Benauwd borst? op de 45ste Jaarverslag van de vereeniging „Liefdadigheid naar Vermogen". Stad en Omgeving. yiamnciaal 'flieiuvs EGMOND AAN ZEE Wentel dien last van U af door intijds Abdijsiroop te nemen. Thans slechts 75 ct. per flacon! HeuMelm land, Schotland en Ierland geeft haar alge- xneene bekendheid, en dan is haar fortuin gemaakt; zij boetseert alle beroemd- en be ruchtheden. Madame Tussaud's verzame ling was een der dingen, die men te Londen ging zien, zooals vroeger de Morgue te Parijs of den toen nog levenden Renan in zijn collegezaal van het Collége de Franc. En het schijnt, dat de animo voor madame Tussaud's beelden nog ver van uitgeput is want van 1829 tot en met 1930 werd haar collectie nog door ongev. honderd millioen menschen bezocht! Of een millioen per jaar! Madame Tussaud is zelf al lang ter ziele, natuurlijk, al werd zij heel oud. Zy is in haar verzameling aanwezig met haar groote muts en haar geweldige brilleglazen. Want na haar is de industrie der wassen beelden voortgegaan en heeft zij zich geworpen op alles wat in de menschenwereld een actueel belang had. Prinsen van Wetenschap en vorsten van de Beurs staan in Madame Tus saud's museum in de onmiddellijke nabij heid van regeerende of onttroonde vorsten, naast sport-keien en aarts-misdadigers. Het publiek stroomt er heen, bekijkt Byron en Dempsey met gelijke belangstelling; Ber- nard Shaw en Suzanne Lenglen, lord Cecil en Lindbergh gaan aan zijn critisch oog voorbij. Heele scènes uit Engeland's rijke geschiedenis zijn in beeld gebracht, zooals de onthoofding van Maria Stuart, de dood van Nelson, de moord van de Engelsche prinsen in den Tower. En elders zijn ko ninklijke zalen, waarin, allerlei grootheden, die een kroon droegen of die, zonder kroon, nóg grooter waren dan de eersten, b.v. Bis- marck en Mussolini. Misschien is de merk waardigste onder die grootheden de En gelsche koning van de vele vrouwen. Hen drik VIII. Hy, Hendrik VIII, had zes vrou wen: echtscheiding, op het schavot, maakte telkens, wanneer hij het verlangde, plaats voor eene andere. Maar hier, bij Tussaud, heeft hij alle vrouwen om zich heen, „blen étonnées de se trouver ensemble", eenigs- zins verbaasd bij elkaar te zijn". Het schijnt, dat tijdens den wereldoorlog de figuur van keizer Wilhelm II niet al te welwillend door het publiek is behandeld, waarschijnlijk als antwoord op het toen steeds weerklinkende: „Gott strafe England". Maar men is toch niet zoo ver gegaan om hem naar „de gruwelkamer" te verbannen, want een gruwelkamer, een kamer van groote moordenaars, is er ook nog bij „Tus saud". De volkshartstochten zijn soms dom en wreed genoeg om geen maat te houden. Men vraagt zich echter af, of het publiek van thans dergelijke dingen nog zooals vroeger beziet en opvat. Het is haast niet te denken. Een wassenbeelden-collectie is in haar doodschheid, in haar onvolkomen imi tatie van het echte, haast een parodie van zichzelve, dunkt mij. En ik geloof, dat zelfs een zoo weinig kritische geest als ik zelf b.v. moeite zou hebben om bij „Madame Tussaud" iets terug te vinden van de eer biedige huivering, waarmede ik, laat ik zeggen, zestig jaar geleden zulk een ver zameling zou hebben aangestaard. Het kleine kermistentje met de „Slapende Fatimé" en de daardoor gewekte indrukken zou ik er zeker niet terugvinden. Ik geloof, dat niet de leeftijd alleen, maar ook en vooral de tijd, de geweldige, de onverbiddelijke, de steeds zich wijzigende en alles wijzi gende, ons verandert, innerlijk, van top tot teen en ons niet meer in staat doet zijn dat te bewonderen, wat een zekere primaire geest verlangt. Ik durf deze veronderstel ling te maken in weerwil van de drie mil lioen bezoekers aan Londen's wassenbeel dengalerij in de jaren 1928, 1929 en 1930. A. J. BOTHENIUS BROUWER. De secretaris, mr. A. Schenkeveld schrijft in zijn jaarverslag het volgende: Bij het „verslaan" van de Vereenigings- gebeurtenissen over 1935 wil ik de oude paden niet verlaten. In het begin en eind 1935 was het leden tal resp. 139 en 129, alzoo een achteruit gang van 10 leden. Zoo heeft het ledenver lies, hetwelk de laatste jaren chronisch was, maar in 1933 en 1934 gestuit scheen te zijn, zich weer voortgezet en wel in een zoo groote mate, als tijdens mijn secreta riaat nog niet is voorgekomen. Ook in dit opzicht vreet de crisis voort! Al deze leden verloren wij geheel op één na: die ging de vereeniging met minder dan 2.50 steunen. Het getal dergenen, die dit doen, klom daardoor hier viel er geen af tot 8. Ook in dit opzicht is er achteruitgang, daar het vroeger meer voor kwam, dat zij, die den vollen rijksdaalder niet meer konden betalen, dan toch een kleinere bijdrage bleven geven. Ik hoop, dat althans die goede gewoonte „gewoon te" zal blijven. Het bestuur bleef, dank zij de continu eering van mr. Schenkeveld, ongewijzigd bestaan uit: P. A. de Lange, voorzitter; mr. A. Schenkeveld, secretaris; mr. F. A. Josephus Jitta, penningmeester; W. J. D. Appel; mr. G. C. B. v. d. Feen de Lille en J. Ringers. Hetzelfde was het geval met de commis sie van onderzoek, van wie de heeren Grootegoed en Haasbroek aftraden en aan bleven, zoodat deze commissie bleef sa mengesteld uit: W. Bruin, C. A. Groote goed, J. Lind Azn., A. J. B. Lohman, J. H. W. Lutjeharms, L. H. Obdam, N. v. d. Poll, W. F. Slinger, T. J. H. Vermeulen. En ook de vertegenwoordiging in den Armenraad bleef gelijk, daar mrs. A. Schenkeveld en F. A. Josephus Jitta er resp. primus- en secunduslid bleven. Sprak ik in mijn vorige jaarverslag de mogelijk heid uit, dat dit toen voor het laatst gerap porteerd kon worden, de Armenraad is aan den bezuinigingsbijl ontkomen. Indien deze bijl en zijn maat, het snoeimes, elders voor de Overheidsklassen even effectief werk kunnen verrichten dat er nog genoeg te vellen en te snoeien is, is wel aan geen twijfel onderhevig kunnen wij het ge spaard blijven van dezen vruchtbaren boom niet anders dan ten zeerste toejuichen. Aan het einde van deze personalia moet ik heel persoonlijk worden en wel met be trekking tot drie van de genoemde func tionarissen, die kortgeleden een jubileum in onze vereeniging vierden. Zij hadden dit althans kunnen vieren, maar of ze het gevierd hebben, betwijfel ik eigenlijk; ja het is zelfs de vraag, of ze er aan gedacht hebben! Dit geschiedde, gelijk gezegd, „kortgele den" en vond alzoo niet plaats in het ver- eenigingsjaar, waarover ik verslag uit breng. Toch meen ik het te mogen memo- reeren, omdat het althans van een van hen in dat jaar besproken is en zelfs mede oorzaak was, dat wij hem nog voor onze vereeniging behielden. Dat was de heer Haasbroek. Toen ik zoo juist mededeelde, dat hij en de heer Grootegoed als rapporteur „aan bleven", gebruikte ik opzettelijk wat va gen term, die wel den feitelijken toestand juist weergeeft, maar juridisch niet om lijnd is, wijl hij niet zegt, waarin dit „aan blijven" gegrond was. Dat moet nog ver klaard worden en zoo kom ik tot het eer ste jubileum. Op de algemeene ledenvergadering van 8 Mei 1935, waar de periodieke aftreding plaats had, wilde de heer Haasbroek niet voor een herbenoeming als lid van de commisie van Onderzoek in aanmerking komen. Hij was, zoo zei hij, nu bijna 25 jaar rapporteur geweest en achtte den tijd ge komen als zoodanig af te treden. Deze me- dedeeling kwam onverwachts en zoo was er nog niet in zijn opvolging voorzien. Daarom vroeg het bestuur hem in functie te blijven, tot dit wel het geval zou z:jn. En op de vergadering van 18 October 1935, toen „ontdekt" was, dat de heer Haasbtoek spoedig 25 jaar in functie zou zijn, werd hem gevraagd de kwarteeuw vol te ma ken. Aan beide verzoeken voldeed hij be reidwillig en zoo is hij tot heden zijn ver dienstelijk werk blijven verrichten. Dit volmaken is inmiddels geschied, want op 19 April .1. was het 25 jaar geleden, dat de heer Haasbroek in de plaats van den heer Rover rapporteur onzer vereeniging werd. Telkenmale als hij aftrad, werd hh hoe kon het anders bij zoo'n voortreffe lijk werker! herkozen. Wij betreuren zonder ruggespraak durf ik dit gerust ver klaren het dan ook zeer, dat hij uit on zen kring zal verdwijnen, maar vleien ons met de hoop, dat hij nu de 30 jaar zal wil len volmaken! Tegelijk met hem werd op den 19en Apr.1 1911 de heer W. J. D. Appel als lid van de Onderzoek-commissie gekozen; hij ver ving daarbij den heer M. van Veggel. Ook deze was de vorige maand dus 25 jaar in functie, zij het niet in dezelfde. Op 12 Sep tember 1927 werd hij toch in de plaats van den heer J. G. Metselaar tot bestuurslid ge kozen. Hiermede gaf de vereeniging wel te kennen, hoezeer zij het werk van dezen vurigen strijder in den kamp tegen de ar moede waardeert. En het bestuur prijst zich gelukkig, dat het sindsdien dezen vriend en kenner van de minder-met- aardsche-goederen-gezegenden in zijn mid den heeft gehad. Ik weet zeker Uw aller tolk te zjjn, als ik de hoop uitspreek, dat dit nog lang het geval moge wezen. Als Dritte im Jubilar-Bunde fungeert onze voorzitter, de heer P. A. de Lange, die op 14 Maart 1906, dus al voor 30 jaar, tot bestuurslid gekozen werd. Daarmede werd, de notulen vermelden het terecht, een tra ditie voortgezet, want de vader van den nieuwen functionaris, mr. A. P. de Lange, was een van de oprichters en tot zijn dood in 1897 bestuurslid van onze vereeniging. En toen onze huidige voorzitter in het laatst van 1925 den juisten datum ver melden de notulen niet in plaats van mr. K. A. Cohen Stuart als zoodanig werd gekozen, werd er in zekeren zin ook een traditie gevolgd, daar ook zijn voorganger in het bestuur, de heer S. M. E. Modder man, den presidentsstoel ingenomen en den dito hamer gehanteerd had, Nog een tradi tie werd met deze successievelijke benoe ming geëerd: de naam „De Lange" heeft in onzen kring gelijk ver daarbuiten een zeer goeden klank en onze vereeniging heeft aan dit oude en geëerde geslacht zeer veel te danken. Toch wel het meest aan dezen vertegen woordiger ervan, die nu al 30 lange jaren voor hem, den steeds ijverige, zijn ze zeker kort, wijl druk-bezet, geweest met zijn groote gaven en liefde onze ver eeniging gediend en ze daarvan nu reeds een tiental jaren ook met vaste, zij het te vens zachte, hand bestuurd heeft. Als zoo vaak, bleek het ook hier juist de traditie te handhaven; dit temeer, waar de heer de Lange er voor zorgde, dat de traditie geen doode vorm werd, maar levende wezen lijkheid bleef. In ben dan ook zonder twijfel opnieuw Uw aller mond, als ik de heer de Lange gelijk de heeren Haasbroek en Appel hartelijk dank zeg voor het vele door hem en door hen allen voor „Liefdadig heid naar Vermogen" verrichte werk. En dit ben ik zeker ook, als ik den wensch uit, dat onze voorzitter, zijn naam en der tradi tie getrouw, ons nog lang zal kunnen willen doet hij het zeker! leiden en al dus dienen. Zulks tot heil van onze ver eeniging en zoo tot zegen van de onvermo- genden, wien hij zoo'n liefdadig hart toe draagt. Ik heb wat lang bij deze jubilea stilge staan. Dit deed ik niet, omdat ik ook aan getast ben door de jubileumziekte van on ze dagen, waarin men zelfs gaat herden ken, dat een ambtenaar, die als zoodanig 't hem' competeerende honorarium ontvangt en de hem toekomende eer geniet, 12 1/2 jaar zijn plicht heeft gedaan het moest er ook nog bijkomen, dat hij dit niet deed: als een oranje nooit genoeg voor Neder land kan doen, kan een zijner onderdanen dit zeker niet voor een klein deel ervan maar omdat ik van meening ben, dat een dergelijk werk hetwelk niets afwerpt en veel tijd eischt gedurende 25 en meer jaren verricht, toch wel herdacht en ge prezen mag worden. Ik reken het mezelf dan ook als een verzuim aan, dat ik vóór 5 jaren het derde jubileum niet opgemerkt heb en heb daarom geprobeerd deze com misie thans te herstellen. Maar nu ik zoo veel tijd aan het per soonlijk gedeelte van dit verslag heb moe ten wijden, mag ik in het zakelijk deel er van wel kort zijn. Er is weer 4 maal vergaderd, n.1. 3 keer „gewoon" en 1 keer „algemeen". Er kwamen 63 aanvragen binnen. Hier van werden er 3 ingetrokken en 22 afgewe zen, zoodat er op 38 aanvragen gunstig beschikt werd. Van deze 38 gelukkigen kre gen er 22 een gift, 9 een renteloos voor schot en 7 beide soorten van steun. De kleinste gift was 2.50 en de grootste 50, wat bij de voorschotten resp. 10 en 50 was en bij de gecombineerde hulp resp. 40 en 100. De totalen waren: 702.50 aan giften en 48 aan renteloo- ze voorschotten. Dat het begrip „voorschot" met het be kende zoutkorreltje genomen moet wor den, bleek in 1935 opnieuw, waar er van al de aldus „uitstaande" gelden slechts 126 terugkwam. Ook in het afgeloopen jaar had het be stuur H. M. de koningin niet te adviseeren over een verzoek om steun. Ik meen ech ter te weten, dat dit niet is, wijl er Haar geen dergelijke verzoeken uit Alkmaar be reikten, maar omdat de vraag om inlich tingen thans tot den Armenraad het daarvoor zeker aangewezen college ge richt wordt. Betreffende het financleele overzicht kan ik U tenslotte, dank zij de opnieuw door den penningmeester verstrekte gege vens het volgende rapporteeren. De ontvangsten bedroegen: Gekweekte rente f 205.60, contributies 413.50, terugontvangen gelden !26, Net to opbrengst van den bloempjesdag 279.tl) Giften 1.20. Totaal 1025.40. De uitgaven waren: Giften en rentelooze voorschotten llöt.DV contributie vereeniging voor Armenzorg en Weldadigheid 5, abonnementsgeld van „Ons Orgaan" 1, diverse uitgaven voor vergaderingen, administratiekosten enz. i ftQ ft9 Totaal 1233.32. Dat aldus de uitgaven de ontvangsten met ruim 200 overtreffen, behoeft onze jubileum-feestvreugde niet te verstoren, waar wij het vorige jaar een batig saldo van ruim 500 hadden en bovendien in 35 een legaat van 500 ontvingen, en wel van mej. J. C. H. de Lange, een lid van de hier boven terecht om haar liefdadigheid jegens „Liefdadigheid naar Vermogen" geprezen familie. De secretaris wil volstaan met de bede, dat wij ook in dit jaar gezegend mogen worden en velen tot een zegen mogen zijn. Aldus uitgebracht ter vergadering van 27 Mei 1936. Egmond als badplaats. „Hou goeden moedt en wil volherden, Dat niet en is, dat kan nog werden". Dit was de lijfspreuk van de eerste bestuurderen der Vereeniging voor Vreemdelingenverkeer, de mannen, die het bestonden op 8 Juli 1896 de eerste Egmondsche Bad-Bode uit te geven, op een oogenblik, dat Egmond nog maar een badplaats in den dop was. De badgasten telde men toen bij tientallen, de strandbe- zoekers bij honderdtallen! En toch, zoo lezen wij in de tweede Bad-Bode, is Eg mond aan Zee minder afgelegen dan het schijnt. De Omnibusmaatschappij „De Drie Egmonden" voorziet op uitstekende wijze in de verbinding met het spoor! Het is moeilijk, als men de dienstregeling in de Bad-Bode naziet, een glimlach te onder drukken. Naar Alkmaar rijdt de omnibus tweemaal daags, naar Castricum vijfmaal! Het bestuur der V. V. V. wist echter ook zelf wel beter, want onvermoeid werden toen reeds pogingen in het werk gesteld om Egmond een tramverbinding met het spoorwegnet te geven. In 1901 hadden deze pogingen voor het eerst succes. In dat jaar stelde de Regeering voor uit 's Rijks schatkist een renteloos voorschot toe te kennen ten behoeve van een stoom tramweg van Egmond aan Zee over Alk maar naar Bergen. De Memorie van Toe lichting bij het betreffende wetsontwerp schrijft daarbij: „Door het bestaande isolement ontbreekt den bewoners de ge legenheid om eenig bedrijf zoodanig winstgevend uit te oefenen, dat zij tot eenige welvaart kunnen komen. Het dorp bezit een prachtig zeestrand, doch dit brengt geen welvaart, want er is geen mogelijkheid, dat het dorp zich tot een badplaats kan ontwikkelen, zoolang het verstoken blijft van een deugdelijk ver voermiddel". In 1903 wordt een wet aan genomen tot onteigening ten behoeve van Wilt Ge verlichting in den kortit mogelij ken tijd? Wilt Ge dat benauwde gevoel, dat overmatige fluimen doen ophouden, pleeg dan geen versuim door te wachten en Uw hoen te laten ontaarden in een of andere gevreesde kwaal. Nog *ijn Uw organen ge zond, laat ze niet ziek worden door het met ziektekiemen beladen slijm. Weer op na tuurlijke wijze de ziekteaanval af. Zorg dat die taaie slijm die U hel ademen bemoeilijkt, wordt verwijderd. Neem Abdijsiroop, die stopt den hoest, maakt Uw ademhalings organen gezond, geeft Uw borst de weer stand die deze noodig heeft en zal U weer vrij, ruim en diep doen ademhalen. den spoorbaan. Op 27 Juli 1905 eindelijk rijdt de eerste stoomtram! Blijkbaar geïnspireerd door deze voor uitgang glorieus vermeldt de Bad-Bode voortaan op de voorpagina de dienstrege ling, dertienmaal per dag naar Alkmaar, aangegeven volgens Greenwichtijd! vatte de Alkmaarsche makelaar Simon Pluimgraaff het plan op tot stichting van een groot Kurhaus. Spoedig wist hij dit plan te verwezenlijken en zoo kon op 1 Juni 1906, nu 30 jaar geleden, het Eg mondsche Kurhaus feestelijk geopend worden. Het was een schitterend bouw werk, bevattende 50 kamers met salons en balcons. De ontwerper, de Egmondsche architect KI. Wyker Gzn., verwierf er de grand prix en gouden medaille mee, op de Internationale Expositie, afd. Kur- Oorden, gehouden in 1906 te Londen. Men staat werkelijk versteld over den onder nemingsgeest der exploitanten, in dien tijd, toen Egmond zijn badgasten toch ook nog maar bij honderden telde. Een be hoorlijke toegangsweg tot het grootsche badhotel van de Hotelmaatschappij Kur haus was er niet. De gemeente had geen gas, waterleiding, noch electriciteit. Geen nood, het hotel kreeg een eigen gas- en waterinstallatie! Dat gelegenheid schept genegenheid, bleek ook nu weer. De bad- gastenlijst van het Kurhaus bevatte in die dagen de namen van de „upper ten" en bij gebrek aan ruimte logeerde men zelfs op de badkamers! Lang heeft deze glorie echter niet mogen duren. In den vroegen morgen van den 14den Maart 1914 luidde de brandklok in het dorp en 't zou tevens de doodsklok van het beroemde Kurhaus blijken te zijn. Machteloos moesten de Egmonders met leede oogen toezien hoe het fraaie gebouw, de trots van Egmond, door het ontbreken van waterleiding een prooi der vlammen werd, evenals reeds eenige jaren eerder de naast het Kurhaus gebouwde winkelgalerij. Niets bleef er gespaard en de voorspelling de Bad-Bode uit die dagen, dat er vrijwel geen kans van weder opbouwen was, werd volkomen bewaarheid. Sedertdien draagt de plaats van het Kurhaus, met negeering van de officieele straatnamen, in de Egmondsche volksmond den naam van „Kurr-ois Vlak!" Het bestuur van de V. V. V. zat echter niet bij de pakken neer. Niet voor niets voerde de vereeniging het boven vermel de devies in haar banier! Met goeden moed ging men het seizoen 1914 tegemoet, want Egmond zou toch altijd blijven een rustige, degelijke en veel bezochte bad plaats aan de Noordzee. Jaren zijn sindsdien voorbij gegaan. Reeds lang zijn vervlogen de dagen, toen de dames zich nog niet anders in de Noordzee waagden, dan onder een huif, achter aan de badkoets! Hyper-modern is het strandleven. De Egmondsche nu stoomtram, eens met gejuich ingehaald, heeft in 1934 plaats moeten maken vöor pe graaf werd doodsbleek, want hij had e gevoel dat de chef hem voor den moordenaar hield. h-'tTl0ii> W*Ü w6dS Vele uren d00d> toen nU Een° m a ^d"' vervol«de de chef medlsch onderzoek maakte uit, ongeveer zestxen uur. Hoe laat verliet hij „Ongeveer laat eens kijken ik denk een uur of vier", fluisterde de graaf. „Van vier uur 's middags tot acht uur den volgenden morgen is juist zestien uur. Er liep een bloedspoor regelrecht van uw hotel naar het raam van zijn huis, met een traliewerk er voor, dat nacht en dag open stond. Eigenaardig op klaarlichten dag ver moord te worden, in den stralenden zon neschijn, vindt U niet? Maar U bent niet op de hoogte van den angst van het volk voor de Torri-bende. Want de Italianen die voorbij kwamen zagen natuurlijk het Torri-mes in den rug van het slachtoffer en dat was genoeg om er verder geen noti tie van te nemen. Waarschijnlijk ontkwam daardoor Valetti den volgenden dag aan de arrestatie, want er werd verder geen on derzoek naar den moord ingesteld. En drie dagen later kocht U den steen, nietwaar?" De graaf knikte toestemmend. „Hebt U den brief, dien Valetti U zond, misschien nog?" vroeg de chef. „Zeker, ik bewaarde hem als een herin nering aan de manier waarop ik den steen kocht", zei de graaf. „Dan zou ik hem graag eens even inzien. Was de brief in het Italiaansch of in het Hollandsch gesteld?" „In zeer slecht Hollandsch. Hij schreef, dat een meneer Torri mij bezocht had en dat hij de eigenaar van den steen was. Als het mij schikte zou hij mij 's middags in het hotel opbellen en als ik er soms niet'mocht zijn, dan zou ik hem even een briefje schrijven. Daar Torri gezegd had, dat hij misschien een vertegenwoordiger zou zenden, vond ik het dus niet vreemd Dien middag kreeg ik eerst een telefoontje en later kwam de man mij opzoeken. Hij zag er vreeselijk haveloos uit, maar de meeste Italianen van de Zuidkust zijn zeer pittoresk". „Sprak U hem alleen of was mevrouw de gravin er bij", vroeg de chef. „Neen, ik was alleen. Ik wilde mijn vrouw verrassen en als de steen mooi was naar dien cadeau doen". „Juist", knikte de chef. „Gaat U ver der". „Hij sprak niet zoo slecht Hollandsch als zijn voorganger en deed een verhaal, dat weinig verschilde van dat van Torri. Hij vertelde er alleen bij, dat de steen in zijn huishouden in een kwaden reuk stond. Want de verschillende familieleden wilden er allemaal hun deel van hebben, maar hij was niet van plan hun een cent te ge ven. Nu, dat was een zaak van hem, die mij tenslotte niet aanging. Daarom ver zocht hij mij, om vechtpartijen thuis 'e voorkomen, dat als ik den steen van hem kocht, ik het in Italië niet bekend zou maken, in dat geval zou ik den robijn heel goedkoop van hem krijgen. Ik vertelde hem dat ik moeilijk den naam van den roovet aan de politie kon laten weten, als ik dien zelf niet wist en dat scheen Valetti zeer op te luchten. En zooals ik al gedacht had, de steen was natuurlijk verloren geweest en nu bij toeval teruggevonden. Het juweel was zoo vervuild, dat het mooite kostte dit ervan te verwijderen. De familie was momenteel het bestaan van den steen vergeten en als ik dus, zoo lang ik in Italië was, maar zweeg, dan was de zaak gezond. Ik beloofde hem dit onder voorwaarde, dat ik een kwitantie voor mijn geld zou ontvangen als ik den steen kocht, en dat vond hij best. En ook naderhand als ik aan vrienden en kennissen de geschiedenis van den steen vertelde, heb ik nooit den naam van Valetti genoemd noch de plaats waar ik hem gekocht heb. Ik geloof zelfs, dat mijn vrouw de ware toedracht van de zaak niet precies weet. Ik vroeg hem hoe zwaar het juweel was en zonder aarzelen zei hij: „honderd een en veertig karaats, volgens Hollandsch ge wicht Als U weet wat het zeggen wil ver zamelaar te zijn, dan kunt U zich er een voorstelling van maken hoe nieuwsgierig ik was het wonder te aanschouwen. Zon der verder iets te zeggen haalde hij zijn aan flarden gescheurden zakdoek uit zijn zak, deed dezen open en legde een levendig schitterenden, maar vervuilden steen op de tafel". De graaf leefde oogenblikkelijk op bij dit verhaal; het was alsof hij het oogen blik opnieuw beleefde, toen hij voor het eerst „Het Bloedend Hart" in al zijn onge wone schoonheid voor zich zag. „Ik zag on middellijk dat de steen zuiver was en zoo foutloos, als ik er nooit een gezien had. Ik nam hem mee naar het balcon om hem be ter te kunnen bekijken in het helle zon licht en onderzocht met mijn vergrootglas ieder plekje. Kent U den steen? U hebt" de copy ervan gezien. Hij is geslepen in den vorm van een reuze-aalbes. Ik ging weer naar binnen en vroeg den prijs, in mijn hart er volkomen van overtuigd, dat de twee honderdduizend lire, die ik inmiddels van de bank ontvangen had, volkomen on toereikend waren om den steen te koopen. Ik was er op voorbereid, dat hij een exor bitant hoogen prijs zou bedingen en bereid de mij al voor op minstens een uur loven en bieden, toen hij tot mijn groote verba zing, langzaam zijn kwalijk riekende siga ret uit zijn mond haalde en zei: „twintig duizend lire". Ik was er van overtuigd, dat ik hem ver keerd verstaan moest hebben en liet hem den prijs herhalen. „Twintig duizend lire, meneer", herhaal de hij en blies blauwe rookwolken om de glazen kandelabres. „Twintig duizend lire", mompelde ik en zonder het eigenlijk zelf te weten, ant woordde ik: „duizend gulden". De mar. keek mij even aan en zei toen: „Nu goed, duizend gulden. Het is wel heel weinig wat U er voor geven wilt, maar er komen niet dagelijks menschen, die duizend gulden voor een steen kunnen neertellen. En bij mij ligt hy maar in de kast, ik kan hem beter verkoopen. Maar denkt U er om, dat ik ook Uw stilzwijgen gekocht heb. Ik had hem wel aan de markt kunnen brengen en dan zou hij natuurlijk veel meer opgebracht hebben, maar ik heb lie ver geen ruzie met al mijn familieleden. Wilt U het bedrag nu onmiddellijk beta len? En als ik U een goeden raad mag ge ven, vergeet dan den naam Torri en den naam Giovanni Valetti en vergeet U zelfs 'n land, dat Italië heet". „Kijk eens", zei ik toen, „ik moet den steen naar Amsterdam sturen om hem te late taxeeren en als hij echt is, betaal ik U duizend gulden, als hy valsch is breng ik hem bij de politie en klaag U aan we gens oplichterij. Gaat U daarmee accoord?" „Ja", zei hy, „dat is goed". En zoo ver zond ik nog dienzelfden dag den steen naar Amsterdam, waar ik om telegrafisch antwoord vroeg met de boodschap, dat zij den steen daar zoolang vast konden hou den, tot ik weer in Holland terug was. Na eenige dagen kwam het telegram melden de, dat de steen een van de mooiste en zui verste robijnen was, die zij ooit hadden gezien. Zij vroegen mij, of ik nog meer van dergelijke steenen te koop wist, want dat zij er nog nooit van hadden gehoord, dat zich zulke prachtige steenen in Italië bevonden en wilden weten of deze uit een particuliere verzameling kwam. Ik heb hun later mondeling volkomen toegelicht, maar op het oogenblik was alles dus, zooals Va letti het mij had verteld. Hij belde mij op den afgesproken dag op en ik betaalde hem contant een bedrag van duizend gulden uit, waarvoor hij mij een kwitantie gaf". Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1936 | | pagina 10