§J m 1 jjj iü u ïi 1 1P 11 m 11 m B B B H B B B JU B §j ül B ÉB B B B B DE GEBROEDERS „GOCHEM" rm mi M jg m i m Raadselhoekie UIT SLOOTLAND NAAR BED! forst Ij u fl DE WERELD IN. DE KAARSENBOOM. KNUTSELHOEKJE. fj PTi Men lette op: 1. Lf6 2. Dh7 mat. 1, f6 2. Dh4 mat. 1. d6 2. d5 mat. 1. Ld6 2. Da8 mat. Eindspel 984 N. G'ioonew. mm a b c d e 1 g h Wit speelt en wint. Eindspel 985. X mm, ///AV///, a bcdeigh Wii speelt en houdt remise. In een tournooi der Weener Schaakver- eeniging werd de volgende partij gespeeld. De winnaar behaalde 10 punten uit 1 partijen. De verliezer de 2e plaats met 7 M punt. Damegambiet. 1. d4 Pf6 2. Pf3 d5 3. c4 e6 4. Lg5 Le7. 5. Pc3. Pbd7. 6. e3 0—0 7. Tacl c6. 8. Ld3 b6. 9. cd5 ed5 10. 0—0 Lb7 11. De2. (Beter ware: 11. Pe5 b.v. 11.... Pe5 12. de5 Pd7 13. Lf4! Pc5 14. Lbl enz.) 11a6. 12. h3 (Deze en de volgende zet passen niet in Wits spel. Beter was nog steeds Pe5 en eventueel f4 met Tf3. om een equivalent te hebben tegen zwarts dame vleugel aanval). 12Tfe8 13. Tfdl c5! 14. Lf4 c4 15. Lbl. b5 16. a3 Db6 17. Pe5 (Nu is het te laat. Dit paard kan zich nu niet hand haven op die plaats) 17Ld6. 18. Pd7 Pd7 19. Df3 Lf4 20. Df4 Pf6. 21. g4. (Deze aanval op de koningsvleugel kan zwart tegengaan en tegelijk zijn aanval op de damevleugel doorzetten) 21Tad8 22. Pe2. Td6. 23. Pg3 g6. (om Pf5 te ver hinderen). 24. Dh6. Pe4! 25. Le^(Er dreig de van zwart g6g5 Dh5. Th6 enz.) 25de4 26. Khl. Dd8 27. Tdgl. Kh8 (Om geen onaangenaamheden te onder vinden van Pf5!) 23. Tg2 Te6! (Weer idreigt g5 naast Th6. Wit wordt dus ge dwongen tot de volgende zet, die riiet goed voor zijn stelling is). 29. g5 Te8 30. Pe2 Dd7. 31. Dh4 Td5 32. Pf4 Tf5. 33. Dg3 Tc8. (Nu kan zwart weer aan zijn vleugel- aanval beginnen.) 34. Kh2 a5 35. h4 a4 36. ab4 ab4 37. Tg2 gl? (Tijdnood. Hij had met h5 moeten doorzetten) 37Kg8 38. Tgdl Ta5! (Hiermede luidt zwart zijn laatste aanval in.) 39. Tc2 Ta2. 40. Tdcl. La6 41. h5 b3. 42. Te2 c3 43. Tc3 Tc3 44. bc3. Lc8.! (Zwart wil geen gevaar loopen b.v. 44Le2 45. Pd5! Dd8 46. Pf6f Kh8. 47. De5 enz. Daarom gaat hij om dameruil uit en wint gemakkelijk 't eindspel) 45. Tel. b2 46. Tbl Dg4. 47. Pd5 (Fout zou zijn 47. c4 La6 48. c5 Kf8! 49. d5 Ld3 50. Pd3 ed3 51. d6 d2 52. c6. Ke8! 53. Tdl. Kd8 54. d7. Ta8 55. Kf3 Tb8. en wint) 47Dg3f 48. Kg3 La6. 49. Pb4 Ld3 50. Pd3 ed3. 51. Kf3 d2 52. Ke2 Tadl en nu geeft wit op. Oplossing der raadsels uit het vorige nummer. Voor grooteren. 1. Sebastopol. Soest, Loes, plas, Bas, staal, bes. 2. A L V A L A A N V A A N A N N A had verleden week. (Bazel). Hoorde je ook, wat hun beter bevalt: buiten wonen of in de stad? (Thun). Weet u, waarom ik lach? U raadt het gemakkelijk! (Chur). ij begrep nit, wat Jaap er mee te had: (Pe"n en Aken). Mien t* bl°emen' Ta^e Anna? fne" P'ak erwel over, maar wist n naam er niet van 4- Kar. a vaan; Voor klemeren. 1. Klaprozen. 2. Een vat of ton. P Primula a rm vlieg Primula slurf elf a 4. Schol, schop. OM OP TE LOSSEN. Voor grooteren. 1. Mijn geheel wordt met 12 letters ge schreven en noemt een modern verkeersmiddel. De 6, 7, 10, 11 is een rivier in Duitsch- land. 8, 9, 3, 11, 7 is een keizerrijk. Een 1, 2, 10, 12, 5 is een insect. Een 1, 4, 11 is een poel of plas. 9, 4, 3, 11 is een jongensnaam. Op de Fiets. In Slootland zit de groene jeugd Zoo dolgraag op de fiets, Verbaasd moet je in Slootland dan Ook wezen over niets! Ze pedd'len, vroolijk lachend, rond En zingen soms een lied. Ik ken op zomeravonden Iets opgewekters niet! Je ziet hier rijden: Spring-in-'t-Veld Met Rond-Oog en vriend Groen. Ze mogen van hun ouders saam Weer eens een tochtje doen. En als ze komen om een hoek, Dan bellen ze: Ruim baan! Hier komen kleine kikkertjes, Drie goede fietsers aan! C. E. DE LILLE HOGERWAARD. Zeven heeft de klok geslagen. Riet, Lies, Jaapje, nu naar bed! Gauw, hoor! naar het Lakenstraat je! Uit is voor vandaag de pret. Juffrouw Deken ligt te wachten. Want die dekt je heel graag toe, Kussen zegt: Leg hier je hoofdje, Slaap maar lekker, je bent moe! (Nadruk verboden). 't Duurt niet lang, of de drie kleuters Reizen af naar Droomenland, Stijf houdt kleine Jaap zijn vriendje, Bruine Béri, in de hand. Slaap maar lekker, morgen spelen Jullie uitgerust en blij. Zelfs in 't poppenledikantje Slapen kleuters op een rij. C. E. d. L. H. 2. Kruisraadsel. Op de beide kruisjeslijnen komt de naam van een stad in Engeland. X IX IX I l IX' I V XXXXXXXXX a X! e i IX i X X le rij een medeklinker. 2e de naam van een maand. 3e een bouwvallig overblijfsel. 4e een groote klomp ijs. 5e 't gevraagde woord. 6e een dorp op de Veluwe. 7e een zaaibloem. 8e iets, waarmee soms een tuin of stuk land mee afgezet is. 9e een medeklinker. 3. Verborgen dieren. Tante kwam u gisteren mooie bloemen brengen. j (2) Heb je in de nieuwe zaak al fruit ge kocht? Weet je, dat daar een deur gemaakt wordt? (2) Heb je fraaie knikkers? Dit zijn de grootste; U raadt niet, hoeveel ik er heb! In het park waren drie boomen om gewaaid. 4. Mijn eerste kun je eten, Mijn tweed' en derde saam, Die vormen altijd hoogten. Ze dragen meest een naam. En mijn geheel? Dat vindt je In Gelderland. Zoek goed En zeg dan, wat het antwoord Van het raadsel wezen moet. Voor kleineren. 1. Vul deze 9 vakjes in met IA 2 E 10 2 M 2 R IS maar doe het zóo, dat je van links naar rechts, en van boven naar beneden leest: le rij een lichaamsdeel. 2e een soort stok. 3e een scherp voorwerp. 2. Waar smaakt een koekje het lekkerst? 3. Ik ben nooit klein, maar geef je mjj een ander hoofd, dan word ik een deel van je gezicht. 4. Schrijf onder elkaar. le iets,'wat warmte en licht verspreidt. 2e een meisjesnaam. 3e een deel van je mond. 4e een heel klein plantje, dat je vooral in het bosch aantreft, maar wel in een bloempot. De beginletters vormen, van boven naar beneden gelezen, den naam van een visch en de 4 woorden bestaan alle uit 3 letters. Ik ga op reis, zooals je ziet, Met Fik, m'n trouwen vrind, Die zoo een reisje met den baas Beslist erg prettig vindt. We trekken ver de wereld in. Naar Zuid en Oost en West; Ook 't noorden doen we stellig aan, Daar lijkt het ons ook best. M'n hond gaat ov'ral met me mee, Dat spraken we zoo af. En als 'k me soms wat eenzaam voel, Hoor ik z'n trouwen blaf! Die zegt me: „houdt maar goeden moed! Ik ben nog bij je, hoor! Dat jou niets overkomen kan, Heusch, daar zorg ik wel voor!" Ik zei m'n Moesje goedendag; „Toe, Moesje, huil maar niet! Het duurt toch werk'lijk niet zoo lang, Voordat U mij weer ziet!" Ze groette me zoo vriendelijk, Ze kuste me zoo zacht En heeft me juist tot aan den hoek Een eindje weggebracht. Wanneer ik dan terug zal zijn? Wel, vast nog in geen jaar! Misschien is wel m'n wereldreis Dan op zijn vlugst pas klaar! Een jaar, wat lang!Zeg je dat niet? Nu, maak je maar niet bang. Want weet je, in Verbeelding s- 1 an d Is dat niet eens zoo lang! Je hebt het al begrepen, hè? Ik ga niet echt op reis! Ik speel het zoo maar, voor de grap, Ik maakte je wat wijs! Een jaar van lieve Moesje weg..« Wat dacht je, dat 't bestond, Dat ik op heel de wereld soms Zoon lief, goed Moesje vond? Neen, ik ga strakjes weer naar huis En pak m'n lieve Moe, Ik zeg: „Dag Moes, U ziet, ik kom Heel vlug weer naar U toe!" En Moesje? O f ze blij zal zijn! Dat weet ik nu al, zeg! Ze roept beslist: „M'n jongenlief, Blijf nooit zoo lang meer weg! RO FRANKFORT- WERKENDAM. O, Moeder, kijk eens! In den tuin Staat toch zoo'n mooie boom! Een boom met honderd kaarsjes wel. Nee, nee, het is geen droom! 't Zijn witte kaarsjes allemaal, Die staan zoo goed rechtop. Och, Moeder, 'k zie 't aan je gezicht: Je denkt, dat ik je fop! Kijk zelf dan even voor het raam! Zie je den boom nu staan? Wat denk je, zou elk kaarsje ook Eén keertje branden gaan? Of blaast de wind ze dan weer uit? Dat zou toch jammer zijn! Die kaarsjes zijn zoo helderwit! Moes, vindt je ze niet fijn? Wat? Noem je 'teen kastanje- boom!? En is die naam heusch goed? Ik denk toch stellig, dat het wel.... Een kaarsen boom zijn moet! CARLA HOOG. (Nadruk verboden). 277. De kapitein vond het niet raadzaam om hem te achtervolgen. Hij reed nog een eindje door met zijn ge vangenen en hield daarna halt bij een opening die in de rotsen was uitgehouwen. Het afstijgen viel nogal lastig en doordat Pit daarbij viel, verloor hij zijn leeren zakje. dat vanh kapitein herkende natuurlijk direct het zakje er naar gestolen.was en razend van woede greep hij wat hij zou d'nl °P Z^n gezicllt duidelijk te lezen viel ontstolen. De jon^ns h6m zijn Schat hadden het ijlings op een looien? P verdacht waren> zetten 4 C.tYl. Knipwerk. 'n Aardig werkje, waarbij steeds héél andere dingen te voorschijn komen, dan je zelf verwacht, is knippen. Om zooiets te maken, als fig. VI laat zien, heb je een smal strookje papier noo- dig, dat 20 c.M. lang en 4 c.M. breed is. Het papier, dat je hiervoor gebruikt, ir. .g niet dik zijn, omdat je het moet kun nen knippen, als het al eenige malen dub belgevouwen is. Maar het moet wèl sterk zijn, omdat het anders zoo gauw inscheurt. Liefst dun en taai dus. Dat strookje vouw je dubbel, met de smalle kanten op elkaar. Fig. II. Dit herhaal je een keer. Zoo ontstaat fig. III. Het papiertje ligt nu vierdubbel. Nu moeten de langste kanten op elkaar gevouwen worden b. op a. Je hebt dan ee klein smal vouwseltje gekregen, fig. 1 Daar ga je stukjes uitknippen. Hierbij moet je er om denken, dat je aan e hoeken altijd maar kleine puntjes ai- knippen mag. Aan de k a n t e n kun je verschillende figuurtjes uitknippen, maar je moet a ty met de schaar aan denzelfden kant uitko men, waar je met inknippen van een i- guurtje begint. Kom je aan een andere zijkant terecht, dan heb je het d°°rge~ knipt, en valt je papiertje in verschelde stukken uiteen. Het hindert na UUL;L niets, als dat soms eens gebeurt, va vouw je maar een ander. Fig. V laat J zien, hoe zoo'n uitgeknipt papiertje er un Leg je het vouwseltje nu voorzichtig open, dan ziet het reepje papier er uit ais fig VI. Neem nu een reepje fotocarton van een afstekende kleur. Is je knipwerk van licn papier, dan neem je donker bordpapie Knipte je van donker papier, dan staa het aardig, als het foto-carton licht ge kleurd is. Nu moet je het uitgeknipte strookje op het carton plakken. Het p middel moet niet te dun zijn, uiaar vooral niet te stijf. Je moet het papie heel voorzichtig bestrijken en oppassen, dat het niet aan den kant blijft kleve want zoo'n fijn knipseltje scheurt gauw - Na het opplakken moet je het goed ten drogen. Dan knip je het fotocarton recht langs af, en daarna knip je voor zichtig alle puntjes uit. Het carton is dan alleen te zien'door uitgeknipte figuurtjes in het rTYdd^; is het werkje te gebruiken als bladwijze Ter versiering maak je bovenaan gaatje, waar een paar draadjes zij, smal lintje, of een dun koordje doorg haald wordt. Dat kan uit het boek blijven hangen, zoodat je dadelijk kunt zien, waai je gebleven bent. v Dit is maar 'n voorbeeld van knipwer j Je kunt het papier ook op een andere ma nier dubbelvouwen en andere puntjes figuurtjes uitknippen. Het openvouwen van elk papiertje een verrassing, want meestal ziet net werk er héél anders uit, dan je zelf denK INA v. DEVENTER.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1936 | | pagina 12