De Landsverdediging besproken.
VLOOTCONFERENTIE GESLOTEN.
Melk, Nafkrirbotvi', Iaa§, MelkBroodGoede Voeding/
Die Houten Klaas
ALKMAARSCHE COURANT van DONDERDAG 26 MAART 1063
Eerste Kamer
Verschillende meeningen in den boezem van
v.-d. en s. d. a. p. - Minister Oud tegen graaf
d'Ansembourg.
Het Middellandsche Zee-accoord heeft het
Italiaansche volk diep gegriefd.
Hoop op uitbreiding van verdrag.
NEERLANDS ZUIVEL VOEDT U GOED!
HeuUleton
Olympische spelen.
WAT IN BERLIJN OETYPT
WORDT, ONTVANGEN WIJ IN
DEZELFDE MINUUT!
SNELLERE BERICHTGEVING;
STEEDS CONTACT MET DE
GEHEELE WERELD
Actueeler dan ooit!
Alkmaarsche Courant.
De oorlog in Oost-Afrika-
Leening-wetsontwerpen goedgekeurd.
Den Haag, 25 Maart
Minister Oud heeft op een kostelijke ma
nier een loopje genomen met den heer
d'Ansembourg <N. S. B.), die zich tegen
een leening-wetsontwerp had verklaard,
a omdat hü meende, anders het regee-
ringsbeleid te sanctionr.eeren. Dit motief,
zeide Z. Exc., was zuiver bolsjewistisch en
had ook de Sovjetregeering destijds be
wogen, de schulden, door haar voorgang
ers aangegaan, te annuleeren.
Het programma der N. S. B., vervolgde
de bewindsman, verklaart dat de Staats
schulden moeten worden afgelost, en is in
zooverre nog solider dan de politiek der
regeering, die hier geen kans toe ziet. Voor
den minister, die dit kunststuk bewerkstel
ligde, zou Z. Exc. diep zijn hoed afnemen,
maar hy, die gehoopt had, het kunstje van
den heer d'Ansembourg te zullen leeren,
verklaarde zich diep ontgoocheld, want
kreeg slechts te hooren de bolsjewistische
stelling: „Je moet je schulden niet beta
len". De Kamer lachte hartelijk en de heer
d' Ansembourg sloeg geen schitterend fi
guur, toen hij blijkbaar geen klinkende re
pliek wist te geven: hij vroeg niet meer het
woord. Ook mr. Van Lanschot (r. k.) be
streed den heer d'Ansembourg, vragende,
hoe deze zich voorstelde, den Staat aan de
35 millioen te helpen, die het leening-ont
werp oplevert, en hoe deze meent, dat het
wegennet en het onderwijs moeten worden
bekostigd, waarvan hijzelf nadrukkelijk
heeft gezegd, zoo'n warm voorstander te
zijn. De Kamer keurde het wetsontwerp
goed, met aanteekenng, datmen begrijpt
al, wat wy schrijven willen.
Defensie-voorzieningen.
De senaat heeft vervolgens de behande
ling voortgezet van de begrooting van De
fensie, van het wetsontwerp tot instelling
van een defensiefonds, enz.
Hierbij heeft prof Van Embden (v. d.)
in een lange rede blijk gegeven, ondanks
den internationalen toestand zijn stand
punt van nationale, eenzijdige ontwapening
niet te hebben verlaten. Hij keurde de twee
slachtigheid af van de militaire doelstelling
der regeering, die de weermacht eenerzijds
gericht wil zien op handhaving der neutra
liteit, anderzijds op nakoming onzer vol
kenbondsverplichtingen. Z. i. is het voor
ons land in geval van een gewapend con
flict in West-Europa niet meer mogelijk,
neutraal te zijn, omdat wij ons daarbij zul
len moeten scharen aan de zijde der par
tij, die het recht aan haar kant heeft, d. z.
de volkenbondsleden, die tegen een aanval
ler-staat zullen moeten optreden krachtens
het volkenbondspact. Moeten wij dan geen
leger hebben ter deelneming aan de mili
taire sancties van den volkenbond? Als de
volkenbond eenmaal zoo ver is, dat hij een
eigen krachtsapparaat bezit ter handha
ving van het recht, kunnen wij ook volgens
prof. Van Embden ons aandeel in dat ap
paraat nemen, want hij is geen Tolstoyaan.
Maar zoo lang de volkenbond zijn sancties
slechts uitvoert met zelfstandige legers,
moet een klein land als het onze er alleen
een politieleger op na houden. Want een
oorlogsleger, waarmede wij slechts den
eersten stoot van een aanvaller kunnen oo-
vangen, die het op de collectivite't van
West-Europa voorzien heeft en die ons
grondgebied schendt, zal zich, aldus prof.
Van Embden, moeten opofferen alleen om
den grooten mogendheden een paar uur
meer tijd te geven. Prof. Van Embden kan
zich een oorlog tegen ons land alleen voor
stellen in het kader van de collectiviteit
van den volkenbond. Hij betw'st, dat een
oorlog in Europa de oplossing van den vol
kenbond ten gevolge heeft, gelijk heden nog
weer betoogd werd door jhr. Van Citters
(a. r.) en mr. Briët (a.r.), welke laatste in
den volkenbond trouwens eigenlijk heele-
maal niet gelooft. Prof Van Embden meent
(hierop komt het eigenlijk neer), dat, als
Duitschland den volkenbond te lijf gaat,
deze onder leiding van Frankrijk en Enge
land het recht zal handhaven. In laatstge
noemde landen ziet hij de vredesmachten,
al erkent hij, dat zij, door al te groote na
tionale voorzichtigheid, de ontwapenings
conferentie hebben doen mislukken. Prof.
Van Embden beriep zich voorts op woorden
door dr. Colijn in 1924 gesproken en waar
in deze te kennen gaf, dat de militaire be
veiliging van elk land als gevolg van de op
richting van den volkenbond is losgemaakt
van de nationale grenzen. „Niet heelemaal
juist geïnterpreteerd", interrumpeerde mi
nister Colijn.
Wat de voorgestelde militaire verster
kingen betrof, vond prof. Van Embden den
bouw van kruisers goed geld naar kwaad
geld gooien en achtte hij een crediet van
53 millioen te veel, omdat het toch te wei
nig is. Ook met dit crediet, zoo drukte hij
zich uit, zal onze defensiedijk nog einde-
looze gapingen vertoonen.
Zijn partijgenoot mr. Werker bleek het
geheel met hem oneens. Deze gaat zelfs
verder dan in de Tweede Kamer mr. Joe-
kes, die tegen de instelling van het defen
siefonds stemde. Mr. Werker stemt voor
alle militaire wetsontwerpen, omdat, nu de
internationale ontwapening mislukt is, ge
streefd moet worden naar een internatio
nale militaire samenwerking, welke 'n col
lectieve veiligheid schept en omdat, zoo
zeide mr. Werker, wie het doel wil, ook de
zedelijke geoorloofde middelen ter berei
king van dit doel moet aanvaarden.
Dat er ook bij de sociaaldemocraten on-
eenigheid is, bleek uit een rede van me
vrouw PothuisSmit, die verklaarde, dat
haar fractie in haar geheel tegen de be
grootingen van Defensie en van het defen
siefonds zal stemmen en dat de S. D. A. P.
een commissie zal instellen, welke zal na
gaan, of het standpunt der partij in het mi
litaire vraagstuk wijziging behoeft.
Maar zij voegde er een persoonlijk woord
aan toe, waarin zij verklaarde, zelve voor
standster van nationale ontwapening te
blijven, omdat dit h. i. op den duur toch
het beste middel is in den strijd tegen de
oorlogsgevaarlijke, dictatoriaal geregeerde
landen, een zienswijze, welke samenhangt
met haar geheele zedelijke levensbeschou
wing. Dat zij met dit persoonlijke woord
niet het gevoelen weergaf van den voorzit
ter der S.D.A.P., den heer Vorrink, bleek
uit diens gelaatsuitdrukking onder mevrouw
Pothuis' rede.
Nadat mr. Janssen (r. k.) had aange
drongen op militaire versterking van het
zuiden en oosten des lands, heeft de heer
d'Ansembourg het standpunt zijner partij
uiteengezet, verklarende, dat men niet van
een plicht, maar van een recht om te die
nen moet spreken. Moeten wij, zouden wij
willen vragen, voortaan ook spreken van
een recht om belasting te betalen? Wij
vermoeden, dat het aantal dergenen, die er
hartstochtelijk op staan, van zulke rechten
gebruik te maken, niet heel groot is. De
heer d' Ansembourg bepleitte vorming van
een lichting van niet minder dan zeventig
duizend man, wat ons oorlogsleger zou
brengen op een sterkte van een millioen
manschappen. Eenige vroolijkheid verwek
te 's heeren d' Ansfiboug's opmerking, da'
den Desten waarborg voor den vrede de
groepen oud-strijders in Europa vormen
en dat in den senaat tot die groepen alleen
bohooren minister Colijn en hijzelf. Zoo
als men weet, heelt de heer d'Ansembourg
den oorlog aan üuitsche zijde meegevoerd;
de heer Colijn heeft in Indië de militaire
Willemsorde behaald. De heer d'Ansem
bourg huldigde den minister voor diens
voorstel om een defensiefonds in te stel
len, al was hij er niet tevreden mee en al
heeft de minister-president verklaard, tot
het einde zijner dagen tegen een beweging
als de N. S. B. te zullen blijven strijden. De
beide N. S. B.-ers zullen voor de begroo
ting van Defensie stemmen en deze be
grooting zal de eenige zijn, waar zij voor
stemmen, zooals zij de eenige is, waar de
S. D. A. P. tegen stemt.
Mr. Briët hield ten slotte politieke be
schouwingen over een samengaan van ka
tholieken en sociaal-democraten in een re
geering, beschouwingen, welke beter bij de
algemeene beraadslagingen over de Rijks-
begrooting op haar plaats waren geweest.
De minister, die een lichte ongesteldheid
heeft gehad, komt morgen aan het woord;
hij ziet er bleek en smalletjes uit
De Vlootconferentie is gistermiddag
om kwart over vier onder voorzitter
schap van den Eersten Lord der Brit-
sche Admiraliteit, Lord Monsell, bij
eengekomen. Eden, door dringende za
ken op zijn ministerie vastgehouden,
kwam vijftig minuten na opening van
de zitting nog naar den Queen Anna
salon van St.-James's Palace, waar de
conferentie voor de slotzitting bijeen
kwam. In dezen salon is ook de zitting
van de Vlootconferentie in 1930 gehou
den en kwam zoojuist de Volkenbonds
raad bijeen.
Om 5 uur 12 werd het verdrag on
derteekend. Als eerste teekende Nor
man Davis, en vijf minuten later had
den alle vertegenwoordigers, behalve
die van Italië, Zuid-Afrika en Ierland,
het Vlootverdrag in alfabetische volg
orde onderteekend.
Vóór de onderteekening werden eenige
redevoeringen uitgesproken. Lord Monsell
verklaarde o.a.: „Het verdrag, dat wij he
den onderteekenden verschilt van de vori
ge omdat het geen enkele bepaling bevat,
welke de rechtstreeksche quantitatieve be
perking der vlootbewapening regelt, het
geen diep te betreuren is. Wij zijn over
tuigd dat, indien alle belangrijke mogend
heden tot het huidige verdrag toetreden,
elk gevaar voor een bewapeningswedloop
ter zee gedurende een aantal jaren terzijde
zal zijn gesteld. Wij zijn daarvan overtuigd
omdat wfj de rivaliteit bij de bouw van
nieuwe types van schepen, hun tonnen-
amat en geschutskaliber als den gevaar-
lijksten en kostbaarsten vorm van concur
rentie beschouwen.
Vervolgens legd Lord Monsell den na
druk op het gewic):t van de c'ausule be
treffende het bekend maken van de jaar-
lijksche bouwproerans en het uitwisselen
van inlichtingen. Hij sprak er zijn leedwe
zen over uit dat niet alle ondeneekenaars
van de verdragen /an Washington en Lon
den thans in staat waren het nieuwe ver
dra} te teekenen. Hij braent hulde aan de
gestadige medewerking der Italiaansche de
legatie en aan den goeden wil der Japan-
sche delegatie, wier niet-deelnemen hij be
treurde. Hij sprak de hoop uit dat de toe
treding van Italië tot het verdrag niet lang
meer zal worden uitgesteld.
Norman Davis (Ver. Staten) gaf even
eens uiting aan zijn leedwezen, dat het ver
drag in geen enkele quantitatieve vermin
dering of beperking voorziet. „Wij hebben
de hoop niet verloren", zei hij, „op een
quantitatieve beperking der vlootbewape
ning in de toekomst. Het verdrag, dat wordt
geteekend, legt de fundamenten van een
nieuw gebouw. Het zal krachtig bijdragen
tot het handhaven van de vriendschap en
het begrip tusschen de vlootmogendheden
en ons in staat stellen naar nieuwe verdra
gen te schrijden met een breedere draag
wijdte en structuur. Aldus zal de internatio
nale entente gewaarborgd zijn".
De Fransche gedelegeerde betreurde even
eens dat de portée van het verdrag niet zoo
uitgebreid en volkomen is als men had ge-
wenscht „Niets echter", zeide hij, „mag ons
de hoop doen laten varen op het tot stand
brengen van een werk op breederen grond
slag, hetwelk op een min of meer nabij
standpunt is te verwezenlijken en hetwelk
wij den plicht hebben voor te bereiden".
Ten slotte sprak Grandi, die verklaarde
dat Italië het ten zeerste betreurt verhin
derd te zijn het verdrag te onderteekenen
aan welks technische opstelling de Itali
aansche delegatje actief heeft medegewerkt.
Grandi herinnerde er aan dat hij bij het be
gin der conferentie eerlijk had verklaard
dat zijn regeering zich verplicht zag reke
ning te houden met de positie van zijn land
wegens de houding van verscheidene staten
tegenover het ItaliaanschAbessinisch con
flict.
Na op de kwestie van het accoord in
zake de wederzij dsche hulpverleening
in de Middellandsche Zee te hebben ge
zinspeeld, hetwelk aldus Grandi
het Italiaansche volk diep heeft ge
kwetst, zede hij dat de Italiaansche re
geering zich gedwongen ziet zich haar
vrijheid voor te behouden inzake den
vlootbouw, daar zij dit beter geschikt
acht voor de bescherming van de hoog
ste belangen der Italiaansche nationale
verdediging ter zee.
Het accoord betreffende de beperking der
bewapening stelt een politiek van vertrou
wen en wederzij dsche coördinatie tusschen
de belanghebbende staten voorop, en geen
regime van militaire accoorden, die slechts
een deel der contracteerenden betreffen.
Italië wenscht vrede in de Middellandsche
Zee voor zich zelf en voor alle landen aan
deze zee.
„Ik hoop oprecht", zoo besloot Grandi,
„dat in het belang van alle landen de
toestand, waarvan ik zoo juist ge
waagde, weldra een einde zal nemen.
Niemand verlangt meer dan Italië wel
dra in staat te zijn de onderbroken
vlootbesprekingen te hervatten en de
verschillende in den loop der conferen
tie opgeworpen vraagstukken te bestu-
deeren. De Italiaansche politiek beoogt
thans, evenals in het verleden, positieve
resultaten te bereiken, die in overeen
stemming zijn met de beginselen van de
beperking en de vermindering der be
wapening".
Daarna had de onderteekening van het
verdrag plaats. In een £rief aan Eden ver
klaart de Hooge Commissaris van Zuid-
Afrika, dat de onderteekening van het ver
drag door Zuid-Afrika niet noodig is, aan
gezien het geen schepen heeft te bauwen ge
durende den looptijd van dit verdrag.
Ook de Iersche Vrijstaat onderteekende
niet, aangezien deze geen oorlogsmarine
bezit.
HEVIGE MIJNBRAND.
In de steenkoolmijnen te Stalinogorsk (Rus
land) is een hevige brand uitgebroken, ten
gevolge waarvan een aantal mijnwerkers
zich in een gevaarlijke situatie bevinden.
Verscheidene arbeiders zijn om het leven
gekomen, talrijke anderen werden gewond.
OP IJSSCHOTS AFGEDREVEN.
Een viertal Russische geleerden, die bezig
waren met onderzoekingen op het ijs aan de
kust van Ciukotka, zijn door een hevigen
storm overvallen en op een ijsschots zee
waarts gedreven. Men vreest voor hun lot.
"Wr het Engolsch door J. L en
CHARLOTTE M. YONGE E- a-
43)
HOOFDSTUK XXIX.
Jones of Rattler.
Als lord Northmoor aanleiding had, om
in Londen te zijn, ging hij in den regel al-
leen, want om het heele huishouden mee
te nemen was te kostbaar en ook niet goed
voor den kleinen Michael. Bovendien had
Bertha Morton hem zoo nadrukkelijk ver
zocht, haar huis ten allen tijde als het
zÜne te beschouwen, dat hij daar dan ook
waarlijk zijn intrek nam.
Er waren enkele belangrijke zaken te be
handelen na Paschen, waarvan de afwik
keling niet zoo snel kon zijn, zoodat hij
haar met zijn gewone zwaarwichtigheid
vroeg, of het geen misbruik maken zou
zijn van de hem geboden gastvrijheid, als
hij bij voorbeeld wel veertien dagen zou
blijven.
«Hoe langer, hoe lieverl Ik ben blij, dat
ik iemand tegenover mij zie zitten, die mij
nog wat nieuws van huis kan vertellen",
zei ze, oprecht gemeend, toen ze elkaar aan
het station ontmoetten, daar zij ook voor
zaken uit geweest was en ze dus samen
naar huis reisden.
Zoodra ze de deur binnen waren, zei het
meisje:
„Die man is er weer geweest, madam
"wat? Jones?" vroeg Bertha, blijkbaar
geërgerd.
„Ja, madam, en tot mijn spijt zag hij
kleine Cea. Het kind was mij achterna ge-
loopen, toen ik ging opendoen en hij vroeg
haar, of ze haar eigen vader niet kende
en of ze met hem mee wilde gaan. „Neen
zei ze, „ik ben van miss Morton Hij
lachte en zei: „Zoo, jou onnatuurlijke klei
ne schavuit!" Dit waren zijn eigen woor
den, madam. „Maar een vader is een
vader, en, als hij zijn rechten opgeeft, moet
hij toch weten waarom". Hij verlangde
van mij, dat ik hem dadelijk een halven
souvereign zou geven, want anders zou hij
het kind op hetzelfde oogenblik meenemen.
Maar gelukkig was zij van schrik wegge-
loopen en ik had de deur tusschen hem en
mij gekregen en riep hem toe, dat hij
wachten moest, tot u y/eer thuis was, of
ik zou de politie roepen en zoo ging hij
eindelijk!"
„Goed zoo, Alice", zei miss Morton en
toen ze even later boven waren, wierp ze
zich in een stoel en sprak: „Nu, dat moet
een triomf zijn voor jou, Northmoor! Je
hebt wel voorspeld, dat ik moeite zou heb
ben met den vader van die arme Cea, dien
ellendeling!"
„Perst hij je geld af?"
„Ja. Het is een verschrikkelijke week
voor mij geweest en ik kan het kind maar
niet aan zulk een man overgeven; maar
hij heeft natuurlijk de wet op zyn hand".
„Ben je daar wei zeker van? Hij heeft
haar immers verlaten, heb ik je wel booren
zeggen? Als je dat kon bewijzen, of hem
op de een of andere manier schuldig kon
verklaren, dan
„O, ik weet wel, dat ze naar een school
voor verwaarloosde kinderen kon gestuurd
worden, als ik het geval voor den rechter
bracht, maar dat zou toch óók ellende voor
het kind beduiden. Kijk
Juist op dit oogenblik werd er aan de
deur geklopt en miss Morton riep:
„Binnen, Cea! Maak maar eens een bui
ging voor zijn lordschap".
Een aardig, blond, bleek kindje, heel een
voudig geWeed, kwam binnen, maakte
haar buiging en antwoordde vrijmoedig op
de vragen van lord Northmoor en op zijn
vriendelijke mededeeling, dat Mite een
mandje sleutelbloemen had gezonden, dat
ze in den hall zou vinden staan.
„Wat zeg je nu, Cea?" vroeg Bertha, die
toch graag wilde laten zien, dat ze het kind
goede manieren had geleerd.
„Dank u, my lord, en master Mite", zei
ze, maar was niet eens zoo kinderlijk ver
langend naar wat er voor haar stond, om
dat ze blijkbaar vervuld was van iets, dat
ze tegen miss Morton wilde zeggen.
„O, maar er was hier toch zoo'n verschrik
kelijke man! Hy wilde mij mee hebben en
zei, dat hy mijn vader was, maa-" dat was
hij niet. Het was dezelfde man, die Master
Mite en mij de „tijgeroogen" gaf, toen wij
ondeugend waren en Louisa wegliep".
„Weet je dat zeker, Cea?" riepen beiden
tegelijk, met zulk een heftigheid, dat dit
hét zesjarig kind van streek bracht. En
ofschoon lord Northmoor haar toen op
veel kalmer en zachter toon vroeg, hem
den man te beschrijven, ging haar dit niet
af; ze was dan ook vijf, toen die eerste
ontmoeting zou hebben plaats gehad!
De dringendheid, waarmee zij onder
vraagd werd, deed haar zeker vreezen, dat
zij ondeugend was geweest en de tranen
waren al zeer nabij, zoodat ze, bij wijze
van troost, eens naar het mandje in den
hall mocht gaan kijken.
„Als het kind goed heeft gezien, dan kan
die man onmogelijk haar vader zijn",
meende lord Northmoor. „Die heet Rattler
en hij is welbekend in Westhaven".
„Zou je hem kennen?"
„Ik heb hem nooit gezien, maar ik zou
wel menschen kunnen vinden, die hem ze
ker kenden".
„Als we dit maar konden bewijzen. Wat
zou dat een opluchting zijn! Ik durf het
kind zelfs niet naar school sturen, zoo
als ik dit van plan was, Northmoor, want
we willen haar niet bederven, uit vrees
dat zij ontvoerd wordt. En als ik haar thuis
houdt en de schoolcommissie eischt haar
op, dan kan ik toch niet zeggen, dat ik
haar niet naar school laat gaan: „uit vrees
dat zij gestolen zal worden door haar va
der?"
„Neen, dat gaat niet, daarom moet die
zaak voor goed uitgemaakt worden. Mis
schien dat het kind méér vertelt, als je
haar alleen hebt".
„Heeft Rattler niet een bijnaam? Of is
hij uit Westhaven vandaan?"
Lord Northmoor meende, dat hij hier wel
achter zou kunnen komen; maar het diner
was nauwelijks afgeloopen, of het meisje
In Berlijn worden dezen zomer Telex
toestellen geplaatst De verslaggevers
typen daar hun verslagen, in Amster
dam schakelt men onze Telex-toe
stellen in en:
Over 14 dagen wordt de TELEX
in gebruik genomen.
Dat beteekent:
en
Zij, die zich met 1 April a.s. voor
minstens 3 maanden abonneeren,
ontvangen de tot dien datum ver
schijnende nummers franco en
gratis.
De toestand aan de fronten.
Het schijnt, dat het Italiaansche
offensief in het Zuiden thans begon
nen is. De voorbereidingen voor dit
offensief hebben zeer langen tijd ge
duurd en zij hebben een groote orga
nisatie en het aanleggen van wegen
van Italiaansch Somaliland naar Gor-
rihei en Gerlogoebi noodig gemaakt,
om de ravitailleering van de troepen,
die naar het Noorden trekken en die
voor zeer moeilijke terreinen komen
te staan, in ieder geval zoo gemakke
lijk mogelijk te maken.
Volgens een bericht uit Addis Abeba is
gisteren Sasah Baneh door een afdeeling
inlandsche soldaten bezet. Sasah Baneh is
in het begin van den oorlog ook reeds door
de Italianen bezet geweest, doch toen
konden de Italaianen zich daar niet hand
haven. Daar is thans meer kans op, omdat
de omstandigheden voor de Italianen thans
gunstiger geworden zijn. Sasah Baneh ligt
nu niet zoo ver van de Italiaansche basis
vandaan. De Abessinische troepen, die bij
het bezetten van Sasah Baneh zoo goed als
geen tegenstand hebben geboden, zijn voor
een groot gedeelte slechts 30 kilometer
Noordelijker gelegerd, tusschen Dagaboer
en Dagamodo, ongeveer 60 kilometer Oos
telijk daarvan. Hier moeten de Abessiniërs
versterkte linies hebben, welke verster
kingen generaal Nasisiboe heeft kunnen
aanleggen, ondanks de voortdurende bom
bardementen. Vermoedelijk zal dan hier
ook wel het eerste gevecht geleverd wor
den. De Italianen hebben van Iddi Dole,
Zuidelijk van Gorrahei aan de Sjebelli,
reeds gemotoriseerde kolonnen in de rich
ting van Dagamodo gestuurd, die tevens
zullen moeten dienen, om eventueele aan
vallen van de Abessiniërs op den linker
vleugel van de Italianen te verhinderen.
Niettemin is het mogelijk, dat de Abes-
sniërs niet al te veel werk zullen maken
van de verdediging van Dagaboer. Er is
door de bombardementen niet veel meer
van deze plaats overgebleven, en boven
dien ligt zij strategisch niet gunstig. Het
deel van dezen Italiaanschen opmarsch is
zonder twijfel in de eerste plaats, de lijn
HarrarDzjidzjigaBerbera. Hierlangs
komen de voorraden Abessinië binnen, dus
hier zal ook de Abessinische verdediging
het sterkst moeten zijn. De Abessinische
verdediging zal bovendien in staat moeten
zijn om daar sterk te zijn, zoodat generaal
Nassiboe wel niet te veel risico zal willen
loopen bij een energieke verdediging van
Dagaboer.
Als hij zich op Harrar terugtrekt, heeft
hij bovendien het voordeel van een uiter
mate moeilijk terrein, waar hy eventueel
met succes tot de guerilla zal kunnen
overgaan.
kwam met de boodschap, dat „die Jones"
daar weer was.
„Misschien zou het beter zyn, dat ik hem
eens alleen sprak", zei Frank en Bertha
nam dankbaar dit aanbod aan; dus ging
hij naar het spreekkamertje, dat op de
hall uitkwam.
De man droeg een blauwe trui, een pet,
en had onbetwistbaar het uiterlijk van een
zeeman; hij was lang, knap en leek jonger
dan men dit verwacht zou hebben van den
vader van Cea. Hij keek vreemd op, toen
hij een heer zag, die hem te woord kwam
staan, maar hy hield zich goed.
„Ik heb gehoord, dat u met een eisch is
gekomen tegenover miss Morton?" begon
zyn lordschap.
„Ja, sir, my lord, een vader voelt
ook voor zyn kinderen! Er is my een be
trekking aangeboden in Canada en nu wil
ik het kind meenemen".
„Zoo?"
Er volge een pauze.
„Maar als de dame nu zoo dol op haar
gesteld is, zou ik wel voor goed een schik
king met haar willen maken voor een
twintig of vijf-en-twintig pond".
„Zoo? Hoe heet het kind, zegt u?"
„Jones, my lord".
„En haar voornaam?"
Hij moest zich even bedenken.
„Cissy, my lord, Celia, Celia. Ja, dat
weet ik zoowaar nu zelf niet. Dat vrou
wenvolk heeft altyd zulke mooie namen en
ze werd gewoon „baby" genoemd, teen
haar arme moeder nog in leven was".
(Wordt vervol*#*