De graanbeurs van de Wieringermeer
geopend.
WIT!!
wmmmmm
Een stap in de goede richting tot verdere
ontwikkeling van den polder
Vele autoriteiten aanwezig.
jMgziondm Stukken
„Marxistische" fatsoens
normen!
achterspatborden
(Van onzen eigen verslaggever.)
De Middenmeer vierde heden op grootsche
wijze de opening van den eersten beursdag.
Uit het oude land van Noordholland waren
honderden per auto voor deze gelegenheid
naar dit centrum gekomen zoodat de rijks
politie op de ruime wegen zelfs het verkeer
in goede banen moest leiden.
Het dorp stond in het teeken van feest
vreugde: de vlaggen wapperden van ver
schillende gebouwen en in de groote zaal
van het hotel Smit, waar de beurs gevestigd
wordt, stonden de honderden belangstellen
den dicht opeen gepakt.
De voorzitter van de beurscommissie, de
heer A. C. de Graaf achtte het een voor
recht om namens deze commissie een wel
komstwoord te mogen spreken. De groote
belangstelling, zoo zeide hij, verblijdt ons
zeer. Wij willen allereerst welkom heeten ir.
Smeding, dir. van den Wieringermeerpolder,
die steeds heeft meegewerkt en altijd een
groote steun geweest is bij de voorbereiden
de werkzaamheden, welke aan de opening
van deze beurs vooraf gingen.
Wij, die het voorrecht hebben U reeds drie
jaar te kennen, weten dat gij altijd in uw
hart niet alleen voor den Wieringermeer-
boer, maar voor de boeren in het algemeen
een plaats hebt ingeruimd. Wij hopen dat de
landbouwbevolking U nog langen tijd in
haar midden mag hebben. (Applaus).
Spr. heette vervolgens welkom de burge
meesters Peters van Medemblik, de Bruyne
van Opperdoeos, Zwart van Winkel, Lovink
van Anna-Paulowna, N. Kaan van Wierin-
gerwaard, en den heer Bosker, die het gem.-
bestuur van Wieringen vertegenwoordigde.
Spr. uitte den wensch, dat de beurs in de
Wieringermeer voor deze aangrenzende ge
meenten het aanknoopingspunt mag worden.
Vervolgens verwelkomde spr. de heeren
Arntz, voorzitter Kamer van Koophandel te
Alkmaar en Emmerling, voorzitter van den
Kamer van Koophandel te Hoorn.
Het verheugde spr. zeer dat van het
hoofdbestuur van den Chr. Tuindersbond de
heer Colijn aanwezig was en van de afdee-
ling Brabant van dien bond de voorzitter.
Van de Holl. Mij. van landbouw was een
sympathiebetuiging ingekomen. Wij hopen,
dat in dit groote graangebied de boeren een
goede voedingsbodem zullen kunnen vinden.
Wij hopen ook op een voortdurende samen
werking met den handel.
Hierna heette spr. nog afzonderlijk wel
kom den heer ir. Brakman, bedrijfsingenieur
van Noordholland, ir. Minderhout en ir. van
der Steen, en zoo zeide spr. de ope
ning van deze beurs is ook de vrucht het
werk van deze beide heeren geweest.
Spr. verwelkomde vervolgens ir. de
Bruyn, secretaris van de Wieringermeer-
directie, ir. van Ek, architect van den Wie
ringermeerpolder, dr. Schey, rijkszuivel-
consulent, ir. D e Vries, rijks veeteeltconsu
lent, den heer Kistemaker, voorzitter van de
zaadteeltvereeniging Waard en Groet, den
heer van Baaien Blanken, voorzitter van de
zaadteeltvereeniging te Kolhorn, den heer
Kaan, van het Rundveestamboek, den heer
P. Blaauwboer, voorzitter van de vereeni-
ging van oud-leerlingen van de rijksland-
bouwwinterschool te Schagen, en den heer
P. Buhrmann, voorzitter van de vereeniging
tot ontwikkeling van den landbouw in
Noordhollands Noorderkwartier.
Zich vervolgens richtende tot den handel
en de boeren zeide spr. dat de beurs alleen
dan kan slagen, als er samenwerking tus-
schen beiden bestaat. De commissie zal blij
ven bestaan. Onderzij ds zal alles worden
gedaan om het succes te verzekeren, maar
met nadruk verzocht spr. den handel en de
boeren hun schouders er onder te zetten,
want dan behoeft men voor de toekomst niet
bang te zijn (krachtig applaus).
Hierna gaf spr. het woord aan ir. Sme
ding. De rede van den heer Smeding werd
herhaaldelijk door een krachtig applaus
onderbroken en aan het eind met een dave
rend applaus beloond.
Rede ir. Smeding.
Na het openings- en begroetingswoord
heeft de heer ir. S. Smeding de Graan
beurs met een korte rede geopend.
De Zuiderzeewerken aldus ir. Smeding
zijn in het algemeen belang door den
Staat ondernomen, als gevolg waarvan wij
ons thans bevinden in een polder, waarvan
niet alleen de dijk, sluizen, kanlen, wegen
en bruggen van Staatswege zijn gebouwd,
maar ook de ontginning ter hand is geno
men en de kolonisatie volgens tevoren aan
gegeven lijnen wordt geleid.
Hoewel Staatsbemoeiing niet altijd ten
volle wordt geapprecieerd, wordt de hier
toegepaste methode thans algemeen wel als
de meest gewenschte beschouwd.
Vorigen zomer is het eerste lustrum ge
vierd en wij hebben daarbij dankbaar kun
nen constateeren, dat de jonggeborene zich
voorspoedig begint te ontwikkelen.
Het bouwwerk begint al aardig zijn vol
tooiing te naderen: met Wier in ger werf is
thans het derde dorp gereed en sinds enkele
dagen reeds bevolkt. Maar ook voor wonin
gen en bedrijfsgebouwen van de pachters is
gezorgd; tal van boerderijen zijn verrezen,
andere nog in aanbouw, zoodat landbouwend
Nederland nu heeft kunnen bewijzen niet
slechts belangstelling voor, maar ook zoo
veel vertrouwen i nhet nieuwe land te heb
ben, dat men er zijn toekomst aan wil ver
binden.
Wij meenen te mogen aannemen, dat de
doorsnee Wieringermeerboer zeker niet voor
zijn collega's elders zal behoeven onder te
doen, terwijl overigens de voorwaarden,
waaronder hier kan worden gewerkt in ver
schillende opzichten uiteraard gunstiger zijn
Waar eens de botters dobberden. Te
bouw-benoodigdheden hedenmorgen
dan elders. De Staat toch heeft hier de voor
waarden kunnen icheppen een krachtige en
gezonde samenleving te doen ontstaan;
deze kan echter niet worden geschonken,
maar zal uit de eigen kracht en uit het
eigen initiatief van de polderbewoners moe
ten voortkomen.
En waarom, geachte aanwezigen, de dag
van heden nu een zoo belangrijke is?
Omdat, wat thanr staat gesticht te wor
den, niet voorkomt uit het brein van hen,
die tot nog toe leiding :n dezen polder heb
ben gegeven, doch uit het gezonde initiatief
van hen, van wie het wel en wee van dezen
polder in de nabije toekomst voor een be
langrijk deel zal afhangen. Het doel dat de
oprichters van deze beurs voor oogen staat,
is zeker waard nagestreefd te worden. In de
eerste plaats zal hierdoor ieder gelegenheid
worden gegeven zaken te doen in den ruim-
sten zin, wat aan de economische ontwikke
ling van dit gebied en hare omgeving slechts
ten goede kan komen. Bij het tot heden ge
voerde kolonisatie-beleid hebben wij steeds
nagestreefd onzen polder gelegenheid te
geven de eigen belangen binnen de eigen
grenzen te behartigen. Dus geen orientee-
ring op het oude land, waarvan verdeeld
heid en versnippering van de eigen krach
ten het onafwendbaar gevolg zou zijn, maar
bevordering van de eigen belangen door
aaneensluiting en concentratie van krachten
naar binnen.
Men heeft mij gezegd, dat deze plannen
getuigen van optimisme. Ik heb dit toege
stemd en mij over den moed van onze jonge
boeren verheugd; optimisme is toch immers
het geloof, dat tot succes leidt.
Uit de aanwezigheid van zoovele belang
stellenden uit „het oudejand" moge de con
clusie worden getrokken, dat wat hier staat
te gebeuren, niet onopgemerkt is gebleven
en niet onbelangrijk wordt geacht.
Dat ook de consulenten hier gevraagd en
tegenwoordig zijn, moge als een teeken wor
den beschouwd, dat de moderne voorlich
ting hier een rijk arbeidsveld zal kunnen
vinden. Of de verwachtingen te hoog ge
MMdenmeor, in N.«rl.»d'S tw..lfd. provincie, werd.d«,Beurs v.o, „nn.n ,n kool,
door den directeur van den Wieringermeerpolder officieel geopend.
spannen en teleurstellingen er het gevolg
van zullen zijn?
Kan het begin moeilijk anders dan be
scheiden zyn, de voorwaarden voor een ge
stage ontwikkeling zijn, door de steeds in
aantal en belangrijkheid toenemende ge
meenschap aanwezig. Wij kunnen dan ook
niet anders, dan deze nieuwe beurs van
harte welkom heeten en haar een ontwikke
ling toewenschen, evenredig an het enthou
siasme, waarmee de initiatiefnemers haar in
het leven hebben geroepen, in het belang
van onzen eersten Zuiderzeepolder en in dat
van Nederland.
Met deze woorden verklaarde spr. „de
beurs" van de Wieringermeer geopend.
Verdere sprekers.
De heer Peters, burgemeester van Me
demblik, de gemeente waaronder de Wie
ringermeerpolder nog ressorteert, uitte de
verwachting, dat wanneer de polder eens
een zelfstandige gemeente zal zyn gewor
den, het een van de flinkste gemeenten van
Noordholland zal worden, omdat er jonge
en energieke menschen met durf en ini-,
tiatief wonen.
Spr. wenschte de graanbeurs een goede
toekomst.
De heer Colijn, voorzitter van den chris-
telijken tuindersbond, sprak een woord van
gelukwensch met het gebeuren in dit nieu
we deel van ons land.
De heer Brakman, bedryfs-ingenieur, nam
hierna het woord, betoogende dat de han
del in het economische leven steeds een
blijvende plaats zal innemen, samenwerking
tusschen handel en producten brengt ma-
terieele voordeelen aan de maatschappij.
De voorzitter van den bond van zaadhan
delaren in Noordholland, de heer Engel uit
de Haarlemmermeer sprak eveneens waar-
deerende woorden.
Het woord was hierop aan den heer Arnzt,
voorzitter van de K. v. K. te Alkmaar, die
betoogde dat het wel en wee van dit nieu
we land op den steun van de K. v. K. zal
kunnen rekenen. Spr. belichtte, hoe reeds
in de 17de eeuw het beurswezen in ons
land ontstond en huldigde den voortrek
kersgeest, die in de vestiging in den Wie
ringermeerpolder tot uiting kwam, er op
wijzende dat dank zij de steun van de re
geering en van ir. Smeding, die hy daar
voor namens de Kamer dankte, de positie
van de voortrekkers in den Wieringermeer.
polder niet zoo moeilijk is, als die van de
voortrekkers die na de droogmaking de
Haarlemmermeer kwamen bewonen.
In enkele woorden schetste spr. het moei
lijke werk der Haarlemmermeervoortrek
kers die toch hun graanbeurs 73 jaar in
stand hebben gehouden. Het stichten van
de beurs noemde spr. een daad van gezond
initiatief en als bewys van sympathie bood
spr. namens de Kamer van Koophandel een
fraaie voorzittershamer aan. (Applaus),
De heer van Baaien Blanken, sprak na
mens de crisis-landbouworganisatie te Alk
maar den wensch uit dat de beurs zal sla
gen. Spr. deelde mede dat voor het contact
tusschen de landbouw en de I. C. O. deze
laatste voorloopig een zitdag op de beurs
zal houden.
Dr. Schey, rykszuivelconsulent wekte de
aanwezigen op, om de fouten, in het oude
land gemaakt te vermijden en eendrachtig
de handen in elkaar te slaan en te waken
tegen versnippering van krachten.
In de toekomst zal ook in de Wieringer
meer een eigen zuivelfabriek gesticht wor
den. De Beemster, zoo zeide hij, kan als
voorbeeld gelden hoe het niet gedaan moet
worden. Spr. wenschte ir. Smeding geluk
met wat deze in de Wieringermeerpolder
tot stand heeft mogen brengen.
Hierop sprak de voorzitter van de graan
beurs een hartelijk dankwoord tot allen,
waarna tot den handel werd overgegaan.
De eerste handelstransactie was de aan
koop van honderd pond gerst door de fa.
Timmerman te St. Pancras, verkocht na
mens de Wieringermeer-directie door haar
vertegenwoordiger den heer J. C. Linden-
bergh te Groningen.
Te half een vereenigden de genoodigden
aan een koffiemaaltijd.
Mijnheer de Redacteur,
Ik kan mij begrijpen, dat de heer Albarda
zich niet al te pleizierig gevoelt, na het hem,
en door zijn toedoen, ook aan den heer de
Miranda overkomen ongeval!
Jaren geleden heb ik hem echter reeds
onder het oog gebracht zijn slechte gewoon
te en voor iemand die ook in werkelijk
heid een partijleider wil zijn: dubbel
slechte gewoonte om, zij het dan ook in
allerlei zoogenaamde „vertrouwelijke" ge
sprekken, steeds over den een tegen den
ander te praten, op de wijze als hij dat
meent zich telkens te mogen veroorloven.
De heer Albarda zal zich herinneren, dat
ik op 29 Juni 1933, in een aangeteekend
schrijven, hem nog eens duidelijk mijn oor
deel over zijn afkeuringswaardige gewoonte
heb doen weten. Wat toen reeds door hem
over de Miranda werd gezegd, was van
dien aard dat de „echt Amsterdamsche mop"
(zoo noemt ir. Albarda het kwasie onschul
dig nu) er niet een „moppige" vertaling van
was, maar er nog slechts de korte inhoud
van aangaf. Ook wat mijzelf betreft, leverde
ir. Albarda een staaltje van zijn slechte en
afkeuringswaardige gewoonte, met zijn zoo
genaamd „vertrouwelijk" gepraat. Hij kreeg
later deswege dan ook daarvoor in het, me
de door hem in den doofpot gestopte rapport
der commissie-Bonger, een formeele „afkeu
ring" te incasseeren.
Dat vroeg of laat er een dag zou komen,
waarop het zoo iang te water gegane jVer.
trouwelyke' roddel-kruikje eens zou bre
ken, was te voorzien. Eerlijk gezegd heeft
het mij wel eens verwonderd, dat men met
ir. Albarda niet reeds veel eerder zooiets
beleefde. Over gebrek aan „good luck", dat
alles nog zóólang goed is gegaan, heeft hij
zich .waarlijk niet te beklagen.
Ook ditmaal zouden den heer Albarda de
gevolgen van diens „vertrouwelijke" los.
lippigheid nog wellicht eenigen tijd ge
spaard zijn gebleven, ware het niet, dat hij
thans de roekeloosheid wat al te ver dreef.
Op een gegeven oogenblik ging hij er n.1.
toe medewerken om in een conflict, waar
in hij zelf party was, dezen zelfden
de Miranda als arbiter, of wil men, als rech
ter, mij op den hals te schuiven. Daardoor
creëerde de heer Albarda zélf de situatie
waarin het, ook naar zijn meening, aan
„fatsoenlijke menschen" geoorloofd is, ver
trouwelijke gesprekken te publiceeren, n.1.
zooals hij in zijn ingezonden stuk schrijft,
wanneer: „daartoe dringende noodzaak be
staat".
Welnu, voor mij werd publicatie van dat
z.g. „vertrouwelijk" geroddel toen naar twee
kanten een „dringende noodzaak".
Ten eerste als verzet tegen het aanvaar
den van zulk een door mijn tegenpartij een
zijdig mij opgedrongen rechter. Ten tweede,
ten einde den partij genooten eens goed te
doen zien tot welke manoeuvres sommige
„fatsoenlijke menschen" in de partij wel in
staat waren.
Deze „fatsoenlijke menschen" benoem
den, naast dezen de Miranda nog een ande
ren rechter, n.1. een waarvan zij wisten, dat
hij mij tevoren (natuurlijk geheel conform
partij bestuurs-recept, ook zonder onder
zoek) al eens veroordeeld had. Het moge
begrijpelijk zijn, dat de heeren Albarda c.s.
redeneerden: zulke mannetjes kunnen wij
juist goed gebruiken als rechters over Duys,
maar even begrijpelijk zal het aan alle
minder fatsoenlijke menschen zijn, dat on-
dergeteekende in de „dringende noodzaak"
kwam te verkeeren zoolang ik althans
nog niet stapelgek was geworden zulk
soort rechters met nog grooter vaartje terug
te sturen.
Ziedaar alles tot zijn ware proporties te
ruggebracht. Ik geef toe, dat een en ander
per saldo voor den heer Albarda niet plei
zierig is verloopen. Hij zoeke echter daar
van alleen de schuld bij zich zelf. En het
moge hem een les zijn voortaan ook in zijn
vertrouwelijke" gesprekken niet zoo licht
vaardig over anderen te praten. Ik zou hem
zelfs den raad willen geven: Juist in „ver
trouwelijke" gesprekken neme hij de voor
zichtigheid nóg meer in acht dan bij open
bare uitlatingen, waartegen ieder zich ge
makkelijker kan verdedigen. Het is wel
erg, dat men den heer Albarda nog moet
voorhouden, dat „Eer teer is", bovenal ook
in al die zoogenaamde kruipende „vertrou
welijke" gesprekken!
Overigens, nu ir. Albarda over dat „fat
soen" van publicatie uit „vertrouwelijke"
gesprekken zoo meent té mogen zedemeeste-
ren, moge ik hem even de vraag voorleg
gen, of hij zich zelf dus nu ook niet meer
ot de „fataüHjta menschen" rekent, se-
w k J4n°l maar amPer een week geleden,
het bestond in het openbaar uitingen tegen
my te citeeren, die ik ongeveer 20 jaar ge
leden eens schijn te hebben gedaan in een
ot andere besloten partij vergadering
Indien de heer Albarda die vraag ontken
nend zou willen beantwoorden, dan moge
zich hierbij een tweede vraag aansluiten
n.1. of het ondergeteekende dan voortaan'
zonder fatsoensnormen te overtreden, geoor
loofd zal zijn zij het dan maar bij wijze van
liefderijke wederdienst, te citeeren uitingen
van de heeren Albarda c.s., zoo voor en na
in besloten vergaderingen der Soc.-Dem.
Kamerfractie gedaan?
Of moet ik aannemen, dat er tweeërlei
fatsoensnormen voor den heer Albarda oe-
staan. Een apart marxistisch soort voor den
heer Albarda privé en een ander voor zijn
tegenstanders?
Ik moge dan ook nog vragen: Onder wel
ke „fatsoens"-normen rekent ir. Albarda
dan ook het door hem gebruik maken van
den niet voor hem, doch voor den heer Roo-
denburg uit Enkhuizen bestemden brief van
mij, in het bezit waarvan ir. Albarda op zoo
onregelmatige en onrechtmatige wijze ge
raakte, doordat een zekere de Vries uit
Enkhuizen hem die toezond. Het goede
adres stond duidelijk boven den brief. Be
stonden er voor Albarda als „fatsoenlijk
mensch" geen fatsoensnormen, die hem den
onverbiddelijken plicht oplegden een op
zulk een wijze clandestien verkregen brief
subiet terug te zenden, met de boodschap
erbij: „Scheer u weg met zulke middelen",
inplaats van hem te gebruiken als een
nieuw agitatiemiddel tegen ondergetee
kende?
Ik wensch in geen enkel opzicht den heer
de Miranda persoonlijk onaangenaam te
zijn. Integendeel, had de heer Albarda my
zelf er niet toe geforceefd, dan ware door
mij aan die „vertrouwelijke" achterklap
ook nimmer verder eenige aandacht be
steed.
Ik hoop voor den heer de Miranda en de
S.D.A.P. dat de Amsterdamsche geschied
schrijver later nog eens zal kunnen getuigen,
dat de hoofdstad des lands nimmer zulk een
oprecht en waarheidlievend wethouder
heeft bezeten als hy was. Uit het ingezon
den stuk van den heer Albarda blijkt ech
ter duidelijk, hoe de heer Albarda „midden
1932" over de Miranda dacht. In zulk
een „moppige" stemming was de heer
Albarda waarlijk te zijnen opzichte niet.
Veranderde later 's heeren Albarda's oor
deel over de Mirandamij best, maar
dan blijkt ten eerste nóg eens hoe lichtzinnig
de heer Albarda in „vertrouwelijke" ge
sprekken met reputaties van anderen om
gaat, en ten tweede ware het dan Albarda's
plicht geweest allereerst mij van zyn
veranderde zienswijze kennis te geven. Dit
ware Albarda's plicht geweest, zeker ter
stond toen hy in 1933 bemerkte, dat ik de
Miranda op grond van Albarda's „vertrou
welijk" gepraat als rechter wraakte.
Albarda heeft voor mij zeer begrijpelijke
redenen gehad, om mij zulk een briefje niet
te schrijven. De comedievertooning zou ook
al te fraai zijn geweest!
Intusschen schreef hy wel een briefje aan
de Miranda, waarvan hij mij geheel onkun-
,lg. let en waarvan ik uit zijn ingezonden
stuk thans voor het eerst kennis
neem.
sie^afvSn "i6t °naardig' Maar de illu-
AhJrl f u ,ann vlle«en- zal de heer
Albarda toch zelf wel niet hebben!
In den thans gepubliceerden brief aan don
heer de Miranda kan men nu echter lezeT
dat de heer Albarda zich niet ontzien heeft
natuurlyk alweer „vertrouwelijk" en geheel
achter myn rug om, over my te schfyven
dat Duys iemand is, die: wen,
„vele dingen verdraait, die hij dienst
baar wil maken aan zyn pogingen, om
volgens zyn gewoonte zich zelf schoon
te wasschen door anderen te be
smeuren
Ik heb een te groote tegenzin tegen belee-
digings-processen ter zake van politieke
strijd, maar eigenlijk zou het éénig passende
antwoord op zulk beleedigend gescheld niet
anders zyn, dan een strafklacht bij de Justi
tie, daardoor den rechter in de gelegenheid
stellende den heer Albarda nog eens wat
duidelijker te maken dan de Commissie-
Bonger bereids al deed, wat nu eigenlijk
moet worden verstaan onder het „besmeu
ren" van iemand. Maar bovendien: wat ge
schiedt hier in dezen brief eigenlijk anders
dan dat door zulke, achter mijn rug alweer
„vertrouwelijk" gedane betichtingen,, feite
lijk gepoogd wordt m ij te „besmeuren" met
geen ander doel, dan om zich zélf „sch.ion
te wasschen" van de „vertrouwelijke be
smeuringen", die een jaar tevoren den heer
de Miranda werden aangedaan!
Eerst „vertrouwelijk" de Miranda „be
smeuren" en loopt men daarbij tegen de
lamp, geen nood, ter schoonwassching dan
maar weer in een „vertrouwelijken" brief
het noodige „besmeursel" aan het adres van
Duys.
Ziehier de heer Albarda, de tegenwoordige
zoogenaamde „Leider" der S. D. A. P., de
opvolger van Troelstra, ten voeten uit!
Dat de heer Albarda geen Troelstra is, zal
niemand hem euvel duiden. Maar voor
iemand, die voor „Leider" der Nederland-
sche Arbeidersklasse wil doorgaan in zulke
moeilijke en historische dagen van wereld-
omkeer als wij thans beleven, mag toch
zeker wel worden verlangd, dat hij althans
aan zekere minimale eischen voldoet.
Ten slotte nog een opmerking over de door
ir. Albarda in zyn stuk neergeschreven be
wering, dat door mij in myn rede in Hoorn
een groot aantal „onjuistheden" en „ver
keerde voorstellingen" zouden zyn opge
diend. Och, voor de zooveelste maal maakt
de heer Albarda zich van het bewijs van die
klakkelooze betichting weer af, door er
armzalig weer aan toe te voegen: „Ik ben
niet voornemens daarop thans in te gaan".
Het is het oude recept! Ook in de stukken
der Kamerfractie wordt niet op m ij n feiten
en voorstellingen ingegaan, maar maakt de
Leider zich van de onoverkomelijke moei
lijkheden af, door precies hetzelfde te zeg
gen.
Ik volsta met tegenover dit waarlijk
zielig gedoe, tenslotte het volgende te rele-
veeren:
Al mijn beschuldigingen omtrent de laster,
verdachtmaking en Hetze, waaraan ik heb
blootgestaan, heb ik neergelegd in een ge
documenteerd Memorandum met Bijlagen
van ongeveer 100 folio getypte vellen. Een
Commissie door Albarda c.s. op de meest
eenzijdige manier benoemd, heeft niet één
*eiten onwaar bevonden.
Diezelfde éénzijdige, door Albarda c.s. be
noemde Commissie (voorzitter prof. Bonger)
brengt een Rapport uit, dat zóódanig voor
den Leider der S. D. A. P.-Albarda en de
Arbeiderspers-Ankersmit is, dat de heeren
niet wisten, hoe gauw ze het in den doofpot
zouden stoppen. Hun persoonlijk privé-
belang werd plotseling tot part ij-belang
geproclameerd!
Dat is nummer één.
Daarna heb ik openlijk in de Pers mede
gedeeld, dat als er ook maar ergens in Ne
derland een redactie van een Courant was,
die twijfelde aan de waarheid van ook maar
één enkel der door my medegedeelde feiten,
mijn huis voor hem openstond en hij van
alles de bewijzen kon krijgen.
Dat is nummer twee.
Ten slotte heb ik in Hoorn gesproken
voor méér dan 600 personen, waaronder ver
scheidene leden der S. D. A. P. die haarfijn
de feiten kenden en ten deele zelfs hebben
meegemaakt. Alle documenten lagen vóór
mij op tafel, en ik sommeerde niet ééns maar
meermalen, om direct te protesteeren wan
neer men ook maar voor een millimeter
twijfelde of ik waarheid sprak.
Geen enkel protest kwam.
Er kwam een S. D. A. P.-sche debater, die
heusch wel zijn woordje doen kon, maar..-
geen enkel feit door mij genoemd, kon door
hem worden aangetast
Dat is nummer drie.
Ik vraag: wat kan men toch in 's hemels
naam meer van mij verlangen?
Tegenover het verpletterende bewijs en
feiten-materiaal zyn de heeren Albarda cs.
niet in staat, evenmin als de Commissie-
Bonger dit na 3 1/2 maand onderzoek ver
mocht, ook maar iets van beteekenis in te
brengen en volstaan zij met de nietszeggen
de fraze „veel is onjuist", maar„daar ga
ik thans nu maar niet op in!"
Ik heb ter verdediging geen onwaarheden
noodig, evenmin, als ik, in tegenstelling met
de heeren Albarda c.s. een doofpot noodig
had. uit pure „democratie" (Sic!) om haastig
het Rapport der Commissie-Bonger in te
verdonkeremanen.
Met dank voor de opname,
J. E. W. DUIJS.
*n Goed» reOee-
tor (hoogstaa»
60 cm boven den
grond) allédn I»
niet voldoende:
bovendien moet
uw achterspot'
bord wit von kleur
zijn, ook overdag
del zegl de wet'