De strijd van Dr. Tijssen tegen de blindheid in Indië. lltdionafó ïkdiimdtanA i'Buitenland ALKMAARSCHE COURANT van DONDERDAG to APRIL 1936 Stad en Omgeving Een nobel streven, dat kans krijgt met succes te worden bekroond. - Het aantal blinden in Indië bedraagt 250000 en kan tot 50000 worden teruq gebracht. a Ik bevond mij daar, aldus Dr. Tijssen, Een Duitsche Bergrede. Dr. Tijssen, die na een 16-jarige prak tijk als plantersdokter, in 1929 naar ons land repatrieerde, en na een assistentschap onder prof. van der Hoeve in Leiden, op eigen kosten jaarlijks naar Indië trekt om ded in de kampons op Borneo en in Atjeh wonende inlanders zoo mogelijk van hun blindheid te genezen, is een merkwaardige persoonlijkheid, die door zijn sympathiek humanitair werk het vertrouwen van de bevolking verwierf en als man van de wetenschap zich in den steun van het gouvernement mag verheugen. In de vele jaren, waarin hü als oogarts honderden K. M. de binnenlanden van Su- matra introk en honderden zegenrijke ope raties in moeilijke omstandigheden ver richtte, wist hij voor zijn denkbeelden „de patiënten in de kampongs behandelen om te bereiken, dat het aantal blinden in Insulinde van 250.000 tot 50.000 worde teruggebracht", den steun te verkrijgen van de vereeniging SIMAVI (Steun in Me dische aangelegenheden van Inheemschen) en thans is hij door zijn initiatief zoover gevorderd, dat wat onbereikbaar scheen, werkelijkheid zal worden en straks een aantal jonge oogartsen zal worden uit gezonderden om het door hem ter hand genomen werk voort te zetten. Dat Dr. Tijssen geboren Alkmaarder is, werd ons van bevriende zijde medegedeeld en toen wy van een zijner huisvrienden vernamen, dat hij Zondag weer van een zijner reizen uit Indië was teruggekeerd, verzochten wy dezen, den heer ten Brug- gencate uit Heiloo, zijn bemiddeling om te bereiken, dat wij voor de courant een on derhoud met hem konden hebben. Dit onderhoud werd ons in zijn woning aan den Rijksstraatweg alhier verleend, en toen wy met de eenvoudige krachtige figuur kennis maakten, gevoelden wij, dat wij tegenover een sterke persoonlijkheid stonden, die door een roeping is gegrepen gn precies weet wat hij wil. Reeds in 1933 heeft de te vroeg ontsla pen journalist Mr. C. Graadt van Roggen van de N. R. C. aan boord van „De Baloe- op een reis uit Indië met Dr. Tijssen ran kennis gemaakt en in een belangrijke serie artikelen, die in 1934 gebundeld door de vereeniging SIMAVI werd uitgege ven, de aandacht op het buitengewoon be langrijke werk heeft gevestigd. Door de lezing van deze artikelen, met eerbied voor Dr. Tijssen vervuld, meenden wij hem onmiddellijk voor zijn bescha vingswerk te moeten huldigen, doch Dr. Tijssen stelde voorop, dat hij wars was van elke poging om beschavingswerk te ver richten, aangezien hy dit liever aan ande ren wenschte over te laten, die daarvoor de zedelijke verantwoording wenschen te dragen. Hij voor zich was niet overtuigd of door beschavingswerk de menschen ge lukkiger werden. Hij wees er op, dat nie mand de gevolgen er van kan overzien en wilde zich dan ook maar het liefst bepalen tot het genezen van de ongelukkige blin den, omdat hij overtuigd was, dat hij daar mede zeker geen kwaad stichtte. Alvorens ons een en ander van zijn werk te vertellen, stelde hij ons eenige voor waarden, waaraan wy moesten voldoen. Zijn werk acht hij veel belangrijker dan zijn persoon. Hoewel wij van oordeel waren, dat het in deze tijden van geweldsverheerlijking wel eens wenschelijk was, een juist licht te laten vallen op persoonlijkheden, die, gedreven door humanitaire gevoelens, los van eer.ig materieel voordeel voor zich zelf, zegenrijk v/eik voor de lijdende mensch- heid verrichten, bleef Dr. Tijssen er op staan, dat wij zijn persoon zooveel moge lijk buiten beschouwing lieten en ons er toe bepaalden, te publiceeren, wat hij ge- publicèerd wenschte te zien. Ik heb daar onder de Atjehbevolking veel oogenpraktijk uitgeoefend, omdat ei geen oogartsen waren. Toen ik in 1929 voor goed naar Holland repatrieerde, ben ik assistent geworden van prof. J. van der Hoeve in Leiden. Op eigen initiatief trok ik daarna eiken winter naar Indië om daar als oogarts te werken in het noorden van Sumatra. Daarvoor had ik in de eerste plaats de medewerking noodig van het Gouvernement. Wanneer men de Compagnie (zoo noemen de Atjehers nog steeds het Gouvernement) niet achter zich heeft, dan kan men daar moeilijk wat be ginnen. Ik verkreeg echter op alle mogelijke ma nieren steun van den Dienst voor de Volksgezondheid, wat mij het werk buiten gewoon vergemakkelijkte. In Indië heeft het Gouvernement zeer veel te zeggen, maar in Atjeh extra veel. De Gouverneur van Atjeh kan beslissingen nemen, zonder dat hy daarbij direct Batavia noodig heeft. Hij kan daar dingen gedaan krijgen, die zeker op Java niet mogelijk zijn. Oog-operatie. Dr. Tyssen vertelt. Dr. Tijssen vertelde ons, dat hij in 1881 bi Alkmaar was geboren en in 1913, na zijn medische studie in Leiden, als plan tersdokter naar Langsa trok, een typisch jong cultuurgebied, dat grenst aan het groote cultuurgebied Deli, daar economisch geheel mee is verbonden, doch politiek be hoort tot Atjeh. De werkkrachten waren daar Javaan- sche contractanten en de Europeesche productie bestaat uit: rubber, oliepalmen en petroleum, de Atjehsche producten uit Peper en rijst. Tot 1929 heb ik daar als medicus ge werkt. Ik had daar uitsluitend te maken met de planters en hun Javaansche arbei ders. Buiten mijn eigenlijke werk kreeg ik ook veel te doen met de Atjehsche bevol king, omdat ik de eerste particuliere arts hen geweest in Atjeh. Vroeger werkten daar uitsluitend officieren van Gezond heid, zooals thans het meeste medische werk nog door hen wordt gedaan. De oogziekte in Indië. Op onze vraag of er veel oogziekten in Indië zijn, antwoordde Dr. Tyssen, dat overal, waar de blanke beschaving niet overheerschend is, veel oogziekte valt waar te nemen en dat Indië wanneer men dit in aanmerking neemt, nog niet eens zoo'n slechte beurt maakt. In Oost-Indië telt men onder de arme inlanders per 100.000 menschen 500 blinden; in Neder land zijn er 50 per 100.000 inwoners. Indië telt 60.000.000 inwoners. Zonder een te groote fout te maken, kan men dus zeggen, dat er in Indië 250.000 blinden zijn. Wanneer daar nu maar een dragelijke medische verzorging van die menschen be stond, dan behoefde het aantal blinden niet grooter dan 50.000 te zijn. Wanneer men het aantal blinden in In dië met dat in het nabije Oosten, zooals Arabië en Egypte, vergelijkt, dan is het aantal in Indië zelfs nog klein, want daar is het aantal zeker 3 a 4 maal zoo groot. Ook een vergelijking met China valt gun stig uit voor Indië. Nogmaals, het aantal blinden is overal, waar de Europeesche beschaving niet overheerschend is, ont zettend groot. Men kan van onze kapitalisti- sche-humanistische beschaving met haar christelijk tintje veel kwaads zeggen, maar één ding staat vast: dat het aantal blinden zonder die beschaving vele malen grooter zou zijn dan met die beschaving. De oorzaken van de blindheid. Het aantal blinden in een land hangt af van de voeding, de levenswijze en de le vensomstandigheden van de bevolking. In Atjeh is dit niet het overheerschende pro bleem. Atjeh toch is een rijk land. Dit be- teekent nu niet, dat men daar zooveel geld heeft. Het gemiddelde inkomen van een man bedraagt er misschien niet meer dan 10 per maand. Men moet evenwel in een dergelijk land de rijkdom niet afmeten naar het geld, zooals in onze kapitalisti sche maatschappij. In een feodaal land, zooals Atjeh is, dat nog geheel be- heerscht wordt door de Atjehsche hoofden, moet men den rijkdom afmeten naar de ruimte, die er voor elk mensch is ten aan zien van de beplantbare rijstvlakte en die is daar gelukkig nog groot. Het Nederlandsche Gouvernement boekt in verband daarmee, ten aanzien van de pacificatie, veel succes. De verkregen hoe veelheid rijst wordt steeds grooter. Atjeh, dat vroeger rijst te kort had, wordt nu zelfs voor den rijstuitvoer een land van betee- kenis. De bevolking heeft dan ook eten genoeg en hongersnood, zooals ik die in Britsch-Indië heb gezien, zag ik er nooit. Om het aantal blinden te verkleinen, zullen wij dus daar niet moeten beginnen, de economische verhoudingen te verande ren. Dat zou een ontzettend gevaarlijk experiment zijn. Noodig is een ruim verspreide oogheelkundige hulp. Bij de laatste officieele telling in 1930 waren er in Indië 24 oogartsen. Dit staat gelijk met 4 oogartsen voor geheel Neder land. De 24 oogartsen hebben te zorgen voor 't onderwijs aan de Medische hooge- scholen, den dienst van leger en vloot en voor de rijken. Men behoeft dus niet te vragen wat voor hulp er over blijft voor den minderen man. In de 1ste plaats is dus noodig oogheelkundige hulp. Blindenverzor ging en onderwijs voor blinden is van veel later orde. Daarmee moet begonnen wor den, als men eerst getracht heeft, de blin den te genezen. Dit is mogelijk, want een blindenbehandeling is niet duur. Een oog operatie kost maar een behandeling van een paar dagen. Blinden-onderwijs duurt jaren en kost schatten geld. In de eerste plaats moeten wij dus de oog heelkundige kennis verspreiden onder de artsen in Indië (er zijn er daar 1200) die daarvoor in aanmerking zouden kunnen komen. Wanneer dat gelukt, zooals dit vroeger in Holland gelukte, toen ook daar nog geen specialisten waren, dan wordt het mogelijk, dat een arts een eenvoudige en toch doeltreffende operatie verricht, die van een blinde een ziende maakt en dan zal er al heel veel bereikt zijn. Ook zal het noodig zyn, dat reizende oogheelkundigen worden rondgestuurd. De SIMAVI heeft hiervoor een geldinza meling op touw gezet onder de Nederland sche bevolking en met zoo veel succes, dat het geld, daarvoor noodig, er is en op het oogenblik staat het zoo, dat ook de men schen er zijn, die het werk kunnen doen. Op onze vraag, van welken aard de oogziekten in Indië zijn, zeide Dr. Tijs sen, dat in Indië alle oogziekten voor komen die ook in Nederland voorkomen en bovendien nog enkele, die wij in vroe ger tijden oo kin ons land hebben gekend, toen ook wij nog in een andere bescha- schingsphase leefden. De voeding van den inlander is zeer een zijdig. Hij gebruikt geen boter of zuivel producten. Dit is de oorzaak, dat duizen den en nog eens duizenden kinderen tus- schen de 2 en 12-jarigen leeftijd blind worden. Deze gevallen van blindheid nu zijn, als men ze tijdig herkent en behan delt, gemakkelijk te verhelpen. Daarnaast heeft men de staar-blindheid, die veel voorkomt bij oudere menschen en in min dere mate bij jongeren. Deze ziekte komt in Indië misschien niet meer voor dan in Holland, maar het effect van een genezing is in Holland niet zoo groot, omdat men daar, voor men geheel blind is, de staar laat lichten bij een oogarts. Mijn patiënten in Indië zijn allen geheel blind, de meesten van hen van 1 tot 5 jaar en sommigen zijn soms 10 jaar blind. Een operatie by hen, die volstrekt niet lastiger is, geeft voor de omgeving veel meer effect. Een Hollander, die na zyn operatie merkt, dat hij weërizoo goed ziet als vroe ger, begrijpt niet wat hy te danken heeft aan de moderne Wetenschap, want hy werd geopereerd, voor hij geheel blind was. Deze operaties nu nemen een groot deel van mijn tijd in beslag. Elke reis behandel ik 100 tot 200 van dergelijke patiënten, Daarnaast is er altijd nog veel te doen met ander oogheelkundig werk. De trachoom, die in Holland nog in de Joden buurten te Amsterdam en in enkele vis scherplaatsjes sporadisch voorkomt heerscht in sommige deelen van den Ar chipel in ruime mate en ook hiertegen kan door geneeskundige hulp en operatief ingrijpen veel in belang van den lijder worden gedaan. De bestrijding van deze drie oogziekten hebben wij in de hand. En wanneer het ons gelukt het aantal oogzieken te ver minderen, zal het oogheelkundig vraag stuk voor Insulinde zoo goed als opgelost zijn, al zullen ook dan nog die oogziekten overblijven, die evenals in Nederland zoo vele van onze ongelukkige medeschepselen blind maken. Myn laatste reis Met mijn laatste reis lag het in mijn be doeling, naar Java te gaan. Ik had echter eerst nog een paar oude menschen in Atjeh te helpen, die den vorigen keer op den laatsten dag van mijn verblijf waren komen aanzetten en aan wie ik beloofd had, terug te zullen komen. Ik ging dus eerst naar Sumatra, waar ik een paar dagen doorbracht in het ge zondheidsoord Brastagi waar ik den in specteur van den Dienst der Volksgezond heid ontmoette, die mij adviseerde, eenigen tijd in die bergstreek te blijven, aan welk verzoek ik voldeed. Eerst heb ik toen g werkt in Kabon-Djahé. De bevolking be staat daar uit de Karo-Bataks, voor het grootste deel heidenen. De Nederlandsche zending werkt daar onder die menschen en exploiteert daar een bijzonder mooi hospitaal. In Indië zijn 50 protestantsche zendingsartsen; van de R. K. zending is er één in de Minahassa). Van Kabon-Djahé uit ging ik naar Koe tatjane, een gebied, dat bewoond wordt door de Allassers en daarna ging ik naar Blangkedjeren in de Gajoe-landen, waar ik arbeidde in de militaire kampementen. Om in Blangkedjeren te komen, moet men drie dagen loopen in de bergen van mid- den-Sumatra. Dit is een van de mooiste tochten, die men in Sumatra kan maken, maar een vrij dure tocoht. Ik had n.1. 15 dragers noodig, een kok en een geleider en voor dit alles zorgde het militaire bestuur. De Gajoe- en Alias-landen worden n.1. nog militair bestuurd en zijn nog niet overgegeven aan het civiele bestuur. Te voren had men er voor gezorgd, mede te deelen, dat ik kwam, waardoor ik den dag na mijn aankomst de menschen vond om zich te laten opereeren. Dit is toch wel een staaltje van het groote vertrouwen, dat de inlanddche bevolking thans stelt in het bestuur van de Hollanders. in het gebied van de befaamde tocht van van Dalen in 1904, die toen als een lawine door deze streek trok en duizenden men- schenlevens moest opofferen. Wanneer men door dit gebied trekt, krijgt men des ondanks bewondering voor het werk, door van Dalen verricht, want dan wordt men zich bewust, welke opofferingen de aan hem gegeven opdracht vorderde. Deze ge beurtenis leeft nog steeds bij de bevolking voort. Daarna ben ik gegaan naar Sidikalang in de Pak-Pak-landen, bewoond door een uitstervende bevolking. Van Dalen was de eerste Europeaan, die daar verscheen en ontdekte dat ze tot de laatste menschen- eters behoorden. Het zijn heidenen en ge weldige opiumschuivers, aan den eenen kant gedrukt door de Mohamedaansche Atjehers en aan den anderen kant door de Christelijke Toba-Bataks, die naar dit land met duizenden emigreeren. De heidensche Pak Pak-landen zijn de laatste tien jaar dicht bevolkte Christen landen geworden en het bestuur ziet de immigratie van de Toba-Bataks bijzonder graag, omdat de Toba Batak-landen ont zettend overbevolkt zy'n. Ongetwijfeld worden de Toba-Bataks overheerschend op Sumatra. Zij schijnen als emigranten overal succes te hebben. Ook in de Pak-Pak-landen was voor mij als overal veel werk te doen. Daarna kon ik eindelijk naar Atjeh gaan, waar ik een maand in het oude hospitaal in Langsa, waar ik vroeger had gewerkt, heb gear beid. In die streek ben ik zeer bekend en daar behoefde zeker geen propaganda ge maakt te worden voor myn werk. De men schen kwamen daar vanzelf wel. Aan Dr. Tyssen, die zoo buitengewoon veel gereisd heeft, stelden wij nog de vraag, hoe zijn indruk was over de reacties van de verschillende menschen en volke ren, die hy had leeren kennen. De vorige week, zoo zeide hy, sprak ik op de boot nog een bekend antropoloog, Dr. Bijlmer, en beiden kwamen wy tot de conclusie, dat overal de menschen ongeveer by dezelfde handelingen op dezelfde wijze reageeren, dat er onder de menschen niet zooveel verschil is en dat altthans het verschil niet zoo groot is of men ziet overal de groote familiever wantschap van ons menschen onderling. Moge het zien van deze familie-ver wantschap onze hoop versterken op het eenmaal verschijnen van een gelukkiger menschengeslacht op deze wereld. Een Atjehsche vader, met zijn drie zoons, die alle drie door Dr. Tijssen ziende gemaakt werden. Een geschrift van dr. Müller. Rijksbisschop Müller, die in naam nog steeds het hoofd is van de Duit sche evangelische kerk, heeft in den stijl van de Bergrede eenige voorschrif ten gegeven, die dr. Otto Dibelius in 't nummer van het weekblad: „Junge Kirche" afdrukt en er de slotsom uit trekt dat de Belijdenisbeweging alle rede had dr. Müller als hoofd van de kerk te wraken. L. Müller, rijksbisschop. Hier volgt een vertaling, welke aan de Times ontleenen: wy Gelukkig hij die zijn lyden draagt als een man. Hij zal de kracht vinden nooit te wanhopen. Gelukkig hij, die altijd handelt als een goed kameraad. Hem zal het in de wereld wel gaan. Gelukkig zij die vrede houden met hun volksgenooten; zij doen Gods wil. Gelukkig zij die eerlijk en trouw leven en werken en toch worden vervolgd en ge smaad zij zullen Gods gunst ervaren. Gij draagt het in uw bloed en uw va deren hebben het u geleerd: Gij zult niet doodslaan. Een moordenaar moet ter dood worden veroordeeld. Gij moet uzelf voorhouden dat het plegen van een moord, het gevolg is van een innerlij ke ontwikkeling die begint met kwaden wil, nijd en haat. Wie zulke gevoelens in zich laat opkomen, maakt zichzelf schul dig. Wie echter zyn volksgenooten met zulke gevoelens behandelt, is uitermate schuldig. Wie tracht zyn volksgenooten moreel te gronde te richten of hen metter daad te bedreigen, vernietigt de volksge meenschap en verdient de zwaarste straf fen van God en de menschen. Wees vergevensgezind jegens uw volks genooten met wie gij op voet van vijand schap staat. Drijf uw twist niet zoover, dat het onmogelijk wordt tot een schikking te komen. Een daad van oprechte kameraad schap is in Gods oog meer waard dan kerkgang-uit-sleur. Het volgende strookt met de menschelij- ke gevoelens: „Gelijk gij mij doet, zoo doe ik u"; of „oog om oog, tand om tand". Ik zeg U: Het is beter voor volksgenooten met elkaar zoo om te gaan, dat men elkaar verdraagt. Volksgemeenschap is een hooge en heilige zaak, waarvoor gij offers moet brengen. Indien uw kameraar u in opwinding in het gezicht slaat, is het niet steeds juist te rug te slaan. Het is manhafter kalm te blijven. Misschien zal uw kameraad zich dan gaan schamen. Gij zult uw leeraren en predikers daar aan leeren kennen, of zij steeds trachten te leven volgens hun leer en of zy voor uw ziel zorgen als goede kameraden en trou we helpers. Indien zij alleen woorden uitspreken en hun de leer over God en zijn koninkrijk belangrijker lijkt dan God zelf, dan zullen zij u niet kunnen helpen doch u in dwaling leiden. Hij die Gods woord alleen met den mond belijdt, is geen ware boodschapper van God. Maar wie eerlijk tracht Gods wil in daden om te zetten, is een trouw soldaat van God en een trouw boodschapper van 't heerlijke nieuws van Gods vaderliefde. Menigeen zal tot» mij zeggen: Hebben wij niet altijd de blijde boodschap geleerd? Hebben wij niet steeds de Schrift verkon digd? Hebben wij niet altijd groote daden verricht in Uw naam en te Uwer eer? Ik moet dan tot u zeggen: Ik heb nooit iets met u uitstaande gehad. Verwijder u uit mijn tegenwoordigheid, gij woorden masker!" Dr. Dibelius erkent het geschrift als een goed sermoen, maar teekent erbij aan dat het meeste niet in den Bijbel voorkomt. Dr. De geweldige brand in de opslag p'aatre» nabij bet station te Roermond. Het brandend complex.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1936 | | pagina 9