Benauwd
borst?
op de
45ste Jaarverslag van de vereeniging
„Liefdadigheid naar Vermogen".
Stad en Omgeving.
yiamnciaal 'flieiuvs
EGMOND AAN ZEE
Wentel dien last van U af door
intijds Abdijsiroop te nemen.
Thans slechts 75 ct. per flacon!
HeuMelm
land, Schotland en Ierland geeft haar alge-
xneene bekendheid, en dan is haar fortuin
gemaakt; zij boetseert alle beroemd- en be
ruchtheden. Madame Tussaud's verzame
ling was een der dingen, die men te Londen
ging zien, zooals vroeger de Morgue te
Parijs of den toen nog levenden Renan in
zijn collegezaal van het Collége de Franc.
En het schijnt, dat de animo voor madame
Tussaud's beelden nog ver van uitgeput is
want van 1829 tot en met 1930 werd haar
collectie nog door ongev. honderd millioen
menschen bezocht! Of een millioen per
jaar!
Madame Tussaud is zelf al lang ter ziele,
natuurlijk, al werd zij heel oud. Zy is in
haar verzameling aanwezig met haar groote
muts en haar geweldige brilleglazen. Want
na haar is de industrie der wassen beelden
voortgegaan en heeft zij zich geworpen op
alles wat in de menschenwereld een actueel
belang had. Prinsen van Wetenschap en
vorsten van de Beurs staan in Madame Tus
saud's museum in de onmiddellijke nabij
heid van regeerende of onttroonde vorsten,
naast sport-keien en aarts-misdadigers. Het
publiek stroomt er heen, bekijkt Byron en
Dempsey met gelijke belangstelling; Ber-
nard Shaw en Suzanne Lenglen, lord Cecil
en Lindbergh gaan aan zijn critisch oog
voorbij. Heele scènes uit Engeland's rijke
geschiedenis zijn in beeld gebracht, zooals
de onthoofding van Maria Stuart, de dood
van Nelson, de moord van de Engelsche
prinsen in den Tower. En elders zijn ko
ninklijke zalen, waarin, allerlei grootheden,
die een kroon droegen of die, zonder kroon,
nóg grooter waren dan de eersten, b.v. Bis-
marck en Mussolini. Misschien is de merk
waardigste onder die grootheden de En
gelsche koning van de vele vrouwen. Hen
drik VIII. Hy, Hendrik VIII, had zes vrou
wen: echtscheiding, op het schavot, maakte
telkens, wanneer hij het verlangde, plaats
voor eene andere. Maar hier, bij Tussaud,
heeft hij alle vrouwen om zich heen, „blen
étonnées de se trouver ensemble", eenigs-
zins verbaasd bij elkaar te zijn".
Het schijnt, dat tijdens den wereldoorlog
de figuur van keizer Wilhelm II niet al te
welwillend door het publiek is behandeld,
waarschijnlijk als antwoord op het toen
steeds weerklinkende: „Gott strafe England".
Maar men is toch niet zoo ver gegaan om
hem naar „de gruwelkamer" te verbannen,
want een gruwelkamer, een kamer van
groote moordenaars, is er ook nog bij „Tus
saud". De volkshartstochten zijn soms dom
en wreed genoeg om geen maat te houden.
Men vraagt zich echter af, of het publiek
van thans dergelijke dingen nog zooals
vroeger beziet en opvat. Het is haast niet te
denken. Een wassenbeelden-collectie is in
haar doodschheid, in haar onvolkomen imi
tatie van het echte, haast een parodie van
zichzelve, dunkt mij. En ik geloof, dat zelfs
een zoo weinig kritische geest als ik zelf
b.v. moeite zou hebben om bij „Madame
Tussaud" iets terug te vinden van de eer
biedige huivering, waarmede ik, laat ik
zeggen, zestig jaar geleden zulk een ver
zameling zou hebben aangestaard. Het kleine
kermistentje met de „Slapende Fatimé" en
de daardoor gewekte indrukken zou ik er
zeker niet terugvinden. Ik geloof, dat niet
de leeftijd alleen, maar ook en vooral
de tijd, de geweldige, de onverbiddelijke,
de steeds zich wijzigende en alles wijzi
gende, ons verandert, innerlijk, van top tot
teen en ons niet meer in staat doet zijn dat
te bewonderen, wat een zekere primaire
geest verlangt. Ik durf deze veronderstel
ling te maken in weerwil van de drie mil
lioen bezoekers aan Londen's wassenbeel
dengalerij in de jaren 1928, 1929 en 1930.
A. J. BOTHENIUS BROUWER.
De secretaris, mr. A. Schenkeveld schrijft
in zijn jaarverslag het volgende:
Bij het „verslaan" van de Vereenigings-
gebeurtenissen over 1935 wil ik de oude
paden niet verlaten.
In het begin en eind 1935 was het leden
tal resp. 139 en 129, alzoo een achteruit
gang van 10 leden. Zoo heeft het ledenver
lies, hetwelk de laatste jaren chronisch
was, maar in 1933 en 1934 gestuit scheen te
zijn, zich weer voortgezet en wel in een
zoo groote mate, als tijdens mijn secreta
riaat nog niet is voorgekomen. Ook in dit
opzicht vreet de crisis voort!
Al deze leden verloren wij geheel op één
na: die ging de vereeniging met minder
dan 2.50 steunen. Het getal dergenen, die
dit doen, klom daardoor hier viel er
geen af tot 8. Ook in dit opzicht is er
achteruitgang, daar het vroeger meer voor
kwam, dat zij, die den vollen rijksdaalder
niet meer konden betalen, dan toch een
kleinere bijdrage bleven geven. Ik hoop,
dat althans die goede gewoonte „gewoon
te" zal blijven.
Het bestuur bleef, dank zij de continu
eering van mr. Schenkeveld, ongewijzigd
bestaan uit: P. A. de Lange, voorzitter;
mr. A. Schenkeveld, secretaris; mr. F. A.
Josephus Jitta, penningmeester; W. J. D.
Appel; mr. G. C. B. v. d. Feen de Lille en
J. Ringers.
Hetzelfde was het geval met de commis
sie van onderzoek, van wie de heeren
Grootegoed en Haasbroek aftraden en aan
bleven, zoodat deze commissie bleef sa
mengesteld uit: W. Bruin, C. A. Groote
goed, J. Lind Azn., A. J. B. Lohman, J. H.
W. Lutjeharms, L. H. Obdam, N. v. d.
Poll, W. F. Slinger, T. J. H. Vermeulen.
En ook de vertegenwoordiging in den
Armenraad bleef gelijk, daar mrs. A.
Schenkeveld en F. A. Josephus Jitta er
resp. primus- en secunduslid bleven. Sprak
ik in mijn vorige jaarverslag de mogelijk
heid uit, dat dit toen voor het laatst gerap
porteerd kon worden, de Armenraad is aan
den bezuinigingsbijl ontkomen. Indien deze
bijl en zijn maat, het snoeimes, elders voor
de Overheidsklassen even effectief werk
kunnen verrichten dat er nog genoeg te
vellen en te snoeien is, is wel aan geen
twijfel onderhevig kunnen wij het ge
spaard blijven van dezen vruchtbaren boom
niet anders dan ten zeerste toejuichen.
Aan het einde van deze personalia moet
ik heel persoonlijk worden en wel met be
trekking tot drie van de genoemde func
tionarissen, die kortgeleden een jubileum
in onze vereeniging vierden. Zij hadden
dit althans kunnen vieren, maar of ze het
gevierd hebben, betwijfel ik eigenlijk; ja
het is zelfs de vraag, of ze er aan gedacht
hebben!
Dit geschiedde, gelijk gezegd, „kortgele
den" en vond alzoo niet plaats in het ver-
eenigingsjaar, waarover ik verslag uit
breng. Toch meen ik het te mogen memo-
reeren, omdat het althans van een van hen
in dat jaar besproken is en zelfs mede
oorzaak was, dat wij hem nog voor onze
vereeniging behielden. Dat was de heer
Haasbroek.
Toen ik zoo juist mededeelde, dat hij en
de heer Grootegoed als rapporteur „aan
bleven", gebruikte ik opzettelijk wat va
gen term, die wel den feitelijken toestand
juist weergeeft, maar juridisch niet om
lijnd is, wijl hij niet zegt, waarin dit „aan
blijven" gegrond was. Dat moet nog ver
klaard worden en zoo kom ik tot het eer
ste jubileum.
Op de algemeene ledenvergadering van
8 Mei 1935, waar de periodieke aftreding
plaats had, wilde de heer Haasbroek niet
voor een herbenoeming als lid van de
commisie van Onderzoek in aanmerking
komen. Hij was, zoo zei hij, nu bijna 25 jaar
rapporteur geweest en achtte den tijd ge
komen als zoodanig af te treden. Deze me-
dedeeling kwam onverwachts en zoo was
er nog niet in zijn opvolging voorzien.
Daarom vroeg het bestuur hem in functie
te blijven, tot dit wel het geval zou z:jn.
En op de vergadering van 18 October 1935,
toen „ontdekt" was, dat de heer Haasbtoek
spoedig 25 jaar in functie zou zijn, werd
hem gevraagd de kwarteeuw vol te ma
ken. Aan beide verzoeken voldeed hij be
reidwillig en zoo is hij tot heden zijn ver
dienstelijk werk blijven verrichten.
Dit volmaken is inmiddels geschied, want
op 19 April .1. was het 25 jaar geleden, dat
de heer Haasbroek in de plaats van den
heer Rover rapporteur onzer vereeniging
werd. Telkenmale als hij aftrad, werd hh
hoe kon het anders bij zoo'n voortreffe
lijk werker! herkozen. Wij betreuren
zonder ruggespraak durf ik dit gerust ver
klaren het dan ook zeer, dat hij uit on
zen kring zal verdwijnen, maar vleien ons
met de hoop, dat hij nu de 30 jaar zal wil
len volmaken!
Tegelijk met hem werd op den 19en Apr.1
1911 de heer W. J. D. Appel als lid van de
Onderzoek-commissie gekozen; hij ver
ving daarbij den heer M. van Veggel. Ook
deze was de vorige maand dus 25 jaar in
functie, zij het niet in dezelfde. Op 12 Sep
tember 1927 werd hij toch in de plaats van
den heer J. G. Metselaar tot bestuurslid ge
kozen. Hiermede gaf de vereeniging wel
te kennen, hoezeer zij het werk van dezen
vurigen strijder in den kamp tegen de ar
moede waardeert. En het bestuur prijst
zich gelukkig, dat het sindsdien dezen
vriend en kenner van de minder-met-
aardsche-goederen-gezegenden in zijn mid
den heeft gehad. Ik weet zeker Uw aller
tolk te zjjn, als ik de hoop uitspreek, dat
dit nog lang het geval moge wezen.
Als Dritte im Jubilar-Bunde fungeert
onze voorzitter, de heer P. A. de Lange, die
op 14 Maart 1906, dus al voor 30 jaar, tot
bestuurslid gekozen werd. Daarmede werd,
de notulen vermelden het terecht, een tra
ditie voortgezet, want de vader van den
nieuwen functionaris, mr. A. P. de Lange,
was een van de oprichters en tot zijn dood
in 1897 bestuurslid van onze vereeniging.
En toen onze huidige voorzitter in het
laatst van 1925 den juisten datum ver
melden de notulen niet in plaats van
mr. K. A. Cohen Stuart als zoodanig werd
gekozen, werd er in zekeren zin ook een
traditie gevolgd, daar ook zijn voorganger
in het bestuur, de heer S. M. E. Modder
man, den presidentsstoel ingenomen en den
dito hamer gehanteerd had, Nog een tradi
tie werd met deze successievelijke benoe
ming geëerd: de naam „De Lange" heeft in
onzen kring gelijk ver daarbuiten
een zeer goeden klank en onze vereeniging
heeft aan dit oude en geëerde geslacht
zeer veel te danken.
Toch wel het meest aan dezen vertegen
woordiger ervan, die nu al 30 lange jaren
voor hem, den steeds ijverige, zijn ze
zeker kort, wijl druk-bezet, geweest
met zijn groote gaven en liefde onze ver
eeniging gediend en ze daarvan nu reeds
een tiental jaren ook met vaste, zij het te
vens zachte, hand bestuurd heeft. Als zoo
vaak, bleek het ook hier juist de traditie
te handhaven; dit temeer, waar de heer de
Lange er voor zorgde, dat de traditie geen
doode vorm werd, maar levende wezen
lijkheid bleef.
In ben dan ook zonder twijfel opnieuw
Uw aller mond, als ik de heer de Lange
gelijk de heeren Haasbroek en Appel
hartelijk dank zeg voor het vele door hem
en door hen allen voor „Liefdadig
heid naar Vermogen" verrichte werk. En
dit ben ik zeker ook, als ik den wensch uit,
dat onze voorzitter, zijn naam en der tradi
tie getrouw, ons nog lang zal kunnen
willen doet hij het zeker! leiden en al
dus dienen. Zulks tot heil van onze ver
eeniging en zoo tot zegen van de onvermo-
genden, wien hij zoo'n liefdadig hart toe
draagt.
Ik heb wat lang bij deze jubilea stilge
staan. Dit deed ik niet, omdat ik ook aan
getast ben door de jubileumziekte van on
ze dagen, waarin men zelfs gaat herden
ken, dat een ambtenaar, die als zoodanig 't
hem' competeerende honorarium ontvangt
en de hem toekomende eer geniet, 12 1/2
jaar zijn plicht heeft gedaan het moest
er ook nog bijkomen, dat hij dit niet deed:
als een oranje nooit genoeg voor Neder
land kan doen, kan een zijner onderdanen
dit zeker niet voor een klein deel ervan
maar omdat ik van meening ben, dat een
dergelijk werk hetwelk niets afwerpt
en veel tijd eischt gedurende 25 en meer
jaren verricht, toch wel herdacht en ge
prezen mag worden. Ik reken het mezelf
dan ook als een verzuim aan, dat ik vóór
5 jaren het derde jubileum niet opgemerkt
heb en heb daarom geprobeerd deze com
misie thans te herstellen.
Maar nu ik zoo veel tijd aan het per
soonlijk gedeelte van dit verslag heb moe
ten wijden, mag ik in het zakelijk deel er
van wel kort zijn.
Er is weer 4 maal vergaderd, n.1. 3 keer
„gewoon" en 1 keer „algemeen".
Er kwamen 63 aanvragen binnen. Hier
van werden er 3 ingetrokken en 22 afgewe
zen, zoodat er op 38 aanvragen gunstig
beschikt werd. Van deze 38 gelukkigen kre
gen er 22 een gift, 9 een renteloos voor
schot en 7 beide soorten van steun.
De kleinste gift was 2.50 en de grootste
50, wat bij de voorschotten resp. 10 en
50 was en bij de gecombineerde hulp
resp. 40 en 100. De totalen waren:
702.50 aan giften en 48 aan renteloo-
ze voorschotten.
Dat het begrip „voorschot" met het be
kende zoutkorreltje genomen moet wor
den, bleek in 1935 opnieuw, waar er van al
de aldus „uitstaande" gelden slechts 126
terugkwam.
Ook in het afgeloopen jaar had het be
stuur H. M. de koningin niet te adviseeren
over een verzoek om steun. Ik meen ech
ter te weten, dat dit niet is, wijl er Haar
geen dergelijke verzoeken uit Alkmaar be
reikten, maar omdat de vraag om inlich
tingen thans tot den Armenraad het
daarvoor zeker aangewezen college ge
richt wordt.
Betreffende het financleele overzicht
kan ik U tenslotte, dank zij de opnieuw
door den penningmeester verstrekte gege
vens het volgende rapporteeren.
De ontvangsten bedroegen:
Gekweekte rente f 205.60, contributies
413.50, terugontvangen gelden !26, Net
to opbrengst van den bloempjesdag 279.tl)
Giften 1.20. Totaal 1025.40.
De uitgaven waren:
Giften en rentelooze voorschotten llöt.DV
contributie vereeniging voor Armenzorg en
Weldadigheid 5, abonnementsgeld van
„Ons Orgaan" 1, diverse uitgaven voor
vergaderingen, administratiekosten enz.
i ftQ ft9
Totaal 1233.32.
Dat aldus de uitgaven de ontvangsten
met ruim 200 overtreffen, behoeft onze
jubileum-feestvreugde niet te verstoren,
waar wij het vorige jaar een batig saldo
van ruim 500 hadden en bovendien in 35
een legaat van 500 ontvingen, en wel van
mej. J. C. H. de Lange, een lid van de hier
boven terecht om haar liefdadigheid jegens
„Liefdadigheid naar Vermogen" geprezen
familie.
De secretaris wil volstaan met de bede,
dat wij ook in dit jaar gezegend mogen
worden en velen tot een zegen mogen zijn.
Aldus uitgebracht ter vergadering van
27 Mei 1936.
Egmond als badplaats.
„Hou goeden moedt en wil volherden,
Dat niet en is, dat kan nog werden".
Dit was de lijfspreuk van de eerste
bestuurderen der Vereeniging voor
Vreemdelingenverkeer, de mannen, die
het bestonden op 8 Juli 1896 de eerste
Egmondsche Bad-Bode uit te geven, op
een oogenblik, dat Egmond nog maar een
badplaats in den dop was. De badgasten
telde men toen bij tientallen, de strandbe-
zoekers bij honderdtallen! En toch, zoo
lezen wij in de tweede Bad-Bode, is Eg
mond aan Zee minder afgelegen dan het
schijnt. De Omnibusmaatschappij „De Drie
Egmonden" voorziet op uitstekende wijze
in de verbinding met het spoor! Het is
moeilijk, als men de dienstregeling in de
Bad-Bode naziet, een glimlach te onder
drukken. Naar Alkmaar rijdt de omnibus
tweemaal daags, naar Castricum vijfmaal!
Het bestuur der V. V. V. wist echter ook
zelf wel beter, want onvermoeid werden
toen reeds pogingen in het werk gesteld
om Egmond een tramverbinding met het
spoorwegnet te geven. In 1901 hadden
deze pogingen voor het eerst succes. In
dat jaar stelde de Regeering voor uit
's Rijks schatkist een renteloos voorschot
toe te kennen ten behoeve van een stoom
tramweg van Egmond aan Zee over Alk
maar naar Bergen. De Memorie van Toe
lichting bij het betreffende wetsontwerp
schrijft daarbij: „Door het bestaande
isolement ontbreekt den bewoners de ge
legenheid om eenig bedrijf zoodanig
winstgevend uit te oefenen, dat zij tot
eenige welvaart kunnen komen. Het dorp
bezit een prachtig zeestrand, doch dit
brengt geen welvaart, want er is geen
mogelijkheid, dat het dorp zich tot een
badplaats kan ontwikkelen, zoolang het
verstoken blijft van een deugdelijk ver
voermiddel". In 1903 wordt een wet aan
genomen tot onteigening ten behoeve van
Wilt Ge verlichting in den kortit mogelij
ken tijd? Wilt Ge dat benauwde gevoel, dat
overmatige fluimen doen ophouden, pleeg
dan geen versuim door te wachten en Uw
hoen te laten ontaarden in een of andere
gevreesde kwaal. Nog *ijn Uw organen ge
zond, laat ze niet ziek worden door het met
ziektekiemen beladen slijm. Weer op na
tuurlijke wijze de ziekteaanval af. Zorg dat
die taaie slijm die U hel ademen bemoeilijkt,
wordt verwijderd. Neem Abdijsiroop, die
stopt den hoest, maakt Uw ademhalings
organen gezond, geeft Uw borst de weer
stand die deze noodig heeft en zal U
weer vrij, ruim en diep doen ademhalen.
den spoorbaan. Op 27 Juli 1905 eindelijk
rijdt de eerste stoomtram!
Blijkbaar geïnspireerd door deze voor
uitgang glorieus vermeldt de Bad-Bode
voortaan op de voorpagina de dienstrege
ling, dertienmaal per dag naar Alkmaar,
aangegeven volgens Greenwichtijd!
vatte de Alkmaarsche makelaar Simon
Pluimgraaff het plan op tot stichting van
een groot Kurhaus. Spoedig wist hij dit
plan te verwezenlijken en zoo kon op
1 Juni 1906, nu 30 jaar geleden, het Eg
mondsche Kurhaus feestelijk geopend
worden. Het was een schitterend bouw
werk, bevattende 50 kamers met salons
en balcons. De ontwerper, de Egmondsche
architect KI. Wyker Gzn., verwierf er de
grand prix en gouden medaille mee, op
de Internationale Expositie, afd. Kur-
Oorden, gehouden in 1906 te Londen. Men
staat werkelijk versteld over den onder
nemingsgeest der exploitanten, in dien
tijd, toen Egmond zijn badgasten toch ook
nog maar bij honderden telde. Een be
hoorlijke toegangsweg tot het grootsche
badhotel van de Hotelmaatschappij Kur
haus was er niet. De gemeente had geen
gas, waterleiding, noch electriciteit. Geen
nood, het hotel kreeg een eigen gas- en
waterinstallatie! Dat gelegenheid schept
genegenheid, bleek ook nu weer. De bad-
gastenlijst van het Kurhaus bevatte in die
dagen de namen van de „upper ten" en bij
gebrek aan ruimte logeerde men zelfs op
de badkamers! Lang heeft deze glorie
echter niet mogen duren. In den vroegen
morgen van den 14den Maart 1914 luidde
de brandklok in het dorp en 't zou tevens
de doodsklok van het beroemde Kurhaus
blijken te zijn. Machteloos moesten de
Egmonders met leede oogen toezien hoe
het fraaie gebouw, de trots van Egmond,
door het ontbreken van waterleiding een
prooi der vlammen werd, evenals reeds
eenige jaren eerder de naast het Kurhaus
gebouwde winkelgalerij. Niets bleef er
gespaard en de voorspelling de Bad-Bode
uit die dagen, dat er vrijwel geen kans
van weder opbouwen was, werd volkomen
bewaarheid. Sedertdien draagt de plaats
van het Kurhaus, met negeering van de
officieele straatnamen, in de Egmondsche
volksmond den naam van „Kurr-ois
Vlak!"
Het bestuur van de V. V. V. zat echter
niet bij de pakken neer. Niet voor niets
voerde de vereeniging het boven vermel
de devies in haar banier! Met goeden
moed ging men het seizoen 1914 tegemoet,
want Egmond zou toch altijd blijven een
rustige, degelijke en veel bezochte bad
plaats aan de Noordzee.
Jaren zijn sindsdien voorbij gegaan.
Reeds lang zijn vervlogen de dagen, toen
de dames zich nog niet anders in de
Noordzee waagden, dan onder een huif,
achter aan de badkoets! Hyper-modern is
het strandleven. De Egmondsche
nu
stoomtram, eens met gejuich ingehaald,
heeft in 1934 plaats moeten maken vöor
pe graaf werd doodsbleek, want hij had
e gevoel dat de chef hem voor den
moordenaar hield.
h-'tTl0ii> W*Ü w6dS Vele uren d00d> toen
nU Een° m a ^d"' vervol«de de chef
medlsch onderzoek maakte uit,
ongeveer zestxen uur. Hoe laat verliet hij
„Ongeveer laat eens kijken ik denk
een uur of vier", fluisterde de graaf.
„Van vier uur 's middags tot acht uur
den volgenden morgen is juist zestien uur.
Er liep een bloedspoor regelrecht van uw
hotel naar het raam van zijn huis, met een
traliewerk er voor, dat nacht en dag open
stond. Eigenaardig op klaarlichten dag ver
moord te worden, in den stralenden zon
neschijn, vindt U niet? Maar U bent niet
op de hoogte van den angst van het volk
voor de Torri-bende. Want de Italianen
die voorbij kwamen zagen natuurlijk het
Torri-mes in den rug van het slachtoffer
en dat was genoeg om er verder geen noti
tie van te nemen. Waarschijnlijk ontkwam
daardoor Valetti den volgenden dag aan de
arrestatie, want er werd verder geen on
derzoek naar den moord ingesteld. En drie
dagen later kocht U den steen, nietwaar?"
De graaf knikte toestemmend.
„Hebt U den brief, dien Valetti U zond,
misschien nog?" vroeg de chef.
„Zeker, ik bewaarde hem als een herin
nering aan de manier waarop ik den steen
kocht", zei de graaf.
„Dan zou ik hem graag eens even inzien.
Was de brief in het Italiaansch of in het
Hollandsch gesteld?"
„In zeer slecht Hollandsch. Hij schreef,
dat een meneer Torri mij bezocht had en
dat hij de eigenaar van den steen was.
Als het mij schikte zou hij mij 's middags
in het hotel opbellen en als ik er soms
niet'mocht zijn, dan zou ik hem even een
briefje schrijven. Daar Torri gezegd had,
dat hij misschien een vertegenwoordiger
zou zenden, vond ik het dus niet vreemd
Dien middag kreeg ik eerst een telefoontje
en later kwam de man mij opzoeken. Hij
zag er vreeselijk haveloos uit, maar de
meeste Italianen van de Zuidkust zijn zeer
pittoresk".
„Sprak U hem alleen of was mevrouw
de gravin er bij", vroeg de chef.
„Neen, ik was alleen. Ik wilde mijn
vrouw verrassen en als de steen mooi was
naar dien cadeau doen".
„Juist", knikte de chef. „Gaat U ver
der".
„Hij sprak niet zoo slecht Hollandsch als
zijn voorganger en deed een verhaal, dat
weinig verschilde van dat van Torri. Hij
vertelde er alleen bij, dat de steen in zijn
huishouden in een kwaden reuk stond.
Want de verschillende familieleden wilden
er allemaal hun deel van hebben, maar
hij was niet van plan hun een cent te ge
ven. Nu, dat was een zaak van hem, die
mij tenslotte niet aanging. Daarom ver
zocht hij mij, om vechtpartijen thuis 'e
voorkomen, dat als ik den steen van hem
kocht, ik het in Italië niet bekend zou
maken, in dat geval zou ik den robijn heel
goedkoop van hem krijgen. Ik vertelde hem
dat ik moeilijk den naam van den roovet
aan de politie kon laten weten, als ik dien
zelf niet wist en dat scheen Valetti zeer op
te luchten. En zooals ik al gedacht had, de
steen was natuurlijk verloren geweest en
nu bij toeval teruggevonden. Het juweel
was zoo vervuild, dat het mooite kostte dit
ervan te verwijderen.
De familie was momenteel het bestaan
van den steen vergeten en als ik dus, zoo
lang ik in Italië was, maar zweeg, dan was
de zaak gezond.
Ik beloofde hem dit onder voorwaarde,
dat ik een kwitantie voor mijn geld zou
ontvangen als ik den steen kocht, en dat
vond hij best. En ook naderhand als ik aan
vrienden en kennissen de geschiedenis van
den steen vertelde, heb ik nooit den naam
van Valetti genoemd noch de plaats waar
ik hem gekocht heb. Ik geloof zelfs, dat
mijn vrouw de ware toedracht van de zaak
niet precies weet.
Ik vroeg hem hoe zwaar het juweel was
en zonder aarzelen zei hij: „honderd een
en veertig karaats, volgens Hollandsch ge
wicht Als U weet wat het zeggen wil ver
zamelaar te zijn, dan kunt U zich er een
voorstelling van maken hoe nieuwsgierig
ik was het wonder te aanschouwen. Zon
der verder iets te zeggen haalde hij zijn
aan flarden gescheurden zakdoek uit zijn
zak, deed dezen open en legde een levendig
schitterenden, maar vervuilden steen op de
tafel". De graaf leefde oogenblikkelijk op
bij dit verhaal; het was alsof hij het oogen
blik opnieuw beleefde, toen hij voor het
eerst „Het Bloedend Hart" in al zijn onge
wone schoonheid voor zich zag. „Ik zag on
middellijk dat de steen zuiver was en zoo
foutloos, als ik er nooit een gezien had. Ik
nam hem mee naar het balcon om hem be
ter te kunnen bekijken in het helle zon
licht en onderzocht met mijn vergrootglas
ieder plekje. Kent U den steen? U hebt" de
copy ervan gezien. Hij is geslepen in den
vorm van een reuze-aalbes. Ik ging weer
naar binnen en vroeg den prijs, in mijn
hart er volkomen van overtuigd, dat de
twee honderdduizend lire, die ik inmiddels
van de bank ontvangen had, volkomen on
toereikend waren om den steen te koopen.
Ik was er op voorbereid, dat hij een exor
bitant hoogen prijs zou bedingen en bereid
de mij al voor op minstens een uur loven
en bieden, toen hij tot mijn groote verba
zing, langzaam zijn kwalijk riekende siga
ret uit zijn mond haalde en zei: „twintig
duizend lire".
Ik was er van overtuigd, dat ik hem ver
keerd verstaan moest hebben en liet hem
den prijs herhalen.
„Twintig duizend lire, meneer", herhaal
de hij en blies blauwe rookwolken om de
glazen kandelabres.
„Twintig duizend lire", mompelde ik en
zonder het eigenlijk zelf te weten, ant
woordde ik: „duizend gulden".
De mar. keek mij even aan en zei toen:
„Nu goed, duizend gulden. Het is wel heel
weinig wat U er voor geven wilt, maar er
komen niet dagelijks menschen, die duizend
gulden voor een steen kunnen neertellen.
En bij mij ligt hy maar in de kast, ik kan
hem beter verkoopen. Maar denkt U er
om, dat ik ook Uw stilzwijgen gekocht heb.
Ik had hem wel aan de markt kunnen
brengen en dan zou hij natuurlijk veel
meer opgebracht hebben, maar ik heb lie
ver geen ruzie met al mijn familieleden.
Wilt U het bedrag nu onmiddellijk beta
len? En als ik U een goeden raad mag ge
ven, vergeet dan den naam Torri en den
naam Giovanni Valetti en vergeet U zelfs 'n
land, dat Italië heet".
„Kijk eens", zei ik toen, „ik moet den
steen naar Amsterdam sturen om hem te
late taxeeren en als hij echt is, betaal ik
U duizend gulden, als hy valsch is breng
ik hem bij de politie en klaag U aan we
gens oplichterij. Gaat U daarmee accoord?"
„Ja", zei hy, „dat is goed". En zoo ver
zond ik nog dienzelfden dag den steen
naar Amsterdam, waar ik om telegrafisch
antwoord vroeg met de boodschap, dat zij
den steen daar zoolang vast konden hou
den, tot ik weer in Holland terug was. Na
eenige dagen kwam het telegram melden
de, dat de steen een van de mooiste en zui
verste robijnen was, die zij ooit hadden
gezien. Zij vroegen mij, of ik nog meer
van dergelijke steenen te koop wist, want
dat zij er nog nooit van hadden gehoord,
dat zich zulke prachtige steenen in Italië
bevonden en wilden weten of deze uit een
particuliere verzameling kwam. Ik heb hun
later mondeling volkomen toegelicht, maar
op het oogenblik was alles dus, zooals Va
letti het mij had verteld. Hij belde mij op
den afgesproken dag op en ik betaalde hem
contant een bedrag van duizend gulden
uit, waarvoor hij mij een kwitantie gaf".
Wordt vervolgd.