De proeftocht van H.M. Kruiser „De Ruyter".
DE VADER VAN DEN KRUISER.
Dat Slijm moet van Uw Borst
Hoest-Griep-Bronchitis-Asthma
'JmilMou
Met een beslistheid en een paraatheid,
waarover vermoedelijk eerst de historie
het volle licht zal doen opgaan, heeft de
jonge, toen pas opgetreden Minister-
President in 1918 de revolutiepoging van
Troelstra weerstaan en overwonnen. Ve
len hebben zich verbaasd, dat Ruys des
tijds op zoo jeugdigen leeftijd (hij was
toen pas 42 jaar) tot Minister van Staat
is benoemd, maar voor ons is het zeker,
dat hierin mede een onderscheiding en
een belooning lagen voor de onwankelbare
bestuurskracht, waarmede hij in Novem
ber 1918 is opgetreden, toen hij met den
rustigen eenvoud, die hem steeds ken
merkte, op de bres is blijven staan.
Rustige eenvoud. Ziedaar alweer een
misleidend begrip voor het oordeel over
dezen man.
Want hij was een sterk en een vurig
temperament. Evenals Nolens. Maar, als
deze, wist hij het te bedwingen. Soms
vlamde het op. Het vlamde sterk op in de
prachtige rede, welke hij enkele maanden
geleden hield op den Katholieken Land
dag en die per radio door het land werd
verbreid. Velen hebben zich toen ver
baasd afgevraagd: is dat Ruys? Ja, dat
was Ruys. De sterke. De temperament
volle. Maar zoo toonde hij zich slechts
zelden. Gemeenlijk was hij een man vol
koelen, nuchteren zin, vol hartelijkheid
en jovialiteit, zonder die platte gemeen
zaamheid welke naar het populaire
streeft. Het bloed van een oud geslacht
stroomde in hem, maar het metaal van de
edele eigenschappen daarvan zette hij in
pasmunt om, en zijn nobele natuur deelde
die uit, ook aan en voor den staatkundi
gen tegenstander. Hij kon een ander zoo
goed begrijpen. Hij begreep zelfs dengene,
die in de Tweede Kamer veel te ver ging
in het critische woord. Dan riep Ruys
hem, soms scherp, tot de orde, maar nau
welijks was het incident voorbij of op het
gelaat van den Limburgschen edelman
verscheen een vroolijke lach. Zelfs kon
men dan later meermalen het bijzondere
schouwspel zien, dat een communist als
De Visser, door den voorzitter tot de orde
geroepen, zich naar diens zetel begaf om
even met hem te spreken, en dan was er
een begrijpende gemoedelijkheid van bei
de kanten.
Er zijn voorzitters geweest, die zich in
de journalistieke vertrekken op het Bin
nenhof nimmer lieten zien.
Ruys deed anders. Meermalen is hij er
geweest. Dan klonken er zijn hartelijke
woorden; zijn kwinkslagen; hij kon een
geestige grap vertellen en hij kon er zelf
ook van genieten. Meer dan één parle
mentair journalist (en de schrijver dezer
regelen houdt voor zich-zelf een dankbare
herinnering daaraan) heeft op belang
rijke dagen in zijn leven de hartelijke be
langstelling van den heer Ruys de Bee-
renbrouck ondervonden. En het is volko
men waar wat wij dezer dagen ergens
lazen: Ruys kon een journalist, in wienhij
vertrouwen stelde, véél zeggen om hem
in te lichten en te oriënteeren. Hij was
mensch tegenover menschen.
Toen hij minister-president was reisden
wij eens van Den Haag naar Arnhem. Op
het perron zagen wij hem. „Kom bij mij
zitten, ik reis alleen, dan kunnen wij eens
rustig praten". „Maar ik heb geen
eerste-klas, Excellentie." „Nu, dat
maak ik wel in orde". De Minister, die
naar Enschede ging om een tentoonstel
ling te openen, maakte het inderdaad met
een enkel woord tegen den controleur in
orde, toen deze in de coupé kwam, en wij
mochten toen een langdurig gesprek met
hem voeren, waarin hij zich vooral gron
dig oriënteerde omtrent de journalistiek
en omtrent journalisten. En aan verschei
dene andere gesprekken, die wij met hem
voeren mochten, ook in het beroemde To
rentje, denken wij dankbaar terug. Het
was een trouwhartig man, een goed
mensch, en zijn aristocratie kwam nergens
mooier in uit dan in zijn natuurlijken
eenvoud.
Het is al verscheidene jaren geleden,
Ruys was toen voor de eerste maal mi
nister-president, dat een liberaal journa
list geheel onverwacht een koninklijke
onderscheiding ontving. Den dag daarna
sprak hij Minister Ruys, en met een
lachend gezicht zei deze: „Was het een
verrassing? Nu, dat doet me dan pleizier.
Dan is het me gelukt. Ik heb er eens echt
schik in gehad om dat stilletjes klaar te
maken!"
Menschenkennis en menschenliefde wa
ren beweegkrachten in het leven van
dezen rustigen en toch zoo sterken, innig-
geloovigen man, die tientallen jaren lang
vlot van de eene hooge positie in de an
dere overstapte, „een vlotheid schreef
De Maasbode" „die deels zijn
kracht, een enkele maal wellicht ook zijn
zwakheid was".
Zoo blijft de naam Ruys de Beeren-
brouck onverbrekelijk verbonden aan een
even belangrijke als bewogen periode uit
onze staatkundige en parlementaire ge
schiedenis.
Driemaal minister-president, tweemaal
Kamer-voorzitter, en dit soms gedurende
zoo lange periode en op zoo jongen leef
tijd, dat het voor ons land een unicum
was.
Voor de Roomsch-Katholieke Staats
partij is dit heengaan een harde slag.
In enkele jaren verloor zij nu Nolens en
Ruys, de twee Limburgsche staatslieden,
die haar zooveel gezag verleenden. Het
gewest zelf, Limburg, zal zich min of
meer verweesd gevoelen. Maar bovendien,
de Staatspartij had in Ruys een figuur,
gedragen door het vertrouwen der geheele
beweging, en wiens rijke en beproefde
ervaring hem groot gezag verleenden.
Eigenlijk kon zij Ruys op dit oogenblik
niet missen, en al scheen zijn Kamer
functie hem in de laatste jaren uit het
actieve staatkundige leven verwijderd te
houden, hoe hij in haar gunst en gene
genheid stond, bewees de manier, waarop
de jongste Landdag hem ontving.
Maar het mag zonder de minste over
drijving worden getuigd, dat ook de Ko
ningin een beproefd dienaar verloor, een
trouwen steun voor de dynastie der
Oranje's.
Zoo is er verlies aan alle kanten. En de
Tweede Kamer heeft in een plechtige
bijeenkomst aan een voortreffelijk leider
en een edel vaderlander woorden van af
scheid moeten wyden.
D. HANS.
ii.
In ons land waren mannen als Maarten
Harpertsz. Tromp, Jan Evertsen en Witte
de With al beroemd, maar niemand buiten
Zeeland kende in 1652 De Ruyter. Doch al
daar wist men wat men aan hem had en
deed alle moeite den rust-wenschenden
zeeman over te halen in 's Lands zeedienst
te treden. Voor vlagofficier had hij geen
reputatie genoeg, men bood hem dan ook
een eigenaardigen titel aan, om toch vooral
niemand te kwetsen, namelijk die van vice-
commandeur. De Ruyter is door de liefde
voor zijn land gezwicht, hij liet zich over
reden voor één tocht op de Neptunus, een
klein schip van 28 stukken met 134 man
bemand. Het zijn er echter meerdere en
vele geworden in dezen voor ons land vrij
ongelukkig verloopen oorlog, in welken De
Ruyter slechts eer, roem en groote waar
deering oogstte. Zooals hij het zelf uit
drukte; in dien oorlog sprak hij Zeeuwsche
taal in den hitsigen strijd bij Plymouth,
en hij bracht de aan zijn hoede toever
trouwde koopvaarders veilig thuis. In de
door den doldriftigen Witte de With roeke
loos aangebonden en verloren strijd tegen
een Engelsche overmacht, door den beza-
digden De Ruyter ontraden, muntte De
Ruyter uit in het defensief, maar toen had
hij ook schoon genoeg van het dienen b(j
een zeemacht, door tweedracht der bevel
hebbers verscheurd en erbarmelijk slecht
door de admiraliteit verzorgd.
Niettemin was hij toch weer op zijn post
en hielp Tromp, die eerst in 1652 met De
Ruyter had kennis gemaakt en hem onmid
dellijk hoog schatte, de groote overwinning
bij Dungeness (9 December 1652) behalen,
welke Blake naar Duins dwong en onze
kust van vijanden schoonveegde (De bezem
in de mast).
Den 28sten Februari vocht hij onder
Tromp bij Portland. Het gevecht op den
eersten dag bleef onbeslist, maar aan onzen
kant waren de zwaarste verliezen geleden.
Toen De Ruyter den krijgsraad bezocht,
klopte de oude Tromp zijn krijgsmakker met
den commandostaf op den duim, zeggend:
„Wel, mijn Ruytertje, sijt ghy daer oock,
leef je nog; welkom mijn vriendt".
De volgende dag bracht nog geen beslis
sing, het munitiegebnek der onzen werd
werd verontrustend, en dit was den derden
dag oorzaak, dat wij zonder munitie terug
trekken moesten, na in totaal 12 oorlogs
schepen en 50 koopvaarders (een klein deel
van het heele konvooi) en 4000 man, waar
onder 15 kapiteinen, verloren te hebben.
Hoe De Ruyter zich had gehouden in de
twee vermelde zeeslagen, blijkt wel eerst
uit zijn benoeming tot vice-admiraal en
daarna uit zijn aanstelling in vasten dienst.
Vier maanden later de al even ongelukkige
slag bij Nieuwpoort (12 Juni 1653)1 Voor
dezen tocht had men De Ruyter niet behoe
ven over te halen; vol eerbied voor Tromp
was hij meegetogen. Het werden twee
dagen van zwaren strijd, vernietigd werden
de onzen zeker niet, maar wij verloren
toch 20 schepen, absoluut tengevolge van
munitiegebrek en slechte uitrusting der
schepen, waaruit, als uit zooveel andere zee
slagen, wel blijkt, dat het een oude Hol-
landsche gewoonte is om de weermacht van
den Lande stiefmoederlijk te bedeelen.
Ach, hoe heeft De Ruyter daar steeds
tegen gefulmineerd en juist daar, waar men
hooren moest, onder zijn eerlijken vollen
naam. Hij schreef den Staten-Generaal o.a.:
„dat hij niet van meening was weer in zee
te gaan, tenzij de vloot met meer en betere
schepen werd voorzien".
Welnu, de vloot werd versterkt, want
Holland was in last!
Zij voer in het begin van Augustus uit,
ontmoette den vijand den 8sten voor Kat
wijk; den 9den werd de strijd gedurende
korten tijd hervat, eindelijk den lOden ont
wikkelden zich de bloedige slag bij Ter-
heide, waarin Maarten Harpertszn. Tromp
sneuvelde. De Ruyter bezocht het admiraal
schip, hij zag den gevallen chef, „den no-
belen Heer admiraal tot zijn groot leed
wezen in zijn hutte dood liggen". En toen
er weer op los met zijn eigen bodem; van
zijn 150 man verloor hij 43 dooden en 35
gekwetsten, zijn schip raakte zoo ontram-
poneerd, dat hij het te den Briel moest sal-
yeeren, maar ondanks ons verlies van 12
schepen bereikten wij ons trategisch doel:
de blakkade onzer kusten was verbroken.
Door Tromp's dood, Witte de With's ont
zettende impopulariteit bij het scheepsvolk
en de eeuwige onderlinge ruzies der admi
raliteiten en bevelhebbers, werd ditmaal
geen zeeman, maar een cavalerist, Jacob van
Wassenaar van Obdam, tot opperbevelheb
ber benoemd
Lowestoft heeft geleerd, dat een cavale
rist ook op zee dapper vechten en eerlijk
sneuvelen kan, maar niet, dat men een
vloot aan een landofficier moet toever
trouwen; trouwens onze vijanden van dien
tijd hebben in dat opzicht ook veel leergeld
betaald.
De Staten-Generaal bestemden De Ruyter
tot „assistent", nu zouden wij zeggen tot
chef van den staf van den graaf, maar zulk
een duivelstoejagersbaantje weigerde hij
pertinent. Toen heeft men hem vice-
admiraal van Amsterdam gemaakt (1654)
en hoewel de Zeeuw zoo iets als verraad
aan zijn provincie aanvoelde, liet hij zich
bepraten door den raadpensionaris Johan
de Wit, dien hij zeer hoog achtte.
Een ronde, eerlijke man zooals hij wond
geen doekjes om zijn gevoelens, zijn
vriendschap voor de Wit deed hem bij de
Oranjeklanten doorgaan voor een staats
gezinde.
Ja, staatsgezind was hij in de beteekenis,
dat hij voor den Staat alles veil had, maar
De Ruyter deed niet aan politiek; hij diende
zijn land onder De Wit en onder den Prins
na 1672 met denzelfden eerbied voor de
over hem gestelde overheid.
In het jaar 1654 behoefde hij niet meer te
strijden; Cromwell, even moe als wij en in
zijn hart niet genegen een Republiek zooals
de zijne te verzwakken, sloot den vrede.
Zoo is De Ruyter in 1655 met het gansche
„huyshouwen" naar Amsterdam verhuisd;
het hem door de stad geschonken groot
burgerrecht, dat hem op één lijn stelde met
de leden van het stadsbestuur zal hem een
schrale troost geweest zyn voor het verlies
van zijn zoon Adriaan, als luitenant-ter-zee
gestorven. Hy betrok een eenvoudig huis
in een echte zeekapiteinsbuurt op het
Nieuwe Waalseiland (nu Prins Hendrik
kade 131). Wij zullen De Ruyter's organi
satorisch werk aan de zeemacht stilzwij
gend voorbijgaan. In het werk „Michlel
Adriaansz. De Ruyter" door P. J. Blok, uit
gave Martinus IJhoff 1928, waaraan mijn
schets is ontleend, kan de belangstellende
lezer de geschiedenis van den admiraal
uitgebreid vinden. Tusschen 1655 en 1656
beveiligde h(j de koopvaardij in de Middel-
landsche Zee tegen de Fransche en Spaan-
sche kapers en de Barbarijsche piraten. In
1666, onder Obdam verhinderde hij de
blokkade van Dantzig door den Zweed-
schen Koning Karei X Gustaaf, tusschen
1656 en 1657 kruiste hij weer in de Mid-
dellandsche Zee en had zijn merkwaardige
tweede ontmoeting met den Markies La-
lande. Ditmaal echter waren de bordjes ver
hangen en was Lalende de Ruyter's ge
vangene en over de behandeling van den
Admiraal kreeg hij niet te klagen. Met Por
tugal in oorlog geraakt over Brazilië, stuur
den de Staten-Generaal De Ruyter ander
maal naar de Middellandsche Zee; faute de
combattants, heeft hij weer niet behoeven
te vechten, doch deed voldoende om ook de
Barbarijsche zeeroovers ontzag voor Hol
lands marine in te boezemen.
Misschien wel het verdrietelijkste werk
van zyn geheele carrière heeft De Ruyter
tusschen 1659 en 1660 moeten opknappen
als drager van „De houten sleutels van de
Sont". Wij moesten zorgen, dat dit be
langrijke vaarwater niet in handen kwam
van den Zweedschen Koning, die Kopen
hagen belegerde en druk bezig was Dene
marken geheel te veroveren. Obdam for
ceerde de Sont, waarbij Witte de With
sneuvelde. Onze concurrenten, de Engel-
schen evenwel, zagen met leede oogen onze
inmenging in de zaken van de Sont en zoo
lagen beide vlooten op elkaar te passen en
voornamelijk op De Ruyter kwam het neer
de duizend-en-één optreden moeilijkheden
met Engelschen, Zweden en Denen met
tact, geduld en vastberadenheid uit den
weg te ruimen.
Gedurende dit verblijf in het hooge Noor
den heeft hij met de Denen de stad Ny-
borg op Fumen veroverd, zelf het voor
beeld gevend, „gerehabiliteerd als een
bootsgezel". Buet, wiens tragisch einde als
prinsgezinde wel iedereen bekend zal zijn,
nam aan de landing deel, en den admiraal
ziende voorwaarts ijlen, riep hij zijn man
nen toe: „Die gaat U voor, valt aan". Ein
delijk is Zweden tot den vrede gedwongen,
na Karei Gustaafs dood in 1660, de Sont
bleef open en De Ruyter voer thans als
Deensch edelman naar huis. Zijn wapen is
wel een zeer sprekend geworden: in het
rechter bovenkwartier een ruiter, in de on
derkwartieren een schip en een kanon met
kogels, links boven een kruis.
Weinig minder zwaar was De Ruyter's
taak in de Middellandsche zee tuschen 1661
enl664. Niet alleen had hy de Barbarijsche
zeeroovers in toom te houden en te zorgen,
dat de tractaten, die hij met zooveel geduld
gesloten had, nageleefd werden, maar bo
vendien zat de tweede Engelsche oorlog in
de lucht en moest hij oppassen, dat de Brit
ten dezen niet in tijd van vrede begonnen
met een aanslag op onze Smyrna-vaarders.
Hij had er in de Middellandsche zee den
wind onder, hy heeft „het wolvennest van
de Middellandsche zee geschrobt". In 1664
hadden wij den onontbeerlyken vlootvoogd
bijna verloren. Hy werd „zeer ziek van
koorts en sterken bloedganck, zoodat vele
mij al doorgeschreven hadden". Zyn sterk
gestel behaalde echter de overwinning,
maar in die sukkelperiode was hij voor zyn
onderbevelhebbers erg lastig. Men moet
zich De Ruyter overigens niet voorstellen
als een steeds zachtaardig en bezadigd
mensch. Aan den wal was h(j de eenvoud
zelf, doch aan boord een buitengewoon
krachtig heerscher en wie zijn toorn opwek
te kreeg hy er zoo ongenadig van langs en
tegen dezulken kon hy zoo heftig optreden,
dat als hij in onzen tijd geleefd had, het
„reclames" geregend zou hebben. Enfin,
van een man als De Ruyter, die een braaf
ondergeschikte ook niet in den steek liet,
in het gevecht niet en tegenover de Staen-
Generaal niet, kon men veel verdragen, hij
was op de vloot zoowel geacht als popu
lair.
Onze Engelsche benijders provoceeren in
1664 de vijandelijkheden door plotseling de
bezittingen der W. I. C. op de küst van
Guinee (Gorée) en in Nieuw-Nederland te
overvallen en te vermeesteren.
Jan de Wit betaalde hun met gelijke
munt, zeer in 't geheim instrueerde hy De
Ruyter de Middellandsche zee te verlaten
en verrassenderwijze op de kust van Guinee
verwijderd worden. Zeker |s
dot Gij vannacht minder benauwd
zult xi n, indien Gij vandaag Akker',
Abdi|,iroop neemt. Uw ademhallnos-
orjjanen worden dan bevrijd van d„
sli|m die daar vastzit. Zonder moeite
zonder pijn wordt Gij dan Uw be
nauwdheid ot beklemming de boa-T
In ongelooflijk korten tijd werkt Ab
dijsiroop zuiverend, verzachtend en
genezend. Morgen kunt Gij U reeds
een ander menich gevoelen. Door
haar byzondere samen,telling hét
geneesmiddel bij aandoeningen al,,
AKKW
tegen de Engelsche bezittingen op te tn-
den.
Nu was het treurig, maar waar, dat van
de vergaderingen der Staten-Generaal zelis
van het Secreet-Besogne der Staten-Gene
raal, niets den Engelschen Gezant, den on-
waardigen Downing, verborgen bleef
Ditmaal echter wist de Wit, door zijn in
structie aan De Ruyter handig tusschen
wat sjablonepapieren te schuiven, deze in
dit Besogne geteekend te krygen, zonder
dat de heeren wisten, wat zij geteekend
hadden en zoo is De Ruyter weg kunnen
sluipen en den Engelschen onverwacht op
het lijf gevallen. Hij veroverde Siërra Lc-
one, Tacorary en Cormantlyn en maakte
een grooten buit. Op zijn terugtocht via de
West-Indische eilanden, Nieuw-Nederland
en Newfoundland, kon hy alleen Terre-
neuve bestoken en keerde naar Patria te
rug, benoorden Engeland en Schotland om.
In het vaderland had men den grooten
admiraal inmiddels heel erg gemist, nog
heel wat meer dan de schatrijke Indische
retourvloot, welke by het uitbreken der
vijandelijkheden op weg naar Holland was
en welker waarde, mocht zij in handen val
len van den altijd met geldnood kampenden
koning Karei II, dezen vorst het oorlog
voeren al te gemakkelijk zou maken.
De Engelsche lagen op de loer, op de
De Ruyter en op die retourvloot en zij kon
den het op hun gemak doen, wijl de onzen
bij Lowestoft een geweldige nederlaag had
den geleden, waarbij Obdam in de lucht
gevlogen was.
De Fortuin was daarna echter aan onze
zijde, de retourvloot onder Pieter de Bitter
wist Bergen te bereiken en daar een Engel -
schen aanval in deze neutrale haven ener
giek af te slaan en De Ruyter zeilde onge
zien het Engelsche gros voorbij en viel met
zyn prijzen den 6den Augustus 1665 Delf
zijl binnen.
Zoo groot was reeds zijn naam, dat de
Natie op dit goede nieuws den moed her
vatte en in geestdrift ontstak.
Johan de Witt zette onmiddellijk de be
noeming van De Ruyer tot luitenant-admi
raal van Holland en Westfriesland door.
zeer tot verdriet van Cornelis Tromp, Maai -
ten Harpereszn zoon, die als waarnemend
opperbevelhebber zijn positie niet gaarne
prijsgaf. Dit passeeren was 't begin van de
controverse tusschen beide groote mannen,
die den Staat veel kwaad berokkend heeft.
De Ruyter begon met het ontzet van de
in Bergen vastgehouden koopvaarders,
daarna blokkeerde hij de Z. W.-kust van
Engeland. De Engelschen kwamen met bui
ten; een pestachtige ziekte hield vrecse ij
huis op onze vloot cn toen de winter na
derde moest ook de Ruyter binnenvallen.
Op zijn doorreis van Zeeland naar Ro
dam en Amsterdam overnachtend, luis
de een gast in zyn herberg zyn avond?*:
bed af: „Schenk mij een dcemocdigen gees
opdat ik mij op mijn verheffing nie
hoovaardige verleen mij een helden ia
bewaar mij voor een deerlijk sneu
zooals myn voorzaat (Obdam)
In het volgende jaar op den llden
„Ik weet het niet, meneer. Maar we zeg
gen altijd „hij als wij het over hem heb
ben, waarom, zou ik U niet kunnen zeggen
Misschien is het heel natuurlijk. Hij komt
en gaat als een schaduw, kruipt door
gesloten deuren, alsof ze open stonden. Wij
staan er machteloos tegenover en de zenu
wen van de dienstmeisjes zijn er totaal van
streek. Doch u kunt gerust van mij aanne
men, dat U noch uw zakboekje noch Uw
groot boek ooit weer terug zult zien".
Erik liep de kamer op en neer, zijn han
den diep in de zakken van zijn kamerja
pon gestoken, terwijl hij zijn voorhoofd met
diepe rimpels trok.
„Een rare geschiedenis", fluisterde hij.
„Maar voor den drommel...", hij zweeg
even en keerde zich toen naar James om.
„In orde, James", zei hy, „dat is alles. Ik
kom later nog wel eens op deze zaak te-
rug".
Juist zette Erik zijn eerste kopje koffie
aan zijn lippen, toen de butler hem een
telegram overhandigde. Haastig scheurde
hij het open, vloog den inhoud door en
bleef toen op het formulier staren.
„Nu, dat is het toppunt", verklaarde hy
even later.
„Iets akeligs, Erik?" vroeg Suzy, die hem
stil had gadegeslagen.
Hij overhandigde haar het telegram en
zij las:
„Moet U dadelijk spreken. Ernstig
nieuws".
De onderteekening luidde Wilkins en
Wilkins.
„Wie zyn Wilkins en Wilkins?" vroeg ze
„Het heeft iets van een engagement in een
cabaret".
„Zoo iets gezelligs is het niet, lieveling",
antwoordde Erik met een lichte fronsing
van zijn wenkbrauwen. „Wilkins en Wil
kins zijn de advocaten, van mijn familie ge
weest. Zij zijn bezig orde ih mijn vaders
nalatenschap te brengen. Ik heb hun hier
iknnrpp^eken,feleden om Bevra«gd. omdat
ïaan Ik h^'lde,Weuten hoc miJ" «ken
staan. Ik had gedacht, dat het een kwestie
van een paar weken zou zijn maw het
heeft nu al veel langer geduurd".
„Maar Erik, je hoeft nu toch niet juist
vandaag te gaan?" 1
Hij haalde de schouders op. „Lees wat er
staat zei hij, „mijn laatste woorden, voor
ik hen verliet waren: „Stuurt U mij geen
bericht als het niet hoog noodig is". Ik ver
telde hun, dat ik hierheen ging. Ik ben dus
bang, dat er werkelijk een zeer dringende
aangelegenheid is, waarvoor zij mij noodig
hebben, kindje vooral omdat zij weten,
waarom ik hier ben".
Suzy keek op haar armbandhorloge. „Je
zult met den wagen moeten gaan", merkte
zij op, „de vroegtrein is al weg en voor
twaalf uur komt er geen andere".
Erik knikte. ,Ik ga met mijn eigen wa
gen en zal alle regels van den weg over
schrijden. Zoo gauw ik de zaken heb afge
handeld hoe ze ook mogen uitvallen
kom ik terug en hoop hier vlak na de lunch
aan te komen. Ik geloof, dat dit het beste is
wat ik doen kan".
„Goed",' fluisterde Syze, „kom maar
vlug terugen
„Wat en?"
„Veel geluk, met je zaken!"
Hij kuste haar en holde weg, terwijl hit
om zijn auto riep.
HOOFDDSTUK II.
Erik reed met een razende vaart naar de
stad maar kwam heel langzaam terug, te
veel in gedachten verdiept, om zijn aan
dacht bij zijn stuur te bepalen, want de ad
vocaten hadden hem verteld, hoe treurig
het met zijn fortuin gesteld was, want niet
alleen waren de schulden van zijn vader
zoo groot geweest, dat h(j geen cent meer
bezat, maar er bleef nog een groote schuld
te betalen over en de schuldeischers hadden
Da^r%h°tRGIi. Üm te doen verklaren.
SlïSfSSSï enatdafhiVeerl°VindR t
was haar deze ongelukstijding *en0°d«akt
len op den dag dat v*.-.
hadden de gelukkigste mejgehen Redaci't
wereld te worden. En ^o in d*
verzonken, reed hij de op'rljiaan 1"
Thomson-burcht op. da
De stalknecht verscheen en bracht hem
weer tot de werkelijkheid terug.
Nadat Erik zyn auto had doen stilhouden
en uitgestapt was, vroeg de man: „Kan tk
nog iets voor U dóén, meneer Hansley?"
„Ja", zei Erik opeens woedend, „breng
mij de Thomson-robijnen op een gouden
kussen".
De man keek hem wezenloos aan, terwijl
Erik zich omdraaide en wegging.
Doch een paar schreden later keerde hy
zich om en riep over zijn schouder: „Zet
de wagen ergens dicht bij de hand, zoodat
ik weg kan rijden, wanneer ik wil, want
ik ben besloten hier niet te blijven dinee-
ren en de garages staan vol wagens".
Dat wat een nieuwtje waar de knecht
van opkeek, want de bedienden waren er
natuurlijk allemaal van op de hoogte, dat
dien avond de verloving zou worden ge
vierd.
Langzaam liep Erik op het kasteel toe en
ging naar zijn kamer. Hij wilde op het
oogenblik niemand van de gasten ontmoe
ten en met Graaf Thomson gaan praten, als
hij zich eerst wat had verfrischt. Hij ont
kleedde zich en nam een koude douche, en
toen, iets was hij nooit deed, een warme na.
wat hem niet erg bekwam en waardoor hij
zich onbehagelijk voelde. Hij kleedde zich
langzaam aan en bleef nog even zitten,
zoodat er ruim een uur verloopen was,
voordat hij aanstalten maakte om den graaf
z'n wederwaardigheden mede te deelen.
Maar Juist kwam een der bedienden en
verzocht Erik bij den graaf in de bibliotheek
te willen komen.
„Zeg aan meneer de graaf, dat ik binnen
een paar tellen bij hem ben", antwoordde
Erik, terwijl hij zijn dikke haren nog even
met twee haarborstels bewerkte.
Hij vond Graaf Thomson, die met zj
rug naar den warmen haard stond, op
te wachten.
„Goedenmiddag, meneer", zet En
wijl hij de deur achter zich sloot. „He v
me, dat ik U vanmorgen zoo opeens moe.
verlaten, maar ik had een drin8en ,j
gram uit de stad gekregen. Ik wilde
juist komen opzoeken, toen de ec
me kwam zeggen, dat U mij wilde
Graaf Thomson keek hem scherp aan
„Neen een sigaret, mijn jongen,
eens met je praten", zei hij. „annen
Op dat oogenblik wisten beide m
dat zij met een zeker wantrouwen teg
over elkaar stonden. „„„iuk1
„Ik moet je over een zeer P«s°on1^
gelegenheid spreken", zei de graaf. „1
gehoopt, dat jij uit jezelf naar my
komen was, want je begiypt. dat h
financieele positie gaat". de
Graaf Thomson had een maniei
dingen dadelijk en zonder dl0
zeggen, die misschien hard was,i
hem in hoog aanzien had gebracn
wege zijn eerlijkheid. lo0-
Erik voelde een rilling over zyn r 8
pen. Waarom was hg eigenlyk na zy
rugkomst niet direct naar den g'a
gaan? Hy haatte de dramatische s
waarin het noodlot hem had gebracn
was er tevens een beetje bang voor.
Wordt vervolgd).
I