DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
De monetaire politiek van Nederland
GEEN WETTELIJKE DEVALUATIE
VAN DEN GULDEN.
Egalisatiefonds en goud-uitvoer-verbod.
Deze Courant wordt ELKEN AVOND, behalve Zon
en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per
3 maanden bij vooruitbetaling voor Alkmaar 2.
franco door het geheele Rijk 2.50.
Losse nummers 5 cents.
PRIJS PER GEWONE AD VERTE NTIENs
Van 15 regels 1.25, elke regel meer 0.25, groote
contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdruk
kerij v/h. HERMS. COSTER ZOON, Voordam C 9,
postgiro 37060. Telef. 3320, redactie 3330.
Hoofdredacteur: Tj. N. ADEMA.
138e Jaargang
Nederlandsche Bank vereenigt zich met de
wetsontwerpen.
Maatregelen tegen prijsopdrijving.
Geen binding aan een bepaalde
goudpariteit.
Tegen prijsopdrijving.
Waarom de gouden standaard verlaten werd.
Verklaring van minister Colijn
in de Kamer.
De meening van dr. Heldring
Lichtende perspectieven.
ALKMAARSCHE COURANT.
Ho- 230 Dit nummer bestaat uit drie bladen. Directeur: C. KRAK. Dinsdag 29 September 1936
Thans is ingediend het aangekondig
de wetsontwerp tot verbod van uitvoer
van gouden munt en goud-muntma-
teriaal.
Ter toelichting merkt de regeering nog
op:
De regeering heeft zich, teneinde den
goudvoorraad in Nederland tegen verdere
afvloeiing te beschermen, verplicht gezien
bij Koninklijk Besluit van 26 September
1936 den uitvoer van gouden munt en goud
muntmateriaal te verbieden. Zij heeft dit
verbod moeten uitvaardigen zonder daartoe
wettelijk bevoegd te zijn, daar, ingeval zij
gewacht zou hebben op de totstandkoming
eener wettelijke machtiging, inmiddels zon
der twijfel een afvloeiing van grooten om
vang zou hebben plaats gehad.
Reeds vroeger heeft een dergelijk geval
zich voorgedaan met het Koninklijk Besluit
van 31 Juli 1914 („Staatsblad" no. 333),
dat ook onder buitengewone omstandig
heden zij het andere dan thans de
zelfde materie regelde en achterna kracht
van wet gekregen heeft voor de Wet van
3 Augustus 1914 („Staatsblad" no. 344).
Deze sedert meermalen gewijzigde wet
kon, hoezeer zij bevoegdheden geeft tot het
uitvaardigen van uitvoerverboden, niet tot
grondslag strekken van het in den aanhef
dezer genoemde besluit, daar de omstan
digheden welke thans tot het tot stand
brengen van een gouduitvoerverbod noop
ten, niet gerekend konden worden tot de
gevallen, bedoeld in artikel 1, lid 1, der
wet.
De regeering heeft reeds geruimen tijd ge
leden overwogen in gemeld artikel wijzi
gingen aan te brengen, waardoor het ook
op omstandigheden als zich thans hebben
voorgedaan, van toepassing zou zijn, doch
zij heeft gemeend van het indienen van
zoodanig voorstel te moeten afzien, uit
hoofde van de onrust, die daardoor in het
land zou zijn gewekt.
Het verdient thans aanbeveling, het be
doelde Kon. Besluit nader te gronden op de
meergenoemde wet van 1914, waardoor de
strafbepalingen en de daarmede verband
houdende voorschriften dier wet, voor zoo
ver hiervan in het besluit niet is afgewe
ken, ook met betrekking tot dit verbod van
toepassing zullen zijn.
Te allen overvloede moge er hier op wor
den gewezen, dat de belangrijkste afwij
king, in het gemelde besluit opgenomen, is,
dat de ontheffingen van het uitvoerverbod,
omdat het hier uitsluitend een monetaire
aangelegenheid betreft, zullen moeten wor
den verleend door of vanwege den minister
van financiën.
De toelichting is onderteekend door den
raad van ministers, dr. H. Colijn, en den
minister van financiën, mr. Oud.
Wisselkoersen op het buitenland.
Voorts is ingediend een wetsontwerp, hou
dende eenige voorzieningen in verband met
de buitengewone omstandigheden ten aan
zien van de wisselkoersen op het buiten
land.
De regeering zegt ter toelichting:
De loop der omstandigheden heeft ten
slotte ook Nederland gedwongen, den gou
den standaard gediend wordt, zoodat zij zich
geering heeft een verbod van den uitvoer
van goud moeten afkondigen.
Het zal wel overbodig zijn hierbij aan te
teekenen, dat de regeering onverzwakt hare
meening handhaaft, dat het welbegrepen en
duurzaam belang van het land het best door
het systeem van den internationalen gou
den standaard gediend ordt, zoodat zij zich
h(j voorbaat bereid verklaart, tot het her
stel van dat systeem hare volle medewer
king te verleenen. Het ware intusschen
Praematuur hieromtrent thans in nadere
beschouwingen te treden. Op dit oogenblik
kan slechts rekening gehouden worden
met den feitelijken toestand.
Te dezer zake wenscht de regeering voor
op te stellen, dat zij het, zoolang de inter
nationale monetaire verhoudingen zoo on
zeker zijn als thans het geval is, onge-
vvenscht zou achten, zich aanstonds aan een
bepaalde goudpariteit te binden.
Zoolang niet de voornaamste wereldva
luta's aan een internationaal monetair sy
steem, gebaseerd op het goud, gebonden
zijn, ware een dergelijke band ook voor Ne
derland niet aan te leggen. Dit beteekent
geenszins, dat de regeering belangrijke
schommelingen in de goudwaarde der zoo
even bedoelde valuta's verwacht of waar
schijnlijk acht.
Het beteekent slechts, dat, naar de mee
ning der regeering, Nederland, onder de
huidige omstandigheden, zich zijn vrijheid
van handelen dient voor te behouden.
Deze gedachtengang zou er toe kunnen
leiden, geenerlei voorziening te treffen en
den gulden, volgens de gebruikelijke ter
minologie, zijn eigen waarde te laten vin
den. De practijk der laatste jaren heeft in
tusschen boven twijfel gesteld, dat het be
oogde doel op de aangegeven wijze niet zou
worden bereikt. Verplaatsingen van de nog
steeds belangrijke kapitalen, welke op kor
ten termijn worden aangehouden, en spe
culatieve overwegingen kunnen een onge
wenschten invloed oefenen en schomme
lingen in het leven roepen, die, in het be
lang van het bedrijfsleven, voor zoover mo
gelijk, dienen voorkomen, althans beperkt
te worden. Het hierbij aangeboden wetsont
werp strekt tot het scheppen van het instru
ment, hetwelk, naar het oordeel der re
geering, niet zal kunnen worden gemist.
Volgens artikel 1 zal een fonds worden
ingesteld met het doel buitenlandsche va
luta's en goud te koopen en te verkoopen,
teneinde langs dien weg invloed uit te oefe
nen op den loop der buitenlandsche wis
selkoersen. Omtrent de prijzen, waartegen
deze aan- en verkoopen zullen geschieden,
kunnen uit den aard der zaak, op grond van
de in het algemeen deel dezer memorie ge
geven beschouwing, geen definitieve gege
vens a priori worden verstrekt. Zij zullen
met de marktontwikkeling en in Jiet alge
meen met de monetaire verhoudingen op
internationaal gebied samenhangen.
Wel stelt de regeering er prijs op de ver
zekering te geven, dat met behoedzaamheid
zal worden te werk gegaan, zoodat zoowel
een onnoodige benadeeling van de z.g. vas
te inkomsten als het verwijt van valuta
dumping zal vermeden worden.
Artikel 2 regelt de beschikbaarstelling
van de middelen, waarover het fonds ter
uitvoering van zijn taak zal moeten be
schikken. Met een maximum van 300 mil-
lioen zal, naar aan te nemen is, kunnen
volstaan worden.
In verband met den aard der voorschot
ten ligt 't voor de hand, de benoodigde gel
den door de uitgifte van schatkistpapier te
verkrijgen.
Het schatkistpapier zal geplaatst kunnen
worden in de open markt dan wel in onder
pand aan de Nederlandsche Bank kunnen
gegeven worden.
De rente zal ten laste van het fonds ge
bracht worden. In verband daarmede kan
verevening van rente op de rijksbegrooting
achterwege blijven.
Artikel 3 opent voor de Bank de moge
lijkheid, tot dit laatste haar medewerking
te verleenen. In hoever het wenschelijk of
noodig zal blijken om, in overleg met de
Nederlandsche Bank, voor het hier bespro
ken doel van haar crediethulp gebruik te
maken, zal van de omstandigheden, in het
bijzonder van den stand der geldmarkt, af
hangen. Waar het hier transacties betreft,
welke in normale omstandigheden recht
streeks door de Bank zelve plegen verricht
te worden, kan tegen het verleenen van de
zooeven bedoelde crediethulp voor die
transacties ook in beginsel geen bezwaar
bestaan.
In verband met het zooeven bedoelde ka
rakter der transacties ligt het voor de hand,
het beheer van het fonds te doen geschie
den door De Nederlandsche Bank. De
boekhouding zal geheel afgescheiden van
die der bank gevoerd worden. Waar het
hier een Rijksfonds betreft, zal de minister
van financiën het beheer moeten regelen
en het toezicht op dat beheer en de boek
houding moeten oefenen. Publicatie van de
gegevens omtrent het fonds zou het berei
ken van het beoogde doel in ernstig gevaar
brengen. Zulks is in alle landen waar der
gelijke fondsen bestaan erkend.
Een en ander is geregeld in artikel 4.
Artikel 5 beoogt de bank tijdens de op
schorting van den gouden standaard tegen
overigens niet waarschijni.jk massale aan
vragen tot inwisseling harer biljetten te
waarborgen.
Dit artikel luidt: De verplichting van de
Nederlandsche Bank tot betaling van hare
biljetten is opgeschort totdat daaromtrent
nader bij de wet zal zijn beslist.
Zooals vanzelf spreekt, zal de Bank voor
de verwisseling van hare biljeten in zilve
ren munten ten behoeve van een goede ver
zorging van den geldsomloop op denzelfden
voet als tot dusver het noodige blijven ver
richten.
Ten slotte zij aangeteekend, dat De Ne
derlandsche Bank zich met de in de wets-
voordracht gedane voorstellen heeft ver-
eenigd.
Bij de Tweede Kamer is ingediend
een wetsontwerp, houdende tijdelijke
maatregelen tot het tegengaan van
prijsopdrijving. Het volgende is aan de
toelichting ontleend:
In verband met het door de regeering
genomen besluit, den uitvoer van goud te
verbieden, zal zijn rekening te houden met
een beweging in de wisselkoersen, die voor
den gulden in nederwaartsche richting zal
gaan. In hoeverre het prijsniveau daar
door zal worden beinvloed is van tevoren
niet vast te stellen. Echter moet men be
dacht zijn op de mogelijkheid, dat dienten
gevolge minder scrupuleuze lieden van de
onwetendheid van het publiek zouden ge
bruik maken, en door het opzetten van de
pryzen of het achterhouden van voorraden,
een normaal verloop van zaken zouden be
moeilijken.
In het bijzonder dient er voor te
worden gewaakt, dat niet de eerste le
vensbehoeften en noodzakelijke ge
bruiksartikelen aan een onevenredige
prijsstijging zouden worden blootge
steld. Daarnevens is het wenschelijk ook
de vergoeding, bedongen voor het ver
richten van diensten en de huur van
onroerend goed, waar het algemeen be
lang een prijsopdrijving niet gedoogt,
tijdelijk onder controle te stellen.
Het onderhavige wetsontwerp beoogt dit
doel te bereiken door het in het leven roe
pen van eenige bepalingen, welke zich te
gen gedragingen als hierboven geschetst,
richten.
Artikel 1 geeft den minister van Handel,
Nijverheid en Scheepvaart en van Land
bouw en Visscherij de bevoegdheid, rege
lend op te treden met betrekking tot de
prijzen, welke, hetzij landelijk, hetzij plaat
selijk, maximaal in den handel zullen gel
den.
Deze bevoegdheid omvat zoowel het
in concreto vaststellen van algemeen
geldende maximumprijzen als bijv. het
bedrag of percentage, waarmede de
prijzen den in een vroeger tijdvak of op
een vroeger tijdstip in rekening ge-
brachten ten hoogste mag overschrijden
De artikelen 2 en 3 geven overeenkomsti
ge voorschriften ten aanzien van het ver
richten van diensten en het verhuren van
onroerende goederen, met dien verstande,
dat in het geval van artikel 2 aan de mi
nisters van Handel, Nijverheid en Scheep
vaart en van Sociale Zaken, in dat van ar
tikel 3 aan den minister van Sociale Zaken
de bevoegdheid wordt toegekend.
Voor die gevallen waarin voor toepassing
van de artikelen 1, 2 en 3 geen aanleiding
bestaat, houdt artikel 4 een algemeen ver
bod van prijsopdrijving in. Het artikel be
doelt uiteraard niet elke verhooging van
prijzen tegen te gaan, doch wel de zooda
nige, welke niet kan worden aangemerkt
als een noodzakelijk uitvloeisel van den
geschapen toestand.
Artikel 5 luidt aldus:
Strafmaatregelen.
1. In de gevallen, waarin bij den burge
meester eener gemeente gegronde verden
king bestaat, dat het bepaalde krachtens ar
tikel 1 of bij artikel 4 wordt overtreden,
kan hij de in zijn gemeente aanwezige, tot
den voorraad der betreffende onderneming
behoorende goederen van de soort, ten aan
zien waarvan de verdenking van overtre
ding bestaat, zonder eenige formaliteit in
het bezit nemen.
2. Het bepaalde in het vorig lid vindt
overeenkomstige toepassing ingeval gewei
gerd wordt, tot den voorraad eener onder
neming behoorende goederen te verkoopen,
indien naar het oordeel van den burgemees
ter, het zij voor de weigering geen gegron
de redenen bestaan, hetzij de weigering in
strijd is met het door deze wet beoogde
doel.
Hedenmiddag heeft minister-president dr.
H. Colijn, in de Tweede Kamer de volgen
de verklaring afgelegd in verband met de
monetaire maatregelen van de regeering:
Hoewel het uiteraard aan de Kamer be
kend is ook uit de bij haar aanhangig ge
maakte ontwerpen van wet dat Neder
land door de monetaire maatregelen van an
dere landen gedwongen is geworden ook
zijnerzijds den gouden standaard tijdelijk
los te laten, stelt de regeering er niettemin
prijs op, voor het in behandeling nemen der
ingediende wetsontwerpen nog een enkele
opmerking erover te maken.
Zij hebben betrekking op een vijftal pun
ten.
Het eerste daarvan is, dat de regeering,
met het oog op het gewicht dezer aangele
genheid natuurlijk in de eerste plaats aan
de Kamer mededeeling van haar besluit zou
hebben gedaan indien daartoe gelegenheid
zou hebben bestaan. Dit was intusschen met
het oog op den aard van de onderwerpelijke
aangelegenheid niet mogelijk daaraan het
besluit onmiddellijk algemeene bekendheid
diende gegeven te worden.
Het tweede punt betreft de rechtvaardi
ging van het besluit zelf.
Nadat Frankrijk den gouden standaard
had verlaten meende de regeering aanvan
kelijk, dat er voor ons nog geen noodzaak
bestond dit voorbeeld te volgen. De band
tusschen gulden en frank was den laatsten
tijd veel losser geworden dan voorheen het
geval placht te zijn en bovendien was
de regeering Vrijdagavond op
goede gronden overtuigd, dat
Zwitserland aan den gouden
standaard zou vasthouden.
Toen dit Zaterdagmiddag niet het geval
bleek te zijn en Zwitserland het Fransche
voorbeeld ging volgen was, naai; het oordeel
der regeering, elk uitzicht verdwenen, om
als eenig overgebleven goudland met hoo-
ge ongewijzigde muntwaarde, den gouden
standaard blijvend te kunnen handha
ven. En dan was het beter den gouden
standaard te verlaten, terwijl wij nog in het
bezit waren van een behoorlijken goud
voorraad dan dit te doen nadat deze, tenge
volge van doorgaande goudafvloeiing, tot
een minimum zou zijn teruggeloopen met
het daaraan verbonden verlies van de voor-
deelen, die voor de gemeenschap later
zouden kunnen voortvloeien uit de herwaar
deering van den gouvoorraad van de Ne
derlandsche bank.
Het derde punt betreft de voornemens
der regeering voor de naaste toekomst.
De regeering is niet voornemens
reeds spoedig over te gaan tot een
herziening van de muntwet en dus
tot vaststelling van een nieuwe vaste
goudwaarde van den gulden. Met an
dere woorden, zij overweegt
voorhetoogenbliknietom
tot wettel ij ke devaluatie
over te gaan. De algemeene ver
warring op het gebied van het inter
nationale geldwezen maakt zulks in
hooge mate onraadzaam.
Wel is thans een natuurlijke de-
pre c'i a t i e van den gulden tegenover
buitenlandsche valuta te wachten, maar
hoe groot deze tenslotte zal blijken te zijn
kan thans niemand zeggen. Het wetsont
werp in zake het stabilisatiefonds heeft de
strekking aan de regeering de middelen te
verschaffen om de schommelingen in den
wisselkoers zooveel mogelijk te beperken,
hetgeen voor den handel noodzakelijk is,
e n om een onnoodige daling van de waar
de van den gulden te beletten.
Na korten tijd zal er op die wijze, naar
vertrouwd wordt, d e f a c t o een binnen
vrij nauwe grenzen gelegen nieuwe waar
de van den gulden ontstaan waarnaar en
waarop door den handel gewerkt kan
worden.
Het vierde punt raakt de verhouding
tusschen den Nederlandschen en den In-
dischen gulden. Het is gewenscht, dat die
verhouding blijft, zooals zij altijd ge
weest is.
Om zulks te verzekeren is er tusschen
de Nederlandsche en de Javasche Bank
een regeling getroffen die daarvoor waar
borg biedt.
Het vijfde punt eindelijk betreft de me
dedeeling, dat de regeering de vraag in
overweging heeft genomen of onder de nu
gewijzigde omstandigheden de onlangs ge
troffen regeling met betrekking tot den
huurbijslag wijziging behoeft.
In de vergaderzaal.
In de vergadering waren aanwezig alle
ministers, behalve de ministers van wa
terstaat en van buitenlandsche zaken.
Op de gereserveerde tribune werden nog
opgemerkt de heeren Zuyderhoff, voorzit
ter van de algemeene rekenkamer en mr.
Draayer, directeur-generaal werkver
schaffing en steunverleening.
3. De op grond van de beide voorgaande
leden in het bezit genomen goederen wor
den door den burgemeester zonder verwijt
op door hem te bepalen wijze ter beschik
king gesteld ten behoeve van de bevolking
of bepaalde groepen der bevolking van zijn
gemeente tegen prijzen, welke onderschei
denlijk de krachtens art. 1 geldende en
voor zoover dit artikel geen toepassing heeft
gevonden de normale prijzen, niet te bo
ven gaan.
4. De schadeloosstelling voor de in bezit
gekomen goederen door de gemeente te be
talen, wordt door een door den gemeente
raad aan te wijzen schatter geschat. Zij be
draagt in geen geval meer dan 90 van
den hoogsten prijs, waarvoor de goederen
ingevolge het vorig lid ter beschikking
kunnen worden gesteld.
5. De burgemeester en de door hem aan
te wijzen ambtenaren, zijn ten allen tijde
bevoegd, de uitlevering te vorderen van de
in bezit te nemen goederen. Zij, alsmede de
hen, op hun laste, vergezellende personen,
hebben ten allen tijde vrije toegang tot al
le plaatsen waar redelijkerwijze vermoed
kan worden dat zich de goederen bevinden.
Wordt hun den toegang geweigerd of be
lemmerd, of wordt hun op aanmelding tot
toegang niet geantwoord, dan verschaffen
zjj zich die desnoods met inroeping van den
sterken arm.
6. In woningen treden de ambtenaren en
de hen vergezellende personen tegen den
wil van den bewoner niet binnen dan op
bijzonderen of algemeenen schriftelijken
laste van den burgemeester, dan wel verge
zeld van dezen. Van dit binnentreden wordt
door hen proces-verbaal opgemaakt, dat
binnen vier-en-twintig uren aan hem, wiens
woning is binnengetreden, in afschrift wordt
medegedeeld.
7. Tot een inbezitneming, als bedoeld in
dit artikel, wordt niet overgegaan, tenzij,
volgens door ons nader vast te stellen rege
len, de in lid 4 bedoelde schadeloosstelling
vooraf is verzekerd.
Het bepaalde in dit artikel is ten deele
ontleend aan de wet van 3 Augustus 1914
(„Staatsblad" no. 361), tot aanvulling der
onteigeningswet ter voorkoming van vast
houding en prijsopdrijving van waren.
Bij het tweede lid kan worden op
gemerkt, dat naar de meening van de
regeering een ernstige poging van de
zijde van het koopende publiek om
goederen te hamsteren, in voorkomend
geval als gegronde reden zou kunnen
worden beschouwd om den verkoop
dier goederen te weigeren.
Art. 6 luidt: Hij, die goederen, ten aan
zien waarvan artikel 1 toepassing heeft ge
vonden, in het klein te koopen aanbiedt of
verkoopt, is verplicht, bij die goederen op
voor het publiek duidelijk zichtbare wijze
den prijs dier goederen te vermelden.
Dit artikel bedoelt de noodige openbaar
heid te geven aan de prijzen, welke voor de
te verkoopen goederen in rekening worden
gebracht.
Artikel 8 luidt:
1. Hij die handelt in strijd met het be
paalde bij of krachtens de artikelen 1, 2, 3
of 4, wordt gestraft met hechtenis van ten
hoogste zes maanden of geldboete van ten
hoogste zesduizend gulden.
2. Overtreding van het bepaalde bij arti
kel 6 wordt gestraft met hechtenis van tien
hoogste een maand of geldboete van ten
hoogste duizend gulden.
3. De feiten worden beschouwd als over
tredingen.
De overige artikelen behoeven geen toe
lichting. Het spreekt vanzelf, dat, gelijk ar
tikel 10 bepaalt, de wet slechts een tijde
lijk karakter draagt.
Naar aanleiding van het door de
regeering afgekondigde goud-embargo
en de uiteenzettingen inzake de te
volgen monetaire politiek, welke in
aansluiting hierop Maandagochtend
door den minister-president, dr. H.
Coljjn, in zijn radiorede zijn gegeven,
heeft een redacteur van het A. N. P.
dr. E. Heldring, oud-voorzitter van de
kamer van koophandel en fabrieken
voor Amsterdam, gevraagd zijn in»
zichten hieromtrent kenbaar te willen
maken.
Dr. Heldering bracht in de eerste plaats