DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
de stemming in duitschland.
De bezetting van het Rijnland.
No. 62
138e Jaargang
„Angst vor der eigenen Courage".
De Duitschers willen geen oorlog.
Vreugde met een bitteren bijsmaak.
De winterploeg blijft.
Locarno-conferentie te
Londen.
ALKMAARSCHE COURANT.
Deze Courant wordt ELREN AVOND, behalve Zon
en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per
3 maanden bij vooruitbetaling voor Alkmaar 2.
franco door het geheele Rijk f 2.50.
Losse nummers 5 cents.
PRIJS PER GEWONE AD VERTEN TIEN:
T an 15 regels 1.25, elke regel meer 0.25, groote
contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdruk
kerij v/h. HERMS. COSTER ZOON. Voordam C 9,
postgiro 370G0. Telef 3320, redactie 3330.
Dit nummer bestaat uit drie bladen. Directeur: C. KRAK. Vrijdag 13 Nlaart 1936
Hoofdredacteur: Tp N. ADEMA.
(Van onzen Berlijnschen correspondent.)
Berlijn, 11 Maart.
Het Duitsche volk is er in de laatste
jaren aan gewoon geraakt, vrijwel da
gelijks in de politiek gemengd te
worden. De „goede, oude tijd" toen men
dit bedrijf aan de specialisten overliet
en politieke verslagen en berichten
hoogstens met wat meer opmerkzaam
heid volgde, als bijzondere eigen be
langen hoogere belastingen, meer
huishuur, stijgende prijzen van levens
middelen ermee gemoeid waren,
lijken heden even ver weg te liggen als
de periode, toen we nog per diligence
of trekschuit reisden.
Het Duitsche volk in de periode van de
drie jaren, die achter ons liggen, is gelijk
men pleegt te zeggen, volkomen „verpoli
tiekt". Dat ligt al dadelijk aan het systeem.
Het nationaal-socialistisch regime beteekent,
dat eigenlijk alles regeeringszaak is. Zelfs
(lach niet!) het kinderen krijgen. De Duit
sche minister van propaganda dr. Josef
Göbbels, heeft gisteren een urenlange open
bare rede gehouden ter inleiding van den
zoogenaamden „verkiezingsstrijd", die niet
anders is dan het vechten om de 90 der
stemmen, welke de regeering tot nu toe
ongeveer achter zich gehad heeft. En in die
rede, die uit den aard der zaak de apotheose
van de verheerlijking van het nationaal-
socialistisch staatsbeheer geworden is, heeft
hij ook betoogd, dat de Duitschers de laatste
jaren zooveel meer kinderen dan vroeger
krijgen, omdat het.... nationaal-socialis-
tische baby's zijn; wat zoo op te vatten is,
dat de menschen hier zooveel vertrouwen
in het nieuwe bewind hebben, dat ze het
er op wagen, meer kinderen te krijgen dan
vroeger. Een soort motie-van-vertrouwen
op luier-gebied.
Waarmee ik maar aantoonen wilde, hoe
ver de inmenging van den Staat tot in het
intiemste particuliere leven hier gaat!
Vadertje Staat is tot een alles beheer-
schende toeziende voogd van rijksburgers
en staatsburgers des Derden Rijks gewor
den. Dat beteekent dus, dat er in de kranten
vrijwel eiken dag iets te lezen staat, dat in
het particuliere leven ingrijpt, dat iets toe
staat, iets verbiedt, iets aanbeveelt, tot iets
opwekt, iets straft of iets beloont. Het is op
zichzelf een merkwaardig iets, te consta-
teeren, dat een volk van 65 millioen zielen,
van wie toch de groote meerderheid zelf
denken kan, zich zooiets niet alleen zonder
veel morren, maar zelfs met de noodige
geestdrift, laat welgevallen. We hebben
zulks te registreeren. Het is van belang als
we willen pogen te begrijpen, wat in
Duitschland mogelijk is.
De lezer zal begrijpen, dat zelden dit „ver
politiekte" wezen van de Duitschers sterker
in spanning verkeerd heeft dan juist in de
dagen, die we op het oogenblik beleven.
Het is hier de plaats niet, op dingen der
internationale politiek nader in te gaan.
Wat er in deze tijden rondom de ver
dragen van Versailles en Locarno, en het
nieuwe FranschSovjet-Russische bond
genootschap geschiedt, wordt in andere ko
lommen bericht en beoordeeld. Wij buiten
landsche journalisten in Duitschland heb-
en er natuurlijk ook onze handen vol mee.
Maar op deze plaats wil ik er my niet in
iepen, al zal men kunnen begrijpen, dat
°,niekschrijver thans zoekt naar ver-
dplHuf6 ?ie met een en ander in onmid-
soh J 6n middelÜk verband staan. Voor be-
™!™Igen 0ver theater en film, landbouw
musea en concerten in Duitsch-
ka? men in deze opgewonden en op
windende dagen geen actueele belangstel
ling verwachten.
En daarom wil ik heden iets vertellen
an e stemming in Duitschland.
Wat Hitier deed.
Adolf Hitier heeft het voor goed bevon
den, de wereld weer eens te verrassen met
een daad. Hij heeft een internationaal ver
drag, waaronder de handteekening van den
Dmtschen staatsman, thans ambassadeur in
Washington, dr. Luther staat, als nietig
verklaard en om dat naar alle windrichtin
gen duidelijk te maken, heeft hij eenige
bataljons en batterijen gedirigeerd naar dat
deel van Westelijk Duitschland, dat op
grond van Versailles en Locarno in 1923
door Fransche, Engelsche, Belgische en Ita-
liaansche troepen tijdelijk bezet is, en later,
Ha het vertrek van deze troepen, tot „gede
militariseerde zóne" werd verklaard. Of dit
Wettig is, of het Duitsche argument der be
zetting door Duitsche troepen aanvaard
baar, dan wel het protest der andere onder
teekenaars juist een basis voor strafmaat
regelen is, daarover zal men in Londen
vergaderen. Wij willen ons bepalen tot het
feit, dat het gebeurd is en eens in Duitsch
land rondzien om te constateeren, hoe het
Duitsche volk deze nieuwe, plotselinge
daad, die wederom een Hitleriaansch „fait
accompli" beteekent, opgenomen heeft.
Leest men de Duitsche door-en-door ge
hoorzame kranten, hoort men in de radio
het geweldig applaus van tienduizenden, ja
honderdduizenden menschen, die dank zij
de enorme voorbereidingen en de imponee-
rende massa-organisatie onder de beproefde
leiding van het Rijksministerie voor Propa
ganda en Volksvoorlichting thans weer da
gelijks in geweldige zalen vergaderd zijn om
hun politieke leiders te hooren, dan moet
men tot de conclusie komen, dat alles wat
Hitier en zijn regeering doen, bij het Duit
sche volk ongehoord en ongelimiteerd popu
lair is.
Nu, dat kan natuurlijk ook wel op grond
van andere waarnemingen bestreden wor
den. Spreekt men hier met de z.g. „intellec-
tueelen", met aanhangers van vroegere poli
tieke partijen uit alle klassen der bevolking,
dan kan men veel critiek hooren. Ook op de
jongste, sensationeele daden der regeering.
Er is oppositie, en die is er al deze jaren ge
weest. Bij volksstemmingen bleek deze op
positie (voor een deel, want er zijn zeer
veel critici die als hi t er op aankomt, toch
maar liever met ja stemmen) ook in ronde
cijfers zichtbaar te worden. Ze bleef zich
rondom het cijfer var 10 pCt. der kiezers
bewegen. Wat ongeveer vier millioen vol
wassen menschen beteekent. De omstandig
heid echter, dat onder deze 10 pCt. een
zeer belangrijk deel intellectueelen te vin
den is, vooral in de grootere en grootste
steden, waar men zich wat vrijer uiten kan,
heeft altijd m^t zich gebracht, dat opper
vlakkige waarnemers den indruk kregen van
een zeer groote ontevredenheid; om dan by
stemmingen de bittere ervaring te moeten
opdoen, dat ze zich geweldig vergist hadden.
Maar ook deze werkeliike 10 pCt. is toch
eigenlijk verbluffend. Het bewijst dan toch
maar, in groote lijnen gezien, dat nu al drie
jaren lang van elke 10 Duitschers er 9 met
Hitier door dik en dun gaan. Ik kan mij
niet herinneren, dat in de geschiedenis
voorbeelden zijn van zulk een homogene
volksstemming, waarbij ook maar 6 of 7 van
de 10 achter een regeering zijn blijven staan,
die zoo ingrijpende vaak harde en impopu
laire maatregelen genomen heeft. Dat dit in-
tusschen zoo is, dat het Duitsche volk zoo
meegaande, zoo weinig critisch aangelegd is,
vormt de verklaring voor bijna alles, wat
hier doorgezet wordt, ook op het gebied van
de buitenlandsche politiek. En het zou mij
niet verwonderen, als Hitier op 29 Maart
wederom 90 pCt. van de kiezers achter zich
zal blijken te hebben.
En toch heerscht, buiten de eigenlijke
partijkringen, die steeds een kleine minder
heid van het volk zullen vormen, over de
tegenwoordige situatie en over de mogelijke
gevolgen van Hitler's besluiten van Zater
dag j.1. allesbehalve algemeene gerustheid.
Het is nu eenmaal niet te loochenen, dat
zulke radicale, ja ruwe maatregelen tegen
alle verdragen in aan den eenen kant bij het
eigen volk wel bewondering en zelfs geest
drift wekken, maar aan de andere zijde
toch ook stemmingen, die men in Duitsch
land teekenend „Angst vor der eigenen
Courage" pleegt te noemen. In deze tijden
wordt weer gevaarlijk veel over het vreese-
Hjke gebeuren „Oorlog" geschreven en ge
sproken. Oorlog, tegenwoordig zonder oor
logsverklaring, is immers in permanentie
aanwezig. In het Verre Oosten, in Afrika, in
Zuid-Amerika. Oorlog dreigde in de Mid-
dellandsche Zee, en men voelt het in
Duitschland meer dan men het durft uit
spreken: oorlog dreigt ook weer in West-
Europa. Het aantal pessimisten, dat zulk een
botsing werkelijk als accuut ziet, is gering.
Maar er over praten doet eigenlijk het ge
heele Duitsche volk.
Duitschland wil geen oorlog.
En nu wil het mij van belang schijnen, als
jarenlang waarnemer onder de Duitschers
wonend en werkend, op dit kritieke oogen
blik te getuigen, dat mijn eerlijke, onbevoor
oordeelde indruk is, dat niemand in
Duitschland 'n oorlogwen scht,
in de allerlaatste plaats met Frankrijk.
Men leest, en dat is begrijpelijk, dezer da
gen weer overal in de wereld de vraag, of
Hitler's voorstellen wel eerlijk gemeend
zijn, of er niet een of ander gemenigheidje
achter schuilt, of men iemand vertrouwen
mag die nu al eenige malen verdragsbepa
lingen verscheurd heeft. Het is zaak der
vreemde staatslieden, met den leider van het
Duitsche volk te onderhandelen en zich
waarborgen voor verhindering van oneer
lijke bedoelingen te verschaffen. Dat ik
persoonlijk, als buitenlandsch journalist in
Berlijn, nimmer eenigen twijfel ,aan Hitler's
eerlijkheid als staatsman in mij heb voelen
opkomen, is een ding van persoonlijken aard.
Maar ik kan den Duitschen „Führer" niet in
het hart zien. En politiek is door alle tijden
heen een niet zeer zuiver bedrijf geweest.
Maar een geheel volk kan niet huichelen.
En het geheele Duitsche volk (men vergeve
mij het schermen met zoo groote begrippen)
is vredelievend, waarbij de wel overal ter
wereld voorkomende uitzonderingen, min
derwaardige karakters, die van strijd voor
deel of redding uit den nood van het heden
tot eigen baat, verwachten, dan wel gebo
ren landsknechten, voor wie knokken het
hoogste is, gerust buiten rekening mogen
blijven.
Wij hebben het in vroeger jaren op
deze plaats al eens geschreven, maar het
lijkt ons van allerhoogste actualiteit,
zoodat we het hier herhalen willen, dat
men het soldaat-zijn van den Duitscher
in het buitenland verkeerd beoordeelt.
Het is een Duitsche volkseigenschap,
gaarne een uniform te dragen, krijgs
haftig op te treden, „schneidig" te exer-
ceeren, in superlatieven te vervallen, als
het om militaire dingen gaat, gehoor
zaam te zijn tot over de grens der zelf
verloochening heen, alles met den dege-
lijken en bewonderenswaardigen achter
grond van vaderlandsliefde. Maar men
is er volkomen naast, als men meent,
dat voor den Duitscher dit alles nu ook
de inleiding tot vechten is.
Dat is het noch bij den hoogsten leider,
noch bij den jongsten rijksburger. In deze
tijden, nu nog millioenen menschen leven,
die het verschrikkelijke van den modernen
oorlog meegemaakt hebben, minder dan ooit
tevoren. De Duitscher wil geen oorlog, en
Duitschland wil geen oorlog. Men moge dat
buiten de Duitsche grenzen aanvaarden van
een Nederlander, die Duitschland en de
Duitschers kent en weet hoe het er op het
oogenblik met de stemming hier te lande
uitziet.
Met deze wetenschap voor oogen behoort
men de politieke ontwikkeling te beoordee-
len.
(Van onzen R.-redacteur.)
De vreugde in het Rijnland over den
terugkeer der garnizoenen heeft een
bitteren bijsmaak. De reacties in het
buitenland op de plotselinge daad van
de Rijksregeering, waarmee een plech
tig verdrag en een even plechtige be
lofte werden terzijde gesteld, worden
er met spanning gevolgd, voorzoover de
kranten ze tenminste ter kennis van de
lezers brengen. Aan den aanvankelijken
vreugderoes, die bij velen de eerste da
gen, naar wij konden constateeren, de
overhand had, is op deze wijze spoedig
een eind gekomen. We hebben daarvan
de ondubbelzinnige bewijzen ontvan
gen tijdens een tocht, dien we hebben
gemaakt in het grensgebied aan beide
zijden van de denkbeeldige lijn, die
door de gebeurtenissen der laatste da
gen sterker is geaccentueerd.
Het bestaan van de tegenstelling, die
daaraan ten grondslag ligt, hebben we op
onzen tocht duidelijk ondervonden bij de
grenskantoren, die we zijn gepasseerd. Onze
weg voerde namelijk niet langs de gewone
internationale routes, waar men aan verkeer
van veel vreemdelingen gewoon is, en we
werden wel eens met eenigen achterdocht
behandeld, als we met ons koffertje en onze
vreemde pas aan het gebruikelijke onder
zoek werden onderworpen in een klein
douanekantoor, dat eigenlijk alleen streek-
belangen diende. De komische noot van het
geval was het gescharrel met geldzaken,
waarmee we met name de Duitsche grens
beambten veel last hebben bezorgd. Bij elke
binnenkomst in Duitschland vroegen we 'n
„Bescheinigung" voor het buitenlandsche
geld, dat we bij ons hadden, en als we het
land verlieten, moesten we dit velen Neder
landers zoo bekende bewijs weer afgeven en
tevens laten zien, dat de opgave klopte met
wat we weer over de grens brachten. Als
men dan nagaat, dat er een spoorlijntje be
staat, dat daar in de buurt van Monschau
(Montjoie) sedert de annexatie in 1920 door
België van Eupen en Malmédy afwisselend
op Duitsch en Belgisch gebied loopt, kan
men nagaan welk een last we den Duitschers
(en natuurlijk ook onszelf door al dat op
onthoud) bezorgd hebben.
De toestand na hetgeen van Fransche
zijde een „coup de théatre" van Hitier
genoemd wordt, wordt waarlijk door de
Duitschers in het grensgebied wel met
de noodige zorg beschouwd. Het drama
van deze menschen, die zich nog maar
al te goed de verschrikkingen van den
oorlog herinneren en die niets liever
willen dan met hun buren, die vroeger
hun landgenooten waren, in vrede en
vriendschap te leven, speelt zich af vlak
bij ons eigen gebied. Trouwens, het feit,
dat de Nederlandsche regeering met
het oog op den gespannen internationa
len toestand speciale maatregelen heeft
genomen, wijst wel op de belangrijkheid
van deze gebeurtenissen, ook voor ons
land.
Uit de gesprekken, die we hebben ge
voerd, konden we opmaken, dat de meening
over hetgeen geschied is by deze menschen
lang niet onverdeeld gunstig is. Men vraagt
zich ietwat angstig af, waartoe het zal lei
den en er is twijfel over de vraag of dit nu
wel zoo noodig was. Of er oorlog komt?
vraagt men den vreemdeling, die geacht
wordt van politieke toestanden beter op de
noogte te zijn, en men toont er zich lang
niet gerust op. Wel is men nu langzaam aan
het verademen, doordat in dezen tijd van
snel en haastig leven er al weer eenige da
gen zonder ernstige gebeurtenissen zijn
verloopen. Het gepraat te Parijs en te Lon
den heeft althans deze goede zijde, dat het
beslissingen uitstelt en aldus ertoe bijdraagt
dat, wannéér het tot een beslissing komt,
deze met meer kalmte wordt genomen.
Dat de bij het verdrag van Versailles en
later nog bij dat van Locarno voor militai
ren verboden zone nu „gemilitariseerd" is,
beteekent nog niet, dat het er van de mili
tairen wemelt. In het buitenland moge dan
de sterkte van de Duitsche troepen in het
betrokken gebied grooten indruk hebben
gemaakt, we zagen er lang niet zooveel mi
litair vertoon als in België. Duidelijk wordt
hierdoor, waarom men in dit laatste land
geen bijzondere maatregelen heeft behoe
ven te nemen op dit gebied, daar de verde
diging van het land er in vele opzichten
reeds zoo goed mogelijk is verzekerd. Eigen
lijk waren het alleen Aken en Monschau, die
militaire bezettingen te zien gaven, al schijnt
het, dat het in de bedoeling ligt of heeft
gelegen om geleidelijk tot uitbreiding te
geraken.
De Belgische verdedigingslinie bestaat in
eerste instantie uit drie deelen: die van de
Maas ten Noorden van Luik, die van de
Ourthe ten Zuiden van deze vestingstad en
de lijn van de Ourthe naar Aarlen. De
hoogvlakte van Herve is zeer versterkt met
forten, die pas gebouwd zijn. In de nabij
heid van Visé ligt vlak bij het nieuwe Al-
bertkanaal (dat zelf weer een onderdeel
vormt van de verdediging naar de Noord
zijde) een fort, dat gedeeltelijk over Neder-
landsch gebied heen de stad Aken bestrijkt!
In de linie, die van de Ourthelijn over Viel-
salm en Bastenaken naar Aarlen vlak bij de
Luxemburgsch-Fransche grens leidt, zijn
honderden betonnen schansen gebouwd,
voorzien van automatische wapens. Overal
militairen: in Beverloo, in Luik, in Verviers,
in Pepinster en in nog veel andere plaatsen,
die we niet hebben bezocht.
Heeft Duitschland daartegenover nu een
plan, dat er het complement van is? We
weten het niet. De generale staf van ieder
land houdt nu eenmaal met verschillende
mogelijkheden rekening en zoo heeft de
Duitsche staf natuurlijk ook een werkwijze
die past in een gewapend conflict met
Frankrijk en België. Dat daarbij niet alleen
aan een verdediging, doch ook aan een aan
val wordt gedacht, ligt wel eenigszins voor
de hand.
We vroegen in Aken aan een officier,
dien we daar hebben gesproken, hoe
men in het Duitsche leger denkt over
de Belgische militaire maatregelen en
wat Duitschland er eventueel tegenover
kan stellen. Merkwaardig was zijn ant
woord: „Ach, wir hab^n doch noch gar
keine Armee!"
Wanneer men de maatregelen van Duitsch
land in het eens verboden gebied ziet, zou
men inderdaad tot een conclusie komen, die
met dit antwoord overeenstemt. De bezet
ting van het Rijnland schijnt voor den leek
thans nog een directe bedreiging van de
Westelijke buren. Maar wat niet is, kan ko
men, en dat ziet men aan beide zijden heel
goed in.
Zoo doet het ook de bevolking, die met
angst en beven het verdere verloop der ge
beurtenissen volkt. Men was. er in dit Duit
sche grensgebied gelukkig, al deden zich de
economische nooden van dezen tyd wel de
gelijk voelen. In dit opzicht is er wel een
tegenstelling merkbaar tusschen de gebie-
De opleiding van de nieuwe lichting
zal normaal verloopen.
De maatregelen, welke de regeering heeft
genomen in verband met den huidigen po-
litieken toestand hebben op het oogenblik
nog geen troepenverplaatsing tengevolge
gehad.
De opleiding van de dienstplichtigen, die
de volgende week onder de wapenen moe
ten komen, zal normaal zy'n. Wanneer
mocht blijken, dat er door bijzondere om
standigheden opleid ingspersoneel te kort is,
heeft de regeering het in de hand reserve-
officieren onder de wapenen te roepen,
waardoor dan opleidingspersoneel kan wor
den vrijgemaakt.
Nu de winterploeg nog onder de wapenen
blijft en de zomerploeg dezer dagen op
komt, zou het mogelijk zijn, dat de legering
der troepen hier en daar moeilijkheden met
zich bracht. Deze kwestie is thans in studie.
Indien en in hoeverre aanvulling noodig is,
zal nog moeten blyken.
Of ook andere korpsen dan de infanterie
en de wielrijders onder de wapenen zullen
moeten blijven, zal van de ontwikkeling
van den algemeenen toestand afhangen.
Een Kon. besluit.
De Staatscourant van Donderdagavond be
vat een Kon. besluit van 11 Maart van den
volgenden inhoud: „Overwegende, dat de
politieke spanning tusschen sommige staten
in West-Europa eenige onzekerheid heeft
doen ontstaan omtrent het voortduren van
den vrede en dat het daarom wenschelyk is
de sterkte aan in werkelijken dienst zijnde
dienstplichtigen voorloopig niet te vermin
deren;
gelet op art. 34 eerste lid en art. 1 vierde
lid van de Dienstplichtwet, hebben goedge
vonden en verstaan:
Art. 1. De voor eerste oefening in werke
lijken dienst zijnde dienstplichtigen, die na
de dagteekening van dit besluit in aanmer
king zouden komen voor groot verlof, blij
ven tot nader order in werkelijken dienst;
Art. 2. Art. 1 geldt niet voor de groepen
van dienstplichtigen ten aanzien van welke
de minister van defensie bepaalt, dat de
daarin gelegen maatregel niet op haar zal
worden toegepast.
Het in dienst houden van de groot
verlofgangers.
Art. 187 van de Grondwet bepaalt:
Wanneer ingeval van oorlog, oorlogsge
vaar of andere buitengewone omstandighe
den de dienstplichtigen, die niet in werke
lijken dienst zijn, door den koning geheel of
ten deele buitengewoon onder de wapenen
worden geroepen, wordt onverwijld een
voorstel van wet aan de Staten-Generaal ge
daan om het onder de wapenen blijven der
dienstplichtigen zooveel noodig te bepalen.
Art. 34 lid 1 van de Dienstplichtwet be
paalt:
In geval van oorlog, oorlogsgevaar of an
dere buitengewone omstandigheden heeft
buitengewone oproeping in werkelijken
dienst van dienstplichtigen plaats, voor
zoover wij die noodig achten.
Art. 1 lid 4 van de Dienstplichtwet be
paalt:
Waar in dezen niet wordt gesproken van
het roepen of het komen in werkelijken
dienst, wordt daaronder ten aanzien van
hen, die zich reeds in werkelijken dienst be
vinden, verstaan het houden of blijven in
werkelijken dienst.
Het Volk kondigt aan, dat de heer Vlie
gen vanmiddag mondeling opheldering aan
de regeering zal vragen over het feit, dat
nog niet is overgegaan tot indiening van het
in art. 187 van de Grondwet bedoelde wets
ontwerp. Volgens gemeld blad zal prof Aal-
berse vragen van gelijke strekking stellen.
den aan beide zijden van de grens. Nu is
men er weer opgeschrikt door oorlogsge
vaar en de S.A.-lieden in hun bruine unifor
men, die ook hier, als overal elders in
Duitschland, het aspect van de straten be-
heerschen, kijken er vastberadener dan ooit.
Gistermiddag om kwart over vijf is de
conferentie van de Locarnomogendheden
aangevangen. De zitting heeft plaats in de
zaal van het kabinet in het Foreign Office,
niet in de Locarno-zaal zooals oorspronke
lijk was bepaald.
Engeland, Frankrijk, België en Italië zijn
vertegenwoordigd. Voor de conferentie
heeft Flandin nog een onderhoud gehad van
een half uur met Baldwin.
Officieel communiqué.
Het officieele communiqué, dat na de be
sprekingen van gistermiddag der Locarno
mogendheden is uitgegeven, luidt als volgt:
„De vergadering van gedelegeerden der
mogendheden, die het Locarno-pact hebben
onderteekend en daarvoor garant zijn, is in
het departement van buitenlandsche zaken
om 17 uur gehouden. Aanwezig waren voor
Groot-Brittannië Eden, Lord Halifax, en