet gerectificeerd geworden. BON VOOR GRATIS PRESTO GELDIG TOT EN MET 7 MAART A.S. Uw winkelier verstrekt U tegen deze bon 3 pakken Presto, 7} ct. zeeppoe der, voor de prijs van 2, dus voor slechts 15 ct. 3 pakken Presto zeeppoeder. Naam Straat N.V. WASCHOLINEFABRIEK r_K—M IC--W. W—X x x K.vx> M m IQCJÖC/ Neem In plaats van het GRATIS PAK PRESTOgeen andermerk zeeppoeder aanl U heelt recht op PRESTO en wie U iets anders geeft, benadeelt U. aaoA 113-092 H Dit zyn symptoomen van de ondergang van de partij. Een stukje van enkele regels van het bestuurslid Fleming, die 30 jaar lang lid was van de partij, werd verwezen naar ons studieorgaan, de Sociaal-Demo craat, omdat hij het hierin waagde, de vraag te stellen, of het tegen mij zoo maar ging. Stukken tegen mij werden met graagte ge publiceerd. Dat de commissie-Bonger daar over de staf brak, laat zich begrijpen, maar daarom moest dan ook het rapport de doof pot in. Ik schreef, dat Dimitroff zelfs bij zijn rechters nog meer recht had gehad dan ik bij de mijne. Hy kon nog opspelen voor zijn rechters, vocht met doodsverachting en ver overde de sympathie, zelfs van de fascisten. Wij zijn vermaterialiseerd. De verkiezing van Ds. Banning in het P. B. heeft mij buitengewoon verhe" 1, omdat het geestelijke element bij ons ont brak. Wij zijn vermaterialiseerd. Zeer be grijpelijk zijn duizenden ongeloovig gewor den, omdat zij de kerk voor de godsdienst hebben aangezien. Dat is voor hen een groot nadeel, omdat er in het leven duizenden dingen zijn, waarop het marxistisch socia lisme geen antwoord kan geven. Dit begint zich over de geheele wereld te wreken. Daarom wil ik in onzen strijd in de roode vaan ook het kruis plaatsen. (Ap plaus) Op verzoek van Vliegen bracht ik om vrede te brengen, voor de partij het offer, door te verklaren, dat ik, gezien de gevol gen, mij nog wel tweemaal zou hebben be dacht, voor ik de brochure zou hebben uit gegeven, al zei ik tot mij zelf, dat ik haar toch zou hebben uitgegeven. Toen ook in mijn Haagsche afdeeling een motie kwam, ging ik naar die vergadering, vertrouwende op mijn goed recht en de ka meraadschap. Toen ik binnenkwam, kreeg ik het gevoel, of ik bij Hagenbeek in den die rentuin terecht kwam. (Gelach)! De motie tegen mij kwam van het geheele bestuur. Ik zei: „Tot nog toe ben ik gevonnist en afge slacht, zonder dat ik er bij was. Ik weet, dat mijn kop eraf moet, maar sta mij als laatste gunst toe, dat ik 2% uur spreek". Dit werd goedgevonden; de party genooten zaten met open monden, men zei: „het kan niet waar zijn, want het heeft in „Het Volk" ge staan", doch ik antwoorfdde: „Wie gelooft nog, wat er in „Het Volk" staat?" Tenslotte zei men: „Het is een schandaal" en concludeerde men, dat er een onderzoek moest worden ingesteld. In die commissie zou ik twee leden mogen benoemen, het P. B. eveneens twee leden en die vier leden zouden een voorzitter kiezen. Het P.B. benoemd? echter alle vijf leden. Voorzitter werd pref. Bonger, geen vriend van mij, maar toch een first class-man. Voorts had men benoemd den secretaris van de federatie-Den Haag, die mij reeds gevon nist had in de federatie. Tot hem zei ik: „Als je eerlijk wil verklaren, dat je het oordeel, dat je indertijd over mij hebt geveld, zonder my te hooren, terugneemt, dan zal ik je niet wraken", doch hij zei: „Dat kan ik niet, want ik heb eenmaal een oordeel uitgespro ken". Hem heb ik er toen uitgetrapt. Een tweede was De Miranda, wethouder van Amsterdam. Tof hem zei ik: „Ik weet tot vandaag niets geen kwaad van je, maar ik mag geen risico met je loopen en kan je niet gebruiken, omdat Albarda tot mij ge zegd had: „Och, die Miranda met zyn leu gens. Hij moest niet heeten Rodrigues, maar Bedriegus Miranda". Is een partij niet waard, onder te gaan, die zulke menschen op de wethoudersstoel zet? Stemmen: Ja; neen. Mr. Duys: Zoo'n partij wel, maar het socialisme niet. Waarom werf" de millioenenpartij in Duitschland I één dag weggevaagd? Hoe is het mogelyk geweest, aldus mr. Duys, dat een millioenenparty als de Duit- sche, met millioenen kapitaal en de grootste kranten, in één dag werd weggevaagd. Dat kan alleen, als de boom tot op het merg ver molmd is. Spiegel TT hieraan, partij genooten, want het gaat hier denzelfden weg op. Met lood in de schoenen nam Uw stadge noot Swierstra zijn benoeming tot lid van de commissie-Bonger aan. Ook hy had geslikt, wat gij nog eiken dag van het mooie rose krantje slikt. In acht exemplaren verstrekte ik echter de commissie een memorandum van 35 getypte pagina's met afschriften van brieven, in to taal 50 folio-pagina's. Na maanden van on derzoek bracht de commissie een rapport uit van 18 folio-vellen. In dat rapport werden de feiten, zóó vastgenageld, dat de heeren werden gekraakt. Op het partij-congres, waar ik het rapport niet kende, (ik had alleen gehoord, dat het voor my in algemeenen zin niet ongunstig was) vróeg ik voorlezing, omdat op dit con gres jaarlijks beslist wordt of de redactie van de Arbeiderspers weer benoemd moet worden. Ankersmit hoort daar niet en wij hadden dan schoon schip kunnen maken. Vliegen zei: „Niets over het rapport. Dat komt in den Partijraad. Daar kry'gt Duys volop gelegenheid, alles te zeggen, wat hy op het hart heeft". Het congres heeft ook dat geslikt en ik ben weggegaan onder den roep: „Leve de democratie; de meest onde mocratische instelling is het congres van de S.D.A.P." Wat vorderde kameraadschap? Kameraadschappelijk zou, na het bekend maken van het rapport, zijn geweest, dat men gezegd zou hebben: „Het doet ons plezier dat gebleken is, dat we je ten on rechte hebben beschuldigd. We gaan weer verder". Maar mijnheer Lopes Dias, wethouder te Hilversum, zeide met een vloek: „Wel ja, laten wij hem er nog bloemen bij ge ven". Dat teekent de situatie en ik hang me dan ook nog liever ineens op dan dat ik bij den partijraad in beroep kom. De commissie-Bonger zegt: „De brochure is niet schadelijk geweest voor de party; evenmin de vorm. Ze getuigt niet van een vijandigen geest tegen de partij". De commissie zeide ook, dat de brieven van het P.B. aan Duys in hooghartigen toon waren geschreven en niet zeer goed gefun deerd. Het rapport constateert verder, dat ik een paar maal op de congressen heb gezwegen uit partybelang; het zegt ook, dat ik volko men gelijk had, de brochure, na de weige ring van Van der Veen bij een burgerlijken uitgever uit te geven. Voorts vermeldt het rapport, dat de com missie de toon van het P.B. aan mij niet be wonderen kon en dat het P.B. zich geen rekenschap had gegeven van de ernst van sommige dingen. 'De publicatie van de brochure oordeelt de commissie geen fout en eveneens conclu deert zij, dat er van woordbreuk mijnerzijds geen sprake is. Over de onwaarheid van Ankersmit, dat mijn brief er 6 Juni niet was, wordt ongelooflijk uitgepakt. Geconsta teerd werd, dat er in een interview in de# Telegraaf niets stond, wat verkeerd was.' De houding van Ankersmit, zoo staat er, verdient geen lof, wel blaam. De commis sie verklaart, dat zyn verdediging onwaar is, en zij geeft een scherpe afkeuring over de manier van schrijven in het Volk en zegt, dat de moties van afkeuring tegen mij niet zouden genomen zyn als de partijge- nooten de feiten gekend hadden. Het rapport moest de doofpoot in. Daarom moest van Albarda het rapport de doofpot in. Na al het leed in de wereld ten aanzien van de sociaal-democratie, wilde de partij blijkbaar bloed zien. In het gewest N.-Holland protesteerde men .Éénmaal mocht toen in een geweste lijke vergadering het rapport worden voorgelezen, maar men mocht er niets over zeggen, in opdracht van het P B. Ik heb die voorlezing genoemd een hande- i

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1936 | | pagina 9