De proeftocht van H.M. Kruiser „De Ruyter". DE VADER VAN DEN KRUISER. Dat Slijm moet van Uw Borst Hoest-Griep-Bronchitis-Asthma 'JmilMou Met een beslistheid en een paraatheid, waarover vermoedelijk eerst de historie het volle licht zal doen opgaan, heeft de jonge, toen pas opgetreden Minister- President in 1918 de revolutiepoging van Troelstra weerstaan en overwonnen. Ve len hebben zich verbaasd, dat Ruys des tijds op zoo jeugdigen leeftijd (hij was toen pas 42 jaar) tot Minister van Staat is benoemd, maar voor ons is het zeker, dat hierin mede een onderscheiding en een belooning lagen voor de onwankelbare bestuurskracht, waarmede hij in Novem ber 1918 is opgetreden, toen hij met den rustigen eenvoud, die hem steeds ken merkte, op de bres is blijven staan. Rustige eenvoud. Ziedaar alweer een misleidend begrip voor het oordeel over dezen man. Want hij was een sterk en een vurig temperament. Evenals Nolens. Maar, als deze, wist hij het te bedwingen. Soms vlamde het op. Het vlamde sterk op in de prachtige rede, welke hij enkele maanden geleden hield op den Katholieken Land dag en die per radio door het land werd verbreid. Velen hebben zich toen ver baasd afgevraagd: is dat Ruys? Ja, dat was Ruys. De sterke. De temperament volle. Maar zoo toonde hij zich slechts zelden. Gemeenlijk was hij een man vol koelen, nuchteren zin, vol hartelijkheid en jovialiteit, zonder die platte gemeen zaamheid welke naar het populaire streeft. Het bloed van een oud geslacht stroomde in hem, maar het metaal van de edele eigenschappen daarvan zette hij in pasmunt om, en zijn nobele natuur deelde die uit, ook aan en voor den staatkundi gen tegenstander. Hij kon een ander zoo goed begrijpen. Hij begreep zelfs dengene, die in de Tweede Kamer veel te ver ging in het critische woord. Dan riep Ruys hem, soms scherp, tot de orde, maar nau welijks was het incident voorbij of op het gelaat van den Limburgschen edelman verscheen een vroolijke lach. Zelfs kon men dan later meermalen het bijzondere schouwspel zien, dat een communist als De Visser, door den voorzitter tot de orde geroepen, zich naar diens zetel begaf om even met hem te spreken, en dan was er een begrijpende gemoedelijkheid van bei de kanten. Er zijn voorzitters geweest, die zich in de journalistieke vertrekken op het Bin nenhof nimmer lieten zien. Ruys deed anders. Meermalen is hij er geweest. Dan klonken er zijn hartelijke woorden; zijn kwinkslagen; hij kon een geestige grap vertellen en hij kon er zelf ook van genieten. Meer dan één parle mentair journalist (en de schrijver dezer regelen houdt voor zich-zelf een dankbare herinnering daaraan) heeft op belang rijke dagen in zijn leven de hartelijke be langstelling van den heer Ruys de Bee- renbrouck ondervonden. En het is volko men waar wat wij dezer dagen ergens lazen: Ruys kon een journalist, in wienhij vertrouwen stelde, véél zeggen om hem in te lichten en te oriënteeren. Hij was mensch tegenover menschen. Toen hij minister-president was reisden wij eens van Den Haag naar Arnhem. Op het perron zagen wij hem. „Kom bij mij zitten, ik reis alleen, dan kunnen wij eens rustig praten". „Maar ik heb geen eerste-klas, Excellentie." „Nu, dat maak ik wel in orde". De Minister, die naar Enschede ging om een tentoonstel ling te openen, maakte het inderdaad met een enkel woord tegen den controleur in orde, toen deze in de coupé kwam, en wij mochten toen een langdurig gesprek met hem voeren, waarin hij zich vooral gron dig oriënteerde omtrent de journalistiek en omtrent journalisten. En aan verschei dene andere gesprekken, die wij met hem voeren mochten, ook in het beroemde To rentje, denken wij dankbaar terug. Het was een trouwhartig man, een goed mensch, en zijn aristocratie kwam nergens mooier in uit dan in zijn natuurlijken eenvoud. Het is al verscheidene jaren geleden, Ruys was toen voor de eerste maal mi nister-president, dat een liberaal journa list geheel onverwacht een koninklijke onderscheiding ontving. Den dag daarna sprak hij Minister Ruys, en met een lachend gezicht zei deze: „Was het een verrassing? Nu, dat doet me dan pleizier. Dan is het me gelukt. Ik heb er eens echt schik in gehad om dat stilletjes klaar te maken!" Menschenkennis en menschenliefde wa ren beweegkrachten in het leven van dezen rustigen en toch zoo sterken, innig- geloovigen man, die tientallen jaren lang vlot van de eene hooge positie in de an dere overstapte, „een vlotheid schreef De Maasbode" „die deels zijn kracht, een enkele maal wellicht ook zijn zwakheid was". Zoo blijft de naam Ruys de Beeren- brouck onverbrekelijk verbonden aan een even belangrijke als bewogen periode uit onze staatkundige en parlementaire ge schiedenis. Driemaal minister-president, tweemaal Kamer-voorzitter, en dit soms gedurende zoo lange periode en op zoo jongen leef tijd, dat het voor ons land een unicum was. Voor de Roomsch-Katholieke Staats partij is dit heengaan een harde slag. In enkele jaren verloor zij nu Nolens en Ruys, de twee Limburgsche staatslieden, die haar zooveel gezag verleenden. Het gewest zelf, Limburg, zal zich min of meer verweesd gevoelen. Maar bovendien, de Staatspartij had in Ruys een figuur, gedragen door het vertrouwen der geheele beweging, en wiens rijke en beproefde ervaring hem groot gezag verleenden. Eigenlijk kon zij Ruys op dit oogenblik niet missen, en al scheen zijn Kamer functie hem in de laatste jaren uit het actieve staatkundige leven verwijderd te houden, hoe hij in haar gunst en gene genheid stond, bewees de manier, waarop de jongste Landdag hem ontving. Maar het mag zonder de minste over drijving worden getuigd, dat ook de Ko ningin een beproefd dienaar verloor, een trouwen steun voor de dynastie der Oranje's. Zoo is er verlies aan alle kanten. En de Tweede Kamer heeft in een plechtige bijeenkomst aan een voortreffelijk leider en een edel vaderlander woorden van af scheid moeten wyden. D. HANS. ii. In ons land waren mannen als Maarten Harpertsz. Tromp, Jan Evertsen en Witte de With al beroemd, maar niemand buiten Zeeland kende in 1652 De Ruyter. Doch al daar wist men wat men aan hem had en deed alle moeite den rust-wenschenden zeeman over te halen in 's Lands zeedienst te treden. Voor vlagofficier had hij geen reputatie genoeg, men bood hem dan ook een eigenaardigen titel aan, om toch vooral niemand te kwetsen, namelijk die van vice- commandeur. De Ruyter is door de liefde voor zijn land gezwicht, hij liet zich over reden voor één tocht op de Neptunus, een klein schip van 28 stukken met 134 man bemand. Het zijn er echter meerdere en vele geworden in dezen voor ons land vrij ongelukkig verloopen oorlog, in welken De Ruyter slechts eer, roem en groote waar deering oogstte. Zooals hij het zelf uit drukte; in dien oorlog sprak hij Zeeuwsche taal in den hitsigen strijd bij Plymouth, en hij bracht de aan zijn hoede toever trouwde koopvaarders veilig thuis. In de door den doldriftigen Witte de With roeke loos aangebonden en verloren strijd tegen een Engelsche overmacht, door den beza- digden De Ruyter ontraden, muntte De Ruyter uit in het defensief, maar toen had hij ook schoon genoeg van het dienen b(j een zeemacht, door tweedracht der bevel hebbers verscheurd en erbarmelijk slecht door de admiraliteit verzorgd. Niettemin was hij toch weer op zijn post en hielp Tromp, die eerst in 1652 met De Ruyter had kennis gemaakt en hem onmid dellijk hoog schatte, de groote overwinning bij Dungeness (9 December 1652) behalen, welke Blake naar Duins dwong en onze kust van vijanden schoonveegde (De bezem in de mast). Den 28sten Februari vocht hij onder Tromp bij Portland. Het gevecht op den eersten dag bleef onbeslist, maar aan onzen kant waren de zwaarste verliezen geleden. Toen De Ruyter den krijgsraad bezocht, klopte de oude Tromp zijn krijgsmakker met den commandostaf op den duim, zeggend: „Wel, mijn Ruytertje, sijt ghy daer oock, leef je nog; welkom mijn vriendt". De volgende dag bracht nog geen beslis sing, het munitiegebnek der onzen werd werd verontrustend, en dit was den derden dag oorzaak, dat wij zonder munitie terug trekken moesten, na in totaal 12 oorlogs schepen en 50 koopvaarders (een klein deel van het heele konvooi) en 4000 man, waar onder 15 kapiteinen, verloren te hebben. Hoe De Ruyter zich had gehouden in de twee vermelde zeeslagen, blijkt wel eerst uit zijn benoeming tot vice-admiraal en daarna uit zijn aanstelling in vasten dienst. Vier maanden later de al even ongelukkige slag bij Nieuwpoort (12 Juni 1653)1 Voor dezen tocht had men De Ruyter niet behoe ven over te halen; vol eerbied voor Tromp was hij meegetogen. Het werden twee dagen van zwaren strijd, vernietigd werden de onzen zeker niet, maar wij verloren toch 20 schepen, absoluut tengevolge van munitiegebrek en slechte uitrusting der schepen, waaruit, als uit zooveel andere zee slagen, wel blijkt, dat het een oude Hol- landsche gewoonte is om de weermacht van den Lande stiefmoederlijk te bedeelen. Ach, hoe heeft De Ruyter daar steeds tegen gefulmineerd en juist daar, waar men hooren moest, onder zijn eerlijken vollen naam. Hij schreef den Staten-Generaal o.a.: „dat hij niet van meening was weer in zee te gaan, tenzij de vloot met meer en betere schepen werd voorzien". Welnu, de vloot werd versterkt, want Holland was in last! Zij voer in het begin van Augustus uit, ontmoette den vijand den 8sten voor Kat wijk; den 9den werd de strijd gedurende korten tijd hervat, eindelijk den lOden ont wikkelden zich de bloedige slag bij Ter- heide, waarin Maarten Harpertszn. Tromp sneuvelde. De Ruyter bezocht het admiraal schip, hij zag den gevallen chef, „den no- belen Heer admiraal tot zijn groot leed wezen in zijn hutte dood liggen". En toen er weer op los met zijn eigen bodem; van zijn 150 man verloor hij 43 dooden en 35 gekwetsten, zijn schip raakte zoo ontram- poneerd, dat hij het te den Briel moest sal- yeeren, maar ondanks ons verlies van 12 schepen bereikten wij ons trategisch doel: de blakkade onzer kusten was verbroken. Door Tromp's dood, Witte de With's ont zettende impopulariteit bij het scheepsvolk en de eeuwige onderlinge ruzies der admi raliteiten en bevelhebbers, werd ditmaal geen zeeman, maar een cavalerist, Jacob van Wassenaar van Obdam, tot opperbevelheb ber benoemd Lowestoft heeft geleerd, dat een cavale rist ook op zee dapper vechten en eerlijk sneuvelen kan, maar niet, dat men een vloot aan een landofficier moet toever trouwen; trouwens onze vijanden van dien tijd hebben in dat opzicht ook veel leergeld betaald. De Staten-Generaal bestemden De Ruyter tot „assistent", nu zouden wij zeggen tot chef van den staf van den graaf, maar zulk een duivelstoejagersbaantje weigerde hij pertinent. Toen heeft men hem vice- admiraal van Amsterdam gemaakt (1654) en hoewel de Zeeuw zoo iets als verraad aan zijn provincie aanvoelde, liet hij zich bepraten door den raadpensionaris Johan de Wit, dien hij zeer hoog achtte. Een ronde, eerlijke man zooals hij wond geen doekjes om zijn gevoelens, zijn vriendschap voor de Wit deed hem bij de Oranjeklanten doorgaan voor een staats gezinde. Ja, staatsgezind was hij in de beteekenis, dat hij voor den Staat alles veil had, maar De Ruyter deed niet aan politiek; hij diende zijn land onder De Wit en onder den Prins na 1672 met denzelfden eerbied voor de over hem gestelde overheid. In het jaar 1654 behoefde hij niet meer te strijden; Cromwell, even moe als wij en in zijn hart niet genegen een Republiek zooals de zijne te verzwakken, sloot den vrede. Zoo is De Ruyter in 1655 met het gansche „huyshouwen" naar Amsterdam verhuisd; het hem door de stad geschonken groot burgerrecht, dat hem op één lijn stelde met de leden van het stadsbestuur zal hem een schrale troost geweest zyn voor het verlies van zijn zoon Adriaan, als luitenant-ter-zee gestorven. Hy betrok een eenvoudig huis in een echte zeekapiteinsbuurt op het Nieuwe Waalseiland (nu Prins Hendrik kade 131). Wij zullen De Ruyter's organi satorisch werk aan de zeemacht stilzwij gend voorbijgaan. In het werk „Michlel Adriaansz. De Ruyter" door P. J. Blok, uit gave Martinus IJhoff 1928, waaraan mijn schets is ontleend, kan de belangstellende lezer de geschiedenis van den admiraal uitgebreid vinden. Tusschen 1655 en 1656 beveiligde h(j de koopvaardij in de Middel- landsche Zee tegen de Fransche en Spaan- sche kapers en de Barbarijsche piraten. In 1666, onder Obdam verhinderde hij de blokkade van Dantzig door den Zweed- schen Koning Karei X Gustaaf, tusschen 1656 en 1657 kruiste hij weer in de Mid- dellandsche Zee en had zijn merkwaardige tweede ontmoeting met den Markies La- lande. Ditmaal echter waren de bordjes ver hangen en was Lalende de Ruyter's ge vangene en over de behandeling van den Admiraal kreeg hij niet te klagen. Met Por tugal in oorlog geraakt over Brazilië, stuur den de Staten-Generaal De Ruyter ander maal naar de Middellandsche Zee; faute de combattants, heeft hij weer niet behoeven te vechten, doch deed voldoende om ook de Barbarijsche zeeroovers ontzag voor Hol lands marine in te boezemen. Misschien wel het verdrietelijkste werk van zyn geheele carrière heeft De Ruyter tusschen 1659 en 1660 moeten opknappen als drager van „De houten sleutels van de Sont". Wij moesten zorgen, dat dit be langrijke vaarwater niet in handen kwam van den Zweedschen Koning, die Kopen hagen belegerde en druk bezig was Dene marken geheel te veroveren. Obdam for ceerde de Sont, waarbij Witte de With sneuvelde. Onze concurrenten, de Engel- schen evenwel, zagen met leede oogen onze inmenging in de zaken van de Sont en zoo lagen beide vlooten op elkaar te passen en voornamelijk op De Ruyter kwam het neer de duizend-en-één optreden moeilijkheden met Engelschen, Zweden en Denen met tact, geduld en vastberadenheid uit den weg te ruimen. Gedurende dit verblijf in het hooge Noor den heeft hij met de Denen de stad Ny- borg op Fumen veroverd, zelf het voor beeld gevend, „gerehabiliteerd als een bootsgezel". Buet, wiens tragisch einde als prinsgezinde wel iedereen bekend zal zijn, nam aan de landing deel, en den admiraal ziende voorwaarts ijlen, riep hij zijn man nen toe: „Die gaat U voor, valt aan". Ein delijk is Zweden tot den vrede gedwongen, na Karei Gustaafs dood in 1660, de Sont bleef open en De Ruyter voer thans als Deensch edelman naar huis. Zijn wapen is wel een zeer sprekend geworden: in het rechter bovenkwartier een ruiter, in de on derkwartieren een schip en een kanon met kogels, links boven een kruis. Weinig minder zwaar was De Ruyter's taak in de Middellandsche zee tuschen 1661 enl664. Niet alleen had hy de Barbarijsche zeeroovers in toom te houden en te zorgen, dat de tractaten, die hij met zooveel geduld gesloten had, nageleefd werden, maar bo vendien zat de tweede Engelsche oorlog in de lucht en moest hij oppassen, dat de Brit ten dezen niet in tijd van vrede begonnen met een aanslag op onze Smyrna-vaarders. Hij had er in de Middellandsche zee den wind onder, hy heeft „het wolvennest van de Middellandsche zee geschrobt". In 1664 hadden wij den onontbeerlyken vlootvoogd bijna verloren. Hy werd „zeer ziek van koorts en sterken bloedganck, zoodat vele mij al doorgeschreven hadden". Zyn sterk gestel behaalde echter de overwinning, maar in die sukkelperiode was hij voor zyn onderbevelhebbers erg lastig. Men moet zich De Ruyter overigens niet voorstellen als een steeds zachtaardig en bezadigd mensch. Aan den wal was h(j de eenvoud zelf, doch aan boord een buitengewoon krachtig heerscher en wie zijn toorn opwek te kreeg hy er zoo ongenadig van langs en tegen dezulken kon hy zoo heftig optreden, dat als hij in onzen tijd geleefd had, het „reclames" geregend zou hebben. Enfin, van een man als De Ruyter, die een braaf ondergeschikte ook niet in den steek liet, in het gevecht niet en tegenover de Staen- Generaal niet, kon men veel verdragen, hij was op de vloot zoowel geacht als popu lair. Onze Engelsche benijders provoceeren in 1664 de vijandelijkheden door plotseling de bezittingen der W. I. C. op de küst van Guinee (Gorée) en in Nieuw-Nederland te overvallen en te vermeesteren. Jan de Wit betaalde hun met gelijke munt, zeer in 't geheim instrueerde hy De Ruyter de Middellandsche zee te verlaten en verrassenderwijze op de kust van Guinee verwijderd worden. Zeker |s dot Gij vannacht minder benauwd zult xi n, indien Gij vandaag Akker', Abdi|,iroop neemt. Uw ademhallnos- orjjanen worden dan bevrijd van d„ sli|m die daar vastzit. Zonder moeite zonder pijn wordt Gij dan Uw be nauwdheid ot beklemming de boa-T In ongelooflijk korten tijd werkt Ab dijsiroop zuiverend, verzachtend en genezend. Morgen kunt Gij U reeds een ander menich gevoelen. Door haar byzondere samen,telling hét geneesmiddel bij aandoeningen al,, AKKW tegen de Engelsche bezittingen op te tn- den. Nu was het treurig, maar waar, dat van de vergaderingen der Staten-Generaal zelis van het Secreet-Besogne der Staten-Gene raal, niets den Engelschen Gezant, den on- waardigen Downing, verborgen bleef Ditmaal echter wist de Wit, door zijn in structie aan De Ruyter handig tusschen wat sjablonepapieren te schuiven, deze in dit Besogne geteekend te krygen, zonder dat de heeren wisten, wat zij geteekend hadden en zoo is De Ruyter weg kunnen sluipen en den Engelschen onverwacht op het lijf gevallen. Hij veroverde Siërra Lc- one, Tacorary en Cormantlyn en maakte een grooten buit. Op zijn terugtocht via de West-Indische eilanden, Nieuw-Nederland en Newfoundland, kon hy alleen Terre- neuve bestoken en keerde naar Patria te rug, benoorden Engeland en Schotland om. In het vaderland had men den grooten admiraal inmiddels heel erg gemist, nog heel wat meer dan de schatrijke Indische retourvloot, welke by het uitbreken der vijandelijkheden op weg naar Holland was en welker waarde, mocht zij in handen val len van den altijd met geldnood kampenden koning Karei II, dezen vorst het oorlog voeren al te gemakkelijk zou maken. De Engelsche lagen op de loer, op de De Ruyter en op die retourvloot en zij kon den het op hun gemak doen, wijl de onzen bij Lowestoft een geweldige nederlaag had den geleden, waarbij Obdam in de lucht gevlogen was. De Fortuin was daarna echter aan onze zijde, de retourvloot onder Pieter de Bitter wist Bergen te bereiken en daar een Engel - schen aanval in deze neutrale haven ener giek af te slaan en De Ruyter zeilde onge zien het Engelsche gros voorbij en viel met zyn prijzen den 6den Augustus 1665 Delf zijl binnen. Zoo groot was reeds zijn naam, dat de Natie op dit goede nieuws den moed her vatte en in geestdrift ontstak. Johan de Witt zette onmiddellijk de be noeming van De Ruyer tot luitenant-admi raal van Holland en Westfriesland door. zeer tot verdriet van Cornelis Tromp, Maai - ten Harpereszn zoon, die als waarnemend opperbevelhebber zijn positie niet gaarne prijsgaf. Dit passeeren was 't begin van de controverse tusschen beide groote mannen, die den Staat veel kwaad berokkend heeft. De Ruyter begon met het ontzet van de in Bergen vastgehouden koopvaarders, daarna blokkeerde hij de Z. W.-kust van Engeland. De Engelschen kwamen met bui ten; een pestachtige ziekte hield vrecse ij huis op onze vloot cn toen de winter na derde moest ook de Ruyter binnenvallen. Op zijn doorreis van Zeeland naar Ro dam en Amsterdam overnachtend, luis de een gast in zyn herberg zyn avond?*: bed af: „Schenk mij een dcemocdigen gees opdat ik mij op mijn verheffing nie hoovaardige verleen mij een helden ia bewaar mij voor een deerlijk sneu zooals myn voorzaat (Obdam) In het volgende jaar op den llden „Ik weet het niet, meneer. Maar we zeg gen altijd „hij als wij het over hem heb ben, waarom, zou ik U niet kunnen zeggen Misschien is het heel natuurlijk. Hij komt en gaat als een schaduw, kruipt door gesloten deuren, alsof ze open stonden. Wij staan er machteloos tegenover en de zenu wen van de dienstmeisjes zijn er totaal van streek. Doch u kunt gerust van mij aanne men, dat U noch uw zakboekje noch Uw groot boek ooit weer terug zult zien". Erik liep de kamer op en neer, zijn han den diep in de zakken van zijn kamerja pon gestoken, terwijl hij zijn voorhoofd met diepe rimpels trok. „Een rare geschiedenis", fluisterde hij. „Maar voor den drommel...", hij zweeg even en keerde zich toen naar James om. „In orde, James", zei hy, „dat is alles. Ik kom later nog wel eens op deze zaak te- rug". Juist zette Erik zijn eerste kopje koffie aan zijn lippen, toen de butler hem een telegram overhandigde. Haastig scheurde hij het open, vloog den inhoud door en bleef toen op het formulier staren. „Nu, dat is het toppunt", verklaarde hy even later. „Iets akeligs, Erik?" vroeg Suzy, die hem stil had gadegeslagen. Hij overhandigde haar het telegram en zij las: „Moet U dadelijk spreken. Ernstig nieuws". De onderteekening luidde Wilkins en Wilkins. „Wie zyn Wilkins en Wilkins?" vroeg ze „Het heeft iets van een engagement in een cabaret". „Zoo iets gezelligs is het niet, lieveling", antwoordde Erik met een lichte fronsing van zijn wenkbrauwen. „Wilkins en Wil kins zijn de advocaten, van mijn familie ge weest. Zij zijn bezig orde ih mijn vaders nalatenschap te brengen. Ik heb hun hier iknnrpp^eken,feleden om Bevra«gd. omdat ïaan Ik h^'lde,Weuten hoc miJ" «ken staan. Ik had gedacht, dat het een kwestie van een paar weken zou zijn maw het heeft nu al veel langer geduurd". „Maar Erik, je hoeft nu toch niet juist vandaag te gaan?" 1 Hij haalde de schouders op. „Lees wat er staat zei hij, „mijn laatste woorden, voor ik hen verliet waren: „Stuurt U mij geen bericht als het niet hoog noodig is". Ik ver telde hun, dat ik hierheen ging. Ik ben dus bang, dat er werkelijk een zeer dringende aangelegenheid is, waarvoor zij mij noodig hebben, kindje vooral omdat zij weten, waarom ik hier ben". Suzy keek op haar armbandhorloge. „Je zult met den wagen moeten gaan", merkte zij op, „de vroegtrein is al weg en voor twaalf uur komt er geen andere". Erik knikte. ,Ik ga met mijn eigen wa gen en zal alle regels van den weg over schrijden. Zoo gauw ik de zaken heb afge handeld hoe ze ook mogen uitvallen kom ik terug en hoop hier vlak na de lunch aan te komen. Ik geloof, dat dit het beste is wat ik doen kan". „Goed",' fluisterde Syze, „kom maar vlug terugen „Wat en?" „Veel geluk, met je zaken!" Hij kuste haar en holde weg, terwijl hit om zijn auto riep. HOOFDDSTUK II. Erik reed met een razende vaart naar de stad maar kwam heel langzaam terug, te veel in gedachten verdiept, om zijn aan dacht bij zijn stuur te bepalen, want de ad vocaten hadden hem verteld, hoe treurig het met zijn fortuin gesteld was, want niet alleen waren de schulden van zijn vader zoo groot geweest, dat h(j geen cent meer bezat, maar er bleef nog een groote schuld te betalen over en de schuldeischers hadden Da^r%h°tRGIi. Üm te doen verklaren. SlïSfSSSï enatdafhiVeerl°VindR t was haar deze ongelukstijding *en0°d«akt len op den dag dat v*.-. hadden de gelukkigste mejgehen Redaci't wereld te worden. En ^o in d* verzonken, reed hij de op'rljiaan 1" Thomson-burcht op. da De stalknecht verscheen en bracht hem weer tot de werkelijkheid terug. Nadat Erik zyn auto had doen stilhouden en uitgestapt was, vroeg de man: „Kan tk nog iets voor U dóén, meneer Hansley?" „Ja", zei Erik opeens woedend, „breng mij de Thomson-robijnen op een gouden kussen". De man keek hem wezenloos aan, terwijl Erik zich omdraaide en wegging. Doch een paar schreden later keerde hy zich om en riep over zijn schouder: „Zet de wagen ergens dicht bij de hand, zoodat ik weg kan rijden, wanneer ik wil, want ik ben besloten hier niet te blijven dinee- ren en de garages staan vol wagens". Dat wat een nieuwtje waar de knecht van opkeek, want de bedienden waren er natuurlijk allemaal van op de hoogte, dat dien avond de verloving zou worden ge vierd. Langzaam liep Erik op het kasteel toe en ging naar zijn kamer. Hij wilde op het oogenblik niemand van de gasten ontmoe ten en met Graaf Thomson gaan praten, als hij zich eerst wat had verfrischt. Hij ont kleedde zich en nam een koude douche, en toen, iets was hij nooit deed, een warme na. wat hem niet erg bekwam en waardoor hij zich onbehagelijk voelde. Hij kleedde zich langzaam aan en bleef nog even zitten, zoodat er ruim een uur verloopen was, voordat hij aanstalten maakte om den graaf z'n wederwaardigheden mede te deelen. Maar Juist kwam een der bedienden en verzocht Erik bij den graaf in de bibliotheek te willen komen. „Zeg aan meneer de graaf, dat ik binnen een paar tellen bij hem ben", antwoordde Erik, terwijl hij zijn dikke haren nog even met twee haarborstels bewerkte. Hij vond Graaf Thomson, die met zj rug naar den warmen haard stond, op te wachten. „Goedenmiddag, meneer", zet En wijl hij de deur achter zich sloot. „He v me, dat ik U vanmorgen zoo opeens moe. verlaten, maar ik had een drin8en ,j gram uit de stad gekregen. Ik wilde juist komen opzoeken, toen de ec me kwam zeggen, dat U mij wilde Graaf Thomson keek hem scherp aan „Neen een sigaret, mijn jongen, eens met je praten", zei hij. „annen Op dat oogenblik wisten beide m dat zij met een zeker wantrouwen teg over elkaar stonden. „„„iuk1 „Ik moet je over een zeer P«s°on1^ gelegenheid spreken", zei de graaf. „1 gehoopt, dat jij uit jezelf naar my komen was, want je begiypt. dat h financieele positie gaat". de Graaf Thomson had een maniei dingen dadelijk en zonder dl0 zeggen, die misschien hard was,i hem in hoog aanzien had gebracn wege zijn eerlijkheid. lo0- Erik voelde een rilling over zyn r 8 pen. Waarom was hg eigenlyk na zy rugkomst niet direct naar den g'a gaan? Hy haatte de dramatische s waarin het noodlot hem had gebracn was er tevens een beetje bang voor. Wordt vervolgd). I

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1936 | | pagina 10